dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Goedemorgen allemaal!’ Geen woorden waarvan je denkt: nu zullen mensen vast hevig van hun theewater raken. Toch twitterde zelfbenoemd anti-woke-klokkenluider Laurens Buijs: ‘Dit is een aanval op de kern van de mens!’

Even wat context. Onlangs kwam scholierenorganisatie het LAKS met een gidsje over taal in de klas. Daarin stipten ze aan dat er meer genderidentiteiten zijn dan jongen en meisje, en dat het dus fijn is wanneer een docent leerlingen zo inclusief mogelijk aanspreekt. Met ‘goedemorgen allemaal’, bijvoorbeeld. Zo ontstaat ‘een situatie waar iedereen welkom is en zich gezien voelt.’ Ook de non-binaire, genderfluïde, queer en two-spirited kinderen. Het was lief en empathisch.

De krantenkoppen waren dat niet. ‘Taalpolitie: geen ‘jongens en meisjes’ meer in de klas’, kopte de immer vrolijke fruitdruifjes van De Telegraaf. Ook veel andere media deden alsof een 1984-achtig taalverbod nakende was.

Er kwam een heel meningencircus op gang, waar ik u niet mee zal vermoeien. Wel hiermee: het viel me op dat veel tegenstanders van inclusieve taal zich beriepen op wat zij ‘de biologische realiteit’ noemen. Zo zei presentator Talitha Muusse in een EO-podcast: ‘Waarom noemen we jongens, jongens en meisjes, meisjes? Omdat er biologische jongens en meisjes zijn. Dat kan je wel met taal gaan wegpoetsen, maar dat verandert de situatie niet.’ Schrijver Jamal Ouariachi had, naar aanleiding van een vergelijkbare ophef du jour, eerder al eens gemopperd over ‘een ideologie die zoiets simpels en basaals als biologische sekse domweg wenst te bagatelliseren’.

Dat is interessant. Want die biologische realiteit is helemaal niet zo simpel of basaal. Neem geslachtsdelen. Je hebt natuurlijk de gewone huis-, tuin- en keukenpiemels en -vulva’s, op basis waarvan we baby’s – soms correct, soms niet – indelen in ‘jongens’ en ‘meisjes’. Maar bij een kleine 2 procent van de spruitjes laat de onderste regionen een variatie zien: bijvoorbeeld een orgaantje dat zowel een hele kleine piemel als een hele grote clitoris kan zijn, of labia die aan elkaar zitten en misschien een balzakje zouden kunnen wezen. Er zijn, genitaal-technisch, dus meer dan twee hokjes.

Ah, zult u misschien denken, maar chromosomen dan? Een vrouw is XX, een man XY – dat is lekker overzichtelijk en twee-hokjes-achtig. Toch? Helaas pindakaas. Ook hier is er allerlei diversiteit mogelijk: mensen kunnen onder meer XXY-chromosomen hebben, of XYY, of alleen een X. Genen bieden trouwens ook niet per se uitkomst. Het SRY-gen, dat bij een foetus de vorming van penis en klokkenspel in gang zet, zit doorgaans op het Y-chromosoom, maar soms steekt ie over naar de X, en dan krijg je een XX-baby met een jongeheer.

Hormonen bieden ook al geen hokjessoelaas, want niet alleen is er qua ‘geslachtshormonen’ allerlei overlap mogelijk, de hormoonbusiness kan ook nog per levensfase verschillen en je cellen kunnen er bovendien minder of helemaal niet gevoelig voor zijn. Zo zijn er XY-mensen met voor een man gemiddelde testosteronniveaus, die desalniettemin een lichaam hebben dat er vrouwelijk uitziet.

En, tot slot: ook het brein komt niet in roze of blauw. Uit hersenonderzoek blijkt dat het brein van een individu een mozaïek is van ‘typisch mannelijke’ en ‘typisch vrouwelijk’ structuren en gebiedjes. Hier hebben we het ook niet meer over een paar procent van de mensen: dit geldt voor bijna iedereen.

De biologische realiteit is er dus een van grote, rijke verscheidenheid. En uit die verscheidenheid – het lichaam en brein dat je hebt, maar ook hoe je je daarbij voelt en hoe je omgeving en cultuur erop reageert – ontstaat je identiteit. En net als lijven komen identiteiten in alle kleuren van de regenboog.

Ik zou zeggen: je kunt deze prachtige diversiteit wel met taal gaan wegpoetsen door alle kinderen in de woorden ‘jongens en meisjes’ te blijven duwen, maar dat verandert de situatie niet. Het zou zoveel beter zijn om woorden te kiezen die niet afwijzen en buitensluiten, maar accepteren en verwelkomen. Dat is niet, zoals Buijs meent, een aanval op de kern van de mens. Het is een liefdevolle omarming van de kern van de mens.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was aan twitterakkefietje van niks. Een conservatieve Amerikaanse droeftoeter had in een gesprek over abortus aan zwangeren gerefereerd als ‘gastlichamen’. En ik zei: er is geen grens aan je haat voor vrouwen (en andere mensen met een baarmoeder) als je ze zo noemt. ‘Alleen vrouwen hebben een baarmoeder’, reageerde iemand. Nee hoor, antwoordde ik, ook trans mannen en non-binaire mensen kunnen een baarmoeder hebben. ‘Een transman met een baarmoeder is een vrouw’, zei ze terug. Er volgde zo’n typische twitterdiscussie die uren duurde en op niets uitliep. Iets waar ik u normaliter niet mee lastig zou vallen, ware het niet dat ik hetzelfde transfobe gedachtegoed de laatste tijd herhaaldelijk tegenkwam in kranten en bladen.

Zo schreef Jan Kuitenbrouwer onlangs een Volkskrant-column waarin hij trans vrouwen vergelijkt met ‘echte’ vrouwen (onderliggende boodschap: trans vrouwen zijn nep) en trans mannen die op mannen vallen tegenover ‘gewone homo’s’ zet (oftewel: trans mannen zijn abnormaal). In HP/De Tijd had hij het over een ‘transepidemie’, wat hij een ‘real life dystopie’ noemt; alsof trans zijn een enge ziekte is. Hij kan handen schudden met de mevrouw van een christelijke pro-life club die het deze week in Trouw had over ‘sociale besmetting’ en ‘spelen met vuur’.

Achter deze uitspraken zit een hele kluwen aan, ehm, ‘bijzondere’ ideeën. Kuitenbrouwer & co denken bijvoorbeeld dat genderidentiteit – het gevoel dat je man/vrouw/anders bent, dat bij trans mensen dus niet overeenkomt met hun geboortegeslacht – helemaal niet bestaat. En daarmee bestaat trans zijn ook niet; Kuitenbrouwer noemt het een hype, een fictie. De reden die hij opvoert, is dat je genderidentiteit niet kunt aanwijzen zoals dat bij biologisch geslacht wel kan. Zelfs in een MRI-scanner duikt ze niet op.

Alleen: dat heeft genderidentiteit natuurlijk gemeen met talloze andere zaken. Je seksuele oriëntatie, om iets te noemen. De liefde voor je kinderen. Je dromen en ambities. Of je een honden- of een kattenmens bent. Niets van dit alles is betrouwbaar te meten of scannen, maar het is toch echt. Vandaar dat we gewoon geloven wat iemand ons daarover vertelt. Dat ook bij trans en non-binaire mensen doen, lijkt mij een gevalletje intermenselijk basisfatsoen.

De transfobe medemens ziet dat anders. Zij vinden trans zijn een perversie. Met name trans vrouwen moeten het hier ontgelden: ze zouden, zo twitterde iemand me toe, allemaal ‘mannen met een seksfetisj’ zijn. Dit idee leidt weer tot een hele trits schrikbeelden. Trans vrouwen die nog een penis hebben zouden zich met een beroep op genderidentiteit begeven in dameskleedkamers en dergelijke, om daar onschuldige vrouwen en meisjes lastig te vallen. En ze zouden lesbische cis vrouwen willen dwingen tot penetratieseks. Kuitenbrouwer schreef het doodleuk op in deze krant, alsof het een feit is: ‘Transmannen en –vrouwen […] eisen toegang tot het lichaam van homo’s en lesbiennes.’

Het is zowel onlogisch als onwaar. De geschiedenis leert dat cis mannen zich niet hoeven voor te doen als vrouwen om seksueel geweld te plegen en ermee weg te komen. En er is geen enkel bewijs dat trans vrouwen zich hier op grote of enige schaal schuldig aan maken. Zo blijkt uit onderzoek dat wetgeving die trans vrouwen toegang geeft tot plekken die alleen voor dames zijn niet leidt tot een stijging in zedenmisdrijven, meldt schrijfster en trans vrouw Juno Dawson in Time. Ze vervolgt: leven in een patriarchaat is eng voor alle vrouwen. En trans vrouwen lopen juist extra risico om slachtoffer te worden van geweld. ‘Je hoeft niet bang voor ons te zijn’, zegt ze, ‘wij zijn ook doodsbang.’

Het transfobe gekronkel gaat hier evenwel aan voorbij om nog een laatste lariekaart te spelen: trans mensen corrumperen de kinderen. In Trouw ging het over ‘jongeren die […] lijken verstrikt te raken in een sociale omgeving die hen ertoe brengt zich als transgender of non-binair te presenteren.’ Kuitenbrouwer noemt een ‘trans-rage onder puberende meisjes’ die ‘bestookt worden met transgenderpropaganda’.

Als u inmiddels een déjà-vu-momentje beleeft, dan is dat terecht. Al deze ‘argumenten’ zijn namelijk kopieën van de vooroordelen en leugens die decennialang zijn gebruikt om de homo-emancipatie tegen te houden. Het is abnormaal, een perversie, ze komen je verkrachten in kleedkamers, ze ontaarden je kinderen – het is allemaal oude wijn in niet eens echt nieuwe zakken. Het is dezelfde haat en het is hoog tijd dat we die achter ons laten. Trans vrouwen zijn vrouwen, trans mannen zijn mannen, en genoeg is genoeg.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet dolletjes, zo’n pandemie, maar dat ik ‘Am I the Asshole?’ ontdekte, maakte veel goed. ‘Am I the Asshole?’ is een pagina op Reddit waar mensen sociale dilemma’s delen waarin zijzelf mogelijk een oetlul zijn geweest; ze verplichten zich om beide kanten van het verhaal te vertellen. Anderen kunnen daar dan op reageren met advies, commentaar en een moreel eindoordeel: ja, jij bent de klootzak, of nee, toch niet. Er is een twitteraccount dat de interessantste berichten doorplaatst.

Het levert echte pareltjes op. Zo was er een man die zijn penis in een (eigen) pot pindakaas had gestoken tijdens een seksspelletje met zijn vriendin – zij had het smeersel van zijn sergeant-majoor gelikt – en wiens huisgenoot vervolgens uit diezelfde pot wat pindakaas had gejoept voor op de boterham. De huisgenoot was nu boos omdat de jongeheer-in-pindakaas-man niets had gezegd en hem gewoon gepiemelde pindakaas had laten eten. ‘Ben ik de klootzak?’

Ik volg het twitteraccount uit voyeuristisch genoegen, maar ook met een zekere feministische interesse. Zo was er een moeder die vertelde over haar dochter van 15, die shorts had gekocht om te dragen terwijl ze op stap ging met vriendinnen. Haar moeder wilde dat niet hebben, omdat het meisje al jaren haar benen niet heeft geschoren; sinds ze zich een keer lelijk sneed, wil ze niet meer. Haar dochter heeft dus een hoop beenhaar, en dat deert haar niet, maar van haar moeder mag ze zich zo niet vertonen.

Zowel Twitter als Reddit oordeelde dat de moeder de klootzak is. Het is juist prachtig als een tienermeisje genoeg zelfvertrouwen heeft om schijt te hebben aan heersende schoonheidsidealen. Laat je beenhaar lekker waaien. Fuck het patriarchaat.

Goed gezegd, dacht ik, want ook ik erger me aan de voortdurende bemoeienis met het uiterlijk van meisjes en vrouwen die in onze cultuur nog steeds normaal is. Het valt me weer extra op sinds ik geen bh meer draag. Een man in de supermarkt sprak me erop aan: ‘Mijn vrouw zou van mij niet zo over straat mogen gaan.’ Een onberispelijk geklede en gekapte vrouw wees naar mijn ongeschoren benen en mijn ongebustehouderde hangtieten, en zei: ‘Schaam je je niet, dat je jezelf zo hebt laten verslonzen?’

Maar het gaat niet om verslonzen. Het gaat om verzet. Ja, er is een patriarchaat, en ja, die komt met beklemmende normen over hoe je eruit moet zien. Maar gehoorzaamheid is niet de enige optie. Wat dat meisje van 15 laat zien, is dat de rebellie vandaag nog kan beginnen. Dat compromisloos kiezen voor je eigen comfort een radicale politieke daad is. Dat elke tiener die oké is met haar eigen beenhaar zaagt aan de stoelpoten van vrouwonderdrukkende systemen. Dat de vrijheid die zij voor zichzelf opeist een kleine opstand is.

De anarchist David Graeber zei: ‘Het gaat erom te leven alsof we nu al vrij zijn.’ En potverdorie, dat gun je toch elk meisje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had het vooraf niet zien aankomen, maar toch zat ik het me een paar dagen geleden ineens af te vragen: heb ik een piemelplicht?

Mogelijk is wat context hier op zijn plaats. Op Twitter belandde ik in een discussie over het besnijden van meisjes en jongens. Of, accurater: over hun genitale verminking. Voorliggende kwestie: er zal nooit een einde komen aan de genitale verminking van meisjes als je die van jongens negeert. Wie tegen het eerste strijdt, moet zich ook verzetten tegen het tweede.

Laat me voorop stellen dat ik absoluut van mening ben dat, behoudens het fiksen van serieuze medische problemen, artsen of andere volwassenen nimmer in de geslachtsdelen van kinderen zouden moeten snijden. Niet uit traditie, niet om een vaag hygiëne-principe, en ook niet bij kinderen met een intersekse conditie, waar artsen uit een verknipt semi-medisch ideaal over hoe piemeltjes en vulvaatjes eruit horen zien nog steeds soms het mes zetten in verder prima gezonde geslachtsdelen. Gewoon: niet. Scalpels en genitaliën komen slechts tezamen wanneer iemand groot genoeg is om daar geïnformeerd toestemming voor te geven. Basta.

Maar nu de kwestie: levert zo’n standpunt ook een soort activistische plicht op? Ja, zei een mede-twitteraar. Als je strijdt voor gelijke rechten, dan gelden die dus zowel voor meisjes als voor jongens. Bovendien hebben alle kinderen recht op lichamelijke integriteit.

Dat is zo. Maar toch voelt dit argument alsof je aan iemand die zich inzet voor de tijger eist dat ze zich ook hard maakt voor de haai.

Bovendien: strijd ik eigenlijk wel voor gelijke rechten? Veel mensen die zich verzetten tegen de genitale verminking van meisjes zijn vrouwenrechtenactivisten. Hun doel is meer veiligheid, kansen en rechtvaardigheid voor vrouwen. Waar het de rechten van geslachtsdelen aangaat, zou ik mezelf liever een vulvarechtenactivist noemen, om zo non-binaire en trans mensen niet uit te sluiten, en mensen zonder vagina of baarmoeder evenmin.

De basis van deze strijd is: baas in eigen kut. Op alle denkbare manieren: dat niemand er zonder je toestemming in mag snijden, uiteraard. Maar ook: dat niemand eraan mag zitten als jij dat niet wilt. Dat niemand over je vulva mag beslissen, niemand iets te maken heeft met je maagdelijkheid, niemand jou en je vulva mag dwingen om te trouwen, of om seks te hebben, of juist niet.

Baas zijn in eigen vulva is niet vanzelfsprekend in het patriarchaat waarin we leven, omdat de onderdrukking van vrouwen en het inperken van hun zelfbeschikkingsrecht onderdeel zijn van het maatschappelijke systeem. De strijd tegen de verminking van vulva’s is onderdeel van deze strijd tegen het patriarchaat. De strijd tegen jongensbesnijdenis is dat niet.

Eisen dat de bevechters van het patriarchaat ook werken voor de rechten van jongens en mannen is een patriarchale claim; een reproductie van het onrecht waar we juist ons tegen verzetten. En daarom kan er geen piemelplicht zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Middenin de coronacrisis viel er een kwartje: landen met een vrouw als leider deden het veel beter dan landen met een man aan het hoofd. ‘Kijk maar naar IJsland, Noorwegen, Duitsland, Nieuw-Zeeland en Taiwan’, schreef de NRC. Er was lof voor Angela Merckels testbeleid, voor de kinderpersconferentie van de Noorse premier Erna Solberg. Jacinda Ardern, eindbaas van Nieuw-Zeeland, leverde niet alleen salaris in, ze wist het aantal coronadoden ook tot een handvol te beperken. Net als haar collega Tsai Ing-wen in Taiwan; het enige Aziatische land dat – in elk geval op het moment dat ik dit schrijf, half mei – geen fikse tweede golf aan besmettingen heeft gekend.

‘Nogal een verschil met de Britse leider Boris Johnson’, constateerde de NRC. Over de Amerikaanse president Trump kunnen we beter helemaal zwijgen. En hoewel Rutte er in Nederland niet zo’n potje van maakt als daar, gaat het ook hier niet echt fantastisch. Dit is nu de tussenstand: in verpleeghuizen sterven talloze ouderen omdat het personeel achteraan moest staan toen de tests en beschermingsmiddelen werden verdeeld, het mondkapjesbeleid lijkt dronken, het testbeleid stoned, en het contactonderzoek is even plassen.

Zou een vrouwelijke premier dat beter doen? En, misschien interessanter, waarom dan?

Het is verleidelijk om terug te grijpen op de vrouwelijke natuur. Je zou kunnen claimen dat vrouwen ‘van nature’ zorgzamer zijn, empathischer ook, dat ze kunnen beter luisteren. Het toeval wil dat ik momenteel aan mijn dochters Thea Beckmans boek Kinderen van Moeder Aarde voorlees. Daarin vertelt Beckman het verhaal van Thule, een land dat na een verwoestende atoomoorlog onder de ijskap van Groenland tevoorschijn is gekomen. In de volksverhalen die de Thulenen vertellen over die verwoesting krijgen de mannen de schuld: het was hun hebzucht, hun blinde focus op macht en geld, die ooit tot de grote vernietiging heeft geleid. Daarom mogen mannen in Thule niet besturen of leiden. Dat is voorbehouden aan vrouwen, want die hebben van nature een superieure intuïtie, een noodzakelijke zachtheid en een grotere verbondenheid met de aarde.

Maar deze kijk op de vrouwelijke natuur is kullebul. De reden van dat vrouwelijke leiders het zo goed doen tijdens de coronacrisis is veel prozaïscher. Zoals hoogleraar Janka Stoker het uitlegde in de NRC: vrouwen als Ardern en Tsai zijn waarschijnlijk gewoon beter. Om allerhande seksistische redenen kent de weg naar de top voor vrouwen zoveel hindernissen dat alleen de allerbesten slagen, terwijl er bij de mannen regelmatig een uiterst middelmatig heerschap tussendoor sijpelt. En ja, die steengoede vrouwen zijn, net als alle vrouwen in onze samenleving, natuurlijk wel gesocialiseerd om meer mee te leven, beter te luisteren, enzovoorts.

En laat me dit zeggen: ik teken ervoor. Voor leiders met meer zachtheid en meer empathie. Of, zoals in Thule, voor een land waarin al het bezit van iedereen is en bescherming van de wildernis en de natuur belangrijker is dan winst of macht. Liever vandaag dan morgen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zonder ons geen zorg’, las ik op een van de spandoeken die na de verpleegkundigenstaking van vorige week was blijven hangen in de hal van het ziekenhuis. Op een ander: ‘De handen aan het bed eisen vijf procent.’ Iets verderop: ‘Niet omdat het kan, maar omdat het moet.’

Natuurlijk moet het. Zoals verpleegkundigen en hoogleraren uitlegden in de Volkskrant: het werk is moeilijker geworden, er is medisch meestal meer mogelijk, mensen hebben dikwijls meerdere aandoeningen, ze gaan zieker naar huis. Maar terwijl de complexiteit toenam, stegen het salaris en de waardering voor de verpleegkundigen niet mee. Sterker nog: ze moeten vaak benadrukken dat verpleegkunde echt een vak is. Professor Bianca Buurman hekelt dat minister De Jonge het steevast over ‘liefdevolle zorg’ heeft, terwijl het gaat over keiharde deskundigheid. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap: ‘Ik kan heel empathisch naar een wond kijken, maar als ik alleen maar blijf kijken, valt op een dag het been eraf.’

Een gebrek aan geld en waardering, een nadruk op liefde en empathie: het is onderdeel van een oud patroon dat drie andere hoogleraren, Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, uit de doeken doen in het manifest Feminisme voor de 99%. Met de opkomst van het kapitalisme, zo schrijven ze, kwam er een onderscheid tussen twee soorten werk. Aan de ene kant was er de productieve arbeid: het werk in fabrieken, mijnen en kantoren, waarmee winst gemaakt kan worden. En aan de andere kant was er reproductieve arbeid: werk dat geen winst oplevert, maar dat wel nodig is voor de even noodzakelijke ‘productie’ van mensen, gemeenschappen en cultuur. Hieronder vallen bijvoorbeeld kinderen krijgen en opvoeden, het huishouden doen, en ook zorgen voor zieken en ouderen.

Deze scheiding in soorten werk was tegelijkertijd een scheiding tussen de seksen, betogen Arruzza, Bhattacharya en Fraser: de productieve arbeid gold als het domein van vooral-de-man, en de reproductieve arbeid als het domein van vooral-de-vrouw. Zo raakte kapitalisme onlosmakelijk verbonden met genderongelijkheid.

En niet alleen met ongelijkheid, ook met onderdrukking, stellen de drie professors. Want aangezien kapitalisme – de naam zegt het al – draait om het vergaren van steeds meer kapitaal, werd het werk dat winst produceert het hoogst aangeslagen. Reproductieve arbeid telt in een kapitalistische samenleving als ondergeschikt. Het wordt aanzienlijk minder gewaardeerd, en van vrouwen wordt vaak verwacht dat ze dit werk onbetaald of slecht betaald doen. Stereotiepe fabeltjes over de aangeboren superzorgzame vrouwelijke natuur zijn het kapitalisme hier uiterst behulpzaam geweest: waarom zou je een vrouw een goed salaris geven voor zorgwerk dat ze uit puur biologisch genoegen toch wel zou doen?

Het is een bijzonder verneukeratief patroon waar we nog steeds in gevangen zitten. En niet alleen verpleegkundigen worstelen ermee. Ook bijvoorbeeld huishoudelijk werkers lijden onder de ingesleten gewoonte om hun reproductieve arbeid weinig te waarderen en nog minder te betalen. In een OneWorld-artikel vertellen vrouwen hoe ze moeten werken voor minder dan minimumloon, niet doorbetaald krijgen bij ziekte en zomaar ontslagen kunnen worden. Hun werk wordt, ook juridisch, niet gezien als ‘echt’ werk.

De positie van huishoudelijk werkers laat zien hoe het patroon en het hele kapitalistische systeem piept en kraakt. In een kapitalistische maatschappij telt het als vooruitgang als iedereen meer werkt, want dat wordt er meer winst gemaakt, stellen Arruzza, Bhattacharya en Fraser. Maar het zorgwerk verdwijnt niet, en ook mannen nemen het niet massaal over. Dus moeten vrouwen kiezen: toch minder ‘winstwerk’ doen om tijd te hebben voor de nog steeds noodzakelijke reproductieve arbeid, of die arbeid uitbesteden aan vrouwen uit een lagere klasse, vaak vrouwen van kleur.

Wanneer vrouwen voor dat laatste kiezen zien sommigen dat als feministische triomf: deze vrouwen zijn ‘bevrijd van het aanrecht’. Maar wat betekent dat als dit alleen kan omdat er andere vrouwen zijn die onderbetaald zorgen voor hun huizen, kinderen en bejaarde ouders? En hoe moeten die vrouwen zich bevrijden? Hoe komen zij aan voldoende waardering, een prima salaris, aan een goed leven? En wat doen we als het antwoord op die laatste vraag is: ‘Niet’?

Dan is het tijd om dit kapitalistische patroon van genderonderdrukking en onderwaardering van reproductieve arbeid bij het grofvuil te zetten. Om een antikapitalistische feministische revolutie te beginnen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.