dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Volkomen onverwachts ontdekte ik laatst dat er mensen zijn met een bijzonder sterke mening over houtkachels. Deze verrassende gewaarwording begon met een beleefd berichtje op Twitter, waarin ik bezitters van houtkachels & co vroeg of ze misschien zo vriendelijk zouden willen zijn om bij mistig en windstil weer niet te stoken; ik snap dat het gezellig is, maar mensen met astma en andere chronische ziektes stikken half in uw rook. Bij voorbaat dank.

Mij leek dit een gevalletje boerenverstand. Bij het stoken des fikkies komt fijnstof en andere viezigheid vrij die je beter niet kunt inademen, zeker niet met longen die zich toch al suboptimaal voelen. ‘Per uur is hout stoken waarschijnlijk even vies of viezer dan de uitstoot van een rijdende vrachtwagen’, factcheckte Ronald Veldhuizen in deze krant. ‘Te vergelijken met passief roken’, vond een Vlaamse milieuwetenschapper. En bij mist is het alsof je je wijk ‘onder een deken van vervuiling legt’, tekende Phaedra Werkhoven op in De Gelderlander.

Ze schreef ook over een Zutphense vrouw, een van 1,2 miljoen Nederlanders met een longziekte, die bij zulk weer liever niet naar buiten gaat, omdat ze dan misschien dagen plat moet, Spaans benauwd en bekaf, ondanks haar medicijnen.

Gelukkig meldden zich op Twitter diverse houtkachelaars die hun stookgedrag best wilden veranderen voor de zieke medemens. Maar daarnaast waren er veel lieden die het allemaal gezeik vonden. ‘Tegen chronisch slachtofferschap is helaas nog geen medicatie’, reageerde een man. De term ‘aanstelleritis’ viel. En: je moet anderen hun plezier niet misgunnen. Een vrouw werd kriegel van dat ‘ik ben zielig dus hou rekening met mij’ en zei: ‘Je kunt ook binnen blijven en dan heb je geen last van het gestook. Er is altijd wel iemand gekwetst, onbegrepen of ongesteld. En van de rest wordt dan medewerking en begrip gevraagd (geëist).’

Ondanks dat ik welbekend ben met Twitter als digitale derriedouche, had ik niet gerekend op de venijnige bejegening van zieke mensen die buiten hun schuld om lijden aan andermans bewezen ongezonde gezelligheid. Het fascineerde me wel. Want zo blijken achter de houtkachelkwestie ineens allerlei interessante vragen te zitten. Zoals: wie mag in onze samenleving verwachten dat er rekening met hen wordt gehouden? Van wie wordt het gepikt als ze iets vragen of opeisen voor zichzelf? Wie kan een recht op een goed leven claimen? En wie moet wachten tot hen iets gegund wordt, om dit in dankbaarheid te aanvaarden?

Er is natuurlijk geen dwingende morele reden waarom zieke mensen wel rekening zouden moeten houden met houtstokers, maar houtstokers niet met hen, peinsde ik. Andersom is er wel iets voor te zeggen dat ‘niet half stikken door rook’ zwaarder moet wegen dan ‘is knus want met vlammetjes’. En toch is dit niet een afweging die massaal wordt gemaakt.

Misschien is het dat degenen die iets ‘leuks’ doen vaak meer in de maatschappelijke melk brokkelen dan mensen die willen dat iets wordt nagelaten. Dat zie je ook in de vuurwerkdiscussie. Vorig jaar schreef stilte-activist Roos Vonk hierover: ‘Degenen die geen vuurwerk afsteken, belemmeren niet de activiteiten van anderen. (..) De een geniet van geknal, harde muziek en feestgedruis, de ander van rust en stilte. Per definitie wordt de eerste groep nooit belemmerd door de tweede, maar wel omgekeerd.’

Nog iets: zowel bij vuurwerk als bij houtrook zijn het vaak zieke en kwetsbare mensen die het meest lijden. Is dat toeval? In haar boek The rejected body stelt Susan Wendell dat veel aspecten van onze samenleving impliciet georganiseerd zijn rond de aanname dat iedereen een gezond, sterk lichaam en brein zonder beperkingen heeft. Hoeveel vuurwerk- en rookoverlast maatschappelijk acceptabel en wettelijk toegestaan is, is afgestemd op deze ‘iedereen’. Als ‘iedereen’ drie dagen stikbenauwd plat zou moeten wanneer de houtkachels op een mistige dag lekker snorren, zou er vast weinig discussie zijn over ‘anderen hun plezier niet misgunnen’.

De gezellige optie zou zijn om nu simpelweg op te roepen tot meer rekening houden met elkaar. Maar ik denk dat we pas echt vooruitgang boeken als we afspreken dat ook de zieken, de kwetsbaren, de beperkten en de stillen eisen mogen stellen aan de inrichting van onze samenleving – ook als ze daarmee de pret van de sterksten bederven. Dat zij evenzeer een goed leven mogen claimen als ieder ander. Uit respect, niet uit liefdadigheid. Als recht, niet als gunst.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hij was paars en gezwollen, vertelde zijn vader aan de Volkskrant, en zijn longen, hart, lever en nieren deden het nauwelijks meer. Zes keer werd hij gereanimeerd. Na een lijdensweg van bijna drie weken zetten zijn ouders de beademing stil.

Maurits, een jongen van 17 die nooit wat had gemankeerd, is dood. In bed gekropen met iets wat leek op een griepje, maar wat een besmetting met meningokokken type W bleek te zijn.

Het is de nachtmerrie van elke ouder: je brengt je hangerige kind naar bed, en het wordt nooit meer gezond wakker.

De overheid wist twee jaar geleden al dat deze meningokok riskant was; het aantal dodelijke besmettingen steeg, in Groot-Brittannië was de noodklok al geluid. Toch ging door getreuzel ons rijksvaccinatieprogramma pas onlangs van start, en dan vanwege schaarste eerst alleen voor dreumesen en 14-jarigen. Maar daar kun je omheen klussen, las ik. De vader van Maurits hoorde artsen op tv zeggen dat zij hun kinderen allang hadden laten inenten. Een GGD-woordvoerder meldde dat je dit voor 90 euro voor de bakker kunt krijgen. Duizenden ouders bleken al zo’n prik te hebben gekocht voor hun kadetje.

In huize Ten Broeke werden onmiddellijk vaccins besteld. Maar terwijl de doktersassistente een naald in het armpje van mijn jongste dochter zette, kon ik de gedachte niet van me afschudden dat er hier iets grondig mis was.

Niet met het vaccin, natuurlijk: je kinderen laten inenten tegen een potentieel dodelijke ziekte is een voortreffelijk idee. Maar wel met deze gang van zaken. Waar het rijksprogramma een prettig socialistisch tintje heeft – de staat die uit collectieve middelen vaccins aanschaft en onder burgers verdeelt – is zelf een prik kopen voor je kind een kapitalistische handeling. Een kwestie van de vrije markt in jouw voordeel gebruiken.

Maar, overwoog ik in het behandelkamertje van de huisarts, wat moeten ouders die slechts met moeite rondkomen? Terwijl ik hier opgelucht ademhaal omdat mijn kinderen straks geïmmuniseerd zijn, kunnen zij die bescherming niet betalen. Ik profiteer van een systeem dat anderen dupeert.

Dat profiteren, dat gebeurt uiteraard voortdurend; het geldt zelfs als volkomen normaal. Mensen die genoeg geld hebben, kunnen daarmee afstand scheppen tussen zichzelf en narigheid: ze kunnen veiliger auto’s kopen, betere huizen, meer zorg, gezonder eten. Zulk gedrag wordt niet alleen gelegitimeerd maar zelfs vanzelfsprekend gemaakt door wat columnist George Monbiot ‘het dominante verhaal’ van onze tijd noemt: dat van het neoliberaal kapitalisme.

Dit verhaal gaat zo: bijna alle sociale, economische en politieke problemen kunnen worden opgelost in een vrije markt, waarin mensen en bedrijven met elkaar concurreren. Dit zorgt voor innovatie, groei en welvaart, want competitie zet iedereen aan tot hard werken. De vrije markt is namelijk ook een meritocratie: wie lekker aanpoot, wordt beloond en kan dus meer kopen. Dit idee wordt ook vaak omgekeerd: wie veel beloning ontvangt, zal het wel verdiend hebben.

Het probleem is dat dit alleen op papier zo werkt. In de praktijk wordt de kans op beloning niet alleen bepaald door ijver en talent, maar ook door mazzel en afkomst. Rijke ouders, bijvoorbeeld, beschermen hun kinderen tegen competitie op de vrije markt door beter onderwijs voor ze te betrekken. Neoliberaal kapitalisme slaagt er zo niet goed in om armoede uit te bannen. De grootste tekortkoming van dit systeem, stelt sociologieprofessor Erik Olin Wright dan ook, is dat het zich kenmerkt door ‘armoede te midden van overvloed’.

Armoede te midden van overvloed: het is een situatie waar we aan gewend zijn. Maar terwijl ook mijn oudste dochter gevaccineerd wordt, vraag ik met af: is dit goed? Dankzij de vrije markt kan ik betere kansen voor mijn kinderen kopen; betere overlevingskansen zelfs. Maar is een systeem waarin ik met andere ouders moet concurreren om de gezondheid van onze kinderen niet een ziek systeem? Waarom zouden we accepteren dat kinderen van welgestelde ouders meer kans hebben om gevrijwaard te blijven van een enge ziekte dan kinderen van arme ouders? Hebben zij dat echt verdiend?

De vrije markt is alleen vrij voor wie zich dat kan veroorloven. Mijn dochters krijgen een Wuppie omdat ze niet gehuild hebben, en ik moet denken aan dat liedje van het Klein Orkest: ‘Alleen als je geld hebt, dan is de vrijheid niet duur.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn nieuwe boek is er! Het heet Calm. The. Fuck. Down. en het is een bundel van mijn beste, leukste, verdrietigste, strijdbaarste columns uit de Volkskrant, Opzij, Trouw en het UT-nieuws.

Waarom was iedereen Charlie, maar niemand bootvluchteling? Als alle politici zich druk maken over de rechtse onderbuikgevoelens, wie luistert er dan naar linkse onderbuiken? Hoe komt het dat we zieke vrouwen minder serieus nemen dan zieke mannen? Waarom is het kabinet niet blij met zzp’ers, is sletvrees al op de basisschool een issue en waarom wilde neurobioloog Dick Swaab een prinsessenjurk voor Asha kopen?

Dit vonden lezers ervan:

“De columns zijn goed en helder geschreven en naast strijdbaarheid bevatten de columns ook veel humor.”

“De onderwerpen die in dit boek aan bod komen hebben (helaas) de afgelopen jaren weinig aan relevantie ingeboet. Zwarte piet, vluchtelingen, neoliberalisme, genderdiscriminatie: het is bijna deprimerend om te merken hoe weinig we opgeschoten zijn. Asha behandelt deze onderwerpen stuk voor stuk feitelijk onderbouwd, messcherp en vooral: met een staaltje empathie en perspectief die in het huidige media landschap nog wel eens ontbreken.”

“Ze gaat geen onderwerp uit de weg en spreekt haar oprechte verbazing en verontwaardiging over zaken heel helder uit. .. Niet zozeer lichte als wel verplichte kost! Een aanrader wat mij betreft.”

“Een boek met messcherpe columns, waarin Asha ten Broeke duidelijk niet op haar mondje is gevallen.”

“Ze vertelt niet alleen wat er mis is, maar herinnert ons aan hoe het anders kan, aan waardes die écht belangrijk zijn in het leven: verbondenheid, geborgenheid, solidariteit. En dit alles met de haar kenmerkende rijke en humoristische beeldspraak en nerdy tongue-in-cheekness.”

“En dat doet ze ook nog eens op een puntige, luchtige manier met een taalvirtuositeit om van te smullen.”

 

Het voorwoord:

Het was een warme dag, en in mijn armen lag een baby van een paar dagen oud. Mijn eerste kind, haar kleine vuistje om mijn pink geklemd, de woorden hello world! op haar romper, keek me met grote bruine ogen aan. Ik meende er vertrouwen in te zien, in zichzelf, in mij en in de wereld. En waarom zou ze dat niet hebben? Ze had tot nu toe niets dan liefde en zorg gekend. Iedereen die ze tegenkwam vond haar fantastisch, ze was veilig, gezond, en in al haar behoeftes werd onmiddellijk voorzien.

Ze gaapte, en op dat moment voelde ik het voor het eerst: een grote, vurige ontevredenheid. Mijn lieve, sterke, geweldige dochter, dacht ik, deze wereld is niet goed genoeg voor jou.

Optimisten als Johan Norberg en Steven Pinker vertellen ons dat het juist heel puik gaat met onze aardkloot en haar bewoners, zeker vergeleken met vroeger. ‘We moeten een beter historisch bewustzijn ontwikkelen’, zegt Pinker in Humo. ‘Dan beseffen we hoe vreselijk het leven was in veruit het grootste deel van de menselijke geschiedenis, hoe normaal het was om te sterven van de honger of te vechten in de oorlog.’ Nu is dat anders. De voedselzekerheid is toegenomen, dus we hoeven niet meer elke dag te piekeren of we morgen wel te eten hebben. Er komen minder mensen om door geweld. Vaccins, betere medische zorg en goede hygiëne hebben kindersterfte teruggedrongen. Als Norberg zich toch zorgen maakt, pakt hij graag de statistieken erbij, vertelt hij in de Volkskrant, om te kijken ‘hoe de mensheid zich heeft ontwikkeld de afgelopen honderden jaren. Hoe het leven er van generatie op generatie steeds beter uit is gaan zien. En dan denk ik: ja, mijn kinderen zullen het waarschijnlijk ook weer beter hebben dan ik.’

Ik ben niet zo optimistisch. Veel van die vooruitgang is immers duurbetaald, door de natuur te slopen en uit te putten, diersoorten uit te roeien en mensen elders in de wereld uit te buiten. Het overgrote deel van de rijkdom is in handen van een klein groepje individuen. De vermogensongelijkheid binnen landen neemt toe, de sociale mobiliteit neemt af. Ondanks alle vooruitgang hebben veel mensen nog steeds te maken met onderdrukking, discriminatie en geweld. Natuurlijk wil ik niet terug naar een tijd zonder antibiotica, kunstmest of stemrecht. Maar als je het mij vraagt, gaat het niet eens bij benadering zo goed als zou moeten.

Dat ik geen optimist ben, wil echter niet zeggen dat ik niet hoopvol ben. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen die twee begrippen, zegt schrijver Barbara Ehrenreich in haar boek Smile or die. Optimisme, stelt ze, kun je samenvatten als denken dat de boel nu best in orde is, dat alles op zijn pootjes terecht zal komen en dat anders na regen heus zonneschijn zal volgen. Optimisme is een cognitieve keuze, schrijft ze, een bewust gevormde verwachting over de toekomst. Hoop is iets anders. ‘Hoop is een emotie, een smachtend verlangen, waarvan we de ervaring niet helemaal onder controle hebben.’

Ik denk niet dat alles zomaar oké wordt, maar ik verlang wel tamelijk emotioneel en ongecontroleerd naar van alles. Zo smacht ik bijvoorbeeld naar een betere wereld voor mijn kinderen. Naar een duurzame en respectvolle wereld, waarin mensen elkaar niet uitbuiten of onderdrukken, dieren beschaafd behandelen en ontzag hebben voor de natuur. Waarin geld niet de voornaamste maatstaf van succes is, en economisch groei niet de graadmeter van een succesvolle democratie. Waarin we ons gedragen alsof we de aarde niet hebben geërfd van onze ouders, maar te leen hebben van onze kinderen.

En ik geloof dat we dat kunnen. Want we wonen op een schitterende planeet en mensen zijn over het algemeen aardige, slimme, bijzondere en vindingrijke zoogdieren. We halen op dit moment alleen niet het beste in onszelf naar boven, omdat we gevangen zitten in allerlei akelige, schadelijke systemen en structuren: neoliberaal kapitalisme, seksisme, racisme, neokolonialisme, erfelijke armoede en machtsongelijkheid. Maar we hebben ook onszelf op de maan gezet, piramides gebouwd, de wereldzeeën bevaren, uit pure nieuwsgierigheid deeltjesversnellers en telescopen in elkaar gezet. We hebben de gedichten van Ada Limón en Maya Angelou, het derde pianoconcert van Rachmaninoff, de liedjes van Damien Rice en Nina Simone, de boeken van Alice Walker en Margaret Atwood, de idealen van Jane Goodall en Nelson Mandela.

En er zijn zoveel doodgewone mensen met een groot hart die het mooie en goede waarderen. Mensen die gul zijn in een tijd waarin het normaal is om een ander weinig te gunnen. Mensen die het delen van warmte en wijsheid belangrijker vinden dan winnen of scoren. Mensen die boos zijn vanuit een groot gevoel voor rechtvaardigheid, niet vanuit verongelijktheid. Mensen die kwetsbaar durven zijn in een samenleving waarin gekwetstheid wordt weggehoond als verwijtbare tekortkoming of aanstellerij. Mensen die aardig en bedachtzaam blijven wanneer haat en moedwillig onbegrip welig tiert.

Een diersoort die dit allemaal heeft, moet in staat zijn om een prachtige wereld te scheppen. We kunnen veel beter dan we nu doen.

Het is precies dit gevoel van chronische ontevredenheid gemengd met radicale hoop, dat vurige verlangen dat het voortreffelijke in ons het zal winnen van de corrupte systemen die onze wereld verpesten, dat aan de basis ligt van mijn columns. Soms zorgt die basis dat ik me boos maak, soms vrolijk. Soms voel ik de onbedwingbare behoefte om met mijn woorden een vinger te maken die opzettelijk en herhaaldelijk in een zere plek pookt, en soms heb ik juist mijn buik vol van de harde, pijnlijke toon van het publieke debat en wil ik alleen maar ‘calm the fuck down’ roepen. Hoe het er ook uitkomt, elk stukje is een oprechte poging om iets zinvols bij te dragen, om tegelijkertijd kritisch en constructief te zijn. Een verzet tegen wat afschuwelijk is, maar met bescherming van wat kostbaar is; hard voor de macht, maar zacht voor de mens.

Ik hoor zo nu en dan van lezers dat ze zich daardoor gesterkt voelen, of dat het ze op andere gedachten brengt, of dat het ze kracht geeft om te vechten voor iets wat ze de moeite waard vinden. Dat is veel, veel meer dan ik had durven wensen toen ik zeven jaar geleden begon als columnist. Het maakt me een dankbaar mens, en laat mijn hoop alleen maar groeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een invasie van grondstofbeluste ruimtewezens die boosaardig zijn en bovendien tentakels hebben. Geavanceerde klimaatbeheersingsatellieten die doordraaien en zorgen voor hagelstormen, tsunami’s en tornado’s. Een reusachtige meteoriet die altijd in de buurt van Noord-Amerika dreigt in te slaan. Een zonnevlam die zorgt dat neutrino’s ineens microgolven afgeven, waardoor de kern van de aarde oververhit raakt, met een nieuwe zondvloed tot gevolg. Onze zon die supernova gaat, waarop wij allen gered moeten worden door de acteur die Dylan speelde in de serie Beverly Hills 90210.

Ik ben dol op zulke rampenfilms. Ik houd van de spectaculaire verwoesting van computergeanimeerd natuurgeweld en schermvullende explosies. Het leed dat volgt heeft een zekere netheid, zodat je wel voelt dat er iets op het spel staat maar nooit echt van streek raakt. Baby’s huilen wel, maar raken niet verminkt. Honderdduizenden mensen sterven, maar nooit te confronterend in beeld. En als er al iemand uitgebreid doodgaat, is dat verdrietig maar waardig (nooit met snot en poep) en functioneel (meestal bedoeld om een hoofdpersoon aan te zetten tot kordaat ingrijpen). Het is de Apocalyps, maar dan smaakvol, zodat het niet je trek in popcorn bederft.

Aan het eind van de film is er bovendien altijd een held die alles ten goede keert, en een mensheid die, nu ze oog in oog staat met haar nakende vernietiging, boven zichzelf uitstijgt. Zelfopofferend en dapper worden zowel de wereld als de gewone mens gered. Er volgt ter nazorg een close-up van een Indiase straatjongen die dolblij zijn verloren gewaande hond knuffelt, een jong stel kijkt hoopvol naar de opklarende lucht, juichende burgers omarmen elkaar omdat het weliswaar kielekiele was, maar toch goed kwam.

Dit is natuurlijk allemaal nep. In het echt gaan rampen niet over moed, zelfopoffering of eenheid. Ze gaan over geld.

Neem de Cascadia subductiezone. Dit geologisch instabiele gebied loopt van Noord-Californië naar Vancouver, en onderzoekers weten zeker dat hier een Hele Grote Aardbeving gaat plaatsvinden. Sterker nog: die beving is al overtijd. Het zal allerlei rampenfilm-gerechtigde taferelen opleveren: miljoenen gebouwen worden weggevaagd, een tsunami van misschien wel meer dan 30 meter hoog zal de Amerikaanse Westkust overspoelen. In een New Yorker-artikel komt Doug Dougherty aan het woord. Hij is het hoofd van een onderwijsdistrict aan de kust van Oregon, en overziet vier scholen met in totaal 1600 leerlingen. Drie daarvan liggen zo laag dat bij die tsunami alle kinderen zullen verdrinken. Dus wilde hij een nieuwe, hoger gelegen campus laten bouwen. Dat kost ongeveer evenveel als een rampenfilm maken – maar hij kreeg de financiering niet rond.

Duurder maar dichter bij huis is er de kwestie van de maatregelen tegen klimaatverandering. Onze regering vindt dat allemaal echt supermegabelangrijk, maar ondertussen waarschuwen experts dat we met het huidige broeikasbeleid op weg zijn naar een opwarming van 3 graden. Het tijdschrift New Scientist gaf deze week een tamelijk apocalyptische opsomming van de gevolgen: nog tijdens de levens van onze kleinkinderen krijgen alle bewoonde continenten te maken met zware hittegolven, droogtes, bosbranden, overstromingen en hongersnoden. Om deze catastrofe te voorkomen moet het roer radicaal om: een revolutie op het gebied van transport, energie en ontbossing is nodig, en we moeten onmiddellijk af van onze honger naar economische groei.

Ik heb zowel onze overheid als het bedrijfsleven nog niet kunnen betrappen op enig enthousiasme voor deze noodzakelijke maar peperdure revolutie. Wel las ik dat Rutte & co zeer in hun nopjes waren met het feit dat de BV Nederland veel kan verdienen aan het verkopen van dijken en deltawerken aan landen als Bangladesh en Indonesië. Want, nou ja, waarom zou je veel geld uitgeven aan het voorkomen van verdere opwarming als je er ook rijk van kunt worden, door arme landen zeer kostbare maatregelen tegen klimaatrampen te verkopen?

‘De geschiedenis van de mensheid is er een van stupiditeit, ontkenning en getreuzel, gevolgd door een heroïsche laatste poging om het tij toch nog te keren’, schreef de New Scientist. Ik hoop dat het zo zal gaan. Dat levens belangrijker zullen blijken dan geld, dat het welzijn van gewone mensen zwaarder zal wegen dan de invloed van het kapitaal, dat dappere helden de mensheid zullen aanzetten tot eendrachtige belangeloosheid. Dat het in het echt afloopt zoals in de film: een onbewolkte lucht, een jongen knuffelt zijn hond. Apocalyps, popcorn, happy end.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een wat lullige maar veelzeggende tweet van de New York Daily News. ‘De 19-jarige Kylie Jenner is 900 miljoen dollar waard en op weg om de jongste self-made miljardair ooit te worden. Wat doe jij met jouw leven?’ Aanleiding was het augustusnummer van het Amerikaanse tijdschrift Forbes, met Jenner op de cover als een van de zestig rijkste self-made (is dat woord weer) vrouwelijke entrepreneurs.

Wat doe jij met jouw leven? Die vraag zegt iets over onze cultuur. Er ligt een notie in besloten van wat je hoort te doen met je bestaan, van wat succes is: geld verdienen, rijk worden. Het woord ‘self-made’ is ook belangrijk, want het bekrachtigt de Amerikaanse Droom: het idee dat mensen zoveel vrijheid en gelijkheid kennen dat succes bereikt kan worden door iedereen die er maar hard genoeg voor wil werken. Van krantenjongen tot miljonair. In Nederland kennen we deze neoliberale droom meestal als: ‘Je kunt alles bereiken wat je wilt, als je maar in jezelf gelooft’. ‘Alles’ is ook hier doorgaans rijkdom, of roem, of allebei.

Kylie Jenner was natuurlijk geen krantenjongen. Ze is de dochter van voormalig olympisch atleet Caitlyn Jenner en de halfzus van Kim Kardashian; niet zozeer ‘self-made’ als wel popcultuuradel, wat de tweet van de New York Daily News een vrij hoog Marie Antoinette-gehalte geeft: ‘Zeg, twittervolk, waarom eten jullie geen cake?’

Ook zo’n vraag hoort bij de Amerikaanse Droom. Ze ontspruit aan de neoliberale cirkelredenering: door hard te werken word je succesvol en rijk, dus zullen de rijken en succesvollen wel hard hebben gewerkt. Voorrecht en afkomst blijven buiten beschouwing, net als pech en achterstelling. Wat volgt is de aanname dat de armen en verlorenen, de mensen die hun geld tellen in tientjes in plaats van in miljoenen, wel ergens zullen hebben gefaald, en dus ter verantwoording mogen worden geroepen.

Wat doe jij met jouw leven? Shawn Decker gaf antwoord. ‘Ik werd gediagnosticeerd met hiv toen ik 11 jaar was, in 1987’, twitterde hij. ‘Mijn ouders werd verteld dat ik zes maanden tot twee jaar te leven had. Maandag word ik 43 en ik heb de laatste twee decennia van mijn leven gebruikt om mensen voor te lichten over hiv door te schrijven, te spreken en te lachen.’

Er is meer in het leven dan het najagen van succes volgens de maatstaven van vreugdeloos neoliberaal kapitalisme. Zoals de rockband Live zong: ‘Warm bodies are not machines that can only make money.’ Succes uitdrukken in geld is een teken van armoede.

Wat doe jij met jouw leven? Tonie Mudde schreef een mooi Volkskrant-artikel over Leon Emmen, een man die zich liet opnaaien door de succesverhalen van vrienden en kennissen, en zich regelmatig afvroeg of hij niet sneller moest klimmen op de carrièreladder. Tot hij zijn beide onderbenen verloor. ‘Mijn nieuwe situatie dwong me kritisch naar mijn eigen wensen en gedrag te kijken. Werd ik gelukkig van die ratrace? Nee, dus dat doe ik nu anders.’

Wat doe jij met jouw leven? Op Medium.com las ik een stuk van predikant Lydia Sohn. Ze interviewde 90-plussers over hun leven. ‘Hun vreugde en spijt heeft niets te maken met hun carrières, maar met hun ouders, kinderen, echtgenoten en vrienden’, schrijft ze. ‘Toen ik iemand vroeg “Zou je willen dat je meer bereikt had?”, antwoordde hij: “Nee, ik wilde dat ik meer had liefgehad”.’

De neoliberale droom is een leugen. Niet alleen omdat hij onwaar is – niet elke hardwerkende krantenjongen kan miljonair worden – maar omdat hij ons een vals beeld van een goed leven voorspiegelt. Hij liegt dat we vervulling zullen vinden in het winnen van de ratrace. Dat ons leven geslaagd is als we 900 miljoen waard zijn. Dat niet liefde maar geld de maat van succes is. Dat onze waarde als mens te maken heeft met hoeveel roem en rijkdom we verwerven.

Wat doe jij met jouw leven? Een paar jaar geleden interviewde ik een vrouw die veel had meegemaakt. Ze was chronisch depressief en wijs. ‘Pas nu leer ik dat ik er mag zijn’, vertelde ze me. ‘Niet omdat ik iets goed kan, of iets nuttigs doe, of een leuke baan heb, maar gewoon, omdat ik leef. Omdat ik er ben. Soms is het al oké om gewoon de hele dag geademd te hebben.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Net naast het stukje bos ter grootte van een krant waar ik heen ging, was een groot bord verrezen. ‘Hier bouwt Intratuin aan de toekomst’, stond er op. Een kleine drie hectare aan voormalig verwaarloosd groen, grenzend aan een natuurgebiedje met een fraaie kolk, mooie bomen en zeldzame vogels, moet plaatsmaken voor meer dan 10.000 vierkante meter tuincentrum, op 639 heipalen, met 400 parkeerplaatsen. ‘Ook het parkeerterrein krijgt een groene uitstraling door plantvakken met inheemse bomen en hagen van veldesdoorn’, suste een gemeentelijk document. En ik vroeg me af: is dat nou echt wat de toekomst nodig heeft?

Ik was op weg naar de kolk om te bosbaden. Dat is hip en overgewaaid uit Japan, waar het Shinrin-yoku heet en mensen als Qing Li van de Nippon Medical School er onderzoek naar doen. Het idee, zo las ik in een stuk in Psychologie Magazine, is dat je ‘de atmosfeer onder de bomen heel bewust binnen laten komen via de vijf zintuigen’. Dat zou helend zijn. Ik had na een paar stressvolle weken een hoofd vol onbehulpzame gedachten die niet stopten, zodat ik tegelijkertijd bekaf en opgefokt was, dus ik kon wel een heilzame ervaring gebruiken.

Li claimt dat dit helende voortkomt uit de bomen en bosgrond, die bepaalde stoffen uitscheiden die zorgen voor minder stress, betere slaap, meer weerstand en positieve emoties. Nou word ik mild sceptisch van het idee van geneeskrachtige boslucht, maar er zijn ook andere onderzoeken die aantonen dat tijd doorbrengen in het groen op zijn minst goed is voor de ‘waargenomen geestelijke en lichamelijke gezondheid’. Oftewel: je voelt je inderdaad beter onder de bomen. Een effect dat, wil ik benadrukken, je wel ondervindt in de natuur, en niet in een tuincentrum. Sowieso is het vaak beter om minder te kopen, en meer te ervaren. Om niet in de eerste plaats een consument te zijn, maar een schepsel. Een van velen.

Bossen zijn wat dat betreft niet alleen weldadig, maar ook inspirerend. Een bos is immers meer dan een verzameling bomen; het is een levend netwerk. Boomwortels maken contact met de ontelbare schimmeldraden in de bosgrond, waardoor een web ontstaat die de bomen met elkaar verbindt. Zo kunnen bomen bijvoorbeeld water en voedingsstoffen delen. De Canadese wetenschapper Suzanne Simard toonde aan dat de grootste, diepgewortelde ‘moederbomen’ zo hun zaailingen, die nog in de schaduw staan en dus onvoldoende zon krijgen, in leven houden.

Bomen helpen ook hun naasten, en niet alleen van hun eigen soort, las ik in Smithsonian Magazine. ‘Het is evolutionair gezien niet zinvol voor bomen om zich te gedragen als grondstofgraaiende individualisten’, legde Simard uit. Een enkele boom zal misschien harder groeien als hij zich alles toe-eigent, maar bomen leven het langst en krijgen meer nakomelingen in een stabiel woud, met veel andere bomen om hen heen die voor een schaduwrijk en vochtig microklimaat zorgen. Dus zorgen moederbomen dat een buur die het moeilijk heeft meer voedingsstoffen krijgt, en waarschuwen bomen elkaar bij gevaar met signalen, zodat anderen zich schrap kunnen zetten. In ruil voor het faciliteren van al deze ondergrondse behulpzaamheid nemen de schimmels een deel van de suikers die bomen aanmaken.

Concurrentie en winstoptimalisatie zijn dus geen natuurwetten, peinsde ik. Een bos is zelfs een soort anti-neoliberaal systeem: in plaats van een markt waarin individuen dienen te proberen om ten koste van anderen de succesvolste te zijn in de strijd om schaarse middelen, is het een samenwerking die draait om delen en helpen. Hoe gaaf is dat.

De Groene Amsterdammer beschreef onlangs hoe Nederlandse bedrijven willens en wetens meewerken aan de verwoesting van Braziliaans regenwoud, want er is daar veel geld te verdienen aan het ontwikkelen van infrastructuur en het exporteren van soja als veevoer.

Het is jammer dat mensen geen wortels hebben, dacht ik toen ik dat las, want dan waren we ons er misschien meer van bewust dat ook wij verbonden zijn met elkaar en de wereld om ons heen. Dat mensen de natuur nodig hebben, en de natuur het nodig heeft dat wij ons dat realiseren. Dat de beste manier om aan de toekomst te bouwen is door meer te worden als een bos. En dat er iets helemaal mis is als de grootste bomen met de diepste wortels niet voor ons zorgen, maar ons en de planeet leegzuigen voor hun eigen gewin.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.