dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik dacht dat het een eitje zou zijn. Aan tafel bij Pauw & Witteman zou ik even haarfijn uitleggen waarom de nieuwe speelgoedcatalogus van Bart Smit een slecht idee was. In die folder waren meisjes achter roze stofzuigertjes en schoonmaaktrolly’s gezet met de tekst: ‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Jongens waren in geen velden of wegen te bekennen. Die stonden enkele tientallen bladzijden verderop door microscopen te kijken of zich voor te bereiden op een leven als piloot.

Het is gedragswetenschappelijke basiskennis dat zulke stereotypering invloed heeft op de keuzes die we (m/v) maken in onze levens. Een meisje dat altijd hoort dat zorgen en poetsen bij haar sekse past begint lastiger een carrière als technisch natuurkundige. Maar tot mijn verrassing werd deze gedachtegang aan tafel bij Pauw & Witteman maar belachelijk gevonden. Neurobioloog Dick Swaab deed het voorkomen alsof enkel mentaal uitgedaagde jaren ‘70-tuinbroekfeministen nog denken dat iets anders dan prenatale geslachtshormonen en de daarin gemarineerde hersenen ons gedrag bepalen.

Op weg naar huis zat ik hier over na te denken. Hoe kon het nou, dat ik zojuist de psychologische communis opinio had weergegeven, en dat deze werd weggewuifd ten faveure van een ‘100 procent aangeboren’-gedachte die op het gebied van sekseverschillen zo vaak weerlegd is dat slechts een handjevol koppigerds er nog in geloven? Hoe kan het dat het nature-verhaal voor zovelen nog steeds geloofwaardiger is dan het nurture-verhaal? Waarom wordt de ene wetenschappelijk verklaring eigenlijk zoveel gemakkelijker collectief omarmd dan de andere?

Ik dacht aan Kuhn, en zijn ideeën over wetenschapsrevoluties. Dat wetenschap sprongsgewijs vooruit gaat. Echte vooruitgang komt pas op het moment dat de huidige paradigma’s en het daaraan verbonden diepgewortelde wereldbeeld onhoudbaar blijken. Dat gaat niet zonder een strijd van felle voor- en tegenstanders, waarbij er veel verzet is tegen het bewijs dat de revolutionairen aandragen. Men geloofde Copernicus ook niet zomaar op zijn mooie bruine ogen toen hij zei dat de aarde om de zon draaide in plaats van andersom.

Sinds Copernicus hebben we nog vier zulke revoluties meegemaakt, zegt de invloedrijke psycholoog Vilayanur Ramachandran. Darwin bracht het idee dat mensen geen goddelijke creatie zijn maar de uitkomst van honderden miljoenen jaren evolutie. Freud introduceerde het idee van het onbewuste: niet alles wat we doen is bedacht. De ontdekking van DNA. En tot slot noemt Ramachandran de neurorevolutie: dat we niet meer zijn dan een pak neuronen, en dat we door deze te bestuderen eindelijk de essentie van de denkende mens zullen ontdekken.

Dit is de huidige revolutie. Het is bovendien de derde die qua wereldbeeld het natuurlijke in de mens benadrukt in plaats van het sociale. Evolutie, genen, hersenen: de maatschappij is eraan gewend geraakt van de wetenschap te horen dat biologie bepaalt wie we zijn.

Veel feministen nuanceren dit, hoewel ze het biologische in de mens niet ontkennen. Mensen blijven dieren, voor een belangrijk deel gedreven door oerdriften – seks, eten, niet alleen zijn, nog meer seks. Maar zoals elk dier zorgen ook wij dat we ons aanpassen aan onze omgeving. En de omgeving van het rijke, tot in de overlevingstechnische puntjes verzorgde westen wordt nu eenmaal niet in eerste plaats gedomineerd door natuurlijke omstandigheden als voedseltekorten, kou, hitte, droogte en nattigheid, maar door sociale omstandigheden. Speelgoedwinkels die voortdurend benadrukken dat jongens stoer zijn en meisjes mooi, huiselijk en zorgzaam, bijvoorbeeld.

Maar dat Bart Smit en co dat benadrukken maakt het nog geen natuurwet. In andere culturen gelden voor man en vrouw andere stereotypen, regels en verwachtingen. Bijvoorbeeld: onlangs vonden archeologen twee Etruskische skeletten, waarvan één met speer en de ander met juwelen. Onmiddellijk repte men over een krijgsprins en zijn vrouw. Totdat DNA-onderzoek uitwees dat deze speerdragende prins eigenlijk een prinses was. En het skelet met de juwelen was een man. Oeps.

Zulk nieuws relativeert. Ons DNA mag dan misschien onmiskenbaar mannelijk of vrouwelijk zijn, ons gedrag wordt minstens evenzeer door onze sociale omgeving bepaald. Momenteel is die omgeving vrij strikt: roze versus blauw. Dat vinden feministen – terecht – reden voor een revolutie. Maar de belangrijker revolutie is misschien wel een wetenschappelijke: dat we eindelijk het idee loslaten dat je mensen kunt begrijpen door enkel hun brein, evolutie en genen te bekijken, zonder de omgeving in acht te nemen. Dat we meer zijn dan onze biologie. Dat we door en door sociale dieren zijn.

 

Foto: FreeImages.com/Mikael Conhamn

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Luizenmoeders, moederfietsen, vaders die wordt gevraagd of ze vaker ‘op de kinderen passen’. Papa’s blijven een soort tweederangs ouders. Onterecht – maar waarom komen ze niet in opstand? Waar blijft de eerste vaderistische golf?

‘Nee, dit moet de moeder eigenlijk doen’, zegt de kraamhulp tegen mijn man. Met haar elleboog voelt ze of het badwater voor onze pasgeboren tweede dochter de juiste temperatuur heeft. Mijn man sputtert tegen: ‘Maar ik ben hier meestal degene die de kinderen in bad doet. En mijn vrouw heeft vier dagen geleden een keizersnee gehad.’ Hij stroopt demonstratief zijn mouwen op. De kraamhulp kijkt zuinig. ‘Ja, als je erop staat kan ik je niet tegenhouden. Maar dit is normaal gesproken echt de taak van de moeder, hoor! Vaders hebben dat verzorgende toch wat minder, hè.’

Onze kraamhulp was er één van de oude stempel. Meestal is ‘papaseksisme’ subtieler. Zoals de boeken voor aanstaande ouders, die steevast in de tweede persoon enkelvoud zijn geschreven – en de ‘jij’ is zelden of nooit de vader. Of de arts op het consultatiebureau die alleen de moeder aankijkt wanneer ze vraagt hoeveel de baby eet, drinkt, slaapt, plast en poept. De fietsenboer die geen vaderfietsen verkoopt, en begint te gniffelen als papa dan maar een moederfiets wil uitproberen. De restaurants waar de enige plek om de baby te verschonen op het damestoilet is. De voorbijganger die aan een vader in de speeltuin vraagt: ‘Dus jij past vandaag op de kinderen?’ De school die een briefje meegeeft: ‘Luizenmoeders gezocht.’ Het zit hem zelfs in de overdreven lof die de zeldzame fulltime huisvaders oogsten: ‘Wat een held, dat hij dat doet’ – alsof hun zorg extreem speciaal is, en niet iets dat een man gewoon zomaar kan.

De boodschap is telkens hetzelfde: als vader ben je een tweederangs ouder. Het maakt niet uit hoeveel luiers je verschoont, hoeveel neusjes je snuit en hoeveel kusjes je erop doet: het verzorgen van het nageslacht is nooit vanzelfsprekend jouw domein.

 

Tradities

Nu was dat natuurlijk ook eeuwenlang niet het geval. Vaders werkten buitenshuis en bemoeiden zich nauwelijks met de kinderen. Die traditionele rolverdeling zien we anno 2013 bijvoorbeeld terug in de uiterst karige vaderschapsverlofregeling in Nederland. Papa’s mogen twee dagen betaald vrijaf: één om de bevalling bij te wonen, en één om aangifte te doen van de pasgeboren telg in kwestie. Daarna kan vader, in ieder geval wat onze overheid betreft, weer gewoon aan het werk.

Veel vaders zijn hier niet gelukkig mee, blijkt als ik rondvraag onder bekenden en op twitter. Ze vinden twee dagen allemaal te kort, en zijn het er in meerderheid mee eens dat ook vaders van overheidswege vrij moeten krijgen om na de geboorte een paar weken met hun kind door te brengen. Maar de mannen zijn ook pragmatisch: liever dan actie te voeren voor een betere verlofregeling nemen ze  na de bevalling vakantiedagen op om het gebrek aan verlof te compenseren. Een eerste vaderistische golf, waarin papa’s met spandoeken naar het Malieveld tuigen om gelijke zorgrechten op de eisen, lijkt nog allesbehalve aanstaande.

En ook op het meer alledaagse papaseksisme wordt door veel mannen niet met irritatie maar met schouderophalen gereageerd. ‘Ja, het gebeurde wel, maar ik had er niet echt last van, dus ik heb het maar genegeerd’, zegt een kennis, vader van twee schoolgaande kinderen. Zijn vrouw zit het meer dwars: ‘Ik vind het afschuwelijk als iemand me tijdens een avondje uit vraagt of papa op de kinderen past.’

Op twitter zijn het dan ook vooral de moeders die met voorbeelden van vaderseksisme komen. ‘Op het consultatiebureau vroegen ze m’n echtgenoot waarom moeder er niet bij was’, vertelt een mama van drie zoons. Een verpleegkundige over haar partner: ‘Op verjaardagen vinden ze het schattig als hij een luier verschoont.’ Het lijkt erop dat zelfs de ongelijke behandeling van vaders voor een belangrijk deel een vrouwenaangelegenheid is.

 

De afwezige vader

Dat is misschien ook niet zo verwonderlijk. Want wat doen vaders als ze een paar weken thuis zijn gebleven bij de kersverse baby? Dan gaan ze gewoon weer keihard en lang aan het werk. Ondanks dat de media periodiek melden dat de papadag-vader nu echt in opmars is, is de zorg voor de kinderen in Nederland namelijk allesbehalve gelijk verdeeld over de seksen. ‘Mannen passen hun arbeidspatroon nauwelijks aan wanneer ze vader worden’, meldt de Emancipatiemonitor 2012. Maar liefst 95 procent werkt na de geboorte van een kind evenveel of zelfs meer. Het gevolg: van alle mannen werken de vaders gemiddeld de meeste uren: 40,6 per week. Voor elke vader met een papadag is er ook één die alleen op zondag het vlees komt snijden.

En zelfs als ze wel thuis zijn, zorgen vaders door de bank genomen minder voor de kinderen dan moeders, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Ook in het weekend brengt papa bijvoorbeeld minder uur met zijn kinderen door dan mama. En de uren die wel aan het nageslacht worden besteed, worden door vaders aanzienlijk anders ingevuld. Dat concludeert socioloog Lyn Craig van de Universiteit van New South Wales nadat ze met haar collega’s ouders in Denemarken, Italië, Frankrijk en Australië ondervroeg over hun opvoedgewoonten. Het patroon is in alle landen hetzelfde: moeders doen het leeuwendeel van de fysieke zorg. Zij geven de kinderen eten, doen ze in bad, kleden ze aan, brengen ze naar de opvang of naar school. Vaders nemen vooral de minder zorggerichte taken voor hun rekening, zoals spelen, ravotten, voorlezen en dingen uitleggen. Die traditionele rolverdeling is een taai ding.

En zo hoort het ook, is het eeuwige argument tegen meer papa-emancipatie. Irene Zwaan, schrijver van het boek De afwezige vader bestaat niet, bepleitte vorige week in deze krant zelfs dat vaders onmisbaar zijn, juist omdat ze heel anders met hun kinderen omgaan dan moeders. Van mama krijg je als kind veiligheid en troost, maar van papa ‘leer je om met lef en onbevangen de samenleving in te stappen, avonturen aan te gaan en grenzen op te zoeken.’ Zonder deze invloed krijg je bange kinderen, schrijft ze.

Volgens Zwaan is er steeds meer onderzoek beschikbaar dat deze verschillende invloed van vaders en moeders op hun kinderen onderstreept. Wanneer ik de wetenschappelijke literatuur induik blijkt dat tegen te vallen. Het beste beschikbare onderzoek is een invloedrijk overzichtsartikel uit 2010, van de Amerikaanse sociologen Timothy Biblarz en Judith Stacey. Zij maken gehakt van de stelling van Zwaan. ‘Het onderzoek tot nu toe steunt de claim dat kinderen zowel een moeder als een vader nodig hebben niet’, concluderen ze, na het bestuderen van alle studies die sinds 1990 op dit vlak zijn gedaan. Studies gedaan sinds 2010 laten trouwens hetzelfde beeld zien.

Hoe is het idee van de onmisbare vader dan zo populair geworden? Volgens de sociologen komt dat doordat veel onderzoek een oneigenlijke vergelijking maakt tussen intacte heterogezinnen aan de ene kant, en alleenstaande moeders aan de andere kant. Het verschil in kinderwelzijn wordt volledig toegeschreven aan de vader. Maar dat is natuurlijk niet fair, want eenoudergezinnen hebben het vaak op allerlei vlakken lastiger. Het is eerlijker om alleenstaande moeders af te zetten tegen alleenstaande vaders, of heterostellen tegen lesbische moeders en homovaders. En wanneer je dat doet, blijkt dat het geslacht van de ouder bijzonder weinig uitmaakt voor het psychologisch reilen en zeilen van een kind.

Sterker nog: volgens Biblarz en Stacey zijn het juist vaders in een heterorelatie die het minst florissant uit de bus komen. Want van alle papa’s in hun artikel zijn zij gemiddeld het minst betrokken bij hun kind – hoewel de onderzoekers er met nadruk op wijzen dat deze mannen, wanneer ze er alleen voor komen te staan, alles in huis hebben om fantastische ouders te zijn. Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.

 

Poep is niet leuk 

Maar waarom? Daar komen seksisme en traditionele rolpatronen weer om de hoek kijken. Publicist Dylan van Rijsbergen, schrijver van het boek Het onbehagen van de man en vader van een peuterdochter, denkt dat de nadruk die in onze cultuur op de unieke rol van de moeder wordt gelegd, vaders gemakkelijk op een afstand zet. ‘Zij zijn volgens het stereotype op zijn best een soort stoere kluns’, zegt hij. Een herkenbaar beeld, blijkt ook als ik rondvraag. Een Nijmeegse onderzoekster vertelt op twitter: ‘Mijn man ergert zich aan de denigrerende toon in vrouwenbladen: “Dit kan papa zelfs”.’

Met zo’n hulpeloze-kneus-stereotype aan je broek bedenk je je als man wel twee keer voordat je je op het traditionele terrein van de vrouw gaan begeven, en je opgeeft als luizenmoeder, of een moederfiets gaat kopen. Temeer omdat er een bepaald type vrouw is dat de macht in ‘haar’ territorium liever niet wil delen. Van Rijsbergen: ‘Heb je de baby aangekleed, neemt zij hem onmiddellijk weer mee naar boven omdat er van de outfit niets klopt.’ Het zijn ook deze vrouwen die naast mijn man gingen staan als hij in het damestoilet één van onze dochters verluierde, en liefjes maar ook een beetje passief-agressief vroegen: ‘Lukt je dat wel? Moet ik even helpen?’

Maar koudwatervrees is niet de enige reden dat vaders, denkt Van Rijsbergen. Hij vermoed dat veel vaders aan cherrypicking doen. Voorlezen of stoeien, dat willen ze best, maar door de supermarkt lopen met een krijsende peuter in het wagentje, dat is gewoon lang zo leuk niet, en aan het knippen van teennagels is geen eer te behalen.

De werkelijkheid van het zorgende ouderschap is namelijk niet zo fraai als het beeld dat in media en advertenties vaak van de papadag-vader wordt geschetst: een knappe, modieus ongeschoren man, die gelukzalig glimlachend in een onwaarschijnlijk wit t-shirt langs de branding rent, terwijl hij een knappe baby in zijn sterke armen op en neer laat deinen. In het echt had papa een braakselvlek op zijn rechterschouder gehad, en een veel te zware luiertas over zijn linker, en renden ze zo hard omdat de babydiarree elk moment uit de luier en over de broeksboord van de kleine dreigde te borrelen. Van Rijsbergen: ‘Dus als je dat met dank aan traditionele rolpatronen aan je voorbij kunt laten gaan, dan is dat best een aantrekkelijk idee.’

Maar tegelijkertijd is dat ook zonde. Want niet alleen helpt actief vaderschap de vrouwenemancipatie een handje, een minder betrokken vader die alleen de leuke opvoeddingetjes doet mist ook iets wezenlijks in de relatie met zijn kind. Van Rijsbergen spreekt uit ervaring: ‘Toen mijn partner tijdelijk werkloos was, merkte ik dat we vrij snel in een andere taakverdeling schoten. Ik zorgde minder voor mijn dochter, en daarmee verloor ik iets in de speciale band die ik met haar had.’

Wat dat ‘iets’ precies is, is niet eenvoudig onder woorden te brengen. Maar het is ongeveer dit: dat je na een avond onglorieus gehannes met thermometers, paracetamolzetpillen en emmertjes kots de bezwete haartjes van het voorhoofd van je kind veegt, en dat je kind dan een klein handje in de jouwe legt en zegt: ‘Alsjeblieft niet weggaan. Ik voel me minder naar als jij bij me bent.’

Papa’s, dat is de moeite waard om harder voor te vechten. Laat vaderseksisme, stereotypen en tradities de kolere krijgen. Jullie kunnen het.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

bart smit stofzuigt‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Het staat er echt, op een roze bladzijde vol schattige kleutermeisjes met speelgoedstofzuigertjes en plastic schoonmaaktrolleys, in het nieuwe Dikke Cadeauboek van Bart Smit. Op de pagina met poppen – wederom roze en met enkel meisjes – staat: ‘Verzorg jouw baby als een echte mama’.

Jongens zijn er ook, in het speelgoedboek. Zij bemannen de pagina met de tekst ‘voor jonge wetenschappers’, gluren door een microscoop, boksen en worden piloot. Alsof de tweede feministische golf van pure roze-blauwe speelgoedschrik in rook is opgegaan en het geen 2013 is, maar 1955.

Het cadeauboek van Bart Smit staat daarom in mijn online seksismemuseum. Sinds maart 2013 verzamel ik op een blog voorbeelden van stereotype bevestigend huis-, tuin- en keukenseksisme. Ik krijg hulp van tientallen bezoekers die gewapend met mobiele telefooncamera’s seksisme vastleggen. Jongens gereduceerd tot competitieve kostwinners-in-spé, meisjes al piepjong in de rol van huismoeder geduwd. Mannen weggezet als slechte vaders, vrouwen als immer zorgzame moeders. Hij stoer, zij lief. Hij actief, zij passief. Hij sportief, zij mooi. Hij geil, zij sexy. Hij een astronaut, zij een prinses.

In ruim zeven maanden groeide de collectie tot meer dan 300 voorbeelden. Dat is meer dan één nieuwe seksistische toevoeging voor elke dag dat het museum bestaat.

Wat maakt dat nou allemaal uit, vragen museumbezoekers me soms. Het is maar een Dik Cadeauboek, of een reclame, of een sleutelhanger. Heb je niets nuttigers om je druk over te maken? Genocide in Sudan of zo?

Goed punt. Wie het niet erg vindt dat wetenschap, sport en techniek alleen voor jongens lijkt te zijn, en dat meiden zich vanaf hun kleutertijd voorbereid weten op een bestaan als sexy huisvrouw, moet zich hier vooral niet over opwinden. Dat is maar slecht voor de bloeddruk.

Maar als je kinderen wat meer keuzevrijheid gunt, dan is wat milde irritatie misschien niet zo’n gek idee. Want hoewel er natuurlijk jongens zijn die van nature precies in het blauwe hokje passen, en meiden die nooit iets anders hebben willen worden dan mooi en/of moeder – en ik de laatste zal zijn om deze kinderen of hun ouders ook maar een strobreed in de weg te leggen; ik ben geen feministische dictator – zijn er ook een heleboel jongensachtige meisjes en meisjesachtige jongens die dat niet doen.

De niet aflatende stroom stereotiepe voorbeelden in mijn seksismemuseum laten zien dat er voor zulke kinderen eigenlijk geen plek is. Dag in, dag uit krijgen kinderen en volwassen micro-aanwijzingen over wat de ‘natuurlijke’ rol is van de man en van de vrouw. Het zijn altijd dezelfde stereotypen; zelden of nooit worden ze uitgedaagd door de bedrijven die de stroom rolbevestigende roze-blauwe producten in de schappen leggen. Dat getuigt niet van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, want diversiteit is er zo niet of nauwelijks, en dat gaat uiteindelijk ten koste van de keuzevrijheid van mannen en vrouwen en van onze zoons en dochters. Een meisje dat astronaut wil worden staat daardoor op voorhand al met 1-0 achter, want zij is ‘anders’ en ‘raar’, want ‘dat is voor jongens’.

Bovendien laat wetenschappelijk onderzoek* zien dat speelgoedvoorkeur zich helemaal niet zo netjes naar sekse schikt. Een veelzeggende Zweedse studie liet meiden van twee tot tien jaar met allerlei speelgoed spelen, van een speelgoedbus tot een theeservies en van poppen tot X-men. Onderzoekers hielden nauwgezet bij hoeveel tijd er met elk type speelgoedje werd doorgebracht. De absolute winnaar: niet de barbies, niet de poppen, maar de blokken. Op plek twee: de mini-autogarage.

Echte jongens en meisjes komen niet in de smaakjes blauw of roze. En zolang Bart Smit en co denken dat ze het beter weten dan kinderen zelf, blijft het seksismemuseum geopend voor publiek.

 

*) Bron: Rebacca Jordan-Young, Brainstorm (2010, Harvard University Press)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat de uitgever erover zegt:

Nederland in ideeën is het eerste boek van een serie waarin we elk jaar rond de 100 toonaangevende Nederlandse denkers vragen om kort en krachtig (max 1000 woorden) antwoord te geven op één centrale vraag. De vraag wisselt jaarlijks en zal altijd betrekking hebben op het raakvlak van wetenschap en maatschappij. Dit jaar was de vraag: ‘Welk idee, inzicht of innovatie heeft Nederland veranderd – of zal dit in de toekomst gaan doen?’

Voor deze editie schreef ik een stuk over het feminisme, dat je hier kunt lezen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou, jongens, wij feministen zijn klaar, hoor! De tuinbroeken kunnen in een doos op zolder en de beha’s mogen van de brandstapel en weer gewoon, hup, om de tietjes. De emancipatie is volbracht, het glazen plafond gebroken.

Althans, dat dacht ik even, toen ik de krant van afgelopen woensdag doorbladerde. ‘Met de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof is het wel zo’n beetje klaar’, meldde een artikel op pagina zeven. En eventueel-Topvrouw-van-het-Jaar Thessa Menssen vroeg zich in een interview af waarom die verkiezing nog nodig is terwijl ze om zich heen zoveel topvrouwen ziet. Als kers op de appelmoes concludeerde Peter de Waard in zijn column dat ook het geringe aantal vrouwelijke economen niet alleen te wijten is aan het glazen plafond.

Ik had al bijna mijn Germaine Greer-boeken opgeruimd, mijn mannenhaatgenerator naar Het Goed gebracht en mijn okselhaar geschoren, toen ik verder las. Die voltooide Binnenhof-emancipatie, bijvoorbeeld, werd geïllustreerd met de volgende cijfers: ‘De Tweede Kamer telt al jaren aardig wat vrouwen, sinds 2005 steeds minstens 36 procent.’ Daarmee bevinden we ons – volgens dit artikel – ‘op de drempel van een evenwicht tussen de geslachten.’

Noem me een kniesoor, maar in mijn universum ligt evenwicht ergens rond de 50 procent, en niet op het punt dat er nog ruwweg twee keer zoveel mannen als vrouwen in de Kamer zitten. En zeker niet als volgens hetzelfde artikel een stevig debat onder die vrouwen door de heren parlementariërs als ‘gekijf’ wordt betiteld. Of als op de foto met hoofdrolspelers tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen alleen blanke mannen van een zekere leeftijd te zien zijn.

En ook topvrouw Thessa Menssen liet bij nader inzien een minder optimistisch geluid horen. Net als de andere twee genomineerde topvrouwen vertelde ze dat vrouwen het anno 2013 nog steeds lastiger hebben dan mannen, in hun odyssee naar de bestuurskamer. ‘Al was het maar omdat vrouwen nog altijd eerst wordt gevraagd hoe ze gezinsleven en carrière denken te combineren.’ Een observatie die uitermate treffend werd geïllustreerd door Peter de Waard, die in voornoemde zoektocht naar de vermiste economievrouwen deze verklaring poneerde over hun opleiding: ‘Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat de lesstof te veel nadruk legt op wiskunde formules als multipliers in plaats van echte keuzevraagstukken: kies ik voor een baby of voor een carrière.’

Die keuze hoeven mannelijke economen blijkbaar niet te maken. Maar vrouwen wel, en daarmee maakt De Waard zich schuldig aan precies datgene dat de topvrouwen zo ergerde: het achteloze seksisme waarmee alleen vrouwen worden aangesproken op de zorg voor de kindekes teer.

Het is een schoolvoorbeeld van wat onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers de ‘new soft war on women’ noemen. In hun boek dat volgende maand verschijnt, betogen ze dat seksisme á la Mad Men weliswaar is uitgestorven, maar dat het is vervangen door een subtielere manier van vrouwen discrimineren.

Nog een voorbeeld. Al aan de universiteit worden bij de echte ‘mannenopleidingen’ – Barnett en Rivers geven in een artikel in de Huffington Post de studie rechten als voorbeeld, maar het geldt vast ook voor economie – aan meiden hogere eisen gesteld dan aan jongens. Hun acties worden onder een wantrouwend vergrootglas gelegd dat mannen bespaard blijft. Dat maakt ze, logischerwijs, huiverig om risico’s te nemen. Maar zonder bluffen en gokken kom je minder ver.

Er zijn natuurlijk vrouwen die hier schijt aan hebben en toch gewoon van zich laten horen. Voor hen staat seksistische valkuil nummer twee klaar. Want uit zowel de praktijk als wetenschappelijke experimenten blijkt dat mondige vrouwen niet alleen minder competent worden gevonden dan mannen die zich exact hetzelfde gedragen, ze worden ook gezien als minder aardig (zie ook de ‘kijvende’ vrouwen in ons Neerlands parlement). Het gevolg: vrouwen die hun stem laten horen maken minder kans op een goede baan of promotie.

Dus, nee, we kunnen niet stellen dat ‘de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof wel zo’n beetje klaar is.’ En ook de stelling dat niet zozeer het glazen plafond maar vooral persoonlijke keuzes de economenvrouwen parten spelen lijkt me, nou ja, een tikkie naïef.

Ik heb eens diep gezucht bij al die onnozelheid. Beha in de fik gezet, tuinbroek weer aan. Germaine Greer terug op de boekenplank. We zijn blijkbaar toch niet klaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Today I’m going to talk to you about the differences between men and women, also the subject of my first book. Or, more precisely, I’m going to talk about how the idea that men and women come from different planets shapes our worlds and influences women’s lives and careers.

But first, I would like to make a confession. Until about eleven years ago, I was a strong believer in the whole ‘Men are from Mars, women from Venus’-idea. At the time I was living with my soon to be ex-boyfriend. He wasn’t much of a talker. Instead he spent most of the days and evenings playing computer games, only getting away from his pc to ask me if I’d cooked dinner yet.

After a couple of weeks I decided I couldn’t take this much longer, and that something had to be done. And then I made a big mistake: instead of packing my bags and leaving him, I went to the bookstore. There I found several shelves of books, by, amongst others, Barbara and Allan Pease and John Gray, loosely based on evolutionary psychology, which explained the behaviour of my douche-bag boyfriend to me. Men aren’t build to communicate extensively, these books said, because in the stone age they would be out with other men, quietly hunting mammoths. Prehistoric women, on the other hand, spent their days sitting around the cave, taking care of the children and gossiping with their fellow cave women. Therefore modern women now want to talk to their men, but men would still rather stay quiet and hunt large animals. Or, in my ex-boyfriend’s case: shoot orcs on a computer screen.

Women, these books told me, also naturally find great pleasure in taking care of their men, being innately more nurturing. In prehistoric times they would prepare the meals, because their cave-husband would be too tired after aforementioned hunting.

So, in short: my boyfriend’s behaviour was perfectly normal. It was me that was off, not finding this great sense of fulfilment in being ignored all day and then cooking him a fancy dinner.

After I realised this, I tried to embrace my inner cave woman. I would stop complaining, and take care of all the chores, hoping it would somehow make me happier if I lived true to my innate femininity. I lasted about three weeks. Then I packed my bags and left him after all. A couple of months later I met a great guy, who loves to talk to me, hardly ever plays computer games and is a lovely cook to boot. We have been together for ten years this month.

=

Because, you see, these stories about how women are fundamentally different from men, because of some obscure prehistoric past, are, well, all crap. Not because they didn’t work out for me, but because these evolutionary psychology-writers take a 1950’s view of how gender should relate to each other and project it back hundreds of thousands of years. She the happy housewife, he the provider of the family. It’s like feminism’s second wave never happened.

The truth is that nobody really knows what happened when we were still homo erectus or early homo sapiens. Since behavioural patterns can’t be dug up by archeologists, there is no clear evidence that one gender exclusively took care of one task while the other was exclusively focused on the other—childbearing and nursing aside. There is also no evidence whatsoever that suggests that modern men and women have evolved to have different skills, desires or talents.

The reason I’m so sure about this, is science. If men and women were naturally inclined to living very different lives, they would be, well, very different. Yet this is not the case. In a large meta-analysis performed in 2005 by the psychologist Janet Shibley Hyde, she reviews over 250 effect sizes, taken from over 40 different studies on the topic of sex differences. All kinds of possible differences are included in the analysis: from the understanding of mathematical concepts to self-esteem, from helping behaviour to aggression when provoked, and from leadership style to cheating behaviour.

Comparing all these effect sizes, Hyde concludes that – and I quote – “males and females are similar on most, but not all, psychological variables. That is, men and women, as well as boys and girls, are more alike than they are different.”

“Most, but not all”? Yes, there were some firm differences between the sexes. Men, for instance, throw a ball at much greater speed and along a much greater distance than women. They also claim to masturbate more often. That was about it. Even on measurements of physical aggression, the difference between Mars and Venus remained small to moderate.

Last February Hyde’s conclusions were confirmed by a group of psychologists from the University of Rochester. They re-analysed data from 13 well executed studies on sex differences in personality traits. Using advanced statistics they tried to find some indication that men and women were indeed two totally different ‘subspecies’ in our population, with all men on one side, being all rational and tough and technical, and all women on the other, being all empathic and sweet and social, like the idea of Mars and Venus would suggest.

They found no such thing. Even on the personality treat ‘masculinity’, there was no clear sex difference to be found. Instead, the data indicated there is a scale which goes from male to female, and every single trait an individual has, can be placed somewhere on this scale. This means that a single individual can for instance be more feminine in some aspects of her personality, and more masculine on others. Everyone’s character is a unique mixture of both genders, uniting female and male in themselves. We are not yin or yang. We are all both.

This view matches perfectly with what we know about male and female brains. It is true that there are mountains and mountains of research zooming in on this neuro sex difference or that. And, as the Australian neuropsychologist Cordelia Fine says, that’s hardly surprising. Female brains are a bit smaller than male brains, so of course you would find some anatomical and functional differences. The real question is: do these sex differences on the brain lead to different behaviour or abilities? Obviously, given the previous two studies I discussed, the answer is ‘no’. At which point Fine poses a very probable hypothesis: that female brains look and function differently from males, just to make up for their smaller size. That all these neuro sex differences exist just so women can do exactly the same things as men, despite their somewhat tinier brain.

So, you see, we are not from different planets after all.

=

This raises a couple of important questions. For instance: if men aren’t from Mars and women aren’t from Venus, than why are most bèta scientists male? Why does the average women in the Netherlands earn a salary that’s 8 percent lower that a men with the same job, education and experience? And why is a majority of all university graduates female but only 14.8 percent of all professors?

The answer is: stereotypes. Because even though men and women aren’t really all that different, research shows that almost all of us, on some level, consciously or unconsciously, believe they are. And like a placebo can cure a person just by making him or her believe that it will, this idea of Mars and Venus is so powerful that it can create differences that were never really there. In this way, stereotypes hold great power over our lives, all too often making themselves come true.

This process starts even before we are born. From the moment expecting mothers find out the sex of their child, the ones that are pregnant with boys start reporting more kicking and turning about than the ones that are pregnant with girls. In fact male and female fetuses are equally active. What the mothers are feeling is the effect of the cultural stereotype that boys are wilder than girls, little soccer players compared to little ballerina’s. And what they believe becomes what they feel.

After birth the stereotyping continues. Parents who didn’t know the sex of their baby before birth are immediately informed it’s a boy or a girl, often even before they are told wether the baby looks healthy or not. Research shows that nurses call newborn boys pet names like ‘tough guy’ or ‘tiger’ while they call the girls ‘sweetie’ of ‘princess’. In the early months parents – unconsciously – talk more to their daughters than to their sons. They also discuss emotions in greater detail with their daughters, and if she cries, they will be quicker to pick her up and comfort her than they would a boy.

An ingenious experiment by Wilberta Donovan from the University of Wisconsin-Madison shows that mother are even less attuned to boys emotions than they are to girls. In 2006 she invited 69 mothers to her lab. All had given birth in the past six month, so they were in full baby mode. All these mothers were shone a series of pictures of a gender-neutrally dressed baby experiencing various emotions. Sometimes the baby was crying, sometimes smiling, sometimes something in between. The mothers were asked to tell what kind of emotion the baby showed.

Now to the part where it gets interesting. Before the mother sat down to look at the pictures, Donovan told half of them they were looking at a baby girl named Sara, and the other half that they were looking at a little boy named Henry. And that made all the difference. The mothers that thought they were looking at Sara were able to recognize much more different kinds of emotions than the mums who thought they were looking at Henry. Remember, they all looked at the same set of pictures. It was just the idea of looking at a boy that made them less sensitive to his emotions.

And that’s only what happens to baby boys and girls at home. The outside world is even more thoroughly gendered, with pink and sweet and passive princesses and being beautiful for girls, and blue and cars and sports and being aggressive and competitive for boys. I’ll show you some examples I’ve posted on my blog, where I collect photo’s of everyday sexism in stores, media and advertising.

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.06

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.44.50

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.29

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.40

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.45.52

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(In the Disney store: Be a hero shirt for boys vs I need a hero for girls)

As a side note: these pink versus blue gendering of the world children live in has only gotten worse in the last couple of years, research by sociologist Elizabeth Sweet of the University of California in Davis shows. I interviewed her for an article on the sexualization of girls toys I’ve written this spring, and she told me that in 1975, very few toys were explicitly marketed according to gender, and nearly 70 percent showed no markings of gender whatsoever. In the 1970s, toy ads often defied gender stereotypes by showing girls building and playing airplane captain, and boys cooking in the kitchen.

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.13

But by 1995, the gendered advertising of toys had crept back to midcentury levels, and it’s even more extreme today. In fact, finding a toy that is not marketed either explicitly or subtly (for instance by, as Elizabeth Sweet calls it, ‘pinkwashing’) by gender has become incredibly difficult. It is, again, like the second wave of feminism never happened.
=

So, what are the consequences of all this stereotyping, specifically for girls and women? Even though it doesn’t change our innate traits or abilities, it changes how we act and the choices we make. For instance: even though there is hardly any evidence that women are more nurturing than men, when a heterosexual couple is expecting a child it is far more likely that the woman will stop working or cut down on her hours to take care of the baby than the man.

Of course, some evolutionary psychologists would say that such a choice again reflects the situation as it has been for hundreds and hundreds of thousands of years. A couple of months ago I was at a feminist debate in Bruxelles, where I discussed this topic with the Belgian philosopher Grietje Vandermassen, who, like me, wrote a book on evolutionary psychology and gender differences. She was adamant that women more often make the decision to stay home and raise the children because they in prehistoric times they were the ones taking care of the babies. This was their own choice, she claimed, based on an innate, long-evolved longing to raise your offspring, not a choice cultural stereotypes have taught us to make. Mothers made it because, unlike dads, taking care of babies is in their blood.

However, for this to be true, I countered, there must be solid evidence that modern dads are less capable of changing nappies and feeding babies mashed carrots and stroking the hair of little boys and girls who have the flu. And this, they are not. For instance: a study done by Barbara Risman of the University of North Carolina, interviewing 141 single fathers on their parenting behaviour shows how they effortlessly do everything that would traditionally be considered ‘mothering’.

The accounts are really quite touching, like the dad who lost his wife and told Risman: “They hurt themselves and need someone to rock them. They wake up from a bad dream in the middle of the night and need to be comforted. You don’t go out at night to pick up a woman. You’re a father.”

Another father in the same situation remembers: “I had to learn how to braid my daughters hair. Sandy had long hair and I realized you had to take care of it, because else it would look like nobody loved her. And it couldn’t just be any kind of braid, it had to be a special French braid.”

Are these fathers somehow defying their own nature? That seems even more unlikely when you look at fatherhood in different cultures. Of course there are cultures in which men hardly ever as much as have a look at their children, but there are also cultures in which the dads are particularly nurturing. The Aka for instance are a hunter-gatherer people from the Central African Republic, where the dads hold their babies or keep their children within arms reach more than half of the time. Some groups of Latin American natives share parenting duties equally between mother and father. At the Agta, hunter-gatherers from the Philippines, the women used to go out in groups to hunt small animals with bow and arrow, while the men would take care of the older children. (Infants who were still nursing would join the hunting trip bound to their mother’s backs.)

All this tells us a couple of important lessons. 1. There is a great deal of intercultural variation in behaviour we think is typically male or female, like taking care of children. 2. A lot of behaviour people in western societies consider to be innate or natural for women or men is in fact cultural. 3. This makes stereotypes even more important to our choices and behaviour then we thought.

=

So what do stereotypes mean for girls and women, when it comes to achievement in school and academics? For girls it sometimes means that they handicap themselves when it comes to stereotypically male things like doing math. To be clear: by the time they start high school, girls are a little better in mathematics than boys. And yet in the Netherlands, only about one in five girls who score over an average grade of 7.5 out of 10 choose to take math, physics and chemistry in the subsequent year. In boys, it’s three in five.

A French experiment shows that this has everything to do with stereotypes. Psychologists Pascal Huguet and Isabelle Régner went to 8 public schools, and separated all the children into two groups. The first was told that they were taking a test that would measure how good they were at drawing. The second group was told they were taking a math test. Next, both groups were given the same challenging geometrical, which they were to re-create.

For the boys it didn’t matter in which group they were placed. On average they all performed the same. But for the girls, it was another matter. The girls who were led to believe this was a drawing-test, markedly outperformed the girls who thought they were taking a math-test. The stereotype that art is for girls but math is for boys got the better of them.

But it isn’t just self-handicapping that keeps girls away from science. Stereotyping also leads to plain prejudice and discrimination. Research shows that high school math teachers, for instance, have a very different opinion about girls than about boys. If both have an average grade of 7 out of 10, they are very likely to advice the boy to take advanced math in the next year. They assume a boy with a grade of 7 shows great potential, has at least some talent en if he is willing to put in the effort he will easily pass the final exams.

A girl who scores an average of 7, on the other hand, is more likely to get the advice to drop math altogether. Teachers often regard this girl as having no real talent. They think she has earned her grade by being studious and working hard – a strategy that, unlike being talented, is assumed to have it’s limitations, so the teacher fears she will not be able to pass the finals. All of this assuming is usually done without a single conscious thought. Instead a teacher has a ‘gut feeling’ about a girl or a boy. That this gut feeling is really a stereotype disadvantaging girls and limiting their options escapes all notice.

=

For women in the academic world, the same basic mechanisms apply. On the one hand there is stereotypically induced self-handicapping, like not putting your hand up when you have something to say because you were raised in a culture where women are valued for being modest and where verbal assertiveness is associated with manliness.

And on the other hand you have plain prejudice, putting women at a disadvantage for reasons having nothing to do with academic performance whatsoever. Some people – mostly men – will claim this kind of, well, sexism doesn’t exist anymore, and that women who complain about it or demand policy changes are hairy legged feminists who just need something to nag about. These people are wrong. Sexism is very real at universities today.

It starts with the idea of the perfect employee. This perfect employee can work full-time without complaining. The perfect employee has no noticeable family life and no care-taking duties, so does not have to rush off in the middle of the day to pick up a sick kid from daycare. The perfect employee does not take four months of pregnancy leave at inconvenient times – which is always. The perfect employee is, by and large, male.

This image of the perfect employee has a lot of influence. Recently a girlfriend of mine was applying for a job as a post-doc, at Dutch university (not this one). During the interview, everything seemed to be going great. She had done most of her PHD-research at a prestigious university in the United States, had published in high impact journals and had worked with a very highly regarded professor who had written a glowing letter of recommendation. And then came the dreaded – and, mind you, illegal – question: “You’re 30 years old. You’re probably planning on having children soon, aren’t you?” She turned in her chair, not quite wanting to lie but not quite wanting to tell that she and her fiancé had decided to stop using birth control two months ago. She decided to tell the truth. Two days later, she heard another woman, with a weaker resumé, got the job. When asked, she told my girlfriend she flat-out lied about wanting children.

As always in these cases, sexism cannot be proven. My friend could have been rejected for any number of reasons. But science clearly proves that sexism exists. A classic experiment by two Swedish biologists, Christine Wennerås and Agnes Wold, shows as much. They decided to investigate the workings of the Swedish Medical Research Council, an institute responsible for giving out post-doc fellowships to eager biomedical scientist, who have to submit their cv’s, a list of publication and a research proposal. All this is then reviewed by one of 11 committees, who judge all applicants on three criteria: scientific competence, proposed methodology and the relevance of their research proposal.

In 1995, the year Wennerås and Wold conducted their research, 62 men and 52 women, with a mean age of 36 years, applied. So far, so good. But then something curious happened. The women, on average, were given less credit on all three of the committee’s criteria. This alone is strange, because there is no good reason to believe that women are less competent than men. What’s even stranger is just exactly how little the committees thought of the female applicants. When Wennerås and Wold made a list of all applicants, judging them by what is widely regarded an unbiased measure of academic performance, namely the number of published papers, the men didn’t outperform the women at all. But in the eyes of the committee, the best women on Wennerås and Wolds list were judged to be right at the same level as the worst men. No wonder most of the fellowships were awarded to men.

In the years following the publication of Wennerås and Wolds paper, this same mechanism has been proven in various different settings. Members of the American Psychological Association were sent the curriculum vitae of a job applicant, half of the time given a female name, the other half a male one. The cv’s with the male names were consistently appreciated with a higher starting salary, a greater likelihood to be offered tenure and a higher regard for their teaching skills. Another study showed that the same goes for male and female applicants for a job as head of a laboratory. Even letters of recommendation for female scientists are not as highly regarded, because their letters usually praise women’s communal behaviour, and these skills are considered less valuable than the agentic behaviour their male colleagues are usually recommended for.

And this is assuming women even get the chance to apply for a job. Most of vacancies for the higher positions on Dutch universities are filled using a closed procedure, in which formal and informal networks determine who get’s invited to apply. These networks are traditionally the domain of white males, putting both ethnic minorities and women at a significant disadvantage.

The problem with al these mechanisms holding women back is that they are at the same time very real and almost totally invisible. It is almost impossible for a female scientist to say: ‘I didn’t get this job for lack of a Y-chromosome’, or ‘I got passed for a position and sexism was involved.’ Not only because it is very hard to prove, but also because if you try to make such a case, there is a good chance that you are dismissed and ridiculed, like economist Edith Kuiper of the University of Amsterdam. She applied for a job as assistant professor, along with 6 other women and 18 men (which is, already, a bit crooked) and found herself in a situation where the committee changed the job description four times so the best suited candidate wouldn’t be her but a man. She sued the university, and was dragged through the mud by pundits and politicians for being a feminist crybaby who was trying to hide her own incompetence by making wild accusations of sexism.

So what do all these sexism and stereotypes accomplish?

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.26

Well, this is what gender equality looked like at Dutch universities in 2011. A leaky pipeline, loosing women at every step up the career ladder.

The next question is: what can be done? First of, it seems absolutely clear that policy changes must be made to fight sneaky sexism at every level. Most reports I’ve read recommended that at the very least these 3 measures have to be taken: 1. Either open procedures for all vacant positions – to work around the old boys network – or active recruitment of female scientists outside the beaten tracks. 2.  Universities need to become more family-friendly, for the benefit of both their female and male employees. Taking pregnancy leave of working part time should not be punished by, for instance, having to meet the same publication criteria as your colleagues who worked full time all year around. And 3. Women should be given ample opportunity to make themselves more visible within the organization.

I would like to add a fourth: everybody should be made aware of the sneaky ways in which stereotypes shape our judgements and decisions, so that at an individual level we can all make an effort to combat our own gut feelings and be more rational and objective. This goes for women as well as men, since there is no evidence that females are less prone to all that subtle sexism I discussed.

=

So, finally, what can women do for themselves? How do you navigate sexist waters and conquer stereotypes and help your own career along? The advice I hear most often is this: let everybody know what your ambitions are. To many women this feels like inappropriate bragging, but you’ll be amazed how easy it is to just tell people what your dreams are for your own future. At the moment I am a columnist for one of the best newspapers in the country because I told one of their editors-in-chief repeatedly that I always dreamed about writing columns for them. I’m a regular contributor to several national radio shows because I spread the word that I loved doing more radio in the future. This stuff works.

The next best advice I take from Sheryl Sandberg, COO at Facebook. She recommends every woman to ignore her own feelings and instead ask herself: what would you do if you weren’t afraid? This is great advice, because the stereotypes women in our culture are brought up with teach us to be too careful, too sweet, too social and too modest. Most women would turn a job down if they don’t feel completely ready for it, Sandberg says. Don’t. Just bluff that you can do it, and than fake it until you make it. If you don’t feel sure enough of yourself to take a seat in the front row or put your hand up or demand an explanation or take a risk or ask if you can participate in this great research project, do it anyway. Is someone asks you why you did it, tell them why your great.

The point is this: if you feel like just a tiny little bit of an overconfident bitch, you’re probably right on track.

Photo credits: Let Toys be Toys (‘pinkwashing’), SocImages (‘How to be clever’ vs ‘How to be georgous’, baby shoes), Laura Menenti (‘Hurray, a sweet princess’ vs ‘A [soccer] star is born’)

Schermafbeelding 2013-09-23 om 11.46.40

 

 

 

 

 

 

Deze keynote lezing sprak ik 19 september 2013 uit op de Halkes Conferentie aan de Radboud Universiteit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.