dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Het was nooit belangrijker dan nu om tolerantie, medeleven en solidariteit te tonen.’ Dat zei António Guterres, vertrekkend Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen bij de Verenigde Naties, twee weken geleden. Dat ‘nu’, dat was omdat er in 2015 misschien voor het eerst ooit zestig miljoen mensen op de vlucht zijn, waarvan de helft kinderen. Medeleven en solidariteit lijken mij daarop een uitstekende reactie. Maar de tolerantie mag hij houden. Sterker nog: ik zou het begrip in het nieuwe jaar het liefst helemaal wegdoen. Want ondanks dat tolerantie een knuffelbegrip van netjes-progressief Nederland is, is het ook een vergiftigde maatschappelijke appel die werkelijke vooruitgang in de weg staat.

Want: wat is tolerantie precies? Wat betekent het bijvoorbeeld als ik zeg dat ik u tolereer? Het woord zelf heeft al in zich dat ik u dan eigenlijk niet zo zie zitten. Immers: niemand tolereert een lieve vriend, of een zomermiddag op een terras. ‘Het is niet logisch om te zeggen dat we iets tolereren tenzij we denken dat het op de een of andere manier verkeerd is’, schrijft de Amerikaanse sociologiehoogleraar Suzanne Waters in haar boek The tolerance trap. En zo houdt het juist onverdraagzaamheid in stand, stelt ze; dat wat getolereerd wordt blijft altijd ‘minder dan’.

Bovendien cultiveert tolerantie machtsongelijkheid. Tolerantie is iets dat geschonken wordt; een gift, uit goedertierenheid, van de geprivilegieerden aan de mensen die iets doen of zijn dat eigenlijk niet helemaal optimaal of geaccepteerd is, maar ach, vooruit met de geit. Ook dat zit al in het begrip zelf besloten: ik kan bijvoorbeeld wel zeggen dat ik Mark Rutte als premier ‘tolereer’ – wat mij betreft is hij noch een lieve vriend, noch een zomermiddag – maar aangezien ik nagenoeg geen macht heb over zijn aanstelling als eindbaas van Nederland, klinkt deze woordkeuze vrij merkwaardig.

Historicus en columnist Zihni Özdil schrijft hierover in zijn pamflet Nederland mijn vaderland. In 2012 kwam SIRE met een ideële campagne die onze collectieve innerlijke tolerantie wilde aanwakkeren. In een tv-spotje dronk een witte man muntthee bij een stereotiep ogend Marokkaans gezin, en ging hij Turks olieworstelen. Het idee: als je tolerant bent, doe je onverwachte ervaringen op, en dat is supermegahipleuk!

Klinkt positief, maar de machtsongelijkheid erin wordt door Özdil scherp gezien: ‘Deze SIRE-commercial is ironisch genoeg een briljante illustratie van wat er mis is met tolerantie. “De ander” wordt erin betutteld en in het hokje van “de leukste kleurling” of “de exotische verrassing” geplaatst, waar je vooral eens in de zoveel tijd leuke stereotiepe dingen mee kunt doen die zogenaamd in “hun cultuur” horen.’ Waters noemt tolerantie daarom een soort culturele standaardpositie die we innemen ‘wanneer ongelijkheid niet kan worden overwonnen maar complete uitsluiting politiek niet kan worden gerechtvaardigd.’

En doordat tolerantie een gift vanuit ongelijkheid is, zitten er ook onherroepelijk grenzen aan. Net zoals je iemand voor zijn verjaardag geen blanco cheque geeft, zo bestaat er geen onvoorwaardelijke tolerantie. Natuurlijk tolereren we vluchtelingen, maar geen 1500 in een dorp. Natuurlijk zijn we tolerant ten opzichte van ‘de gekleurde medemens’, zolang ze maar niet te hard tegen Zwarte Piet protesteren. Tolerantie tegenover homo’s is belangrijk, zolang ze maar niet tongzoenen op straat. Alle goede wil ten spijt blijft tolerantie steeds een cadeau, geen recht waar iemand aanspraak op mag maken.

Het is dan ook niet voor niets dat activistische minderheden zelden of nooit vragen of we ze willen tolereren, maar pleiten voor rechten, stelt Waters. De suffragettes vroegen niet of we vrouwen alsjeblieft wilden accepteren, maar eisten stemrecht en gelijke betaling. Mensen met een beperking willen niet getolereerd worden, ze willen dat de openbare ruimte voor hen veilig toegankelijk is.

Zulke veranderingen vragen echter veel meer van een samenleving dan tolerantie. ‘Om vrij en ten volle te leven moet men niet “getolereerd” worden, maar geïncludeerd, soms zelfs gevierd’, betoogt Waters. ‘Het ethische alternatief voor discriminatie en onverdraagzaamheid is niet tolerantie maar rationeel denken en inzetten op gelijkheid. Respect en erkenning en ergens horen zijn de gouden standaard, niet een lauwe tolerantie die de deur naar diepe vrijheid dichtdoet.’

Volgens politiek filosoof Slavoj Žižek is tolerantie wat je overhoudt als vooruitgang is mislukt; een modus waar een maatschappij op terugvalt om te voorkomen dat de sociale orde uitgedaagd wordt. Hij wijst erop dat Martin Luther King het in zijn toespraken nooit over tolerantie heeft gehad. Ik zou zeggen: laten we daar in 2016 een voorbeeld aan nemen. Laat we niet falen in ons streven naar diepe vrijheid voor iedereen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het glazen plafond bestaat niet. Het glazen plafond bestaat wel. Aan die discussie moest ik denken toen ik zat te neuzen in de antwoorden die vrouwelijke onderzoekers gaven op de vragenlijst die onderzoeksbureau Newcom Research op verzoek van het UT Nieuws had uitgezet.

Die antwoorden bieden wat wils voor elk van de kampen in het plafonddebat. Zo stelt Newcom vast dat het bij de wetenschapsvrouwen weliswaar aan ambitie niet ontbreekt (hoezee!), maar dat ze maar matig bereid zijn om vol gas te geven voor een academische loopbaan. Vooral de bereidheid om te lobby’en en netwerken viel vies tegen – en als je daartoe niet bereid bent, dan houd je eigenlijk vooral jezelf tegen. Ergo: dat glazen plafond, dat zit misschien wel tussen de damesoren.

Aan de andere kant: een flink deel van de ondervraagde academicae geeft aan dat er serieuze barrières staan tussen vrouwen en een bloeiende wetenschappelijke carrière. Het old boys network, vooroordelen van hoogleraren, en wassen-neuzig diversiteitsbeleid, om er een paar te noemen. Ergo: dat glazen plafond, dat bestaat waarschijnlijk gewoon.

Hoe zijn deze twee ogenschijnlijk tegenstrijdige conclusies met elkaar te rijmen? Nou, om te beginnen is het belangrijk om te weten dat loopbaantechnisch gas geven en drempels tegenkomen geen totaal onafhankelijke processen zijn. Om nog even in verkeersmetaforische sferen te blijven: wie apen en beren op de weg verwacht, zal allicht wat rustiger rijden, of een andere route kiezen.

Neem dat lobbyen en netwerken, wat een fors deel van de vrouwen dus bleek na te laten. In de praktijk betekent dit dat je collega’s en leidinggevenden zult moeten laten weten wat je waard bent. Je moet dus een beetje over jezelf opscheppen, jezelf in de schijnwerpers spelen, je veren opzetten en ermee pronken. Maar dit is niet een ‘weg’ die vrouwen even gemakkelijk afleggen als mannen, aap-en-beer-gewijs.

Sheryl Sandberg, COO van Facebook, schrijft hier over in haar boek ‘Lean in’. Een ambitieuze, competitieve man die goed is in wat hij doet kan het zonder al te veel problemen ver schoppen in het bedrijfsleven, aldus Sandberg. Maar een vrouw die exact dezelfde eigenschappen heeft, krijgt het hoogstwaarschijnlijk moeilijk.

Waarom? Omdat vrouwen volgens de heersende culturele stereotypen zacht en zorgzaam horen te zijn, en niet strijdlustig en eerzuchtig. En wie afwijkt van het stereotype, kan een vorm van straf verwachten. In dit geval: een ambitieuze, competitieve vrouw die flink voor zichzelf lobbyt en met haar veren pronkt vindt men vaak een bitch. En een bitch, die geef je geen promotie of mooie carrièrekans. Een zachte, zorgzame dame trouwens ook niet, want van haar verwachten mensen niet dat ze het in zich heeft om leiding te geven en het ver te schoppen. Vrouwen doen het, kortom, bijna nooit helemaal goed. Zoals de Engelsen zegt: damned if you do, damned if you don’t.

Deze dubbele standaard blijkt ook uit wetenschappelijke experimenten, vertelt Sandberg. Zo kreeg een groep studenten eens een beschrijving te lezen van Heidi Roizen. Ze werd neergezet als een zeer geslaagd zakenvrouw, met lofzang als: ‘Roizen heeft een extraverte persoonlijkheid en een groot persoonlijk en professioneel netwerk met daarin enkele van de machtigste leiders in de technologiesector.’ Een andere groep studenten kreeg dezelfde tekst te lezen, met als verschil dat deze niet ging over Heidi, maar over ene Howard.

Over Howard hadden de studenten niets dan goeds te melden. Hij leek een fijne vent en een goede collega. Over Heidi waren ze aanzienlijk minder mals. De studenten vonden haar egocentrisch en ‘niet het type waar je graag mee zou willen samenwerken’.

Zulke Heidi-Howard-experimenten maken duidelijk wat in het privéleven van veel academici allesbehalve helder is. De meeste vrouwelijke onderzoekers die ik ben tegengekomen vertelden me desgevraagd dat ze vermoeden dat ze weleens een glazen plafond-momentje hadden meegemaakt. Maar ja, hoe toon je dat aan? Hoe kun je zeggen dat juist jij precies die ene kans bent misgelopen omdat je teveel of te weinig gas gaf? Omdat je niet aan het stereotype voldeed? Of omdat je gewoon simpelweg geen man was?

Het is precies om deze reden dat we spreken over een glázen plafond: omdat hij zo moeilijk te zien is. Wat lijkt op gebrek aan bereidheid om 100 procent voor een wetenschappelijke carrière te gaan, kan daardoor zomaar toch een stiekem stereotype zijn waar vrouwen met hun academische hoofd tegenaan knallen.

 

Foto: FreeImages.com / Adam Sablich

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een maand lang wilde de Vlaamse Silke Raats een hoofddoek dragen. Volgens de Gazet van Antwerpen als verzet tegen het wij-zij-denken. ‘De moslims versus de rest’, lichtte Raats toe. ‘Ik wilde iets ondernemen dat mensen de ogen zou openen en dat mijn omgeving deed inzien dat de islam níét gelijkstaat aan radicale ideeën of gaan vechten in Syrië.’ Supernobel streven, natuurlijk.

Een ruim assortiment aan verheffende commentaren vielen haar ten deel, zoals: je kunt nooit meer een baan krijgen, je bent onderdrukt, en blijf uit mijn buurt want straks heb je een bom bij je. Op school negeerden leeftijdsgenoten haar, ze raakte vrienden kwijt. De negatieve opmerkingen werden haar teveel. Na tien dagen ontsluierde ze zichzelf.

Raats’ uitprobeersel bleef niet onopgemerkt. Haar verhaal verscheen in kranten als het Algemeen Dagblad en Metro, en ze was te gast bij RTL Late Night, waar ze mocht komen vertellen ‘waarom ze de samenleving een spiegel wil voorhouden’. Maar laten we even een stapje terugdoen. Zijn zulke experimenten eigenlijk wel zo’n goed idee?

De feministische blogger Ms. Muslamic vindt van niet. Ze noemt het ‘hidjab toerisme’ en vergelijkt mensen als Raats met de ontdekkingsreizigers van vroeger die afreisden naar de koloniën om daar exotische volkeren te bestuderen. ‘Je kunt de lokale bevolking niet vertrouwen om je te zeggen waar het om draait. Nee, beter zend je een van je eigen mensen – meestal een leuke, witte middenklassevrouw – en zorg je dat zij haar ervaring vertaalt in een verhaal dat lekker valt bij het westerse publiek.’ Deze vrouwen ontdoen de hoofddoek van zijn culturele en religieuze betekenis, paraderen een paar dagen of weken zo rond, en vertellen dan op ernstige toon wat ze Ervan Hebben Geleerd, schetst Ms. Muslamic.

Maar de belevenissen van een vrouw die de sluier even uitprobeert, zijn natuurlijk niet vergelijkbaar met de ervaringen van een moslima die de hoofddoek elke dag draagt – al was het maar omdat die laatste hem niet licht afzet als de haat te zwaar valt. Bovendien hadden we Raats niet nodig om te weten wat de hoofddoek oproept in onze maatschappij; dat vertelden gesluierde vrouwen zelf al. Zoals Um Hafa, die besloot geen niqaab meer te dragen, nadat ze op straat door twee witte mannen geslagen werd. ‘Ik wil de veiligheid van mijn kinderen garanderen’, verklaarde ze vorig jaar bij de Moslimomroep.

Ik denk niet dat Silke Raats koloniale gedachten had; wel oprecht goede bedoelingen. ‘Ik wil mensen de ogen openen’, zei ze tenslotte. Maar precies daar wringt het ook. Waarom, bijvoorbeeld, zou dit aan een ex-verklede witte niet-moslima zijn? Wat zegt het over onze cultuur dat juist Raats bij RTL zat, en niet een van die talloze gesluierde moslimvrouwen voor wie islamhaat dagelijkse realiteit is? Riekt dat niet juist naar een samenleving met koloniale trekjes, waar ‘wij’ meer mediagewicht hebben dan ‘zij’? En zijn die vragen niet belangrijker dan een experiment met een hoofddoek?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Een asielzoeker met een volle zak, pakt je dochter met groot gemak.’ Het stond er echt, op een spandoek in Steenbergen – u weet wel, het Brabantse dorp waar mensen hevig en half-Hitler-groetend van hun theewater waren geraakt op een informatiebijeenkomst over een eventueel asielzoekerscentrum. Shalana Bosmans, één van de boze aanwezigen, vond het rijm over het randje. Maar ze begreep het wel, vertelde ze aan Trouw. ‘Het azc moet naast een basisschool komen. Ik heb ook een dochter van 10. Alles begint te groeien. Bij hún is het heel normaal dat je een 12-jarige mee naar huis neemt.’

Het heeft iets archetypisch, dat beeld van de verkrachtende, vrouwenhatende vreemdeling. En de laatste tijd duikt het steeds weer op. Op de website van dagblad Sp!ts reageerden mensen onder een artikel over Steenbergen met teksten over asielzoekers als: ‘… ze maken misbruik van ons, bewust, en dat mag van allah (die niet bestaat) omdat wij ongelovige tyfushonden zijn die niets waard zijn en waarvan onze vrouwen en dochters verkracht mogen worden.’

NOS Teletekst meldde twee weken geleden op pagina 101 dat een meisje was aangerand door een groepje jongens. Die hadden haar in de bosjes betast, terwijl ze een ‘onbekende taal’ spraken met elkaar. Nou kan natuurlijk wezen dat de NOS ineens het blijf-van-mijn-lijf-licht heeft gezien en in een vlaag van betrokkenheid bij vrouwenrechten heeft besloten seksueel geweld voortaan net zo belangrijk te vinden als voetbaluitslagen (in welk geval hulde). Maar al het wensdenken op een stokje: had dit bericht ook zo prominent op 101 gestaan als de daders Nederlands hadden gesproken?

‘Vrouwen in Duitse asielopvang op grote schaal verkracht’, kopte Elsevier vorige maand. In een azc in Giessen bleek het mis te gaan; seksueel geweld kwam er meer dan incidenteel voor, vrouwelijke vluchtelingen durfden uit angst ‘s nachts zelfs niet meer naar de wc. Laat er geen misverstand over bestaan: dit soort zaken zijn afschuwelijk, en het is goed dat er mensen – in dit geval vrouwenorganisaties – aan de bel trekken. Alle vrouwen en meisjes hebben recht op bescherming tegen seksueel geweld, en wat mij betreft heeft onze samenleving een extra grote verantwoordelijkheid om te zorgen dat voor vluchtelingenvrouwen hun leven in een azc niet een nieuw soort hel wordt.

Maar een roep om bescherming en verantwoordelijkheid is niet de primaire reactie op berichten over verkrachtende vreemdelingen. Veel mensen slaan rechtsaf, richting het xenofobische eigen-volk-eerst-achterpad van ‘weten we eigenlijk wel wie we in huis halen?’. In Beierse dorpjes riepen agenten en schoolbesturen ouders op om hun dochters niet meer alleen en niet te bloot over straat te laten gaan – alsof er in elk bosje zomaar een zedendelinquente asielzoeker kon liggen. De brief waarmee vrouwenorganisaties aandacht vroegen voor de situatie in Giessen werd enthousiast ontvangen in extreemrechtse kringen. Naar ik heb begrepen zijn de zorgen over de veiligheid van gevluchte vrouwen daar vrij minimaal, maar vindt het idee dat asielzoekersmannen halve wilden zijn die zich het liefst de hele dag zouden vergrijpen aan roomblank vrouwenvlees er gretig aftrek.

Het is onderdeel van een patroon dat we eerder hebben gezien. Een paar jaar geleden, bijvoorbeeld, dook op allerlei blogs ineens het ‘nieuws’ op dat er in Zweden een golf van verkrachtingen aan de gang was. De stijging in het aantal zedenmisdrijven werd onmiddellijk in de schoenen geschoven van moslimmigranten. Schrijver Joost Niemöller schreef zelfs van een ‘systematische verkrachting van Westerse vrouwen door moslims.’ Dat de toename in feite kwam door een wetswijziging waardoor meer handelingen nu meetelden als seksueel geweld, werd verzwegen. Net als de resultaten van een onderzoek van de Universiteit van Stockholm, waaruit bleek dat de meeste verkrachtingen niet plaatsvinden door een enge muzelman in een donker steegje, maar door een bekende van het slachtoffer, in huiselijke setting, na het uitgaan of na een afspraakje.

Het doet ook denken aan de situatie in het zuiden van de Verenigde Staten aan het begin van de twintigste eeuw. Schrijvers, wetenschappers en politici schilderden zwarte mannen in die tijd regelmatig af als ‘wilde beesten’. Lokale kranten beschuldigden ‘donkere bruten’ van ‘de meeste verschrikkelijke misdaad’ – het verkrachten van witte vrouwen. En dat gold dan weer als publieke rechtvaardiging voor gruwelijke lynchpartijen.

Als de geschiedenis ons iets leert, is het dat achter het archetype van de verkrachtende vreemdeling een uiterst riskant gedachtegoed zit. Een soort pokon voor haat en geweld. En ik vrees dat wij als samenleving op dit moment spelen met vuur.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Deze keer was het iemand uit het olé-voor-de-borst-kamp die De Kwestie oprakelde. Journalist Loethe Olthuis schreef begin september in de Volkskrant dat moeders die kiezen om hun pasgeboren smurfjes flesvoeding te geven (zij noemt het ‘nepmelk’) bijdragen aan de voortschrijdende vervuiling van onze lieftallige planeet. ‘Jaarlijks wordt zo’n 1,8 miljard ton babyvoeding geproduceerd, en dat staat gelijk aan een CO2-uitstoot van 39,24 miljoen ton, evenveel als 42,19 miljoen vliegreizen Amsterdam-New York’, meldt Olthuis. Moedermelk, daarentegen, is driedubbele bingo: ultragezond, altijd gebruiksklaar en klimaatneutraal. Ze schrijft er nog bij dat volgens het Platform Borstvoeding van het Voedingscentrum ‘vrijwel elke moeder zonder problemen borstvoeding [kan] geven.’

Zulke uitspraken schieten het lang-leve-de-fles-kamp steevast in het verkeerde keelgat. Wat nou ‘zonder problemen’? En mijn Grand Canyon-achtige tepelkloven dan? Of het mailtje van de lactatiekundige die zei: ‘Nee hoor, het is niet erg als uw baby tijdens het drinken ook een aanzienlijke hoeveelheid bloed en pus binnenkrijgt.’ En ‘elke moeder’? Mijn kind wilde maar niet groeien op mijn melk; ik had niet genoeg, de fles was een geschenk uit de hemel. En nu we het er toch over hebben: het staat helemaal niet vast dat moedermelk gezonder is. Laat ons toch gewoon met rust, nare borstvoedingsmaffia. Enne: fuck die aarde.

Ik volg De Kwestie nou al een jaar of vijf, en zou er van alles over kunnen zeggen. Zoals dat de voordelen van moedermelk inderdaad schromelijk overdreven worden. Voorbeeld: vorig jaar nog was er een studie waarin onderzoekers kinderen uit hetzelfde gezin vergeleken; de ene kreeg de borst, de andere de fles. Er was tussen die kinderen op vijf-jarige leeftijd geen noemenswaardig verschil. Aan de andere kant klopt het als een bus dat flesvoeding milieuvervuilend beslag legt op schaarse grondstoffen, terwijl je tietjes zo even CO2-vrij tevoorschijn wipt.

Ik zou nog kunnen doorgaan, maar dat doe ik niet. Want hoe langer ik De Kwestie volg, hoe meer ik het idee heb dat het hier niet om gaat. Sterker nog: ik ben ervan overtuigd geraakt dat beide kampen exact hetzelfde willen: hun kinderen voeden op een manier die zij juist en fijn achten, volgaarne zonder commentaar vanaf de zijlijn. En dat lukt beide nog niet goed genoeg.

De leve-de-fles-mensen hebben een informatieprobleem. Informatie over de fles is schaars en gaat vrijwel altijd gepaard met de (onjuiste) boodschap dat de borst echt 100.000 keer beter is. Subtekst: écht goede moeders geven de borst. Hal-lo, schuldgevoel!

De olé-borst-mensen hebben een taboeprobleem. Voeden in het openbaar is nog steeds niet normaal, wegens de oh-nee-ik-zie-een-tiet-en-dat-is-iets-met-seks-doe-weg-reflex. Voor kolven is op het werk maar zelden ruimte, en wie zijn oempaloempa langer dan, zeg, een jaar aan de borst heeft, riskeert het stempel ‘pervers’.

Of je voor borst of fles kiest, maakt in ons land weinig uit: linksom of rechtsom, de kleine kadetjes worden heus wel groot. Maar dat de vrijheid van vrouwen om te kiezen nog steeds wordt beperkt door schuld, taboe en misinformatie – dat is de Echte Kwestie.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Vergeleken bij vroeger leven vrouwen tegenwoordig in een paradijs.’ Het is één van de eerste zinnen uit het essay Het onbehagen van de vrouw, dat in 1967 in De Gids verscheen. Het was een speciaal nummer, met allerlei andere onbehagens, maar juist dit essay raakte een tijdsgeest-technische snaar, en maakte auteur Joke Smit tot een van de kickstarters van de tweede feministische golf.

Uit de zin spreekt een zekere nuchterheid, die Smit nog even voortzet: ‘Er zijn belangrijker problemen in de wereld – oorlog, honger – dan de ongemakken waar een Nederlandse vrouw mee te kampen heeft, en men kan een hele reeks kwesties noemen van gelijke importantie.’ Het zijn echter niet deze bedaarde woorden waar Smit vijftig jaar geleden het feministisch vuur mee aanstak. Het is wat erna kwam: haar ontevredenheid. De plekken in het essay waar ze het laat schuren, waar het wringt, waar het irriteert.

Zoals wanneer ze peuters en natuurrampen in dezelfde categorie plaatst. ‘Als haar baby de box ontgroeid is, merkt een vrouw dat zij terechtgekomen is in een natuurramp die vier jaar zal duren.’ Smit betoogt dat vrouwen toch al onwennig staan tegenover de maatschappij, omdat ze er een halfhartige verhouding mee hebben. Hun rol als werkend, volwaardig wezen kan immers zomaar over zijn zodra ze trouwen en baren.

En kleine kinderen verwijderen vrouwen nog verder van die samenleving. ‘Aangezien al haar energie wordt opgezogen door wat zich afspeelt binnen de muren van haar huis, vernauwt haar gezichtskring zich; aangezien zij voortdurend vijf dingen met een half oog in de gaten moet houden, verliest zij de gewoonte zich te concentreren’, schrijft Smit. ‘En ook haar werkreflexen worden verstoord: zij moet al haar bezigheden in mootjes hakken, zij verliest dus de voldoening van efficiënt zijn.’ Haar conclusie: ‘Een moeder van kleine kinderen krijgt op het ogenblik praktisch geen kans om zich een normaal mens te voelen, een mens tussen volwassenen.’

Het is een hard beeld: de vrouw als maatschappelijk halfmens. Maar juist hierdoor maakt Smit indruk. Er blijkt nog een wereld te winnen: het recht op een betekenisvolle baan buitenshuis, op zelfontplooiing, op iemand zijn. Op opgelucht naar je werk gaan na een weekend met het gezin, zoals mannen kunnen, in plaats van weer een week gefrustreerd zorgen en poetsen maar nooit opbloeien. ‘Wie getaxeerd wordt op eigen merites in plaats van op de positie van een echtgenoot hoeft zich geen aanhangsel meer te voelen; de weg naar zelfrespect is niet langer geblokkeerd.’ Smit vertelt vrouwen dat het is niet gek om deze dingen te willen, en moedigt ze aan om te nemen wat hen toekomt. ‘Ik geloof dat het de hoogste tijd is dat vrouwen zich het gezonde egoïsme permitteren dat voor mannen sinds mensenheugenis (e)en vanzelfsprekend gegeven is.’

Totdat het zover is, lijkt Smit vastbesloten om ontevreden te blijven. Het stemrecht voor vrouwen noemt ze ‘een zoethoudertje’, zolang het vrouwenleven nog steeds draait om man en kinderen. Om dit te veranderen, moet het kindertal beperkt worden en is het noodzakelijk dat vrouwen toegang krijgen tot de pil en abortus. ‘Als wij ergens een ongenuanceerd feminisme nodig hebben is het hier’, schrijft ze. Als vrouwen geen echt eigen leven kunnen krijgen, als het kinderleven steeds maar belangrijker blijft dan dat van de moeder, ‘dan horen vrouwen bedroefd te zijn als ze het leven schenken aan een dochter.’

Het zijn krasse woorden. Misschien waren ze een voorbode van hoe haar feminisme zich zou ontwikkelen in de jaren na Het onbehagen. In een terugblik op haar leven schrijft Volkskrant-redacteur Janny Groen dat Smit ‘radicaliseerde, drammerig werd, op het obsessieve af.’ En: ‘Haar onbehagen ging over in verontwaardiging. (…) Zelfs de vrouwenbeweging wekte haar irritatie. Die bleef volgens haar te veel steken in anarchisme en ludieke vrijblijvendheid.’

Maar juist in die drammerigheid zat ook wijsheid. Want voor een emancipatiebeweging is weinig zo riskant als vroegtijdig de victorie kraaien. Zolang er nog ongelijkheid is, groot of klein, zolang mannen met andere kaarten spelen dan vrouwen, zolang er groepen vrouwen zijn die achtergesteld blijven, is er werk aan de feministische winkel. Dat is misschien wel Smits belangrijkste erfenis: het idee dat onbehagen iets is om te koesteren totdat de strijd gewonnen is. Je kunt immers niets polijsten zonder eerst te schuren.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.