dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik wil weg, ik wil weg, ik wil weg. Nee, blijf zitten, blijf zitten, blijf zitten. Deze weinig verheffende interne dialoog voer ik nu al tien minuten, hier in de wachtkamer van de fysiotherapeut. Die therapeut is het issue niet; dat is een vrolijke man die me goed helpt met mijn zieke lijf. Het probleem is de wachtkamer. Om precies te zijn: dat er muziek aanstaat, en er ook nog een televisie is waarop voorlichtingsfilmpjes afspelen – met geluid.

Tegenover me leest een vrouw in een tijdschrift over de schoonheid van imperfectie. “Kun je leren van de barstjes in jouw bestaan?” vraagt de cover zich af. Op mijn beurt vraag ik me af of het feit dat ik door die dubbele, interfererende wachtkamergeluiden zo overprikkeld ben dat ik mezelf het liefst in foetushouding om een tafelpoot zou krullen met mijn vingers in mijn oren ook telt als een leerzaam barstje. Of die vrouw dan zou denken: “Wat een prachtig imperfect mens is dat.”

Waarschijnlijk niet.

Na de afspraak met de fysiotherapeut stuif ik net-niet-rennend naar buiten; ik spring op mijn fiets en stop pas als ik op een plek ben waar ik alleen het ruisen van de wind hoor. Hier weet mijn brein weer wat gedachten te vormen.

Over imperfectie, bijvoorbeeld. Veel mensen met autisme delen mijn overgevoeligheid voor geluid. Voor neurotypische mensen, zo begrijp ik, is een achtergronddeuntje vaak “gewoon gezellig” en anders wel te negeren. Voor mensen zoals ik is muzikaal behang een alomtegenwoordige vorm van prikkelterreur die de openbare ruimte moeilijk toegankelijk maakt. Maar wiens barstje is dat eigenlijk? Ben ik imperfect, of de ruimte?

Ik moet denken aan een stuk van de Britse anti-validisme-activist Lisa Egan. Er is een verschil, schrijft ze, tussen “impairment” en “disability”. Een “impairment” is iemands aandoening: wat je niet kan omdat je lichaam of brein op deze of gene manier werkt. Een “disability” is iemands beperking: wat je niet kan omdat de samenleving barrières opwerpt voor mensen die niet gezond, neurotypisch, fit, et cetera zijn. Zelf gebruikt Egan een rolstoel vanwege een “mobility impairment”. Maar, zo stelt ze, het zijn vooral die barrières die zorgen dat ze niet ten volle van al haar mogelijkheden gebruik kan maken. Dit is waarom ze zichzelf liever een “beperkt persoon” noemt dan een “persoon met een beperking”.

Als je het zo bekijkt, is een beperking niet zozeer een eigenschap van een individu, maar een kenmerk van de omgeving en de maatschappij. Mijn barstjes zijn dan niet alleen van mij. Ik ben overgevoelig voor geluid; dat is mijn aandoening. Maar dat zou geen beperking zijn, als de wereld wat stiller was.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik moet bekennen dat ik de laatste paar jaar erg teleurgesteld ben in de gematigde witte’, schreef Martin Luther King meer dan vijftig jaar geleden in een brief vanuit de gevangenis in Birmingham.

‘Ik ben bijna tot de betreurenswaardige conclusie gekomen dat het grote struikelblok voor de Negro op zijn weg naar vrijheid niet de (…) Ku Klux Klanner is, maar de gematigde witte, die meer verknocht is aan ‘orde’ dan aan rechtvaardigheid; die liever een negatieve vrede heeft die door de afwezigheid van spanning gevormd wordt dan een positieve vrede die in rechtvaardigheid bestaat’.

Vrijheid, orde, spanning, rechtvaardigheid: ik moest denken aan dit citaat terwijl ik door de nasleep bladerde van Mona Eltahawy’s weigering om te komen spreken in De Balie. Reden van de weigering was een debat in 2017, waarin niet alleen door iemand uit het publiek maar ook door genodigde Paul Cliteur en de discussieleider rustig en serieus was gesproken over de deportatie van moslims.

‘Een ontmenselijking van moslims’, verklaarde Eltahawy op twitter. Ze bracht in herinnering hoe een aanhanger van zulk gedachtegoed de moskee van haar broer in brand had gestoken. ‘Voor mij is dit geen theoretisch debat. Dit gaat over mij, mijn familie en mijn mede-moslims’. Bij de onvolprezen podcast Dipsaus vertelde ze hoe ze is gearresteerd, seksueel misbruikt en bedreigd; en dan verwachten witte mannen die zelf niets te verliezen hebben dat ze met hen over haar menselijkheid komt debatteren? ‘Fuck you.’

Diverse gematigde meningmensen riepen haar tot de orde. ‘Zo gaat dat nou eenmaal in een democratie’, schreef Max Pam in het Parool over die deportatiediscussie. Paul Brill verweet haar in hetzelfde stuk het veroorzaken van spanning: ‘.. ongedwongen meningsvorming verdwijnt in een wolk van identiteitspolitiek.’ Thijs Broer, in Vrij Nederland: ‘Niet alleen schreeuwen, ook zwijgen belemmert het vrije debat.’

Het is een wonderlijk gematigd reflex: je drukker maken over dat alles gezegd mag worden dan over wat er precies wordt gezegd. Het vrije woord moet ten koste van alles en iedereen worden verdedigd, ook als het geen moment in gevaar is. Volgens Balie-baas Yoeri Albrecht houd je zo zelfs de samenleving bij elkaar. ‘Wat ik belangrijk vind, is het helende licht van de rede en fysieke nabijheid. Daarom vind ik dat we vooral bij elkaar moeten komen om met elkaar te praten en elkaar te begrijpen’, zei hij in de Volkskrant.

Dat klinkt prachtig, maar is het redelijk om van moslims te verwachten dat ze naar je debatcentrum komen om met mensen te praten die hen willen deporteren? Is het helend om van mensen van kleur te vragen of ze racisten proberen te begrijpen? Is het fair om Eltahawy te verwijten dat ze geen lezing wil geven op een plek waar haar menselijkheid in twijfel is getrokken? Is het aan degenen die geen racisme of moslimhaat hoeven vrezen om vanuit die veilige positie voor nabijheid te pleiten? Hoe ver wil je gaan in je toewijding aan een negatieve vrede?

In zijn Birmingham-brief, die iedereen trouwens helemaal zou moeten lezen, schrijft King: ‘Ik had gehoopt dat de gematigde witte zou begrijpen dat de hedendaagse spanning in het Zuiden een noodzakelijke fase is in de overgang van een schadelijke negatieve vrede, waarin de Negro passief zijn onrechtvaardige situatie aanvaardde, naar een wezenlijke positieve vrede, waarin alle mensen de waardigheid en waarde van de menselijke persoonlijkheid zullen eerbiedigen. Eigenlijk zijn wij (..) niet degenen die de spanning creëren. We brengen alleen maar de al bestaande, verborgen spanning aan de oppervlakte. We leggen haar bloot, waar ze gezien kan worden en waar er wat mee gedaan kan worden.’

Volgens King zal deze geweldloze spanning ‘een samenleving creëren die de mens zal helpen zich te verheffen uit de donkere diepten van vooroordeel en racisme naar de majestueuze hoogten van begrip en broederschap.’ Het was en is een prachtige droom, maar nog geen realiteit.

En laat me daarom nog dit schrijven. Het vrije woord is een groot goed. Mocht het ooit bedreigd worden, dan zal ik het te pen en te zwaard verdedigen. Maar broederschap is zeker even waardevol, en ik vrees dat die waarde momenteel meer gevaar loopt. Niet alleen door fascisten, racisten en ander gespuis, maar ook door het gematigde midden, waar men liever de orde bewaakt en de spanning sust dan dat men streeft naar solidariteit en rechtvaardigheid.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De belangrijkste vraag is hoe we ons gaan verzetten tegen fascisme.’ Met die zin sloot ik twee weken geleden mijn column over de verkiezingswinst van Forum voor Democratie af. Waarop diverse lezers me vroegen: ‘Oké, maar hoe dan precies?’ Dus stak ik mijn licht op bij activisten, wetenschappers en schrijvers, op zoek naar vormen van democratisch en vreedzaam, vastberaden en hoopvol verzet.

1. Onthoud waar u voor staat. Na Trumps verkiezingswinst gaf journalist Sarah Kendzior dit advies: schrijf op wat uw waarden en toekomstdromen zijn. Maak een lijst van dingen die u onacceptabel vindt, die u nooit zou geloven of doen. Als u merkt dat onaanvaardbare zaken normaal gaan lijken, of als die alarmerende stem in uw hoofd stiller wordt, lees dan terug wat u hebt geschreven, en blijf trouw aan uzelf.

2. Wees getuige. Gevaarlijke ideeën floreren niet alleen door steun van aanhangers, maar ook door afstomping van de massa, schrijft psycholoog Melanie Joy. Mensen die niet toegeven aan gewenning zijn een bedreiging voor fascisme. Wat er ook gaat gebeuren, waarschijnlijk zal het langzaam gaan. Laat het niet onopgemerkt passeren. Blijf verschillig; zie, wijs, schrijf en spreek over wat zich voltrekt.

3. Laat u niet gaslighten. De afgelopen weken claimden Forum-aanhangers dat Baudet nooit over zuiveringen of een ‘blank Europa’ heeft gesproken. Men zei dat we hem niet op zijn woorden moesten beoordelen, maar enkel op zijn partijprogramma. Zonder bruingehemde knokploegen kon het geen fascisme zijn. Mensen die toch over fascisme spraken werden herhaaldelijk in één adem genoemd met doodsbedreigers, alsof benoemen hetzelfde is als oproepen tot geweld. Trap er niet in.

4. Correspondeer met politici. ‘Mijn grootste angst is niet dat Thierry Baudet premier van Nederland wordt. Mijn grootste angst is dat zijn gedachtegoed zo normaal is geworden dat het niet meer uitmaakt wie onze minister-president is’, schreef Jelle de Graaf van Bij1. Ziet u uw partij naar rechts schuiven of het onaanvaardbare normaliseren? Verzet men zich onvoldoende? Deel uw zorgen met uw volksvertegenwoordiger. U bent volk, tenslotte.

5. Ga niet factchecken. Zaterdag betoogde Peter Giesen dat critici Baudet geen fascist moeten noemen, maar zijn ideeën zo exact mogelijk moeten weerleggen. Maar wie abjecte, gevaarlijke, feitenvrije uitspraken zit te factchecken, is zich niet aan het organiseren.

6. Organiseer. Word lid van een politieke partij, sluit u aan bij een groep activisten, of pleeg online of lokaal verzet met gelijkgestemden. Wees schaamteloos links, feministisch, anti-racistisch of groen. Collectieve actie is niet alleen effectief, het is ook goed voor de ziel om samen met anderen te werken aan een betere wereld. Ga, als u kunt, demonstreren. U ziet dat u niet alleen bent, en u mag schreeuwen zonder dat mensen bedenkelijk fronsen.

7. Negeer trollen, maar praat met Forum-vrienden. Iemand zei dat online discussiëren met Forum-trollen is als schaken met een duif; hij gooit de stukken om, schijt op het bord en loopt daarna rond alsof hij gewonnen heeft. Doe liever iets leuks. Maar als u kans ziet om serieus te spreken met een Forum-aanhanger, bijvoorbeeld omdat die om u geeft of omdat u gevangen zit in dezelfde verjaardagskring, grijp die dan. Het is misschien ongezellig, maar het helpt mensen die niet passen in Baudets idee van een dominant wit en van linkse smetten vrij Europa.

8. Sta achter en, als het nodig is, voor iemand anders. Steun collega’s waarover geklikt is met petities en sit-ins. Heeft uw werknemer zich online extreem uitgelaten en lijkt de ‘publieke opinie’ te vereisen dat u hem straft? Bescherm liever een mens dan uw imago. En ziet u dat er op straat iemand wordt lastiggevallen, ga om het slachtoffer heen staan en vraag of u mee kunt lopen naar een veilige plek.

9. Zorg goed voor uzelf. Verzet is een kwestie van lange adem; trek u soms terug en ontspan.

10. Blijf hoopvol. Historica Rebecca Solnit schrijft dat hoop voortkomt uit onzekerheid: we weten niet wat er gaat gebeuren, en dat biedt ruimte om iets te doen. De geschiedenis leert dat wanneer mensen samen standvastig, geduldig en moedig voor hun idealen strijden, verandering niet alleen mogelijk maar waarschijnlijk is. En voelt u zich toch pessimistisch, luister dan naar generaal Leia: ‘Hoop is als de zon. Als je er alleen in gelooft wanneer je haar kunt zien, kom je nooit de nacht door.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Al dagen loop ik erover te peinzen: dat mijn collega Elma Drayer vorige week in haar column schreef dat ze het patriarchaat niet kan vinden. En dat dit volgens haar komt omdat, in haar woorden, dit systeem van ‘hogere machten [die] trachtten vrouwen op sluwe wijze eronder te houden’ niet bestaat.

Persoonlijk zou ik het patriarchaat volgaarne kwijt zijn, maar helaas zie ik het overal. In een steekhoudende analyse over hoe er in de Amerikaanse media veel minder aandacht is voor de vrouwelijke presidentskandidaten dan voor de mannelijke. In de smerige graagte waarmee trollen verzonnen dat wetenschapper Katie Bouman slechts aan aandachtsgeil vrouwtje is en dat al het échte werk aan de foto van het zwarte gat door mannen is gedaan. In de speelgoedwinkel die scheikundedozen voor jongens verkoopt en maak-je-eigen-make-up-dozen voor meisjes. In de documentaire Man Made van Sunny Bergman, waarin een vader vertelt dat hij twijfelt of hij zijn zoon zal leren naaien, omdat hij vreest dat de tiener met zo’n ‘vrouwelijk’ tijdverdrijf gepest zal worden. Zelfs in Drayers eigen column, waarin ze erkent dat er taaie opvattingen over het mannelijk en het vrouwelijk wezen bestaan, waardoor hij zich superieur waant en zij haar bestemming in kind en keuken ziet.

Nu zou ik Drayers conclusies natuurlijk kunnen weghonen, zoals men dat tegenwoordig te vaak doet bij intellectuele onenigheid. Ik zou schamperen dat het nogal wiedes is dat je het patriarchaat niet kunt vinden als je het begrip zelf eerst hebt verwrongen tot een soort complottheorie, met sluwe hogere machten en al. Zo’n complot lijkt me kras, zou ik dan schrijven. Maar laat ik het mezelf niet te gemakkelijk maken. Misschien moet ik eerst eens bij het fenomeen ‘patriarchaat’ onder de motorkap kijken.

Om te beginnen: wat is dat ‘patriarchaat’ eigenlijk? De Encyclopedia Britannica definieert het als een hypothetisch sociaal systeem waarin de vader of een oudere man de absolute autoriteit is in de familie; en in het verlengde daarvan, waarin mannen de absolute autoriteit hebben over de gemeenschap als geheel. Dit levert punten op voor Drayer: zo is onze samenleving inderdaad niet georganiseerd – al zou je foto’s van de G20- of EU-leiders kunnen googelen, en je kunnen afvragen of ‘bijna absolute autoriteit’ geen terechte kenschets is.

Maar er zijn meer definities mogelijk. Ik las een Guardian-artikel van journalist Charlotte Higgins, die het patriarchaat beschrijft als een vrijwel onzichtbaar mechanisme dat verschillende vormen van vrouwenonderdrukking verbindt: van persoonlijk tot geopolitiek, van triviaal tot bloedserieus. Die onzichtbaarheid is een belangrijk kenmerk, dat zij historisch verklaart: de dominantie van mannen is millennialang zo vanzelfsprekend geweest dat het gold als volkomen natuurlijk. Het patriarchaat was niet eens een concept, laat staan dat je het kon bevragen.

Pas in de negentiende eeuw kwam de Zwitserse antropoloog Bachofen ermee. Naast een biologische evolutie hebben we ook een culturele evolutie doorgemaakt, opperde hij. In vroeger tijden zou de mensheid een (wanordelijk en bloederig) matriarchaat hebben gekend, maar van die onbeschaafde wijvenverschrikking zijn we goddank gered door het (hemelse en rationele) patriarchaat.

Dat is kullebul: afgaand op wat wetenschappers de afgelopen jaren ontdekten, waren onze prehistorische voorouders waarschijnlijk juist bijzonder egalitair. Maar dat weerhoudt een aantal invloedrijke alt-right-lulhannesen er niet van om het idee van het verlossende patriarchaat enthousiast te omarmen. Zoals Jordan Peterson, die vrouwelijkheid ziet als chaos, en het patriarchaat als de natuurlijke orde; een hiërarchie die simpelweg voortkomt uit het feit dat mannen competenter zijn. Of Steve Bannon, die zei: ‘De anti-patriarchaat-beweging gaat 10.000 jaar aan geschiedenis ongedaan maken.’ (Bedoeld als onheilspellende waarschuwing, niet als: ‘Yes, hup, puik plan!’)

Dat levert een interessante toestand op. Het is nog steeds mijn overtuiging dat het patriarchaat, als moeilijk zichtbaar onderdrukkend systeem, zeer reëel is. Maar zelfs als Drayer gelijk heeft en het patriarchaat bestaat niet, dan nog bevinden we ons in een werkelijkheid waarin populaire engerds, met in hun kielzog massa’s boze witte mannen, er wel in geloven. En (vrij naar het Thomas-theorema): als griezels het patriarchaat als echt definiëren, dan is het echt in zijn consequenties.

Het lijkt me dan ook voor iedereen, maar vooral voor vrouwen, beter als we het patriarchaat niet overlaten aan deze mispunten. Ik denk dat Drayer en ik het daar over eens kunnen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een toevallige voorbijganger zou het niet zien: de iets te hoog opgetrokken schouders van mijn dierbare vriend, de permanente frons, de ogen die steeds onwillekeurig flitsen naar de smartphone die hij omgekeerd op de cafétafel heeft gelegd. Hoe hij net wat minder lacht. Maar ik ken hem al heel lang. “Hoe gaat het echt met je?” vraag ik. Hij zucht. Neemt een slok van zijn derde espresso. Antwoordt: “Druk.” Voegt toe: “Moe.”

Hij is natuurlijk niet de enige. Op verjaardagen is stress de meestbesproken emotie. Het zou inmiddels revolutionair zijn als iemand zou zeggen: “Het gaat goed! Ik heb vanochtend twee copulerende origami-elanden gevouwen en nu ben ik helemaal ontspannen.” Maar niemand heeft tijd.

Het is een fenomeen dat filosofen graag analyseren. Hartmut Rosa schrijft over hoe het tempo van onze hele maatschappij versnelt, wat leidt tot een stijgende druk om meer te doen in dezelfde tijd. Het is niet gezond, denkt hij, en vervreemdt mensen van zichzelf. Ignaas Devisch betoogt dat de mens zichzelf afpeigert om alles uit het leven te halen. Mensen hunkeren naar rust en vertraging, maar plannen tegelijkertijd hun vrije tijd vol met activiteiten: yoga, een cursus Frans, iets leuks doen met de kinderen.

Het is een verschijnsel dat ik tegenwoordig van buitenaf bekijk. Want sinds ik ziek werd, sta ik stil. Of nee, niet stil: ik stroom langzaam. Mijn leven is lava.

Dat zit zo. Bij ziekte zijn er allerlei nieuwe soorten tijd die hun intrede doen in je leven: wachtkamertijd, behandeltijd, hersteltijd, dutjestijd, noodzakelijke-zorg-voor-je-lijf-tijd, te-moe-om-te-douchen-tijd, niet-bewegen-tot-de-misselijkheid-zakt-tijd, verbeiden-tot-de-pijnstiller-werkt-tijd. Geen van deze vormen van tijd laat ruimte voor drukte. Je kunt het niet haasten. Efficiëntie is onmogelijk. Zou je willen versnellen, dan kost dat zoveel inspanning, dat je de winst de dagen daarna dubbel moet terugbetalen in een van die ziektetijdvormen.

Ik vond het heel moeilijk om hier aan te wennen. Want: als ik vaak niets superleuks of productiefs doe, wat is dan mijn waarde? Wie ben ik buiten mijn bezigheden? Het duurde een poos voordat ik ontdekte dat er ook rijkdom schuilt in al die tijd; dat kalmte je meer weloverwogen maakt, dat je meer ziet als er weinig gebeurt. In het café met mijn vriend prijs ik me stilletjes gelukkig.

“En was heb jij zoals gedaan de laatste tijd?” vraagt hij. “Niet zoveel”, antwoord ik. “Wat stukjes geschreven. Maar wist je dat als je elke dag vanaf midwinter om zes uur ‘s avonds naar de lucht kijkt, die in de loop van de weken verkleurt van zwart naar blauw naar groen naar goudroze?”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een tegeltjeswijsheid die men toeschrijft aan zowel Boeddha, Aristoteles, Jalal ad-Din Rumi als Abraham Lincoln stelt dat je, voor je spreekt, over drie dingen moet nadenken: is wat ik wil zeggen waar, is het noodzakelijk en is het aardig? Is het antwoord op een van deze vragen nee, dan kun je beter zwijgen.

Daar is natuurlijk wel wat op af te dingen. Als iets bijvoorbeeld waar is, en erg nodig gezegd moet worden, is enige maling aan het aardig-criterium aanbevolen (‘Wat je daar zegt, is racistisch, oom Jan’). En er zijn situaties waarin het noodzakelijk is om iets aardigs te zeggen, ook als het strikt gezien niet klopt (‘Je ziet er vandaag prachtig uit in je trouwjurk’). Maar over het algemeen zijn er slechtere vuistregels om te overpeinzen voor je je spuigat opentrekt.

Ik denk hier vaak aan wanneer mannen op twitter met mij proberen te discussiëren. Soms zijn het trollen; zij zeggen dingen die noch waar noch aardig noch noodzakelijk zijn (‘Sterf, kankerhoer, niemand wil je’). Hiermee omgaan is pijnlijk maar niet moeilijk; met iemand die je uitscheldt, hoef je niets.

Ingewikkelder vind ik mannen die niet echt onaardig zijn, maar wel met onware of niet-noodzakelijke reacties komen. Wat deze mannen gemeen hebben, is dat ze zich gedragen alsof ze recht hebben op stukjes van mij: op mijn tijd, mijn energie, mijn uitleg. Ik noem ze zuigers en ze komen in verschillende subtypen:

De mansplainer: geeft ongevraagd uitleg over iets waar je verstand van hebt, en raakt pedant-verbolgen dat je daar niet in superblij mee bent.

De Dunning-Kruger-man: mengt zich in discussies over complexe onderwerpen met onzinnige en ongeïnformeerde tweets, maar is zich zo volkomen onbewust van zijn eigen intellectuele middelmatigheid dat hij boos wordt als je geen serieus debat aangaat.

De ratio-man: wil overal ‘logisch’ en ‘feitelijk’ over discussiëren, en verlangt steeds onderbouwing met bronnen, maar vindt elk onderzoek of artikel dat niet in zijn ideologische straatje past ‘ondeugdelijk’.

De gewoon-bezorgd-man: geeft heus geen kritiek, maar is ongerust. Bekend figuur in het leven van dikke vrouwen: ‘Ik vind het reuze knap dat je van jezelf houdt, maar van obesitas ga je dood.’

De onderwijs-me-dan-man: gelooft maar half wat je vertelt over ongelijkheid en onderdrukking, maar zegt graag te willen leren en stelt je vervolgens twintig vragen die hij ook simpel had kunnen googelen.

De niet-alle-mannen-man: herkent zichzelf niet in kritiek op mannen, want vindt zichzelf een toffe, dus roept ‘niet alle mannen!’. Wil vaak ook een koekje voor het niet-zijn van een klojo.

Al deze mannen wil ik oproepen om het tegeltje van Boeddha & co ter harte te nemen. En voor de mannen die dan verontwaardigd denken: ‘Maar zo krijg je een wereld waarin mannen helemaal niets meer mogen zeggen!’ wil ik graag de heerlijke komiek Sofie Hagen citeren: ‘Yessss! Imagine! That’s the dream!’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.