dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wijdbeens stond het peutermeisje boven het omhoog spuitende fonteintje. Ze wiebelde verrukt heen en weer totdat de straal precies op de goede plek terechtkwam. Toen kwam haar vader eraan, roepend dat ze meteen moest meekomen. Het meisje weigerde: ‘Nee, papa. Dit is leuk!’. Hij trok haar aan haar bovenarm mee, duidelijk van de kook: ‘Dat mag je niet doen. Dat is slecht voor je plasser.’

Dat is natuurlijk niet waar. Kinderen zijn seksuele wezens. En veruit de meeste peuters en kleuters beleven, zonder negatieve gevolgen, met enige regelmaat plezier aan hun eigen geslachtsdelen. Wel waar: vaders en moeders worden daar bijzonder opgelaten van. Uit een recente enquête van het opvoedblad J/M bleek dat voor driekwart de confrontatie met een kind dat zichzelf aanraakt of masturbeert één van de ongemakkelijkste situaties waar ze als ouders in terecht kunnen komen. Dus zeggen ouders vaak: doe dat maar niet, lieverd, of enkel als je alleen bent. Ze zeggen niet dat het inderdaad heel lekker kan zijn, dat gefriemel.

Zo wordt seksueel genot al op jonge leeftijd taboe. Van alle onderwerpen waar ouders hun kinderen over voorlichten komt seksueel plezier het minst aan bod, zo blijkt uit onderzoek. Bij kinderen van acht tot twaalf heeft slechts 35 procent van de ouders het erover. Dat percentage stijgt als de tieners ouder worden, maar zelfs dan bespreekt ongeveer één op de drie ouders het helemaal niet.

Jammer, want de meeste ouders geven in onderzoek juist aan dat ze hun kinderen graag willen leren dat seks fijn is en dat je er zonder schaamte van mag genieten. Bovendien is het in een geseksualiseerde samenleving waarin de toon wordt gezet door de blurred lines van Robin Thicke en de pimps en bitches op MTV helemaal niet zo’n gek idee als kinderen al van jongs af aan kennis opdoen over wat zij zelf prettig vinden aan hun eigen lichaam.

Het genotstaboe zit daarbij in de weg. ‘Ouders willen eigenlijk niet weten wat hun kind doet. Natuurlijk leren ze hun kind over grenzen en dat ze nooit iets moeten doen dat ze niet willen. Maar over seksueel plezier denken ze vaak: dat ontdekken ze zelf wel’, zegt psycholoog Hanneke de Graaf. Zij doet bij seksualiteitskenniscentrum Rutgers WPF onderzoek naar seksuele ontwikkeling, ook van jonge kinderen. ‘De meeste studies naar kinderen en seksualiteit gaan over misbruik. Over de leuke kant is veel minder bekend.’

Uit het schaarse onderzoek dat wel is gedaan, kunnen we wel een paar dingen opmaken. Zoals: er is geen bewijs voor het idee dat jongens en meisjes die al jong van de hoed en de rand weten, vroegtijdig aan seks beginnen. Ouders hoeven dus niet bang te zijn dat ze met voorlichting over de seksuele geneugten des levens hun kind aanzetten tot gedrag waar hij of zij nog niet klaar voor is.

Nog iets: het is volkomen normaal dat kinderen voor de puberteit op seksgebied al van alles meemaken. Zo heeft tweederde van de kinderen onder de twaalf seksuele ervaring, meestal in de vorm van zoenen, knuffelen, praten over seks, samen porno kijken of een ander kind hun geslachtsdelen laten zien. Uit een Amerikaanse studie blijkt dat ruim zes op de tien pre-pubers al gevoelens heeft van seksuele opwinding. Twintig tot veertig procent van de volwassenen herinnert zich desgevraagd dat ze al masturbeerden voordat hun puberteit begon. Van deze vroege zelfbevredigers beginnen de jongens gemiddeld rond hun tiende en de meiden rond hun achtste. De voornaamste redenen om hier zo bijtijds mee te beginnen: nieuwsgierigheid en seksueel genot.

=

Dit past maar heel moeizaam bij het beeld dat we hebben van kinderen. ‘In onze cultuur gelden kinderen als seksueel onschuldig’, vertelt De Graaf. Of beter gezegd: totdat in de puberteit het lichaam begint te veranderen, zien we kinderen als aseksueel. Onterecht dus, maar ook wel begrijpelijk. Want na de kleutertijd gaat de seksuele ontwikkeling van kinderen voor het leeuwendeel ondergronds. Grotere kinderen voelen de gêne van hun ouders goed genoeg aan om hun seksualiteit voortaan aan het oog van paps en mams te onttrekken. Op zich niet erg, want dat seks privé is moeten ze ook leren. Maar het is jammer dat dit door schaamte moet, omdat volwassenen slecht kunnen omgaan met het idee dat kinderen niet zo onschuldig zijn als we denken.

Accepteren dat kinderen een seksuele kant hebben, speelt volgens sommigen bovendien pedofielen in de kaart. Een veelgebruikt argument om pedoseks te rechtvaardigen is immers: als kinderen seksueel genot voelen, waarom zou het dan verkeerd zijn om met ze te vrijen? Op de inmiddels uit de lucht gehaalde website van Vereniging Martijn stonden ter illustratie van dit punt herinneringen van mensen die als kind een hele aangename erotische relatie hadden met een volwassene. ‘Hij nam me mee naar zijn zolder waar hij me op schoot nam en het tot seksueel contact kwam. Ik vond dit erg prettig en fijn’, stond er bijvoorbeeld geciteerd.

In de Verenigde Staten leidde acceptatie van kinderseksualiteit twee jaar geleden tot een flinke rel. Conservatieven raakten danig van hun theewater toen een overheidswebsite goedkeurend linkte naar een online voorlichtingsplatform dat kinderen als ‘seksuele wezens’ omschreef. Peter Spriggs van de christelijke lobbygroep Family Research Council noemde het in de Amerikaanse media ‘potentieel gevaarlijk om kinderen voor de puberteit als seksuele wezen te behandelen.’ Want dat is volgens hem ‘het filosofische fundament onder pedofilie.’

Die redenering klopt niet. Want het feit dat kinderen seksuele wezens zijn, die opwinding kunnen voelen en soms masturberen, betekent niet dat ze seks beleven op dezelfde manier als een volwassene. De Graaf: ‘Volwassenen kijken vaak naar kinderseksualiteit door een volwassen bril. Zij denken dat het over lust en begeerte gaat. Maar voor kinderen betekent het iets heel anders. Het gaat veel meer over het ontdekken van jezelf en je eigen lichaam.’ Ze voegt eraan toe: ‘En er zijn bijzonder weinig aanwijzingen dat kinderen opgewonden raken van volwassen mannen.’

=

De angst om misbruik in de hand te werken of de onschuld van kinderen te bederven is zo groot dat de neiging ontstaat om seks dan maar helemaal bij kinderen weg te houden. Afgelopen juli stelde de Britse premier David Cameron, en in zijn kielzog onze eigen ChristenUnie, voor om op alle computers standaard een pornofilter in te stellen. Wie toch stoute filmpjes wil kijken moet zich speciaal aanmelden om van dat filter af te komen. Deze pornocensuur rechtvaardigden Cameron en ChristenUnie met een beroep op de onschuldige kinderen: die moeten beschermd worden tegen deze onkuisheden. Uit het onderzoek van J/M blijkt trouwens dat bijna twee op de drie ouders nu al zelf maatregelen treft om te voorkomen dat hun kinderen porno tegenkomen.

En dat terwijl nieuwsgierigheid naar porno volgens experts een volkomen normale stap is in de seksuele ontwikkeling van moderne tieners. Volgens Nederlands onderzoek kijkt 71 procent van de jongens en 40 procent van de meiden tussen de 13 en 18 jaar op internet naar porno. En met de schadelijke gevolgen waar Cameron en ChristenUnie zich op beroepen valt het, onheilstijdingen ten spijt, wel mee. Tieners die regelmatig een seksfilmpje kijken raken daar niet seksueel verknipt van. Dat komt vooral doordat het effect van porno niet erg groot is. Zoals mediaprofessor Jochen Peter van de Universiteit van Amsterdam het in een eerder interview samenvatte: ‘Internetporno heeft wel een beetje invloed, maar er is geen bewijs voor een enorme aardverschuiving.’

Dat wil nog niet zeggen dat mainstream porno nou het allerbeste seksuele voorbeeld aller tijden is. Zo is pornoseks nogal eenzijdig en onrealistisch, met erecties die ondanks alle actie minstens een half uur lang fier overeind blijven en vrouwen die hevig kreunend het ene na het andere vaginale orgasme krijgen, terwijl ze verlekkerd ‘s mans zaad van hun lippen likken. Tieners zonder ervaring kunnen onzeker worden van het bekijken van zulke perfecte-in-duizend-standjes-en-alle-gaten-seks, zo blijkt uit onderzoek. En erg vrouwvriendelijk is het doorgaans ook niet, wat volgens sommige studies leidt tot wat meer seksisme onder jongens. En zonder nou te beweren dat de Nederlandse jeugd bestaat uit vrouwenhaters zonder zelfvertrouwen: het is niet ideaal als porno voor tieners op seksgebied de voornaamste inspiratiebron is.

Een pornoverbod is echter draconisch, en een gevecht tegen de bierkaai bovendien. Want seks is verder overal: op televisie, in computerspelletjes, op internet. In tijdschriften staan vrouwen in zwoele poses, bezweet decolleté naar voren, lippen iets uit elkaar. Er zijn tegenwoordig zelfs legopoppetjes met kleine borstjes, smurfin maakte een modereportage in sensuele rode laklaarzen en My Little Pony’s staan niet meer gewoon als een paard in de wei maar strekken in plaats daarvan wulps hun lange benen uit terwijl ze lonken met hun lange wimpers.

Het resultaat is dat kinderen en pubers in een rare wereld opgroeien, waarin er van jongs af aan van alles sexy is, maar zij zelf niet als seksueel wezen erkend worden. Waarin uitdagend de norm is, maar seksueel genieten of ontdekken wat je lekker vindt taboe. Waarin er allerlei vormen van onrealistische seks – porno, of droogneuken in geile videoclips – beschikbaar zijn, maar echte lekkere huis-, tuin- en keukenseks onbesproken blijft.

=

De tienerboekenschrijfster Malorie Blackman (in Groot-Brittannië erg bekend door haar prijswinnende dystopische Noughts and Crosses-serie) wil daar verandering in brengen. In een spraakmakend interview dat ze afgelopen juni gaf aan de Britse krant The Telegraph vertelde ze hoe ze graag zou zien dat er in tienerboeken meer seks zou komen, juist zodat porno en co niet meer als hoofdinspiratiebron gelden. Laten we echte seks inbedden in fictie, stelt ze voor. Want: ‘We hebben niet alleen seksuele voorlichting nodig, maar ook boeken die aandacht besteden aan relaties en je eerste keer.’ Geen gek idee, want op deze leeftijd willen de meeste pubers niet meer naar de voorlichtingspraat van hun ouders luisteren. Dan zijn zij degenen die zich ongemakkelijk voelen. Bekijk het maar met je seksuele genot.

Populaire young adult-boeken als de Twilight-serie of de Hunger Games-trilogie, daarentegen, gaan als warme broodjes over de toonbank. Enig verbeterpuntje is volgens Blackman – en steeds meer van haar collega’s – dus dat ze vrijwel volkomen seksloos zijn. Er wordt wel gekust, soms zelfs gestreeld, maar op het moment dat je zou verwachten dat de minnaars terzake komen, gaan de hoofdpersonen wat anders doen of wordt de daad verdoezeld in geschreven soft-focus. En op naar de volgende scène. Expliciet gevoosd wordt er nimmer.

Een gemiste kans, want als de verliefde hoofdpersonen wat vaker in vijftig-tinten-grijs-achtig detail zouden vrijen, zou dat pubers veel kunnen leren over lekkere seks. En voor de iets jongere tieners: zouden zij eronder lijden als Hermelien in één van de Harry Potter-boeken niet alleen gepassioneerd gekust zou worden, maar ook teder gevingerd?

=

Hanneke de Graaf hoopt samen met een paar collega’s een project te starten dat mooie porno beschikbaar maakt voor pubers. ‘Met mensen die echt genieten. Die naar elkaar kijken, gelijkwaardig zijn en elkaar respecteren. Beter dan porno bij pubers weghouden kun je als ouder zeggen: als je dan porno wilt kijken, kijk dan hiernaar.’

Want hoe ongemakkelijk het volwassenen ook maakt: kinderen zijn seksuele wezens. Laten we tieners een rijkere seksuele wereld gunnen. En jonge kinderen op laten groeien met minder schaamte en taboes. Laat ze lekker met hun waterstraaltjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Baby’s met een verhoogd erfelijk risico op dyslexie zouden baat kunnen hebben bij training in de baarmoeder.’ Dat suggereerden een stel Finse onderzoekers die eerder deze week de blits maakten met de ontdekking dat als je foetussen de klanken ‘tatata’ en ‘tatota’ laat horen, ze hier vlak na de geboorte breintechnisch sterker op reageren dan op zomaar wat andere wartaal.

Dat is op zich leuk om te weten. En toch zakte de moed me bij het horen van deze uitspraak met enige kracht in de schoenen. Niet eens omdat het nogal een stap is van ‘tatata’ naar dyslexiepreventie, zoals een Nijmeegse hoogleraar terecht opmerkte. Maar vooral omdat ik dacht: die arme moeders. Er moet al zo veel tijdens je zwangerschap. Niet roken, niet drinken, geen koffie, geen ongezond eten en geen stress. En je moet uiteraard aan zwangerschapsyoga doen, zodat je straks als een ware zenmonnikerette gaat bevallen en niet zult dreigen de dienstdoende gynaecoloog te wurgen met zijn eigen stropdas als hij niet nu – NU! – een ruggeprik voor je regelt. (Ik ontken overigens alles)

En dat is nog maar het begin. Is de baby eenmaal succesvol uitgeperst – geen keizersnede, want dan krijgt het kindeke teer niet voldoende van mama’s gezonde darmflora mee en dat vergroot weer de kans op allerlei ellende – dan barst het risicomanagement pas echt los. Er dient vanzelfsprekend borstvoeding gegeven te worden, want dat beschermt volgens de foldertjes tegen oorontsteking, buikpijn, eczeem en overgewicht en levert ook nog vier bonus-IQ-punten op. Er moet gedraagdoekt, voor de veilige hechting. En geen vijf dagen naar de crèche, want dat vergroot volgens sommige onderzoekers het risico op gedragsproblemen.

Welkom in de oorlog tegen risico’s, waarin elk potentieel gevaar met een welgemikte preventiegranaat wordt uitgeschakeld en ouders vol goede wil de loopgraven bemannen.

Deze oorlog is minder dan een generatie oud. De meeste 25-plussers herinneren zich nog hemelse en tegenwoordig ten enenmale uitgesloten vrijheden als alleen naar de kleuterschool lopen, zonder supervisie door de wijk dwalen en helmloos rolschaatsen. Wat is er sindsdien veranderd? Socioloog Joan Wolf stelt dat we tegenwoordig leven in een risicocultuur, waarin de werkelijkheid voor een belangrijk deel wordt vormgegeven door angst voor dingen die nog niet gebeurd zijn. Welk wasmiddel je kiest, hoeveel geld je spaart, dat je twee stuks fruit eet in plaats van twee stuks chocoladereep – het is allemaal preventie.

Deze risicocultuur wordt gevoed door veranderde denkbeelden over gezondheid en veiligheid. Was veiligheid vroeger de afwezigheid van gevaar, en gezondheid de afwezigheid van ziekte, nu zijn het gradaties op een glijdende schaal. Waar je je op die schaal bevindt, is grotendeels je eigen verantwoordelijkheid. Je bent misschien best fit, maar als je dagelijks zou sporten en meer bladgroente zou eten zou je nog gezonder zijn.

Het ongezellige van zo’n risicocultuur is dat ze eigenlijk maar één kant op kan: richting banger. Journalist Maartje van Hoek beschreef vorig jaar in Trouw hoe de risicocultuur in ons voorland de VS erbij staat. In New York is het bijvoorbeeld gebruikelijk om na speeltuinbezoek de handen van je kind te ontsmetten. En een kinderzitje voorop de fiets wordt aldaar levensgevaarlijk geacht, zelfs als de oempaloempa in kwestie een helmpje draagt.

Gelukkig is er vaak iets handigs te koop waarmee je het risico du jour te lijf kunt. De angsten van de westerse mens zijn erg goed voor de handel. En als we even niet meer bang zijn, zijn er in onze vrijemarkteconomie altijd wel slimme bedrijven die ons attenderen op een vers gevaar, zodat we ter preventie hun product x kopen. Ik vraag me weleens af: danken wij de risicocultuur aan hen?

Maar de belangrijker vraag is of we zo wel kunnen leven. Zelf merk ik dat de voortdurende kopzorgen me steeds zwaarder vallen. Ben ik wel gezond genoeg, zijn mijn kinderen wel helemaal veilig, hoe gaat het met ons geld? En dan moet ik denken aan een spreekwoord dat mijn opa vaak aanhaalde: ‘Een mens lijdt het meest van het lijden dat men vreest.’ Misschien wordt het tijd voor een staakt-het-vuren in de oorlog tegen risico’s. Moeten we van alles gewoon eens lekker op zijn beloop laten. De notie van dyslexietherapie voor foetussen lijkt me een uitstekende aanleiding om die streep in het zand te trekken.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mensen: ik houd van ze. Oké, als ze ‘s nachts een Leids laboratorium binnensluipen om daar de resultaten van reuma-onderzoek te manipuleren, dan is de liefde wat minder. Als ze samen een Egyptisch leger vormen dat met sluipschutters en bulldozers 235 demonstranten ruimt, idem dito.

Maar over het algemeen ben ik zeer te spreken over homo sapiens. Zoals toen ik gisteren in de nieuwe Ikea-gids een plaatje zag waarin iemand kindertekeningen had opgehangen aan van die kleerhangers voor broeken. Vergeet wetenschapsfraude, rellen en economische malaise: daar kikker ik onmiddellijk van op.

Helaas wordt mijn menslievende mening niet door iedereen gedeeld. De Nederlandse overheid, bijvoorbeeld, komt de laatste tijd nogal misantropisch uit de hoek. Iedereen die niet supergeslaagd door het leven vlindert wordt met argwaan bekeken. Bijstandsgerechtigden zijn potentiële fraudeurs, kinderen zijn opvangtoeslagvreters, zieken zijn kosten op pootjes en mantelzorgers vooral een handige manier om het laatste begrotingsgat te vullen.

Recent heeft de regering in het bijzonder de pik op zzp’ers. Het verwijt luidt dat deze zelfstandigen eigenlijk stiekem werknemers zijn, die elk jaar een oneerlijk belastingvoordeel opstrijken. Dat moet gecorrigeerd, vindt het kabinet, even negerend dat de zzp’er op de huidige arbeidsmarkt aan een grote behoefte voldoet: een professional die de klus opknapt en daarna gewoon weer weggaat. Zo hoef je als werkgever niemand aan te nemen, en houd je je toko concurrerend. Die zzp’ers zorgen ondertussen van het geld dat het belastingvoordeel oplevert lekker voor zichzelf: niemand hoeft hen te betalen als ze ziek zijn, of werkloos, of bijscholing behoeven, en ook hun arbeidsongeschiktheid en pensioen verzekeren ze eigenhandig. En al verdienen ze soms maar net iets meer (of net iets minder) dan minimumloon: ze houden nergens hun hand op.

Zelf ben ik ook zo’n zzp’er. En afgezien van deze smet op mijn blazoen ben ik Ruttes natte droom. Van mijn eenmanswinst betaal ik een boekhouder, een schoonmaakster en een klusjesman. Ik kocht dit jaar een auto, stapels boeken en een nieuwe laptop, en ging twee keer op vakantie in Nederland. Ik stimuleer me economisch te pletter. Niet dat ik daardoor de Haagse goedkeuring kan wegdragen. Nee: zzp’ers doen niet genoeg aan innovatie, mopperde VVD-kamerlid Neppérus afgelopen woensdag in Trouw. Als ik nou chips met joppiesaussmaak had uitgevonden, of knakworstjes met de smeerkaas er al in, dán had ik gedeugd in de ogen van de staat. Maar nu: helaas pindakaas.

Ik neem het maar niet te hoog op. Net als de meeste mensen, trouwens. Want dat mag ook weleens gezegd: wij zijn als onderdanen enorm sportief geweest in deze crisistijd. Rutte had elke werkende duizend euro beloofd. Die hebben we nooit gezien, maar demonstreerden we? De inflatie is hoog, de economische groei afwezig, onze hypotheken staan onder water en de koopkracht daalde sinds 2008 met meer dan vijf procent, maar trokken wij naar Den Haag om het Binnenhof te bezetten? Nee. We gingen gewoon door met werken, leven en voor elkaar zorgen, en hoefden niet van het Malieveld te worden gebulldozerd. En dat is best jofel van ons. Dus wil ik bij deze graag een enorme veer in ons collectieve achterste steken. Wij zijn leuke mensen. De regering mag haar handjes dichtknijpen met burgers zoals wij.

PS. Eerder schreef ik in Trouw de column ‘Zzp’ers staan met hun rug tegen de muur’ en rekende ik uit wat de plannen voor zzp’ers uit het regeerakkoord (waaronder het afschaffen van de zelfstandigenaftrek) ongeveer gaan kosten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Tweede Wereldoorlog is te lang geleden. We zijn dingen aan het vergeten.

Dat dacht ik toen ik de brief van schrijver en komiek Stephen Fry las, waarin hij oproept tot een boycot van de Olympische Spelen in Sochi. Hij vergeleek het homohatende Rusland van nu met het Duitsland van 1936, waar Hitler ondanks zijn toen al bepaald onaangename houding tegenover Joden toch eervol olympisch gastheer mocht zijn. De vergelijking heeft iets treffends, zeker aangezien toentertijd slechts weinigen echt ongerust waren over Duitsland. Alleen linkse sneuneuzen zoals Churchill waren anti-Hitler. We konden rustig slapen.

Fry’s boycotvoorstel is voor de Nederlandse regering natuurlijk bepaald onaantrekkelijk. De handelsrelaties met Rusland zijn veel te belangrijk. Toen Rutte afgelopen april in eigen huis de kans had om Poetin eens even flink over de knie te leggen, kwam hij al niet verder dan de Russische homosituatie ‘aanstippen’ – alsof het om een wratje ging, in plaats van een grove mensenrechtenschending.

Emancipatieminister Bussemaker durft iets meer: zij wil in Sochi homorechten ‘aan de orde stellen’. Dat werkte in China immers ook zo, ehm, goed. Haar voornemen riep bij de optimisten evenwel visioenen op van roze schaatspakken en een openingsceremonie vol regenboogvlaggen. Dat gaat niet gebeuren. Want tegen die tijd verklaren we ongetwijfeld dat ‘het nu over de sport moet gaan’. En bovendien: zulke politieke uitingen mogen niet van het IOC.

Ondertussen verwijdert Rusland zich van het westen. Het land houdt de democratische schijn nog maar met moeite op. Houdt grote legeroefeningen. Levert wapens aan Syrië. Poetin stak een Snowden-vormige middelvinger op naar Obama. Geweld tegen homo’s wordt gedoogd. Neonazi’s voelen zich zo vrij om homojongens anaal te martelen met bierflesjes en purschuim dat ze zichzelf in hun triomfantelijke filmpjes niet eens onherkenbaar maken. Waarom zouden ze ook? Met de nieuwe anti-homowet verleent de staat weliswaar geen juridische maar wel ideologische steun aan hun daden.

En wij? Wij staan erbij, en kijken ernaar. Lekker schaatsen, straks. Vier keer goud voor Sven.

Ik herinner me beelden uit Syrië, van een paar maanden geleden. Het regeringsleger had een clusterbom gegooid op een dorpje. De camera vond het dode lichaam van een vrouw. Ze was van mijn leeftijd. Naast haar zat een overlevende, een peutermeisje. Ze had haar handje op het been van haar moeder gelegd. Heel stil. Zo had ze daar de hele ochtend gezeten.

En ik dacht: nu gaan we iets doen. Nu gaat de NAVO die hele godvergeten Syrische luchtmacht naar het stenen tijdperk bombarderen. Of op zijn allerminst een no-flyzone instellen. Maar er gebeurde niets. Syrië verdween van de voorpagina’s. Afgelopen donderdag meldde het NOS-journaal haast terloops dat er daar dagelijks 200 mensen sterven. En wij staan erbij, en kijken ernaar.

De lessen die we hadden moeten leren van de Tweede Wereldoorlog zijn langzaam in vergetelheid aan het raken. Dat je een leider die minderheden opjaagt niet gewoon zijn gang laat gaan. Dat we de banaliteit van het kwaad zouden herkennen aan de honderden kleine stapjes in de verkeerde richting, en niet pas als het groots en meeslepend misloopt. Dat we zeiden: dit mag nooit meer gebeuren.

Nou, het gebeurt dus. Staan we erbij en kijken we ernaar?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Goedbedoeld portretteren de media mensen met overgewicht vaak zonder hoofd. Daarmee versterken ze juist het negatieve beeld, waarschuwt ASHA TEN BROEKE

‘Matig overgewicht doet langer leven.’ ‘Gezonde leefstijl? Zorgverzekeraar Menzis beloont dat met spaarpunten.’ ‘Verbied reclame voor ongezond kindereten.’ Deze koppen stonden de afgelopen maanden in respectievelijk de Volkskrant, op NRC.nl en in Trouw. De bijbehorende artikelen hadden twee dingen gemeen: ze gingen over overgewicht en er stond een foto bij van een dikkerd van wie het hoofd was afgeknipt.

Die afgeknipte hoofden zijn geen incidenten. In de meeste binnen- en buitenlandse media is het gebruikelijk om dikke mensen zonder hoofd af te beelden. Volgens een onderzoek onder leiding van psycholoog Rebecca Puhl van Yale University bestaat meer dan de helft van de foto’s bij nieuwsberichten en artikelen over overgewicht uit zo’n headless bodyshot.

Puhl stelde dat vast nadat ze de archieven van grote Amerikaanse nieuwssites als CNN.com had doorzocht. Op de foto’s wordt ingezoomd op een dikke buik of op een kwabberige rug, vaak in strakzittende kleding, zodat je alle rolletjes goed ziet zitten. Soms houdt de zwaarlijvige in kwestie een gebakje of een zak chips vast. Maar steevast houdt de foto op waar het gezicht had moeten beginnen.

Dunne mensen overkomt dit zelden. De kans dat iemand met overgewicht hoofdloos op de foto komt is volgens Puhls cijfers wel 23 keer zo groot als de kans dat iemand met een normaal gewicht of ondergewicht het zonder gezicht moet stellen. Cijfers voor Nederlandse media ontbreken, maar ook hier is de hoofdloze dikkerd eerder regel dan uitzondering.

Theo Audenaerd, fotoredacteur bij de Volkskrant, legt uit hoe zo’n foto in de krant komt. ‘Wanneer er een artikel over overgewicht gaat verschijnen, willen we het liefst een portret van iemand die in het stuk voorkomt. Als dat niet kan, kijken we eerst in ons eigen archief en daarna in de beeldbanken van ANP en Hollandse Hoogte of er een passende foto te vinden is. Dat is dan vaak een foto van een zwaarlijvige persoon, meestal op straat genomen, zonder toestemming van de gefotografeerde.’

Dat mag, maar de meeste fotografen menen wel dat het privacytechnisch prettiger is voor de gefotografeerde om niet met al zijn of haar vetrolletjes herkenbaar in de krant te staan. Dus brengen ze de dikkerds onherkenbaar in beeld, bijvoorbeeld door alleen de buik te fotograferen. Audenaerd: ‘Dat onherkenbaar afbeelden doen we ook bij andere onderwerpen waarover negatief wordt gedacht in de maatschappij: rokende jongeren, zwervers, hoeren, junks.’

Op het punt van dat negatieve denken heeft Audenaerd gelijk. Zwaarlijvigen kunnen in onze samenleving op collectieve afkeer rekenen. Onderzoek na onderzoek laat zien dat een meerderheid van de mensen – leraren, verpleegkundigen en artsen incluis – dikkerds zien als lui, wilskrachtloos en onverantwoordelijk. Puhl: ‘Het stigma van overgewicht is het laatste sociaal geaccepteerde vooroordeel.’

Proefpersonen
Maar uit een vervolgstudie van Puhl en co blijkt dat zo’n hoofdloze foto ook weer actief bijdraagt aan het negatieve beeld van mensen met overgewicht. Ze nodigden 188 mensen uit om neutraal geformuleerde nieuwsberichten over obesitas te lezen. Soms zat daar een respectvolle foto van een dik iemand mét gezicht bij, en soms een headless bodyshot.

De proefpersonen die het laatste type foto’s hadden gezien, bleken negatiever te denken over zwaarlijvige mensen. De hoofdloze foto’s leiden ertoe dat obese mensen ontmenselijkt raken, constateren de onderzoekers. ‘Ze worden gereduceerd tot symbolen van de overgewichtepidemie.’

Kan dit niet anders? Yale heeft, geschrokken van het eigen onderzoek, een serie foto’s aan de pers beschikbaar gesteld waarin dikke mensen – hoofd intact – gewonemensendingen doen zoals een boswandeling maken, groente snijden of op kantoor werken. Audenaerd vertelt dat er ook in gewone Amerikaanse beeldbanken wel degelijk foto’s voorhanden zijn waar dikke mensen van top tot teen op staan.

‘Maar die Amerikaanse foto’s vind ik vaak veel te gelikt. Dan neem ik liever voor lief dat het hoofd er niet bij zit.’ Ideaal vindt hij het niet. ‘Het is goed dat je ons wakker schudt. We maken de krant in volle vaart, dan denk je niet altijd na over de mogelijke schade die zo’n foto kan doen.’ Zijn oplossing: laten we geen foto’s meer zetten bij artikelen over overgewicht. We weten toch wel hoe een dikke buik eruitziet?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geef duidelijk je grenzen aan. Niet alleen naar huis fietsen na het uitgaan. Draag schoenen waar je op kunt wegrennen als dat nodig is. Zorg dat je altijd je telefoon bij je hebt. Liefst een niet al te kort rokje. En zo, lieverd, trap je een man in zijn ballen. Voor het geval dát.

Dit is wat we onze dochters leren over verkrachting: hoe je kunt proberen het te voorkomen. Een verstandige boodschap, doorgaans omkleed met woorden als ‘maar het is natuurlijk nooit jouw schuld als het toch gebeurt’. Woorden die ik ongetwijfeld ook tegen mijn dochters zal spreken als ze wat ouder zijn. Aangezien in Nederland een op de negen vrouwen ooit in haar leven wordt verkracht, kun je maar beter pragmatisch zijn en je dochters leren hoe ze moeten schoppen waar het zeer doet.

Maar er ontbreekt iets aan deze boodschap, realiseerde ik me toen ik een foto zag van een Amerikaanse studente die een groot bord omhoog hield: ‘Ik heb het feminisme nodig, omdat mijn universiteit tijdens de introductie voor eerstejaars wel onderwijst hoe je kunt voorkomen dat je verkracht wordt maar geen cursus heeft: niet verkrachten.’

Dat zette me aan het denken. We vertellen meisjes ontzettend veel over verkrachting, maar wat leren we jongens eigenlijk? Ik vroeg eerst rond onder familie en kennissen. ‘Seksueel geweld? Ja, daar kregen de meisjes op school wel les over. Wij jongens mochten die les rugby’en’, vertelde een vriend.

Ook instanties die jongeren voorlichten over seksuele aangelegenheden richten zich vooral op meisjes. Zo staat de tekst over seksueel geweld van een voorlichtingsfolder van het seksualiteitscentrum Rutgers WPF – ‘En dan ga je… vrijen!’ – volledig in de jij-vorm. De websites van verschillende Centra voor Jeugd en Gezin idem dito: ‘Als je bent verkracht, voel je je erg vernederd, vies, machteloos en diep ongelukkig. Je denkt dat je meer had kunnen doen om de verkrachting te voorkomen’, dat soort werk. Alleen het mogelijke slachtoffer (niet altijd maar vaak een meisje) wordt aangesproken, niet de potentiële dader (niet altijd maar vaak een jongen).

In een column in Trouw concludeerde ik daarom onlangs: ‘We leren jongens niet dat ze niet moeten verkrachten. Dat ‘nee’ nooit ‘ja’ is. Dat alles behalve expliciete instemming betekent dat je hem er niet in hangt, wat je achtergrond of normen en waarden ook zijn. De onderliggende boodschap: niet verkracht worden is hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de vrouw.’

Die stelling werd me niet door iedereen in dank afgenomen. Feministisch verantwoorde moeders vlogen in de pen om me te vertellen dat zij hun zoons heus leerden dat nee is nee. Hoezo leren we onze zonen niet om niet te verkrachten? Wat een aantijging. Natuurlijk leren we ze dat.

Maar is dat aan alle keukentafels zo? Ik sprak met meer ouders. Praten over seks met een puberzoon bleek niet voor iedereen even gemakkelijk. Een moeder met zoons van 13 en 15 vindt het al moeilijk genoeg om het over condooms te hebben, laat staan over verkrachting. ‘Ik kom niet veel verder dan ze te vertellen dat ze respect moeten hebben, dat een meisje zich gemakkelijk en veilig moet voelen bij hen. Dat alles om liefde draait. Als volwassen vrouw weet ik dat dit waardeloze antwoorden zijn, maar als iemand iets beters weet? Dit blijft een heel erg moeilijk onderwerp.’

De vaders zijn over het onderwerp ‘seksueel geweld’ veelal kort van stof. Op de vraag hoe ze hun zoon hierover voorlichten hoorde ik met name variaties op: ‘Nooit. Doen. Begrepen?’ En daarmee is de kous wel af.

Andere ouders maken er een langjarenproject van. Ze beginnen al wanneer zoonlief een peuter is te praten over fysieke grenzen. Dit is mijn lichaam, dit is jouw lichaam. Niemand mag iets met jouw lijf doen wat jij niet wilt. En jij mag niets doen wat de ander niet wil. In de hoop dat dit lesje lichamelijke soevereiniteit ook nog volstaat wanneer hun zoon botergeil en ladderzat op de achterbank van de auto ligt met een meisje dat bij nader inzien toch alleen maar wil zoenen.

Dat klinkt misschien wat karikaturaal, maar het is precies dit soort situaties waarin het mis gaat. Vrijwel elke jongen weet dat hij niet met een mes uit een bosje mag springen om een meisje te verkrachten, maar er zijn meer dan genoeg onduidelijke, grijze seksgebieden waar met jongens niet of nauwelijks over wordt gepraat. Seks hebben met een stomdronken meisje, kan dat? Mag je je vriendinnetje vingeren als ze slaapt? Als iemand je de hele avond heeft zitten opgeilen, kun je dan gevoeglijk aannemen dat ze zin heeft in seks of moet je dat eerst nog vragen? En wat nou als je middenin het voorspel zit en zij besluit dat ze alsnog wil stoppen?

Het is een illusie om te denken dat jongens op de een of andere manier automatisch wel meekrijgen wat ze in zulke situaties moeten doen. Hoogleraar antropologie Peggy Sanday van de Universiteit van Pennsylvania stelt vast dat veel jongens bijvoorbeeld neuken met een dronken meisjes niet als verkeerd zien. Ze wijst in haar artikelen op de Steubenville-verkrachtingszaak, waarin een laveloos meisje door twee plaatselijke footballhelden van feestje naar feestje werd gesleept en herhaaldelijk werd verkracht. ‘Vrienden’ legden een en ander vast op twitter en facebook. Het besef dat hier iets vreselijks gebeurde was helemaal zoek, niet alleen op de avond zelf maar ook naderhand. Een footballcoach verklaarde bijvoorbeeld: ‘Het is geen verkrachting want je niet weet of ze het wilde of niet.’

Wanneer jongens niet expliciet worden voorgelicht kunnen ze de grenzen van het toelaatbare heel anders inschatten. Zoals deze jongen, die anoniem een verhaal op de website Reddit plaatste. Ten tijde van de Steubenville-verkrachtingszaak dook het herhaaldelijk op in de Amerikaanse media omdat het scherp duidelijk maakt wat er in het hoofd van de dader gebeurt: ‘Ik was een eerstejaars student en met een meisje dat naakt bij me in bed kroop en toen nee zei. Ik denk dat ze alleen oraal wilde. Ik was extreem geil en al bijna klaar om het te doen, dus ik negeerde haar en deed het gewoon. Ze realiseerde zich wat er gebeurde en probeerde haar benen tegen elkaar te klemmen, maar het was te laat en ik was veel sterker dan haar. Ze bleef nee fluisteren, maar ik negeerde haar.’ De man in kwestie voelt zich, nu hij wat ouder is en vader is geworden van een dochter, er best rot over. Maar hij noemt zichzelf geen verkrachter en verklaart ook: ‘Een erectie heeft geen geweten.’

Nederlandse jongens zijn wat dat betreft niet anders. Marianne Cense van Rutgers WPF onderzoek naar de seksuele gezondheid van jongeren. Uit dat onderzoek blijkt dat jongens, wanneer je het ze op de man af vraagt, allemaal netjes zeggen dat je niet over iemands grenzen heen mag gaan. Maar een besef van wat die grenzen zijn, daar schort het bij sommige jongens aan. Cense: ‘Zoals een jongen die denkt: ze zegt wel nee, maar ze lacht erbij, dus het zal wel goed zijn. Of de jongen die zei: ja, het meisje stapte in de auto met drie jongens. Wat denkt ze dan dat er gaat gebeuren?’

Voor ouders die nog denken dat deze jongens zeldzame uitzonderingen zijn heb ik een onaangename verrassing. In een Amerikaans onderzoek werd aan 1882 mannelijke studenten gevraagd of ze weleens iemand hadden gedwongen tot seks (of dat hadden geprobeerd), en of dat ze het ooit hadden gedaan met iemand die te dronken of te stoned was om nee te zeggen. Ruim 6 procent zei ja op tenminste één van die vragen. Samen bleek die 6 procent verantwoordelijk te zijn voor maar liefst 439 verkrachtingen of pogingen daartoe. Ik durf te wedden dat hun ouders of leraren dat nooit achter deze jongens hadden gezocht.

Er moet dus iets gebeuren aan onze collectieve keukentafels. Er moet expliciet en uitvoerig met zoons gepraat worden over seks en verkrachting. Dat vereist een kleine cultuuromslag. Uit onderzoek blijkt namelijk dat ouders sowieso meer met meisjes over seks praten dan met jongens. Cense: ‘Dat komt doordat dit soort gesprekken meestal worden gevoerd omdat ouders zich zorgen maken over bepaalde risico’s. Zwangerschap of verkrachting bijvoorbeeld. En daar zijn meisjes toch kwetsbaarder voor.’ De jongens moeten het, op wat SOA- en condoomvoorlichting en een paar korte waarschuwende woorden van vader na, veel meer zelf uitzoeken.

Op school gaat het qua jongensvoorlichting iets beter. Voor het voortgezet onderwijs zijn lespakketten ontwikkeld waarin grenzen stellen én respecteren uitgebreid aan bod komt. De hoop is dat zulke lessen pubers leren ‘nee’ te zeggen, ook als de norm is om ‘ja’ te doen. ‘Meisjes vinden het het moeilijk om als ze A hebben gezegd, geen B te zeggen’, legt Cense uit. ‘Jongens vinden het lastig om te zeggen: nee, dat meisje is dronken, dat doe ik niet.’

Maar met goede bedoelingen en dito lesmateriaal zijn we er nog niet. ‘Veel leraren vinden seksuele weerbaarheid erg belangrijk, maar ook een lastig onderwerp. Je merkt dat leraren soms heel verlegen worden van seksuele voorlichting. Ze zijn huiverig om over seksueel geweld te praten’, zegt Cense.

En de ouders? Voor hen heeft schrijfster Stassa Edwards een paar stevige adviezen. Ze was pas bevallen van een jongetje toen in de VS de Steubenville-verkrachtingszaak speelde. De kranten stonden er vol van, maar er was één vraag die Edwards niet los liet: hoe voorkom ik dat mijn zoon een verkrachter wordt? En hoe voorkom ik dat in een maatschappij waarin seksueel geweld zo normaal is geworden dat omstanders een verkrachting niet proberen te stoppen maar vastleggen op sociale media?

Het is duidelijk dat de voorzichtige manier waarop we jongens voorlichten over seks en verkrachting een complete en totale mislukking is, schrijft Edwards in een artikel op de website van het Amerikaanse tijdschrift Ms Magazine. Zo hekelt ze de aanpak waarin ouders hun zoon leren over verkrachten na te denken in termen van ‘stel je voor dat het voor dat het jouw zus of moeder was’. Edwards: ‘Dit impliceert dat vrouwen die geen familie zijn minder mens zijn en daarom hun slachtofferschap verdienen.’

Edwards veegt ook de vloer aan met de gedachte dat het volstaat om je zoon simpelweg te leren dat nee is nee. ‘Zulke taal impliceert dat de afwezigheid van een luid en krachtig nee gelijk is aan een ja.’ Het gevolg: een cultuur waarin een jongen, zolang een meisje niet keihard ‘nee’ zegt, denkt dat hij kan doen wat hij wil. Terwijl het zoveel beter zou zijn als het andersom zou zijn: dan jongens leren te vragen of een meisje dit wel wil (en vice versa natuurlijk), en het feest alleen bij een duidelijk ‘ja’ doorgaat.

Ik kan me voorstellen dat ouders maar moeilijk kunnen geloven dat hun zoon de grenzen van zijn lief niet zou respecteren. En natuurlijk zijn niet alle jongens zo. Sterker nog: de meeste jongens zijn tedere goedzakken en hebben dat stevige keukentafel- of schoolklasgesprek over verkrachting helemaal niet nodig. Maar sommigen wel. We weten niet wie. En daarom moeten we allemaal met onze zoons over verkrachting praten.

20130218-152332.jpg

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.