dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

We hebben koyaanisqatsi bereikt, schreef ik twee weken geleden; een manier van leven die schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Terwijl de klimaatcrisis zich aandient, blijven onze leiders beslissingen nemen die beter uitpakken voor de verslaving aan economische groei dan voor de aarde en haar bewoners. Het is een roekeloze weg naar zelfvernietiging. Koyaanisqatsi vraagt om een revolutie, om een radicaal nieuw begin, om een droom van de wereld zoals die zou moeten zijn.

Nu heb ik het geluk dat ik kritische lezers heb. En een aantal liet me weten dat wat hen betreft de kous hiermee niet af was. Ze hadden namelijk nog een vraag: hoe dan? Hoe zou die wereld er dan uit moeten zien?

Een terechte vraag, waar te weinig over wordt gesproken. Liever koesteren economen en politici de onuitgesproken suggestie dat de economie voor altijd kan blijven groeien, wat een beetje gênant is, want eeuwige groei is een absurde notie wanneer je leeft op een eindige planeet. De aarde is niet onuitputtelijk, de draagkracht van de natuur niet onbeperkt, en we lopen door wat we verbruiken en lozen nu al tegen allerlei grenzen aan.

Econoom Kate Raworth schrijft in haar boek Donuteconomie: ‘We hebben een economie die moet groeien, ongeacht of die ons wel of niet doet gedijen. We hebben een economie nodig die ons doet gedijen, ongedacht of die wel of niet groeit.’ De uitdaging voor onze generatie is tweeledig, betoogt ze. We moeten een wereld bouwen waarin ‘ieder individu een waardig leven kan leiden, vol mogelijkheden, als onderdeel van een gemeenschap – en waar we dat allemaal kunnen doen binnen de mogelijkheden van onze levenwekkende planeet.’ Wat we nodig hebben is, kortom, een wereld die niet draait om groei, maar om genoeg.

Genoeg: dat klinkt misschien karig. Maar karig, dat is de wereld zoals hij nu is, waarin rijken en grote bedrijven het recht kopen om de grenzen van de planeet te overschrijden, terwijl gewone mensen, dieren en de natuur de prijs betalen. Schraal is leven in koyaanisqatsi en niets doen.

Dus laten we vooral dromen over iets beters. De filosoof John Stuart Mill, bijvoorbeeld, had in 1848 al een rooskleurig beeld van een toekomst zonder economische groei. ‘De toename van rijkdom is niet grenzeloos’, schreef hij. Maar dat het kapitaal niet groeit, betekent niet dat de mens niet kan groeien. ‘Er zou evenveel ruimte zijn voor alle vormen van geestelijke cultuur, en voor morele en maatschappelijke vooruitgang; en evenveel ruimte om de kunst van het leven te verbeteren, en het is veel waarschijnlijker dat die vooruitgaat wanneer geesten niet langer afstompen door de kunst van het hoofd boven water houden.’

Mills woorden deden me denken aan een artikel van schrijver en activist George Monbiot, waarin hij stelt dat we de keuze hebben tussen de huidige toestand van ‘private luxe voor sommigen’ en het alternatief, ‘publieke luxe voor iedereen’. Laten we dromen over een samenleving waarin iedereen privé genoeg heeft: een betaalbaar huis, gezond eten, een basisinkomen waar je zonder kopzorgen van kunt leven, ook als je niet kunt werken. We moeten wat opgeven, zoals vaak vliegen en vlees eten, en dat is misschien sober en moeilijk. Maar in plaats daarvan komt een andere rijkdom, die openbaar en gratis is. Er zijn geen miljardairs meer, maar er is goede zorg en levenslang onderwijs. Er zijn prachtige musea en goedgevulde bibliotheken, bloeiende sportclubs, en grote stukken verwilderde natuur tussen de steden, waar we heen reizen met de fiets of gratis openbaar vervoer.

In plaats van dat we, zoals Monbiot schrijft, ‘de beschikbare ruimte ophakken in tuinen ter grootte van een grafkist waarin een kind geen radslag kan doen zonder een hek te raken’, maken we er met onze gemeenschap een groot park van. De economie hoeft niet per se te groeien, dus we worden niet voortdurend aangemoedigd om spullen te kopen die we niet nodig hebben. Omdat we minder kopen, kunnen de mensen die dat willen minder werken. We hebben tijd om ons te ontwikkelen, te ontspannen, en voor elkaar.

Laten we opnieuw beginnen met revolutionaire dromen: dat we onze verslaving aan economische groei kunnen inruilen voor immateriële bloei. Dat we hebzucht kunnen vervangen door ontwikkeling. Stijgende aandelenkoersen door natuur. Zelfvernietiging door geborgenheid. De langzame verwoesting van de aarde door de rijkdom van het genoeg.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De hel is in aantocht’, zei een Spaanse weervrouw. Eind juni werd het dik 40 graden in haar land, en 45,9 graden in Zuid-Frankrijk. Klimaatverandering maakt zulke hittegolven in Europa tenminste vijf keer waarschijnlijker en ‘mogelijk veel meer’, aldus het KNMI. Shell boekte in het eerste kwartaal van 2019 een winst van 5,4 miljard euro omdat de olieprijs lekker hoog is.

‘Het is evident dat dit echt schadelijk is’, oordeelde een hoogleraar toxicologie. Op dagen dat de wind het ultrafijnstof van Schiphol de woonwijk in blaast, halen kinderen moeilijker adem. Ze hoesten en piepen, en kleintjes met astma hebben meer medicijnen nodig. Minister Van Nieuwenhuizen kondigde kort daarop aan dat de luchthaven mag groeien met 40 duizend vluchten.

‘Het einde van het noordpoolgebied zoals wij dat kennen’, kopte The Guardian. Op sommige plekken is het daar vier graden warmer. Het ijs smelt vroeger in de lente en begint later in de herfst met aangroeien. Het Antarctische zee-ijs blijkt sinds 2014 veel sneller te smelten dan verwacht. Australië schafte, ook in 2014, de CO2-belasting voor de 300 meest vervuilende bedrijven af. Vorig jaar stootte het land een recordhoeveelheid broeikasgassen uit.

‘Kurkdroog en de zomer is nog maar net begonnen’, vertelde een hydroloog van Staatsbosbeheer. Het Veluwse hoogveen verpulverde in zijn handen. In Somalië ruïneerde klimaatverandering de natte seizoenen en dreigt hongersnood. De VN meldde dat er elke week ergens een kleine of grote klimaatramp is. Onze regering kwam met een klimaatakkoord dat de industrie ontziet en volgens wetenschappers nauwelijks een deuk in een pakje boter zal slaan. Martin Sommer schreef tevreden: ‘Het kabinet heeft zich in bochten gewrongen om duidelijk te maken dat de revolutie nog even is uitgesteld.’

Ik was niet tevreden. Ik dacht: we hebben koyaanisqatsi bereikt. Koyaanisqatsi is een woord uit het Hopi; ik ken het als de titel van een prachtige documentaire van Godfrey Reggio en Philip Glass. Het betekent: leven uit balans. Een gecorrumpeerd, chaotisch bestaan. Een manier van leven die vraagt om een nieuwe manier van leven.

De Hopi hebben een legende over koyaanisqatsi. En, zo vertelde ouderling Dan Evehema, de opdracht om dit verhaal te vertellen wanneer de mensheid roekeloos op weg is naar zelfvernietiging. Het gaat in het kort zo. Er was eens een dorp in Pivanhonkyapi. De mensen leefden er in vrede, maar raakten verveeld. Op een dag kwam er iemand met een gokspel, totolospi. Mannen en vrouwen raakten verslaafd en speelden het dag en nacht. Ze vergaten hun verantwoordelijkheden en behandelden elkaar niet langer met respect. En daarmee bereikten ze de vloek van koyaanisqatsi: de hele gemeenschap was zo uit evenwicht dat alleen een radicaal nieuw begin nog soelaas bood.

De dorpsleider smeekte dat nieuwe begin af door aan de windgeesten te vragen of ze het dorp met een vuurstorm wilden zuiveren. De meeste dorpelingen overleefden dat niet: ze gingen helemaal op in totolospi, zagen het gevaar niet en geloofden niet in de waarschuwingen over het naderende vuur. ‘Je zegt dat alleen maar om ons te laten stoppen.’

Ons spel heet geen totolospi, maar economische groei. En de ellende is dat onze leiders zelf ook verslaafd zijn.

Het is niet dat ik verlang naar een vuurtechnische loutering. Maar onze manier van leven schreeuwt om een nieuwe manier van leven. Te lang piemelen we al aan de wereld zoals die is, volgens de spelregels van het hedendaagse totolospi, terwijl we het roer om moeten gooien, om te gaan bouwen aan de wereld zoals die zou moeten zijn.

De totolospi-spelers proberen ons wijs te maken dat zo’n revolutie veel te eng is. Politici benadrukken dat het voor de gewone man nu al veel te snel gaat. Sommer waarschuwt zelfs dat al te grote veranderingen in het leven van de burgerij zullen leiden tot een revolte. Hun kijk op de zaak is die van een dorpeling die zijn ogen niet van het spel af kan houden: hij ziet enkel dat iemand hem wilt laten stoppen, maar niet wat er met een nieuwe manier van leven te winnen valt. Hoe prachtig de wereld zal zijn zonder groeiverslaving, maar met ijsbergen, koele zomers, overvloedige oogsten, schone lucht.

Als we de moed hebben om opnieuw te beginnen, kunnen we zowel de realiteit onder ogen zien, als beginnen met dromen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In de spreekkamer is alles beige, behalve de jas van de dokter. De vloer, de stoelen, het toetsenbord waarop mijn arts typt wat me nu weer mankeert. De tafel die tussen ons in staat probeert nog de schijn te wekken van hout; ik zie iets nerf-achtigs, maar als ik er met mijn vinger overheen ga voel ik geen reliëf maar plastic. En welke houtsoort is er nou ook beige van zichzelf? Zelfs het lichtste berkenhout heeft een vanille gloed. En vuren heeft meer vlam.

Het houtpatroon is nep, vermoed ik, maar toch overweeg ik nog andere boomsoorten. Het leidt me af van de pijn en houdt de twee angsten op afstand waartussen ik in mijn hoofd heen en weer slinger als de pendel van een klok: bang dat de arts weer niets vindt (tik), bang dat het deze keer helemaal mis is (tok). Grenen? Nee. Lindenhout? Misschien gebeitst linden? Je kunt het mooiste hout verpesten met saaie beits.

De onderkant van de tafel voelt ook glad. Namaak dus. Een beige foto van hout: alleen een patroon, niets wezenlijks. Net als ik: wel min of meer samenhangende klachten, maar nog geen op heterdaad betrapte cel of bloedwaarde, dus nog geen echte diagnose. Ik dacht bijna dat het zou overwaaien. Tot ik me nog veel ellendiger ging voelen en bloed ging plassen.

De arts kucht. ‘Je nieren functioneren niet goed, daar komt het bloed in je urine vandaan. Wat zullen we doen? We kunnen meteen behandelen of nog even afwachten.’ Hij kijkt vragend. Maar mijn lijf doet zeer en mijn brein is een pan spaghetti, dus ik weet niets. Behalve dat de tafel niet echt van hout is. En dat lijkt me niet het juiste antwoord.

Ik realiseer me dat ik niet aan de verwachtingen voldoe. Waar las ik dat ook weer? In zo’n glossy rapport van een marktonderzoeksbureau, dat ijverige zorgmanagers graag lezen en de spreekkamer in laten sijpelen? De zorg is een markt, en de patiënt steeds meer een zorgconsument: een assertieve klant die zich gedegen informeert, bewuste en kritische keuzes maakt en precies weet wat die wil. De arts moet mij daarom ‘actief betrekken’. Dat is ‘klantgericht’.

Met mijn antwoord – ‘Wat zou je me aanraden?’ – schiet ik hopeloos tekort. Maar assertief zit er niet in, want ik ben bang en moe en er komt bloed uit me. Ik vraag me af wat de waarde is van fancy rapporten vol woorden over bewuste zorgconsumenten als iemand die ziek is er niet aan kan voldoen. Die gedachte lukt dan weer wel.

De arts hakt, met enige maling aan klantgericht actief betrekken, zelf wat knopen door. ‘Heb je nog vragen?’ wil hij weten. Ik heb geen idee of ik vragen heb. Behalve misschien deze: ‘Stoort het je dat de tafel van nephout is?’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Filosoof Bas Haring maakt zich geen zorgen over het uitsterven van soorten, en dat vind ik wel verfrissend. De laatste tijd zijn de berichten immers alarmerend: volgens een recent VN-rapport over biodiversiteit is het crisis, zo erg als klimaatverandering, onmisbare ecosystemen in gevaar, grote bedreiging voor de mensheid. Als geitenwollen-boomknuffelaar trek ik me dat natuurlijk aan. En bovendien sta ik hevig onder de invloed van mijn dochters, die zo door-en-door ge-Freek-Vonkt zijn dat zelfs het meest onooglijke tuinbeestje nog een enthousiast onthaal krijgt: ‘Een babypissebed, gaaf! Oh, een larf, kicken!’

Haring blijft evenwel intrigerend onbekommerd. In het Financieel Dagblad en het Leidse universiteitsblad Mare betoogt hij dat onheilstijdingen over biodiversiteit meer gebaseerd zijn op een waardeoordeel – uitsterven is altijd erg – dan op feiten. Volgens Haring hebben veel soorten maar weinig nut: slechts een fractie van de planten en dieren die in gevaar zijn, doen iets bruikbaars in de medicijn- of voedselproductie. Er zijn geen duidelijke repercussies voor de mens; er is zo’n doembeeld van de natuur als een Jenga-toren die instort als je teveel houtjes wegtrekt, maar of dat klopt, is volgens de filosoof niet bewezen. Er is veel wetenschappelijke onzekerheid, benadrukt hij in zijn boek Plastic panda’s. ‘Wetenschappers – biologen, ecologen – kennen de onderlinge verbanden in de natuur helemaal niet precies.’

Bovendien zijn er afwegingen te maken, vindt Haring. ‘Natuurlijk zou een wereld mét regenwoud, mét eten, mét tropisch hardhout en mét de wildste beesten de mooiste wereld zijn. Maar die wereld is niet reëel meer. Dat gaat niet allemaal passen. Helemaal niet als we straks met tien miljard zijn. Dan moeten er keuzes gemaakt worden.’ Dus wil Haring een debat over de waarde van biodiversiteit, waarin niet alleen wetenschappers maar iedereen mag meepraten. ‘U ook.’

Dat vind ik een goed idee. Maar ik heb nog wel wat vervelende vragen. Zoals: wat te denken van de Wageningse onderzoekers die in het FD het bewijs dat biodiversiteitsverlies schadelijk is ‘overtuigend’ en ‘spijkerhard’ noemden? Of van de 150 wetenschappers van dat VN-rapport, die hetzelfde claimen? Doet Harings nadruk op onzekerheid niet denken aan het klimaatdebat, waar onduidelijkheid veel te lang beschermheer van de status quo was?

En over die status quo: moet Harings debat daar niet ook over gaan? Al dat uitsterven gebeurt tenslotte niet zomaar. Er zit een systeem achter. ‘Ons leven [is] gebaseerd op extractie, op het toe-eigenen, exploiteren en onder dwang gebruiken van wat ‘de natuur’ genoemd wordt’, schreef socioloog Rogier van Reekum in OneWorld. ‘Door liefdeloos met andere dieren, oceanen, planten, eco- en klimaatsystemen om te gaan, kunnen grondstoffen goedkoop worden gewonnen en met winst worden verkocht. Op die winst drijft onze zogenaamde welvaart.’ Over dit systeem is nog nauwelijks serieus debat gevoerd; geen moment van politieke bezinning waarbij dit uitbuitingskapitalisme echt op het spel stond, waarbij een radicaal andere koers een levensvatbare optie was. Wordt dat niet eens tijd? Is dat niet onze morele plicht?

Haring schrijft dat hij een andere morele plicht ziet: ‘Laten we er een mooie wereld van maken, een fijne wereld om op te leven.’ Maar is dat niet te vrijblijvend? Bestaat er niet zoiets als een kapitalistisch noblesse oblige? Verplicht een enorme capaciteit tot ecologische verwoesting niet tot een even groot vermogen tot koesteren en beschermen? Hoe beschaafd zijn we als we onze luxe levens alleen in stand kunnen houden met extractie en destructie?

En dan nog iets: is Harings debat wel ons debat om te voeren? Is het niet aan de volgende generaties? In de Groene Amsterdammer beschreef socioloog en filosoof Willem Schinkel onze kapitalistische democratie als een systeem waarin alleen nu geld verdienen telt. De prijs hiervoor schuiven we door naar later, waarmee de toekomst een soort vuilstortplaats wordt; na ons de zondvloed. Zo beknotten we de mogelijkheden van het leven dat nog moet komen. Hij pleit daarom voor prepresentatie: een extra democratische macht die plannen kan tegenhouden als die de mogelijkheden van het leven in de toekomst dreigen in te perken.

Haring schrijft: ‘Dan moeten er keuzes gemaakt worden.’ Maar waarom dán, en niet vandaag? Waarom zouden we nu al overwegen om biodiversiteitsverlies te accepteren, als we nog de kans hebben om het tij te keren? Laten we debatteren over een radicaal nieuw systeem: zonder uitsterven, zonder crisis, zonder vernietiging. ‘Gaaf!’, zouden mijn dochters zeggen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Is het pensioenstelsel er voor ons, of zijn wij er voor het pensioenstelsel? Dat is een van de vragen die door mijn hoofd spelen sinds de vakbonden, werkgevers en politici een principe-akkoord over onze collectieve ouwe dag sloten. Op onze keukentafel ligt een brief van de FNV met een uitnodiging om te stemmen over de afspraken. Mijn andere vraag: krijgen we oren aangenaaid,en zo ja, hoeveel?

‘Het is zo goed als zeker dat de pensioenpremies die de werkenden betalen bij veel fondsen fors zullen stijgen’, lees ik in een Volkskrant-artikel. Op Joop.nl staat uitgelegd dat de werkgevers niet meer hoeven bijstorten als de pensioenfondsen het moeilijk hebben, dus ‘de risico’s worden met dit akkoord volledig afgeschoven op de werknemers.’ Tot zover de zekerheden; verder is het een potje pensioenpoker. Jongeren, bijvoorbeeld, betalen de komende decennia voor hun eigen rustgeld, én extra premie om 40-plussers te compenseren, én extra om de financiële positie van de pensioenfondsen op te kalefateren. Maar hun fijne bejaardentijd is allesbehalve gegarandeerd; het kan lekker-door-Europa-met-de-luxe-caravan worden, maar ook flatje-met-muizen-en-éénlaags-toiletpapier.

Even onzeker is het lot van de ouderen: misschien kan dit akkoord voorkomen dat ze gekort worden op hun pensioen, wellicht niet. Mensen met een zwaar beroep kunnen eventueel-waarschijnlijk wat eerder stoppen met werken, al blijft de AOW-leeftijd stijgen, wordt stoppen vrijwel zeker prijzig en afhankelijk van factoren. En als een groen tafeltje in een roze kamer is er in het akkoord een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen bijgezet, waarbij het denkbaar is dat het een betaalbare collectieve bedoening wordt, maar mogelijk laten we toch aan de markt, met vermoedelijk rampzalige gevolgen voor zzp’ers die al ziek zijn of waren. Stuurgroepen en overlegorganen van onduidelijke samenstelling mogen hier nog plasjes overheen doen. Geen idee hoe het precies zal aflopen; wie het weet mag het zeggen.

Dit veredelde theeblaadjes lezen zorgt voor verdeeldheid onder FNV-leden. EenVandaag peilde dat 44% voor wil stemmen, 40% tegen, en de rest twijfelt. Van enthousiasme lijkt bij niemand sprake: ‘Het is karig, maar de best haalbare deal op dit moment. We hebben een akkoord nodig’, zei een voorstemmend vakbondslid. Zelfs FNV-opperhoofd Hans Busker kwam qua vurige hartstocht niet veel verder dan ‘een resultaat dat goed verdedigbaar is’. Maak me wild.

En is dit werkelijk het best haalbare? Werkgevers die uit de wind blijven, terwijl werkenden meer onzekerheid wacht, waarvoor ze ook nog dik moeten betalen? Ik wil daaraan toevoegen: alweer? Want dit alles doet me denken aan het uitstekende drieluik van journalist Mirjam de Rijk, vorig jaar in de Groene Amsterdammer, over hoe de afgelopen decennia de positie van werkenden stelselmatig is verzwakt en die van werkgevers en kapitaalbezitters is versterkt.

‘Het netto beschikbare inkomen van huishoudens is gecorrigeerd voor inflatie in de afgelopen 25 jaar nauwelijks gestegen’, schrijft De Rijk. Er was plenty economische groei, maar dat vertaalde zich nauwelijks in hogere lonen. Het geld ging vooral naar aandeelhouders en bedrijven, die ermee speculeerden in vastgoed en financiële producten. Dat maakte deze kapitaalbezitters rijker en de huizen duurder, maar werkenden hadden er geen bal aan.

De Rijk benadrukt dat dit geen toeval is: het is het gevolg van concrete, neoliberale politieke keuzes. Zo gingen werkenden meer belasting betalen (nu zo’n 35%) en kapitaalbezitters minder (12%). Ook voor bedrijven was er lastenverlichting, naast andere cadeautjes zoals meer vrijheid en minder regels. Ter contrast: het minimumloon ging niet eens gelijk op met de welvaartsstijging. In 1976 was het 68% van het gemiddelde loon, nu 48%. Ook de toegang tot sociale vangnetten en de hoogte van uitkeringen verminderen politici stelselmatig; sinds 1990 nam de inkomenszekerheid voor 65-minners met 38% af. Dit treft niet alleen mensen met pech, maar ondermijnt ook de onderhandelingspositie van werkenden.

Leonard Cohen zong: Everybody knows the fight was fixed / The poor stay poor, the rich get rich. Te lang is het beleid geweest om kapitaalbezitters en bedrijven rijkdom te laten vergaren over de ruggen van mensen die een precair en kwetsbaar bestaan leiden. De situatie is nu al onacceptabel. Het laatste dat we nodig hebben is een pensioenakkoord dat het leven nog duurder en onzekerder maakt. Wat we nodig hebben zijn betere spelregels, en daarna een nieuw gevecht.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een veelbelovend resultaat, meldde de NOS: een neusspray met het hormoon vasopressine zou kinderen met autisme socialer kunnen maken. Een hoogleraar was enthousiast in de Volkskrant: misschien kun je zo de gedragsontwikkeling van deze kinderen ‘verbeteren’. Wetenschappers doen ook onderzoek naar zo’n spray voor volwassenen, maar dat levert vooralsnog niets op.

Gelukkig maar, was mijn eerste gedachte, want ik hoef zo’n spray niet. En onmiddellijk vond ik dat een beetje vreemd van mezelf. Want autisme is tenslotte wel een stoornis, en om eerlijk te zijn: zo goed gaat het nu niet met me. Ik sta onder teveel druk en mijn routine is verstoord, waardoor ik om de haverklap paniekaanvallen en huilbuien krijg. En de enige manier waarop ik met deze stress kan omgaan is door te fiepen. Fiepen is een liever woord voor wat psychiaters een ‘rigide fixatie’ noemen. Momenteel betekent dat voor mij: monomaan geobsedeerd elke dag urenlang informatie opzoeken over diervriendelijk tuinieren. (Wat trouwens wel echt heel interessant is, dus je mag me nu alles vragen over stapelmuurtjes en bijenplanten – maar nodig me alsjeblieft niet uit voor een borrel.)

Waarom zou ik niet willen genezen? Dat is toch wat je hoort te doen? We worden in onze samenleving voortdurend herinnerd aan onze opdracht tot zelfverbetering; het streven naar een fitter, gelukkig en productiever leven is een staande verwachting in een neoliberale maatschappij waarin men je bovenal afrekent op je prestaties. En wat te denken van de morele plicht om het dure zorgsysteem niet onnodig te belasten?

Bij de NOS stelde Lieke Lamb, moeder van een autistische dochter, al een paar zinvolle kritische vragen. Ze kon zich voorstellen dat het nuttig zou zijn om iemand per neusspray of anderszins minder angstig te maken. ‘Maar als het gaat om iemands persoonlijkheid, wat doe je dan? Kun je ook iemands karakter veranderen? En wordt iemand die anders is, nog wel geaccepteerd?’

Goed punt. Ik vind mijn karakter namelijk best leuk zoals het is. Dus ook mijn autisme, want al mijn eigenschappen, ook de beste, zijn ermee verstrengeld; het vormt hoe ik nadenk en de wereld zie. En fiepen is heerlijk, al is de aanleiding niet altijd fijn en komt het verdraaid slecht uit wanneer je deadlines hebt.

Zelfs de slechte periodes kunnen waarde hebben. Tot in je vezels weten hoe het is om te worstelen, om te vallen en op te staan en weer te vallen, kan je een zekere zachtheid, nuance en empathie geven die onze harde prestatiemaatschappij heel erg nodig heeft. Dat hoeft niet per se iets te zijn om te verbeteren of genezen; dat kan ook iets zijn om te koesteren.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.