dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Mijn nieuwe boek is er! Het heet Calm. The. Fuck. Down. en het is een bundel van mijn beste, leukste, verdrietigste, strijdbaarste columns uit de Volkskrant, Opzij, Trouw en het UT-nieuws.

Waarom was iedereen Charlie, maar niemand bootvluchteling? Als alle politici zich druk maken over de rechtse onderbuikgevoelens, wie luistert er dan naar linkse onderbuiken? Hoe komt het dat we zieke vrouwen minder serieus nemen dan zieke mannen? Waarom is het kabinet niet blij met zzp’ers, is sletvrees al op de basisschool een issue en waarom wilde neurobioloog Dick Swaab een prinsessenjurk voor Asha kopen?

Dit vonden lezers ervan:

“De columns zijn goed en helder geschreven en naast strijdbaarheid bevatten de columns ook veel humor.”

“De onderwerpen die in dit boek aan bod komen hebben (helaas) de afgelopen jaren weinig aan relevantie ingeboet. Zwarte piet, vluchtelingen, neoliberalisme, genderdiscriminatie: het is bijna deprimerend om te merken hoe weinig we opgeschoten zijn. Asha behandelt deze onderwerpen stuk voor stuk feitelijk onderbouwd, messcherp en vooral: met een staaltje empathie en perspectief die in het huidige media landschap nog wel eens ontbreken.”

“Ze gaat geen onderwerp uit de weg en spreekt haar oprechte verbazing en verontwaardiging over zaken heel helder uit. .. Niet zozeer lichte als wel verplichte kost! Een aanrader wat mij betreft.”

“Een boek met messcherpe columns, waarin Asha ten Broeke duidelijk niet op haar mondje is gevallen.”

“Ze vertelt niet alleen wat er mis is, maar herinnert ons aan hoe het anders kan, aan waardes die écht belangrijk zijn in het leven: verbondenheid, geborgenheid, solidariteit. En dit alles met de haar kenmerkende rijke en humoristische beeldspraak en nerdy tongue-in-cheekness.”

“En dat doet ze ook nog eens op een puntige, luchtige manier met een taalvirtuositeit om van te smullen.”

 

Het voorwoord:

Het was een warme dag, en in mijn armen lag een baby van een paar dagen oud. Mijn eerste kind, haar kleine vuistje om mijn pink geklemd, de woorden hello world! op haar romper, keek me met grote bruine ogen aan. Ik meende er vertrouwen in te zien, in zichzelf, in mij en in de wereld. En waarom zou ze dat niet hebben? Ze had tot nu toe niets dan liefde en zorg gekend. Iedereen die ze tegenkwam vond haar fantastisch, ze was veilig, gezond, en in al haar behoeftes werd onmiddellijk voorzien.

Ze gaapte, en op dat moment voelde ik het voor het eerst: een grote, vurige ontevredenheid. Mijn lieve, sterke, geweldige dochter, dacht ik, deze wereld is niet goed genoeg voor jou.

Optimisten als Johan Norberg en Steven Pinker vertellen ons dat het juist heel puik gaat met onze aardkloot en haar bewoners, zeker vergeleken met vroeger. ‘We moeten een beter historisch bewustzijn ontwikkelen’, zegt Pinker in Humo. ‘Dan beseffen we hoe vreselijk het leven was in veruit het grootste deel van de menselijke geschiedenis, hoe normaal het was om te sterven van de honger of te vechten in de oorlog.’ Nu is dat anders. De voedselzekerheid is toegenomen, dus we hoeven niet meer elke dag te piekeren of we morgen wel te eten hebben. Er komen minder mensen om door geweld. Vaccins, betere medische zorg en goede hygiëne hebben kindersterfte teruggedrongen. Als Norberg zich toch zorgen maakt, pakt hij graag de statistieken erbij, vertelt hij in de Volkskrant, om te kijken ‘hoe de mensheid zich heeft ontwikkeld de afgelopen honderden jaren. Hoe het leven er van generatie op generatie steeds beter uit is gaan zien. En dan denk ik: ja, mijn kinderen zullen het waarschijnlijk ook weer beter hebben dan ik.’

Ik ben niet zo optimistisch. Veel van die vooruitgang is immers duurbetaald, door de natuur te slopen en uit te putten, diersoorten uit te roeien en mensen elders in de wereld uit te buiten. Het overgrote deel van de rijkdom is in handen van een klein groepje individuen. De vermogensongelijkheid binnen landen neemt toe, de sociale mobiliteit neemt af. Ondanks alle vooruitgang hebben veel mensen nog steeds te maken met onderdrukking, discriminatie en geweld. Natuurlijk wil ik niet terug naar een tijd zonder antibiotica, kunstmest of stemrecht. Maar als je het mij vraagt, gaat het niet eens bij benadering zo goed als zou moeten.

Dat ik geen optimist ben, wil echter niet zeggen dat ik niet hoopvol ben. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen die twee begrippen, zegt schrijver Barbara Ehrenreich in haar boek Smile or die. Optimisme, stelt ze, kun je samenvatten als denken dat de boel nu best in orde is, dat alles op zijn pootjes terecht zal komen en dat anders na regen heus zonneschijn zal volgen. Optimisme is een cognitieve keuze, schrijft ze, een bewust gevormde verwachting over de toekomst. Hoop is iets anders. ‘Hoop is een emotie, een smachtend verlangen, waarvan we de ervaring niet helemaal onder controle hebben.’

Ik denk niet dat alles zomaar oké wordt, maar ik verlang wel tamelijk emotioneel en ongecontroleerd naar van alles. Zo smacht ik bijvoorbeeld naar een betere wereld voor mijn kinderen. Naar een duurzame en respectvolle wereld, waarin mensen elkaar niet uitbuiten of onderdrukken, dieren beschaafd behandelen en ontzag hebben voor de natuur. Waarin geld niet de voornaamste maatstaf van succes is, en economisch groei niet de graadmeter van een succesvolle democratie. Waarin we ons gedragen alsof we de aarde niet hebben geërfd van onze ouders, maar te leen hebben van onze kinderen.

En ik geloof dat we dat kunnen. Want we wonen op een schitterende planeet en mensen zijn over het algemeen aardige, slimme, bijzondere en vindingrijke zoogdieren. We halen op dit moment alleen niet het beste in onszelf naar boven, omdat we gevangen zitten in allerlei akelige, schadelijke systemen en structuren: neoliberaal kapitalisme, seksisme, racisme, neokolonialisme, erfelijke armoede en machtsongelijkheid. Maar we hebben ook onszelf op de maan gezet, piramides gebouwd, de wereldzeeën bevaren, uit pure nieuwsgierigheid deeltjesversnellers en telescopen in elkaar gezet. We hebben de gedichten van Ada Limón en Maya Angelou, het derde pianoconcert van Rachmaninoff, de liedjes van Damien Rice en Nina Simone, de boeken van Alice Walker en Margaret Atwood, de idealen van Jane Goodall en Nelson Mandela.

En er zijn zoveel doodgewone mensen met een groot hart die het mooie en goede waarderen. Mensen die gul zijn in een tijd waarin het normaal is om een ander weinig te gunnen. Mensen die het delen van warmte en wijsheid belangrijker vinden dan winnen of scoren. Mensen die boos zijn vanuit een groot gevoel voor rechtvaardigheid, niet vanuit verongelijktheid. Mensen die kwetsbaar durven zijn in een samenleving waarin gekwetstheid wordt weggehoond als verwijtbare tekortkoming of aanstellerij. Mensen die aardig en bedachtzaam blijven wanneer haat en moedwillig onbegrip welig tiert.

Een diersoort die dit allemaal heeft, moet in staat zijn om een prachtige wereld te scheppen. We kunnen veel beter dan we nu doen.

Het is precies dit gevoel van chronische ontevredenheid gemengd met radicale hoop, dat vurige verlangen dat het voortreffelijke in ons het zal winnen van de corrupte systemen die onze wereld verpesten, dat aan de basis ligt van mijn columns. Soms zorgt die basis dat ik me boos maak, soms vrolijk. Soms voel ik de onbedwingbare behoefte om met mijn woorden een vinger te maken die opzettelijk en herhaaldelijk in een zere plek pookt, en soms heb ik juist mijn buik vol van de harde, pijnlijke toon van het publieke debat en wil ik alleen maar ‘calm the fuck down’ roepen. Hoe het er ook uitkomt, elk stukje is een oprechte poging om iets zinvols bij te dragen, om tegelijkertijd kritisch en constructief te zijn. Een verzet tegen wat afschuwelijk is, maar met bescherming van wat kostbaar is; hard voor de macht, maar zacht voor de mens.

Ik hoor zo nu en dan van lezers dat ze zich daardoor gesterkt voelen, of dat het ze op andere gedachten brengt, of dat het ze kracht geeft om te vechten voor iets wat ze de moeite waard vinden. Dat is veel, veel meer dan ik had durven wensen toen ik zeven jaar geleden begon als columnist. Het maakt me een dankbaar mens, en laat mijn hoop alleen maar groeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik was 10 toen ik tijdens een gymnastiekuitvoering mijn arm steeds voor mijn dikke buik hield. Ik schaamde me. Ik wilde ook wel een arm voor mijn dijen houden, maar dat lukte niet.

Ik was 11 toen ik in mijn dagboek schreef: ‘Ik wil niet dik zijn. Waarom ben ik zo’n vies vet varken?’

Ik was 14 toen mijn ouders uit elkaar gingen. Maandenlang at ik bijna niks. Mensen zeiden: ‘Wauw, wat zie je er goed uit.’

Ik was 15 toen ik me oké genoeg voelde om weer normaal te gaan eten. Ik kwam wat aan. Mensen vroegen: ‘Gaat het wel goed met je?’

Ik was 16 toen ik verkering kreeg met een jongen die niet bij me paste. Maar ik bleef bij hem, want wie wil mij nou?

Ik was 18 toen het me een tijdje niet kon schelen hoe dik ik werd. Misschien kon mijn dikke lichaam een fort zijn, en mijn vet een muur die mannen op afstand hield, zodat ik nooit meer verkracht zou worden.

Ik was 20 toen een geweldige man tegen me zei dat hij me prachtig vond. Ik antwoordde dat alles aan hem mooi was. We geloofden elkaar niet.

Ik was 23 toen ik durfde hopen dat mijn Grote Liefde het meende wanneer hij zei dat hij van me hield, precies zoals ik was.

Ik was 24 toen de verloskundige zei dat mijn zwaarlijvigheid me nu al een onverantwoordelijke moeder maakte.

Ik was 25 toen onze hypotheek ineens veel duurder uitpakte omdat de premie voor de gekoppelde levensverzekering werd verhoogd vanwege mijn gewicht.

Ik was 27 toen ik, ochtendmisselijk want opnieuw zwanger, in het ziekenhuis een fles suikerwater moest leegdrinken, omdat de gynaecoloog niet kon geloven dat ik echt geen diabetes had.

Ik was 29 toen ik naar een huisarts ging. Dokter, zei ik, ik heb ‘s ochtends altijd zulke stijve, pijnlijke gewrichten. Dat is vervelend, zei hij. Misschien moet je proberen af te vallen.

Ik was 30 toen ik na een gesprek bij Pauw & Witteman even op twitter keek. ‘Ze is zo vet dat ze haar uit de studio hebben moeten takelen’, schreef iemand.

Ik was 32 toen ik me, ziek als een hond, bij een arts meldde. Oh, zei de dokter. Heb je al geprobeerd af te vallen?

Ik was 33 toen ik nieuw buikindrukkend ondergoed ging kopen. En ineens dacht ik: nee. Mijn buik is niet strak, want daar droeg ik twee baby’s. En mijn gênante flubberarmen, die hielden een goede vriend vast terwijl hij huilde om zijn gebroken hart. Mijn dikke benen droegen me naar het bos wanneer alles teveel was. Dit lichaam verdient het niet om ingesnoerd te worden. Het verdient compassie en respect.

Ik ben 35, en vorige week las ik dat een op de vijf mensen met obesitas content is met hun gewicht. Dat leek me goed nieuws, al had ik zelf op meer tevredenen gehoopt. Mijn optimisme werd niet breed gedeeld. ‘Verontrustend dat volwassenen een ongezond lichaam als normaal ervaren’, meldde JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht). Bij Dit is M bespraken vier dunne mensen het nieuws als een probleem dat om een oplossing vraagt. Op sociale media mengde ongeloof zich met afkeuring: weten die dikkerds dan niet dat ze heel ongezond zijn? Wees eens niet zo gelukkig met jezelf. Wees anders. Wees minder. Wees niet.

Deze mensen denken dat ontevreden zijn met je lichaam het begin is van een slanker en dus beter leven. Dat ze dikke mensen voor hun eigen bestwil moeten aanmoedigen tot zelfhaat. Dit is een misvatting. Die zelfhaat was het startpunt. Het is een van de eerste dingen die dikke kinderen over hun lichaam leren. Het wordt gevoed door een maatschappij die ons nooit laat vergeten dat ons lijf niet deugt. Ons hele leven betalen we de prijs: met geld, met pijn, in de spreekkamer, in de liefde. Desondanks tevreden kunnen zijn met je lichaam is een prestatie. Het is een overwinning. Wij, blije dikkerds, wij zijn feniksen, uit de as van afwijzing en stigmatisering herrezen. En zo zijn we op ons best. Misschien niet dun, maar wel gelukkig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Vind jij dat je dik zijn moet promoten? Dat je dat nu misschien toch al doet?’ Die vragen stelde een twitteraar aan schrijver Anke Laterveer, die een foto had gedeeld van haar voortreffelijke lichaam in een nauwsluitende rode jurk. ‘Loving en rocking it’, had ze erbij gezet.

Laterveer en ik delen een lichaamsbouw. De fantasieloze term is ‘obees’, maar ik citeer liever zanger Mika: ‘Curves in all the right places’. En die vraag over dik zijn promoten is ook mij vaak gesteld, want zo gaat dat nu eenmaal: zodra je als dikkerd laat merken dat je niet van plan bent om met haastige spoed te vermageren, of enige tevredenheid met je lijf vertoont, beginnen mensen zich met je te bemoeien.

Feminist Roxane Gay schrijft in haar boek Honger: ‘Mensen komen binnen de kortste keren met allerlei statistieken en informatie over de gevaren van obesitas op de proppen, alsof je niet alleen dik bent, maar ook ongelooflijk dom, dat je geen benul hebt van de realiteit van je lichaam en van de wereld die zo openlijk vijandig tegenover dat lichaam staat. Die kritiek wordt vaak verpakt als bezorgdheid door mensen die zogenaamd het beste met je voor hebben.’

Bemoeimensen maken zich graag semi-bezorgd over gezondheidsgevaren: jouw lichaamsblijdschap klinkt als reclame voor overgewicht, maar weet je wel wat de risico’s zijn? Heb je gedacht aan de gevolgen? Het is je toch bekend dat zwaarlijvigheid megasuperslecht is voor hart, bloedvaten, gewrichten, vliegmaatschappijen, de mensheid, het regenwoud en de toestand van verweesde babyzeehondjes in het noordpoolgebied?

Ik word daar een tikje dwars van. Natúúrlijk promoot ik dik zijn, wil ik roepen. Weet je niet hoe prachtig ik ben, en hoe lekker zacht? Hoe fijn het is om met mij en al mijn rolletjes, flupjes en kussentjes te knuffelen? Hoe sterk ik ben dankzij de kilo’s die ik draag? Diverse experts kunnen dit bevestigen. Dik zijn is heerlijk, het is grandioos, het is krachtig, en ik kan het iedereen aanraden. Wacht geen moment, doe het vandaag nog!

Gelukkig is Laterveer een beter mens dan ik, of in ieder geval wat minder obstinaat, dus kwam zij met een inhoudelijker reactie. ‘Ik promoot van jezelf houden, ongeacht wat de wereld ervan vindt’, twitterde ze. Daarna legde ze nog eens geduldig uit hoe ongelukkig sommige dikke mensen worden van die semi-bezorgdheid, en dat dik zijn iemand niet per se ongezond maakt. Maar, voegde ze eraan toe, ‘zelfs als dat wel zo was: is het oké om iemand aan te vallen op zijn gezondheid? Ik vind van niet.’

Dat is een interessante vraag. Toen ik een jaar of vijf geleden nog regelmatig lange artikelen over overgewicht schreef, had ik het vaak over hoe gezond dikke mensen kunnen zijn als ze goed eten en veel bewegen. Ik benadrukte hoe keurig ik zelf sportte, hoe tiptop mijn bloedwaardes waren – alles om te laten zien dat ik met al mijn wiebelvet toch als een fit veulentje door het leven dartelde.

Ik wilde zo onderstrepen dat het volkomen onterecht is om dikke mensen te stigmatiseren. Dat vind ik nog steeds, maar inmiddels twijfel ik: probeerde ik toen dat punt niet teveel te maken door het stigma te verleggen naar ongezonde mensen?

Die twijfel ontstond toen ik zelf ziek werd. Ik heb een auto-immuunaandoening, waardoor mijn lichaam bij vlagen zomaar van alles laat ontsteken, en mij met de brokken laat zitten: pijn, koorts, vermoeidheid. Overgewichtgerelateerd is het niet, meer een kwestie van pech.

Dat veranderde mijn perspectief. Tot dat moment had ik, zoals zoveel mensen, halfbewust het neoliberale geloof dat mijn leven en fitheid grotendeels beheersbaar waren. Dat gezondheid een element van rechtvaardigheid kent, niet alleen op bevolkingsniveau, maar ook voor het individu: de slechte bankhangdikkerd zal allicht ziek worden, maar de goede darteldikkerd zal gespaard blijven. Alsof tegenspoed niet bestaat.

Deze redenering is maar een stap verwijderd van: en als je dus toch ziek wordt, is het je eigen schuld. En laat dat nou precies de gedachte zijn die achter de semi-bezorgde kritiek op dikke mensen zit. Jij hoort niet gelukkig te zijn met je lijf, hoor ik de bemoeimensen bedoelen, want dat lichaam is het teken van jouw schuld, jouw falen. Wat ze vergeten, is dat je in een wandelend verwijt niet goed leven kunt. En daarom omhels ik mezelf met duizend kwabjes, en tel mijn dikke, vette zegeningen – niet mijn risico’s.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Beste redacteurs,

Soms wil je iets schrijven over obesitas. Of je krijgt een opiniestuk toegestuurd over dikke mensen. En dat artikel wil je dan plaatsen in je krant of op je website. Of je maakt een televisieprogramma over zwaarlijvigheid. Snap ik. Is leuk.

Maar even één ding. Zullen we ophouden met het plaatsen van foto’s van hoofdloze dikkerds? Het is namelijk erg stigmatiserend om de mensen waarover je schrijft en praat geen gezicht te geven. Idem voor van die ingezoomde foto’s van contextloze naakte vetrollen, of enorme buiken of billen zonder de rest van het mens ook in the picture. In dit artikel leg ik uit wat de gevolgen zijn van dit soort beeldtaal, en waarom je het dus beter kunt vermijden.

Nu denk je misschien: maar ik doe dikke mensen een plezier, want door een hoofdloze afbeelding of een vetrolfoto te plaatsen, bescherm ik hun privacy. En dat klinkt heel jofel en tofperig. Echter, de aanname die impliciet aan deze redenering ten grondslag ligt is onderdeel van het stigma, namelijk: de aanname is dat dik zijn zo erg is dat je nimmer herkenbaar in de krant zou willen. Twee dingetjes. a) Dat is niet waar, want er zijn plenty foto’s te vinden van dikke mensen met hun gezicht gewoon helemaal herkenbaar erop (hierover zometeen meer). En b) Deze mensen schamen zich overduidelijk niet, en je hoeft hen dus niet te beschermen door die schaamte alsnog plaatsvervangend op hun bestaan, lichaam of foto te projecteren.

Nou we dit uit de weg hebben geruimd, denk je misschien nog: maar hellup-peeuw-paniek, ik weet helemaal niet goed waar ik niet-stigmatiserende foto’s van dikke mensen kan vinden, of wat een foto nou precies stigmatiserend maakt. Daarvoor heb ik deze extragratisbonus-tips op een rijtje gezet:

Een foto is stigmatiserend als:

  • Het hoofd van een dik persoon eraf is geknipt
  • Er is ingezoomd op al dan niet naakte vetrollen
  • De dikke persoon onnodig naakt is, zodat je al het vet lekker goed kunt zien
  • De dikke persoon is afgebeeld met junkfood (en al helemaal als dat onelegant naar binnen wordt geschoven, om het ‘vreetzakaspect’ te benadrukken)
  • De dikke persoon is afgebeeld als lui en inactief (bijvoorbeeld liggend op de bank voor de tv)

 

Een veel beter idee:

  • Beeld dikke mensen af terwijl ze gewone-mensen-dingen doen: boodschappen, wandelen, bellen, sporten, dansen, werken.

En dan nog dit:

  • Bedenk je ook eens dat veruit de meeste mensen met obesitas geen 160 kilo wegen. Ter illustratie hiernaast (–>) een plaatje van zomaar een volkomen willekeurige mevrouw met morbide obesitas. Dus waarom dan toch die voorkeur voor foto’s van de allerzwaarste personen? Wat wil je daar eigenlijk mee zeggen?

Laat ik een glas-halfvol-momentje inbouwen, en aannemen dat je inmiddels helemaal overtuigd bent van de noodzaak tot het vermijden van hoofdloze dikkers en vetrolfoto’s. Waar vind je dan die niet-stigmatiserende foto’s? Is dat moeilijk?

  • Nee. Want dankzij de interwebs zijn ze echt overal. Onder andere gewoon in de beeldbanken waar je redactie toch al een abonnement op heeft. Er is dus geen enkele noodzaak om telkens terug te keren naar datzelfde hoofdloze meisje in datzelfde hemdje met dezelfde junkfood.
  • Als je bijvoorbeeld op ANP Photo op ‘obesitas’ zoekt, krijg je een boel stigmatiserende foto’s, maar ook bijvoorbeeld deze van een jongen die speelt in de branding, of deze van een sportend meisje, of deze van een man en een vrouw op de kermis.
  • Ook Getty Images timmert goed aan de weg met niet-stigmatiserend beeld. Zoek op ‘obesity’ en zeker een kwart van de afbeeldingen zijn er onstigmatiserend en dus uiterst bruikbaar. De foto naast dit artikel komt daar bijvoorbeeld vandaan.
  • Geen abonnement? Geen nood. De World Obesity Federation heeft een gratis te gebruiken beeldbank vol met fraaie niet-stigmatiserende foto’s in hoge resolutie. Het enige wat ze vragen is dat je vermeldt dat de foto van hen is, en dat je je aan hun spelregels houdt.
  • En als je er desondanks toch helemaal niet uitkomt, dan kun je altijd overwegen om gewoon bij een stuk over obesitas géén foto met dikke mensen erop te zetten. Shocking, ik weet het. Maar ik denk dat je lezer of kijker wel weet hoe een zwaarlijvige homo sapiens eruit ziet, dus laten we wel wezen: veel nieuwswaarde had het toch al niet.

Is het niet fraai? Was alles in het leven maar zo simpel, lieve redacteurs!

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dus deze zomer gingen we vrouwen bevrijden. In Nice liepen eind augustus vier politiemannen het strand op. Daar lag een vrouw te zonnen in een zwarte legging, blauwe blouse en dito hoofddoek. Ze kreeg een bon, omdat haar lichaamsbedekking in strijd was met de ‘goede zeden en secularisme’. En ze moest verplicht kleren uitdoen.

De oom-agenten hadden op dat moment de wet aan hun zijde. Een Franse rechter had geoordeeld dat verhullende strand-outfits als de boerkini – die deze vrouw niet droeg, maar dat blijkbaar terzijde – terecht verboden zijn, onder meer omdat het kan worden beschouwd als ‘een ontkenning van het vrouwelijk lichaam’. Of vrouwen uit eigen vrije keuze zulke kuise kledij assorti dragen, doet volgens de rechter niet terzake. Bloot zult u zijn, huid zult u tonen, en wie dat niet verkiest, die dwingen we, want zo werkt vrijheid tegenwoordig in onze prachtige westerse democratie.

De Franse Raad van State verklaarde sindsdien dat het boerkiniverbod in strijd is met een heel clubje wetten, maar toch is de redenering van de rechter interessant, want deze gedachtegang hoor je tegenwoordig vaak. En dus vraag ik me af: zou het dragen van een badpak of bikini dan een vorm van ‘erkenning van het vrouwelijk lichaam’ zijn? En wat erkennen we dan precies?

Misschien erkennen we dat volgens velen de belangrijkste functie van het vrouwenlichaam nog steeds is om op een conventionele westerse manier mooi en aantrekkelijk te zijn. Immers: toen de Britse tv-kok Nigella Lawson een paar jaar geleden op het strand van Sydney ook een boerkini droeg, vond de communis opinio dat prima. Verschil met de vrouw in Nice: Lawson bedekte haar lichaam niet om levensbeschouwelijke redenen, maar ter behoud van een porseleinen velletje. Ze wilde liever niet kreeftkleurig op televisie (zei ze eerst), of haar ex-man had een nogal dwingende voorkeur voor een bleke body (zei ‘een vriend’ later tegen de Britse tabloids). Hoe het ook zij: jezelf omsluieren om er mooier van te worden, bleek nergens tot nationale verontwaardiging te leiden.

Dat de boerkini-discussie stiekem meer lijkt te gaan over schoonheid dan over vrijheid bleek ook uit iets anders: de vele boerkinigrappen over dikke vrouwen. HP/De Tijd twitterde een foto van een pootjebadende hoofdloze dikke vrouw, met daarbij: ‘Wat mij betreft dragen véél meer mensen zo’n boerkini’. Parool-columnist Mano Bouzamour schreef dat hij wel wat zag in een boerkiniplicht voor ‘stevige kastanjes’. ‘De boerkini verbieden is een slecht idee. Van sommige vrouwen zou je toch bijna willen eisen dat ze in zo’n allesverhullend badpak zwemmen?’

Ik vraag me af: is dat dan geen ‘ontkenning van het vrouwelijk lichaam’?

Het vrouwenlichaam is nog steeds een lievelingsplek om normen en waarden op te projecteren. Van religieus tot seculier, van de plicht om je mooi te tonen tot de eis om je dikke lelijkheid te bedekken. Eén ding hebben al deze zaken gemeen: met vrijheid voor vrouwen heeft het niets te maken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Dit is radicaal, omdat we zeggen dat er niet een zo’n nauwe standaard is voor hoe een mooi lichaam eruit ziet’, zegt een grijzende man met een hippe bril in een lieflijk reclamefilmpje. Hij is senior productontwerper bij Mattel; het filmpje gaat over de nieuwe Barbies, die onlangs voor het eerst ook verschenen in andere lichaamsvormen dan onmogelijk dun. (Onmogelijk is hier geen overdrijving. Barbies taille is zo smal dat er in haar buikholte geen ruimte zou zijn voor organen, en haar voeten zijn zo klein ze in het echt alleen op handen en voeten zou kunnen lopen.)

Het meeste opzien baarde de introductie van een iets molliger Barbie; curvy noemt Mattel het. In voornoemd filmpje spelen schattige meisjes – geen jongens, je moet niet overdrijven – blij lachend met hun gevarieerde modepopjes, en vertellen hoe megajofeltof zij het vinden dat Barbies er nu allemaal anders uitzien. Een Mattel-medewerker zegt nog iets over het vieren van verschillen, en alzo veranderde het bedrijf van de ene op de andere dag van absurde-schoonheidsideaal-verheerlijker in erelid van de Idealistisch-Feministische Superclub.

In werkelijkheid is deze verandering niet zozeer uitgelokt door alle kritiek die Mattel kreeg op het promoten van een onrealistisch wenslijf aan jonge meisjes wiens zelfbeeld nog volop in ontwikkeling is, alswel door Barbies immer dalende verkoopcijfers. Diversiteit omdat het moet, dus. Maar wat de beweegredenen van Mattel ook zijn, de interessantere vraag is natuurlijk of die meisjes (en jongens) met dat ontwikkelende zelfbeeld iets aan een rondere Barbie gaan hebben.

Een lastige vraag, want al zijn er genoeg studies die suggereren dat de constante culture nadruk op het belang van een slank lijf niet helpt, veel onderzoek naar Barbie herself is er niet. In 2006 lieten drie Britse psychologen 162 meisjes plaatjes kijken van Barbies of een realistischer gevormde Emme-pop. De jongste Barbie-meisjes waren minder tevreden over hun eigen kinderlijfjes, en hadden een dunner ideaal lichaamsbeeld. Bij de oudste was er geen verschil. Toen Nederlandse wetenschappers deze studie een paar jaar later echter herhaalden, vonden ze geen Barbie-zelfbeeld-effect. Wel constateerden ze dat meisjes die met een Barbie speelden minder van de aanwezige chocoladepinda’s snoepten; een aanwijzing dat er toch iets niet helemaal lekker zat.

Alleen: is dat ‘iets’ wel het zelfbeeld van jonge meisjes? Misschien niet, of niet direct. Een medewerker van Mattel vertelde aan een Time-journaliste dat ze met de nieuwe curvy pop focusgroepstudies hadden gedaan met jonge meisjes. Als die dachten dat er geen volwassenen toekeken, bleek dat ze de mollige pop vaak uitkleedden, uitlachten en voor ‘vet’ uitscholden. Ze deden in het klein wat onze maatschappij voortdurend in het groot doet: dikke mensen (met name dikke vrouwen) afkeuren. Het zou natuurlijk prachtig zijn als een volslanke Barbie daar iets tegen zou kunnen beginnen. Zelfs als ze ons alleen maar leert dat het probleem veel groter is dan de vorm van een pop.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.