dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Waarom ga je niet iets met crowdfunding doen?’ vraagt een vakgenoot me. Ik heb net op twitter verteld hoe ik, als onverzekerde zzp’er, mijn inkomen door ziekte heb zien dalen van bijna een halve ton naar minder dan minimumloon.

De vakgenoot denkt dat ik met crowdfunding dat inkomensverlies deels zou kunnen goedmaken. Geen onsympathiek idee, en toch twijfel ik. Het is niet dat ik te trots ben om mijn hand op te houden. Maar er schuurt iets. Ik weet alleen nog niet wat precies.

In mijn omgeving zie ik ze steeds vaker langskomen: crowdfundingsacties voor iemand met een ziekte of beperking. Een kennis heeft dankzij zo’n inzameling eindelijk een rolstoel die lekker zit. Een vriendin met een progressieve zenuw-spierziekte kan zonder zorgen over de eigen bijdrage een traplift laten installeren die wél in haar huis past. Collega Harriët Duurvoort schreef in de Volkskrant een column over Sonja, een alleenstaande moeder met ongeneeslijke kanker en schulden, die graag nog een keer met haar kinderen naar het Burning Man-festival zou gaan. Binnen een dag was het benodigde bedrag ingezameld.

Het ontroert me: hoe gul men geeft, hoe dat een zwaar leven iets lichter maakt, omdat in ieder geval de financiële lasten nu even door vele schouders worden gedragen. En toch, en toch.

Duurvoort schrijft in haar column dat Sonja in de schulden raakte nadat ze door ziekte niet meer zoveel kon werken. En dan: ‘Het is absurd dat we in onze verzorgingsstaat geen vangnet hebben voor iemand als Sonja.’ Dat is het, denk ik, dát is wat er aan me knaagt. Een passende traplift of comfortabele rolstoel is geen luxe; het zorgt dat mensen kunnen bewegen. Een inkomen bij ziekte is geen bonus; het zorgt dat mensen kunnen eten. Dit zijn basisbehoeftes die gewoon helemaal vergoed zouden moeten worden. Het is hartverwarmend wanneer vrijgevige mensen willen inspringen als die vergoeding uitblijft. Maar tegelijkertijd bedekt deze mantel der liefde de onacceptabele gaten die er zijn gevallen in ons maatschappelijk vangnet.

En dat is er nog dit: een gift is geen recht. Je kunt liefdadigheid niet opeisen; je moet afwachten wat je gegeven wordt. En wat als je aandoening chronisch is, en na een poos is het nieuwtje eraf? Of wat als je weinig vrienden hebt? Crowdfunding kan prachtig zijn, maar wanneer het van basiszorg een meritocratie maakt, is het niets meer dan een soort ‘recht van de sterkste’. Of, accurater, ‘het recht van de populairste’.

Zoals voor zoveel dingen in onze neoliberale samenleving geldt dan: het werkt fantastisch voor wie het werkt. Maar voor de anderen rest is er niet genoeg. En dat hoort ook te schuren.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Martha Freud legde elke ochtend Sigmunds kleren klaar en deed zelfs de tandpasta op zijn tandenborstel. Leo Tolstoj had alle tijd om te schrijven omdat hij, zoals zijn vrouw toevertrouwde aan haar dagboek, ‘in 32 jaar niet eenmaal vijf minuten aan het bed van een ziek kind heeft gezeten om mij wat rust te gunnen.’ Vera Nabokov was niet alleen de huishoudster en kinderopvoeder, maar ook Vladimirs immer beschikbare secretaresse en redacteur.

De Amerikaanse schrijfster Lorrie Moore kreeg moppers van de New York Times Book Review omdat ze zestien jaar had gedaan over een bundel met acht verhalen: ‘Eén verhaal per twee jaar? – Ik voelde me teleurgesteld.’ Waarop ze uitlegde dat zij, in tegenstelling tot Nabokov, een alleenstaande moeder was met een voltijds onderwijsbaan, die alles zelf doet. Ze verzuchtte: ‘Alle schrijvers hebben een Vera nodig.’

Onwillekeurig dacht ik aan een van de vele seksistische uitspraken van Thierry Baudet: ‘Ik weet wel dat vrouwen over het algemeen minder excelleren in een heleboel beroepen en minder ambitie hebben. Vaak ook meer interesse hebben in gewoon meer familieachtige dingen enzo.’

‘In de loop van de geschiedenis is de tijd van vrouwen altijd onderbroken en gefragmenteerd geweest’, schreef journalist Brigid Schulte in The Guardian. Het ritme van hun dagen werd bepaald door de zorg voor het huishouden en familieleden. Maar om creatief te kunnen zijn, om kunst, ideeën of verhalen te scheppen, heb je tijd nodig. Lange, aaneengesloten zeeën van tijd waarin je je kunt concentreren, in een staat van flow kunt raken waarin je zonder besef van tijd met de muze danst. ‘Dat is echter een luxe die vrouwen zich nooit hebben kunnen permitteren, in ieder geval niet zonder van egoïsme beschuldigd te worden.’

Ik geloof niet dat dit tegenwoordig fundamenteel anders is: van vrouwen wordt nog steeds onbaatzuchtige zorgzaamheid verwacht. Voor moeders geldt dat ze best iets voor zichzelf mogen, maar je kinderen horen het belangrijkste te zijn. Vrouwen doen het meeste huishoudelijke werk. En zelfs als de klusjes eerlijk verdeeld zijn, dragen vrouwen vaker de mentale last ervan. Zij zijn de manager en het geheugen van de familie: zij weten dat gymkleren echt vandaag in de was moeten, dat de melk op is, dat de jongste nog moet oefenen met lezen. Aan veel heteromannen gaat dit voorbij tot hun vrouw vraagt of ze willen helpen.

Schrijver Kim Brooks noemt dit treffend ‘de achtergrondruis van het ouderschap. Het zachte, constante gebrom van nerveuze spanning.’ Die spanning botst hardvochtig met de zeeën van geconcentreerde tijd die nodig zijn om te creëren. Niet in de laatste plaats omdat het niet echt de bedoeling is dat je als vrouw die spanning loslaat. Je dient bijvoorbeeld niet zo op te gaan in je eigen geestelijke universum dat je vergeet je kinderen eten te geven of een verjaardagscadeau voor je schoonmoeder te kopen. Dat kan alleen als je een Vera hebt.

Vrouwen betalen hier een hoge prijs voor. ‘Ik zou me nooit meer vrijwillig in deze staat van dienstbaarheid begeven’, zegt schrijfster Rufi Thorpe in een prachtig essay in Vela Magazine. ‘Ik ben ten diepste onvrij.’

Het is niet zo dat ze het moederschap onaangenaam vindt. ‘Het probleem is niet wat ik doe. Het is wat ik niet doe, namelijk: elke dag schrijven, maar ook het leiden van een leven van de geest.’ Er is een conflict tussen het egoïsme van een kunstenaar en de onzelfzuchtigheid van een moeder. ‘Wanneer ik met mijn kinderen ben is het mijn taak om zo weinig mogelijk behoeftes te hebben, zodat ik in die van hen kan voorzien. (..) Het is mijn taak om voor hen onzichtbaar te zijn.’

Wanneer seksisten zeggen dat vrouwen nou eenmaal minder ambitieus zijn, wissen ze dit conflict uit. Ineens klinkt het alsof dit een natuurlijke toestand is. De vrouwen die hun zeeën van creatieve tijd verloren aan de rol van onzichtbare manager zijn weggepoetst uit hun eigen verhaal.

Schulte vertelt hoe ze ooit de beroemde psycholoog Csikszentmihalyi interviewde, die als eerste het fenomeen flow beschreef. Ze vroeg of zijn onderzoek ook iets zei over de vraag of vrouwen net zoveel mogelijkheden hebben om in een flow te raken als mannen. ‘Hij dacht een moment na, en vertelde me toen een verhaal over een vrouw die de tijd uit het oog verloor tijdens het strijken van de shirts van haar man.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wanneer de mannen voetballen, kleuren alle straten hier oranje met rood-wit-blauw. Maar nu was ons huis als enige in de wijk versierd met vlaggetjes. ‘Hup Holland Hup’, stond erop, en een leeuwin in zwart profiel.

Het was een heerlijk wereldkampioenschap, met prachtige vrouwen: gespierd, sterk, spelend voor de male gaze van niemand, maar wel voor hun team, zichzelf en het genot van hun eigen snelheid en kracht. En toch waren veel mannen zuur: ‘Dit telt nauwelijks als voetbal.’ Een andere meneer twitterde: ‘Troela’s zijn te slap en traag om te voetballen’, met een verwijzing naar ‘de natuur’ en ‘evolutie’.

Zou het? Vlak na het WK las ik een Medium-artikel van wetenschapsjournalist Starre Julia Vartan, over fysieke kracht. De ‘iedereen weet toch’ is dat mannen veel sterker zijn dan vrouwen, zeker op atletisch gebied. Maar, schrijft Vartan, de cijfers laten wat anders zien.

Neem hardlopen. Mannen zijn weliswaar op kortere afstanden sneller, maar vanaf, zeg, een kilometer of 65 beginnen vrouwen het te winnen. Zo was het een vrouw die de Moab 240 won, een race van ruim 380 kilometer langs de Colorado River. En niet met een kleine marge: de nummer twee, een man, finishte tien uur later.

Waarschijnlijk komt dit doordat vrouwenspieren weliswaar kleiner zijn, maar vezels hebben die veel langer belastbaar zijn. Bovendien is hun stofwisseling efficiënter bij lange inspanning, en zorgt hun vetweefsel voor extra brandstof. Ook bezorgt pijn vrouwen minder stress. Tijdens de natte en ijskoude Boston Marathon van 2018 viel slechts 12 procent van de vrouwen uit, tegen 80 procent van de mannen, meldt Varan.

Over marathons gesproken: ook daar lopen vrouwen in. De toptijd voor een marathon is bij de mannen sinds 1976 maar een kleine 3 procent sneller geworden. Maar vrouwen verbeterden zich met ruim 14 procent, en komen dus snel dichterbij de tijd van de heren.

Wat daarbij van belang is, is dat de eerste vrouw pas in 1971 de Boston Marathon mocht lopen; mannen startten al in 1897. Dit doet ertoe, schrijft Vartan. Omdat veel sporten al veel langer door mannen worden beoefend, zijn er meer jongens die ermee beginnen, en kan er dus talent gevist worden uit een grotere vijver, waardoor het niveau aan de top hoger komt te liggen. Dit laatste is bij voetbal absoluut het geval: het eerste mannen-WK werd gespeeld in 1930, het eerste vrouwen-WK in 1991.

Het leuke is dat juist door zo’n fijn WK steeds meer meisjes gaan voetballen. In Barcelona spelen er inmiddels al zoveel jongedames dat de voetbalbond besloten heeft om de meiden van onder de 14 gewoon tegen de jongens te laten spelen. Die extra uitdaging maakte de meisjes nog beter. Om precies te zijn: ze verpletterden de jongens.

Geef ons een jaar of tien, vijftien, wil ik graag tegen de zure meneren zeggen. Dan zijn de voetbalvrouwen niet alleen heerlijk en prachtig; dan zijn ze beter dan de mannen. En wat een genot zal dat zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We hebben koyaanisqatsi bereikt, schreef ik twee weken geleden; een manier van leven die schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Terwijl de klimaatcrisis zich aandient, blijven onze leiders beslissingen nemen die beter uitpakken voor de verslaving aan economische groei dan voor de aarde en haar bewoners. Het is een roekeloze weg naar zelfvernietiging. Koyaanisqatsi vraagt om een revolutie, om een radicaal nieuw begin, om een droom van de wereld zoals die zou moeten zijn.

Nu heb ik het geluk dat ik kritische lezers heb. En een aantal liet me weten dat wat hen betreft de kous hiermee niet af was. Ze hadden namelijk nog een vraag: hoe dan? Hoe zou die wereld er dan uit moeten zien?

Een terechte vraag, waar te weinig over wordt gesproken. Liever koesteren economen en politici de onuitgesproken suggestie dat de economie voor altijd kan blijven groeien, wat een beetje gênant is, want eeuwige groei is een absurde notie wanneer je leeft op een eindige planeet. De aarde is niet onuitputtelijk, de draagkracht van de natuur niet onbeperkt, en we lopen door wat we verbruiken en lozen nu al tegen allerlei grenzen aan.

Econoom Kate Raworth schrijft in haar boek Donuteconomie: ‘We hebben een economie die moet groeien, ongeacht of die ons wel of niet doet gedijen. We hebben een economie nodig die ons doet gedijen, ongedacht of die wel of niet groeit.’ De uitdaging voor onze generatie is tweeledig, betoogt ze. We moeten een wereld bouwen waarin ‘ieder individu een waardig leven kan leiden, vol mogelijkheden, als onderdeel van een gemeenschap – en waar we dat allemaal kunnen doen binnen de mogelijkheden van onze levenwekkende planeet.’ Wat we nodig hebben is, kortom, een wereld die niet draait om groei, maar om genoeg.

Genoeg: dat klinkt misschien karig. Maar karig, dat is de wereld zoals hij nu is, waarin rijken en grote bedrijven het recht kopen om de grenzen van de planeet te overschrijden, terwijl gewone mensen, dieren en de natuur de prijs betalen. Schraal is leven in koyaanisqatsi en niets doen.

Dus laten we vooral dromen over iets beters. De filosoof John Stuart Mill, bijvoorbeeld, had in 1848 al een rooskleurig beeld van een toekomst zonder economische groei. ‘De toename van rijkdom is niet grenzeloos’, schreef hij. Maar dat het kapitaal niet groeit, betekent niet dat de mens niet kan groeien. ‘Er zou evenveel ruimte zijn voor alle vormen van geestelijke cultuur, en voor morele en maatschappelijke vooruitgang; en evenveel ruimte om de kunst van het leven te verbeteren, en het is veel waarschijnlijker dat die vooruitgaat wanneer geesten niet langer afstompen door de kunst van het hoofd boven water houden.’

Mills woorden deden me denken aan een artikel van schrijver en activist George Monbiot, waarin hij stelt dat we de keuze hebben tussen de huidige toestand van ‘private luxe voor sommigen’ en het alternatief, ‘publieke luxe voor iedereen’. Laten we dromen over een samenleving waarin iedereen privé genoeg heeft: een betaalbaar huis, gezond eten, een basisinkomen waar je zonder kopzorgen van kunt leven, ook als je niet kunt werken. We moeten wat opgeven, zoals vaak vliegen en vlees eten, en dat is misschien sober en moeilijk. Maar in plaats daarvan komt een andere rijkdom, die openbaar en gratis is. Er zijn geen miljardairs meer, maar er is goede zorg en levenslang onderwijs. Er zijn prachtige musea en goedgevulde bibliotheken, bloeiende sportclubs, en grote stukken verwilderde natuur tussen de steden, waar we heen reizen met de fiets of gratis openbaar vervoer.

In plaats van dat we, zoals Monbiot schrijft, ‘de beschikbare ruimte ophakken in tuinen ter grootte van een grafkist waarin een kind geen radslag kan doen zonder een hek te raken’, maken we er met onze gemeenschap een groot park van. De economie hoeft niet per se te groeien, dus we worden niet voortdurend aangemoedigd om spullen te kopen die we niet nodig hebben. Omdat we minder kopen, kunnen de mensen die dat willen minder werken. We hebben tijd om ons te ontwikkelen, te ontspannen, en voor elkaar.

Laten we opnieuw beginnen met revolutionaire dromen: dat we onze verslaving aan economische groei kunnen inruilen voor immateriële bloei. Dat we hebzucht kunnen vervangen door ontwikkeling. Stijgende aandelenkoersen door natuur. Zelfvernietiging door geborgenheid. De langzame verwoesting van de aarde door de rijkdom van het genoeg.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De hel is in aantocht’, zei een Spaanse weervrouw. Eind juni werd het dik 40 graden in haar land, en 45,9 graden in Zuid-Frankrijk. Klimaatverandering maakt zulke hittegolven in Europa tenminste vijf keer waarschijnlijker en ‘mogelijk veel meer’, aldus het KNMI. Shell boekte in het eerste kwartaal van 2019 een winst van 5,4 miljard euro omdat de olieprijs lekker hoog is.

‘Het is evident dat dit echt schadelijk is’, oordeelde een hoogleraar toxicologie. Op dagen dat de wind het ultrafijnstof van Schiphol de woonwijk in blaast, halen kinderen moeilijker adem. Ze hoesten en piepen, en kleintjes met astma hebben meer medicijnen nodig. Minister Van Nieuwenhuizen kondigde kort daarop aan dat de luchthaven mag groeien met 40 duizend vluchten.

‘Het einde van het noordpoolgebied zoals wij dat kennen’, kopte The Guardian. Op sommige plekken is het daar vier graden warmer. Het ijs smelt vroeger in de lente en begint later in de herfst met aangroeien. Het Antarctische zee-ijs blijkt sinds 2014 veel sneller te smelten dan verwacht. Australië schafte, ook in 2014, de CO2-belasting voor de 300 meest vervuilende bedrijven af. Vorig jaar stootte het land een recordhoeveelheid broeikasgassen uit.

‘Kurkdroog en de zomer is nog maar net begonnen’, vertelde een hydroloog van Staatsbosbeheer. Het Veluwse hoogveen verpulverde in zijn handen. In Somalië ruïneerde klimaatverandering de natte seizoenen en dreigt hongersnood. De VN meldde dat er elke week ergens een kleine of grote klimaatramp is. Onze regering kwam met een klimaatakkoord dat de industrie ontziet en volgens wetenschappers nauwelijks een deuk in een pakje boter zal slaan. Martin Sommer schreef tevreden: ‘Het kabinet heeft zich in bochten gewrongen om duidelijk te maken dat de revolutie nog even is uitgesteld.’

Ik was niet tevreden. Ik dacht: we hebben koyaanisqatsi bereikt. Koyaanisqatsi is een woord uit het Hopi; ik ken het als de titel van een prachtige documentaire van Godfrey Reggio en Philip Glass. Het betekent: leven uit balans. Een gecorrumpeerd, chaotisch bestaan. Een manier van leven die vraagt om een nieuwe manier van leven.

De Hopi hebben een legende over koyaanisqatsi. En, zo vertelde ouderling Dan Evehema, de opdracht om dit verhaal te vertellen wanneer de mensheid roekeloos op weg is naar zelfvernietiging. Het gaat in het kort zo. Er was eens een dorp in Pivanhonkyapi. De mensen leefden er in vrede, maar raakten verveeld. Op een dag kwam er iemand met een gokspel, totolospi. Mannen en vrouwen raakten verslaafd en speelden het dag en nacht. Ze vergaten hun verantwoordelijkheden en behandelden elkaar niet langer met respect. En daarmee bereikten ze de vloek van koyaanisqatsi: de hele gemeenschap was zo uit evenwicht dat alleen een radicaal nieuw begin nog soelaas bood.

De dorpsleider smeekte dat nieuwe begin af door aan de windgeesten te vragen of ze het dorp met een vuurstorm wilden zuiveren. De meeste dorpelingen overleefden dat niet: ze gingen helemaal op in totolospi, zagen het gevaar niet en geloofden niet in de waarschuwingen over het naderende vuur. ‘Je zegt dat alleen maar om ons te laten stoppen.’

Ons spel heet geen totolospi, maar economische groei. En de ellende is dat onze leiders zelf ook verslaafd zijn.

Het is niet dat ik verlang naar een vuurtechnische loutering. Maar onze manier van leven schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Te lang piemelen we al aan de wereld zoals die is, volgens de spelregels van het hedendaagse totolospi, terwijl we het roer om moeten gooien, om te gaan bouwen aan de wereld zoals die zou moeten zijn.

De totolospi-spelers proberen ons wijs te maken dat zo’n revolutie veel te eng is. Politici benadrukken dat het voor de gewone man nu al veel te snel gaat. Sommer waarschuwt zelfs dat al te grote veranderingen in het leven van de burgerij zullen leiden tot een revolte. Hun kijk op de zaak is die van een dorpeling die zijn ogen niet van het spel af kan houden: hij ziet enkel dat iemand hem wilt laten stoppen, maar niet wat er met een nieuwe manier van leven te winnen valt. Hoe prachtig de wereld zal zijn zonder groeiverslaving, maar met ijsbergen, koele zomers, overvloedige oogsten, schone lucht.

Als we de moed hebben om opnieuw te beginnen, kunnen we zowel de realiteit onder ogen zien, als beginnen met dromen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In de spreekkamer is alles beige, behalve de jas van de dokter. De vloer, de stoelen, het toetsenbord waarop mijn arts typt wat me nu weer mankeert. De tafel die tussen ons in staat probeert nog de schijn te wekken van hout; ik zie iets nerf-achtigs, maar als ik er met mijn vinger overheen ga voel ik geen reliëf maar plastic. En welke houtsoort is er nou ook beige van zichzelf? Zelfs het lichtste berkenhout heeft een vanille gloed. En vuren heeft meer vlam.

Het houtpatroon is nep, vermoed ik, maar toch overweeg ik nog andere boomsoorten. Het leidt me af van de pijn en houdt de twee angsten op afstand waartussen ik in mijn hoofd heen en weer slinger als de pendel van een klok: bang dat de arts weer niets vindt (tik), bang dat het deze keer helemaal mis is (tok). Grenen? Nee. Lindenhout? Misschien gebeitst linden? Je kunt het mooiste hout verpesten met saaie beits.

De onderkant van de tafel voelt ook glad. Namaak dus. Een beige foto van hout: alleen een patroon, niets wezenlijks. Net als ik: wel min of meer samenhangende klachten, maar nog geen op heterdaad betrapte cel of bloedwaarde, dus nog geen echte diagnose. Ik dacht bijna dat het zou overwaaien. Tot ik me nog veel ellendiger ging voelen en bloed ging plassen.

De arts kucht. ‘Je nieren functioneren niet goed, daar komt het bloed in je urine vandaan. Wat zullen we doen? We kunnen meteen behandelen of nog even afwachten.’ Hij kijkt vragend. Maar mijn lijf doet zeer en mijn brein is een pan spaghetti, dus ik weet niets. Behalve dat de tafel niet echt van hout is. En dat lijkt me niet het juiste antwoord.

Ik realiseer me dat ik niet aan de verwachtingen voldoe. Waar las ik dat ook weer? In zo’n glossy rapport van een marktonderzoeksbureau, dat ijverige zorgmanagers graag lezen en de spreekkamer in laten sijpelen? De zorg is een markt, en de patiënt steeds meer een zorgconsument: een assertieve klant die zich gedegen informeert, bewuste en kritische keuzes maakt en precies weet wat die wil. De arts moet mij daarom ‘actief betrekken’. Dat is ‘klantgericht’.

Met mijn antwoord – ‘Wat zou je me aanraden?’ – schiet ik hopeloos tekort. Maar assertief zit er niet in, want ik ben bang en moe en er komt bloed uit me. Ik vraag me af wat de waarde is van fancy rapporten vol woorden over bewuste zorgconsumenten als iemand die ziek is er niet aan kan voldoen. Die gedachte lukt dan weer wel.

De arts hakt, met enige maling aan klantgericht actief betrekken, zelf wat knopen door. ‘Heb je nog vragen?’ wil hij weten. Ik heb geen idee of ik vragen heb. Behalve misschien deze: ‘Stoort het je dat de tafel van nephout is?’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.