dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een man die seks heeft met veel vrouwen is een stoere vent, maar een vrouw met dezelfde seksuele eetlust is een slet. Waarom? Een kijkje onder de motorkap van de wetenschappelijke theorie achter deze dubbele moraal.

De bonobovrouwtjes in de Apenheul hebben er zin in. Vandaag krijgen ze walnoten van hun verzorgster; het aapequivalent van aardbeien met versgeklopte slagroom. De aanwezigheid van zulk lekker eten zorgt voor conflicten binnen de groep, bijvoorbeeld wanneer de één meer heeft dan de ander. En omdat het bonobo’s zijn, lossen ze dat conflict op door te seksen. Met groot fanatisme wrijven twee dames hun geslachtsdelen tegen elkaar aan, om nog geen twee minuten later hevig opgewonden op een andere apin te klimmen. De bezoekers kijken het schouwspel met mild ongemak aan. Dan maakt iemand de voor de hand liggende opmerking: ‘Wat een sletten, hè?’

Zo diep zit de dubbele moraal voor vrouwen en mannen, dat hij blijkbaar zelfs voor apen geldt. Een man met een groot libido en veel bedpartners, dat is normaal. Een gezonde vent. Maar een vrouw – zelfs een apin – die een vergelijkbaar seksueel enthousiasme tentoonspreidt, is een slet. Waarom eigenlijk? Waar komt die dubbele standaard vandaan?

Voor een heel belangrijk deel danken we die aan evolutiebioloog Robert Trivers. Hij was nog maar net gepromoveerd aan Harvard University toen hij in 1972 een artikel schreef dat enorme invloed zou hebben op ons denken over seks (m/v). In dat artikel zette hij de parental investment theorie uiteen. Deze theorie stelt dat er een fundamenteel verschil is tussen de meeste mannetjes- en vrouwtjesdieren (mensen incluis). Namelijk: als ze samen kindjes maken is háár minimale investering veel groter dan de zijne. Waar een man om zijn genen door te geven aan de volgende generatie niet veel meer hoeft te leveren dan een kwakje, zit een vrouw sowieso vast aan een energieverslindende zwangerschap, een riskante bevalling en het geven van borstvoeding.

Die ongelijkheid, zo stelt Trivers, vormt het gedrag van mannen en vrouwen tot op de dag van vandaag. Want omdat een potje vrijen voor een vrouw mogelijk tot een fikse investering leidt, zal zij niet de grot induiken met zomaar elke lul de behanger. Ze houdt haar knieën bij elkaar, totdat ze zich ervan heeft verzekerd dat een vent genetisch pluis is en haar niet na één wip zal verlaten maar zal helpen en beschermen. Alzo zijn vrouwen van nature kieskeurig en preuts.

Mannen zijn volgens Trivers juist het tegenovergestelde. Zij hebben er vooral belang bij om seks te hebben met zoveel mogelijk vrouwen. Zelfs als ze zich aan een enkele dame binden voor het door haar gewenste huisje-boompje-beestje-bestaan, zullen ze daarnaast zoveel mogelijk vreemdgaan. Want een setje zaadcellen is goedkoop gemaakt, en als er van een overspelig vluggertje toevallig een kind komt is dat evolutionair gezien pure winst. En daarom zijn mannen van nature weinig selectieve geilhazen, grotendeels gericht op een strategie van verwekken en wegwezen.

 

Wetenschappelijke superhit

Het was ontegenzeggelijk een sterk staaltje denkwerk van Trivers. Zijn theorie verklaarde een aantal observaties die Charles Darwin al had gedaan: dat in het dierenrijk vrouwtjes vaak kuis en zedig zijn, en de seksboot afhouden terwijl de mannetjes zich met grote geestdrift uitsloven en andere mannetjes in elkaar slaan om maar in de smaak te vallen. Het verklaarde ook een invloedrijke observatie van een paar jaar eerder. In 1948 had geneticus Angus John Bateman ontdekt dat bij de fruitvliegjes in zijn lab de mannetjes het meeste voortplantingssucces hadden als ze heel veel seks hadden – veelal ten koste van andere mannetjes, die niet aan de bak kwamen –, terwijl het aantal genoten vrijpartijen voor de damesvliegen nakomelingstechnisch weinig uitmaakte.

Bovendien paste Trivers idee goed in de tijdsgeest. In de jaren zestig en begin jaren zeventig draaide het onderzoek naar de menselijke evolutie voor het leeuwendeel om de man. Hij was de noeste jager, altijd op zoek naar mogelijkheden om zijn speer in een stuk mals wild te steken (of zijn andere speer in een lekker wijf). Prehistorische vrouwen kwamen in het wetenschappelijk debat nagenoeg niet voor, behalve in hun rol als moeders, al dan niet in spé. Dat Trivers een hoofdrol inruimde voor de oervrouwelijke keuze was eigenlijk al best geëmancipeerd. Een nog ruimdenkender zienswijze, waarin vrouwen seksuele wezens waren met allerlei eigen lusten en verlangens, was toen in de evolutiebiologie vrijwel ongehoord. Een taboe dat op zijn beurt ook weer goed paste in de joods-christelijke traditie, waar men toch al nooit zo’n fan was geweest van seksbeluste vrouwen. Dat Trivers theorie slettengedrag tot iets tegennatuurlijks maakte sloot uitstekend aan bij de gedachte dat de hoer uithangen immoreel was.

Het is dan ook niet zo vreemd dat de parental investment theorie in de jaren na Trivers publicatie een echte wetenschappelijke superhit werd. Dat kwam niet in de laatste plaats door het werk van evolutiepsycholoog David Buss, die zich uitgebreid door Trivers liet inspireren. Zo voerde hij in 1989 een invloedrijke studie uit onder meer dan tienduizend proefpersonen in 33 landen, waarvan de conclusies naadloos bij Trivers theorie passen. Vrouwen blijken graag een man te willen die later goed voor haar en het nageslacht kan zorgen: een ambitieuze, hardwerkende vent met een goed inkomen. En de mannen wilden, volgens verwachting, vooral dat hun sperma in een gespreid bedje terecht kwam, dus zij zochten jonge, vruchtbare vrouwen. In 1993 bevestigde Buss bovendien het idee dat mannen graag veel korte-termijnseks willen met veel verschillende dames, en vrouwen juist liever niet. Desgevraagd gaven de heren aan de komende twee jaar gemiddeld graag met wel acht vrouwen het bed in te willen duiken. Dames gaven een lager ideaal aantal sekspartners op: één.

Het was in deze periode in de jaren negentig dat Trivers populariteit zijn hoogtepunt bereikte. De planken in de boekwinkels stonden vol met werk dat – meestal nogal losjes, maar toch – op Trivers theorie en het onderzoek van Buss en consorten was gebaseerd. In Nederland ging bijvoorbeeld Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen van Barbara en Allan Pease als warm broodje over de toonbank. En je had John Gray’s Mannen van Mars, vrouwen van Venus, het boek dat in zijn eentje goed was voor meer dan vijftig miljoen verkochte exemplaren en 121 weken in de Amerikaanse beststellerlijsten. Gray is daarmee één van de meeste effectieve verspreiders van het idee dat mannen en vrouwen van nature iets heel anders willen in het leven. En in bed: in Sletvrees, de nieuwste documentaire van Sunny Bergman, vertelt hij dat het onnatuurlijk is voor een vrouw om elke dag seks te willen. Voor mannen geldt dat uiteraard niet. Integendeel.

 

Zagen aan Trivers stoelpoten

Maar naarmate de 21ste eeuw dichterbij kwam, begonnen links en rechts kritische wetenschappers aan de stoelpoten van Trivers theorie te zagen. Eerst op basis van gezond verstand, zoals: maar als vrouwen van nature zo preuts zijn, hoe kan het dan dat er in zoveel tijden en culturen zoveel energie (boerka’s, kuishuidsgordels, et cetera) is gestoken in het intomen van de vrouwelijke seksualiteit?

Vervolgens deden gedragsbiologen hun mond open. Onderzoekers als Sarah Blaffer Hrdy, die met regelmaat in de bosjes lagen om apen in het wild te bestuderen, toonden aan dat apinnen allesbehalve preuts zijn. En niet alleen de bonobo’s, maar ook de chimpansees, bavianen en vele andere soorten waren niet bepaald zedig. Dat dachten we vroeger, zei Hrdy, omdat wij biologen ons zo richtten op de seksuele escapades van de alfamannetjes. Maar als je beter naar de vrouwtjes kijkt, blijkt dat die er achter de rug van die alfamannetjes wel pap van lusten met lagergeplaatste apen of zelfs apen van een andere groep. Ze zijn hitsig als de pest, die dames.

En ook voor mensenmannen bleek de parental investment theorie slecht te passen. In veruit de meeste culturen in de wereld zorgen vaders intensief voor hun kinderen, bleek uit antropologisch onderzoek. Waarschijnlijk omdat onze kinderen zo hulpeloos ter wereld komen. Waar een aapje een paar uur na de geboorte zelf kan zitten, kan een mensenbaby de eerste drie maanden zijn hoofd niet eens zelf overeind houden. Het is niet moeilijk voor te stellen hoe zo’n zwak wezentje baat heeft bij een betrokken vader (en niet eentje die om de haverklap ligt te rollebollen met de buurvrouw). En dat zou dan weer betekenen dat mannen en vrouwen in de oertijd qua ouderschap een veel gelijkwaardiger rol hadden dan Trivers voor ze had bedacht.

Ook sociaal psychologen begonnen aan Trivers theorie te twijfelen. Een elegant experiment zette vraagtekens bij het idee dat vrouwen kieskeurig zijn en mannen niet. Eli Finkel en Paul Eastwick van Northwestern University organiseerden voor 350 proefpersonen een speeddatesessie. Normaal gesproken is het zo dat de vrouw dan blijft zitten terwijl de mannen van tafeltje wisselen. De heren benaderen dus de dames. Maar, dachten Finkel en Eastwick, wat nou als we de rollen eens omdraaien en de vrouwen heel ontraditioneel naar de man toe laten komen? En jawel: door deze simpele ingreep verdween het sekseverschil in kieskeurigheid.

Er waren meer van zulke experimenten. Niets om Trivers theorie in één klap mee weg te vagen: daarvoor waren ze niet groots genoeg opgezet of perfect genoeg uitgevoerd. Maar het waren interessante speldenprikjes. Want wat zegt het als gedragspatronen die naar al vele miljoenen jaren oud behoren te zijn zo eenvoudig verstoord kunnen worden?

 

 Uitgespeeld

Bovendien staan de biologen en psychologen niet alleen in hun stoelpootzagerij. Amerikaanse genetici probeerden het fruitvliegexperiment van Bateman te herhalen, en meldden in 2012 dat dit niet was gelukt. Waarschijnlijk had Bateman een paar rekenfouten gemaakt. Statistici analyseerden in 2010 de data van bijna anderhalf miljoen mensen uit 87 landen, en stelden vast dat mannen en vrouwen ongeveer evenveel zin in seks hebben en even vaak vreemdgaan.

Ook de conclusies van de zo door Trivers geïnspireerde evolutiepsycholoog David Buss kwamen op losse schroeven te staan. Neem zijn idee dat mannen wereldwijd van nature graag een jonge vrouw willen (voor hun zaadjes) terwijl vrouwen idealiter een rijke man blieven (voor hun bescherming). Vorig jaar ontdekten onderzoekers dat dit ‘oeroude’ verschil in partnervoorkeur kleiner en kleiner wordt naarmate de emancipatie in een land voortschrijdt. Een andere studie toonde aan dat de doorsnee man helemaal geen acht sekspartners in twee jaar wil. Het gemiddelde dat Buss had berekend was uit het lood geraakt door een handjevol superhengsten die het met ontzettend veel vrouwen wilden doen. Veruit de meeste mannen wilden hetzelfde als de vrouwen: vrijen met één persoon.

Meer dan veertig jaar na dato begint Trivers theorie langzaam uitgespeeld te raken. Niet helemaal natuurlijk, want het heeft vast enige invloed, dat vrouwen zwanger kunnen worden en mannen niet. Maar niet zoveel dat we daar wetenschappelijk verantwoord een hele dubbele moraal van hij-stoer-maar-zij-slet aan vast kunnen knopen. Want wat onderzoek vooral laat zien is dit: dat mannen ook gewoon vooral liefde zoeken, en vrouwen best wel heel erg van seks houden. En daar is niets tegennatuurlijks aan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet hip om te zeggen, maar ik ben heel blij met de felle Zwarte Pieten-discussie. En ook met die Pietitie op Facebook, waar een slordige twee miljoen mensen hebben laten weten dat ze Zwarte Piet leuk vinden en dat hij moet blijven.

Onder die twee miljoen zitten dierbaren van me. Mannen en vrouwen voor wie ik, indien noodzakelijk, een brandend huis in zou rennen, en zij – zo hoop je dan – ook voor mij. Aardige, warme, nette mensen. Geen Wilders-stemmers. Fijne buren, lief voor dieren. Vrijwilligerswerkers. Goed volk.

Ik ben blij met deze mensen en met het debat omdat het me iets leert over het Nederland van nu. Zo is het belangrijk om te weten dat deze twee miljoen zichzelf geen racist vinden. Ook niet als ze zeggen dat eenieder die Zwarte Piet wil moderniseren ‘maar moet oppleuren’. En ook niet als ze vernemen dat er achter blackface een inherente hatelijkheid zit, of historici horen opperen dat Piet is afgeleid van Afrikaanse kindslaven. Dit alles glijdt van hen af als een gebakken ei van teflon. Het heeft namelijk niets met hén te maken. Zíj maken geen onderscheid tussen mensen met een witte en een donkere huid. Nooit gedaan ook. Wij zijn kleurenblind, dus laat ons kinderfeest met rust.

Op de website van De Correspondent gaf Rob Wijnberg een wat doordachtere versie van deze denkwijze ten beste. Hij vertelt dat hij als ‘raciaal scepticus’ niet in ras gelooft. Volgens hem is ras een culture misvatting, gebaseerd op het ouderwetse idee dat je de menselijke soort zou kunnen opdelen in aparte, uiterlijk verschillende clubjes. Het woord ‘ras’ verwijst volgens Wijnberg niet naar iets dat werkelijk bestaat.

Vervolgens redeneert Wijnberg dat veel Nederlanders, conform deze wijsheid, geen onderscheid naar ras maken en dus geheel en al uit kleurenblindheid in Zwarte Piet geen negerkarikatuur of denigrerende verwijzing naar het slavernijverleden zien. Met dat niet-zien zou VN-inspecteur Verene Shephard volgens hem juist verguld moeten zijn. We zijn de rassen en daarmee het racisme ontstegen.

Puur biologisch bekeken heeft Wijnberg gelijk. Wetenschappers vonden in de loop der jaren vrijwel geen bewijs dat homo sapiens is op te delen in gedragsmatige of genetische ‘subsoorten’ – en geloof me, dat is niet omdat ze het niet hebben geprobeerd. Maar sociologisch gezien is ras wel degelijk een factor van belang. Zoals een kennis-of-color zei: ‘Vertel me niet dat ras niet bestaat zolang ik in een maatschappij leef waar ik elke dag beoordeeld word op de kleur van mijn huid.’ Kleurenblind zijn is vooralsnog een wit privilege.

Psycholoog Monnica Williams van de Universiteit van Louisville gaat zelfs nog een stapje verder en stelt dat kleurenblindheid zelfs racisme in de hand werkt. Door geen ras en huidskleur te willen zien, zo schrijft ze in een artikel op de website van Psychology Today, creëer je een samenleving die ook blind is voor de discriminatie en ongelijkheid, en voor het culturele erfgoed en het unieke perspectief van zwarte mensen. Kleurenblindheid maakt ras niet onzichtbaar, maar taboe.

Dit taboe kennen we ook in Nederland. Over ras spreken we normaliter niet. Groot is ons ongemak als kinderen een opmerking maken over de relatieve bruinheid van iemands huid. Dat hoor je immers niet te zien. Veel ouders denken dat als ze het maar nooit over ras hebben, hun kinderen automatisch kleurenblind opgroeien. Niets in minder waar. Kinderen maken uit zichzelf voortdurend onderscheid op basis van uiterlijk. In psychologische experimenten was het voldoende om zonder verder commentaar de ene helft van een klas rode t-shirts te geven, en de andere helft blauwe. Binnen een paar dagen was het shirtisme niet van de lucht. ‘Rood is gewoon beter en blauwen zijn stom!’, dat soort werk. Kinderen hebben nog niet geleerd dat je dit soort sentimenten onder het mom van kleurenblindheid moet verstoppen.

Tijdens het Zwarte Pieten-debat hielden ook volwassenen even op met het verstoppen van raciale ongenoegens assorti. Allerlei gevoelens die voorheen werden bedekt met de mantels der liefde en goed fatsoen staan er nu open en bloot bij. Zoals ik zei: ik vind dat goed. Liever dat het misnoegen en de intolerantie op straat ligt, waar we het kunnen bekijken en een schop kunnen geven, dan dat het verstopt zit in de harten van allemaal lieve, nette mensen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Luizenmoeders, moederfietsen, vaders die wordt gevraagd of ze vaker ‘op de kinderen passen’. Papa’s blijven een soort tweederangs ouders. Onterecht – maar waarom komen ze niet in opstand? Waar blijft de eerste vaderistische golf?

‘Nee, dit moet de moeder eigenlijk doen’, zegt de kraamhulp tegen mijn man. Met haar elleboog voelt ze of het badwater voor onze pasgeboren tweede dochter de juiste temperatuur heeft. Mijn man sputtert tegen: ‘Maar ik ben hier meestal degene die de kinderen in bad doet. En mijn vrouw heeft vier dagen geleden een keizersnee gehad.’ Hij stroopt demonstratief zijn mouwen op. De kraamhulp kijkt zuinig. ‘Ja, als je erop staat kan ik je niet tegenhouden. Maar dit is normaal gesproken echt de taak van de moeder, hoor! Vaders hebben dat verzorgende toch wat minder, hè.’

Onze kraamhulp was er één van de oude stempel. Meestal is ‘papaseksisme’ subtieler. Zoals de boeken voor aanstaande ouders, die steevast in de tweede persoon enkelvoud zijn geschreven – en de ‘jij’ is zelden of nooit de vader. Of de arts op het consultatiebureau die alleen de moeder aankijkt wanneer ze vraagt hoeveel de baby eet, drinkt, slaapt, plast en poept. De fietsenboer die geen vaderfietsen verkoopt, en begint te gniffelen als papa dan maar een moederfiets wil uitproberen. De restaurants waar de enige plek om de baby te verschonen op het damestoilet is. De voorbijganger die aan een vader in de speeltuin vraagt: ‘Dus jij past vandaag op de kinderen?’ De school die een briefje meegeeft: ‘Luizenmoeders gezocht.’ Het zit hem zelfs in de overdreven lof die de zeldzame fulltime huisvaders oogsten: ‘Wat een held, dat hij dat doet’ – alsof hun zorg extreem speciaal is, en niet iets dat een man gewoon zomaar kan.

De boodschap is telkens hetzelfde: als vader ben je een tweederangs ouder. Het maakt niet uit hoeveel luiers je verschoont, hoeveel neusjes je snuit en hoeveel kusjes je erop doet: het verzorgen van het nageslacht is nooit vanzelfsprekend jouw domein.

 

Tradities

Nu was dat natuurlijk ook eeuwenlang niet het geval. Vaders werkten buitenshuis en bemoeiden zich nauwelijks met de kinderen. Die traditionele rolverdeling zien we anno 2013 bijvoorbeeld terug in de uiterst karige vaderschapsverlofregeling in Nederland. Papa’s mogen twee dagen betaald vrijaf: één om de bevalling bij te wonen, en één om aangifte te doen van de pasgeboren telg in kwestie. Daarna kan vader, in ieder geval wat onze overheid betreft, weer gewoon aan het werk.

Veel vaders zijn hier niet gelukkig mee, blijkt als ik rondvraag onder bekenden en op twitter. Ze vinden twee dagen allemaal te kort, en zijn het er in meerderheid mee eens dat ook vaders van overheidswege vrij moeten krijgen om na de geboorte een paar weken met hun kind door te brengen. Maar de mannen zijn ook pragmatisch: liever dan actie te voeren voor een betere verlofregeling nemen ze  na de bevalling vakantiedagen op om het gebrek aan verlof te compenseren. Een eerste vaderistische golf, waarin papa’s met spandoeken naar het Malieveld tuigen om gelijke zorgrechten op de eisen, lijkt nog allesbehalve aanstaande.

En ook op het meer alledaagse papaseksisme wordt door veel mannen niet met irritatie maar met schouderophalen gereageerd. ‘Ja, het gebeurde wel, maar ik had er niet echt last van, dus ik heb het maar genegeerd’, zegt een kennis, vader van twee schoolgaande kinderen. Zijn vrouw zit het meer dwars: ‘Ik vind het afschuwelijk als iemand me tijdens een avondje uit vraagt of papa op de kinderen past.’

Op twitter zijn het dan ook vooral de moeders die met voorbeelden van vaderseksisme komen. ‘Op het consultatiebureau vroegen ze m’n echtgenoot waarom moeder er niet bij was’, vertelt een mama van drie zoons. Een verpleegkundige over haar partner: ‘Op verjaardagen vinden ze het schattig als hij een luier verschoont.’ Het lijkt erop dat zelfs de ongelijke behandeling van vaders voor een belangrijk deel een vrouwenaangelegenheid is.

 

De afwezige vader

Dat is misschien ook niet zo verwonderlijk. Want wat doen vaders als ze een paar weken thuis zijn gebleven bij de kersverse baby? Dan gaan ze gewoon weer keihard en lang aan het werk. Ondanks dat de media periodiek melden dat de papadag-vader nu echt in opmars is, is de zorg voor de kinderen in Nederland namelijk allesbehalve gelijk verdeeld over de seksen. ‘Mannen passen hun arbeidspatroon nauwelijks aan wanneer ze vader worden’, meldt de Emancipatiemonitor 2012. Maar liefst 95 procent werkt na de geboorte van een kind evenveel of zelfs meer. Het gevolg: van alle mannen werken de vaders gemiddeld de meeste uren: 40,6 per week. Voor elke vader met een papadag is er ook één die alleen op zondag het vlees komt snijden.

En zelfs als ze wel thuis zijn, zorgen vaders door de bank genomen minder voor de kinderen dan moeders, zo blijkt uit internationaal onderzoek. Ook in het weekend brengt papa bijvoorbeeld minder uur met zijn kinderen door dan mama. En de uren die wel aan het nageslacht worden besteed, worden door vaders aanzienlijk anders ingevuld. Dat concludeert socioloog Lyn Craig van de Universiteit van New South Wales nadat ze met haar collega’s ouders in Denemarken, Italië, Frankrijk en Australië ondervroeg over hun opvoedgewoonten. Het patroon is in alle landen hetzelfde: moeders doen het leeuwendeel van de fysieke zorg. Zij geven de kinderen eten, doen ze in bad, kleden ze aan, brengen ze naar de opvang of naar school. Vaders nemen vooral de minder zorggerichte taken voor hun rekening, zoals spelen, ravotten, voorlezen en dingen uitleggen. Die traditionele rolverdeling is een taai ding.

En zo hoort het ook, is het eeuwige argument tegen meer papa-emancipatie. Irene Zwaan, schrijver van het boek De afwezige vader bestaat niet, bepleitte vorige week in deze krant zelfs dat vaders onmisbaar zijn, juist omdat ze heel anders met hun kinderen omgaan dan moeders. Van mama krijg je als kind veiligheid en troost, maar van papa ‘leer je om met lef en onbevangen de samenleving in te stappen, avonturen aan te gaan en grenzen op te zoeken.’ Zonder deze invloed krijg je bange kinderen, schrijft ze.

Volgens Zwaan is er steeds meer onderzoek beschikbaar dat deze verschillende invloed van vaders en moeders op hun kinderen onderstreept. Wanneer ik de wetenschappelijke literatuur induik blijkt dat tegen te vallen. Het beste beschikbare onderzoek is een invloedrijk overzichtsartikel uit 2010, van de Amerikaanse sociologen Timothy Biblarz en Judith Stacey. Zij maken gehakt van de stelling van Zwaan. ‘Het onderzoek tot nu toe steunt de claim dat kinderen zowel een moeder als een vader nodig hebben niet’, concluderen ze, na het bestuderen van alle studies die sinds 1990 op dit vlak zijn gedaan. Studies gedaan sinds 2010 laten trouwens hetzelfde beeld zien.

Hoe is het idee van de onmisbare vader dan zo populair geworden? Volgens de sociologen komt dat doordat veel onderzoek een oneigenlijke vergelijking maakt tussen intacte heterogezinnen aan de ene kant, en alleenstaande moeders aan de andere kant. Het verschil in kinderwelzijn wordt volledig toegeschreven aan de vader. Maar dat is natuurlijk niet fair, want eenoudergezinnen hebben het vaak op allerlei vlakken lastiger. Het is eerlijker om alleenstaande moeders af te zetten tegen alleenstaande vaders, of heterostellen tegen lesbische moeders en homovaders. En wanneer je dat doet, blijkt dat het geslacht van de ouder bijzonder weinig uitmaakt voor het psychologisch reilen en zeilen van een kind.

Sterker nog: volgens Biblarz en Stacey zijn het juist vaders in een heterorelatie die het minst florissant uit de bus komen. Want van alle papa’s in hun artikel zijn zij gemiddeld het minst betrokken bij hun kind – hoewel de onderzoekers er met nadruk op wijzen dat deze mannen, wanneer ze er alleen voor komen te staan, alles in huis hebben om fantastische ouders te zijn. Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.

 

Poep is niet leuk 

Maar waarom? Daar komen seksisme en traditionele rolpatronen weer om de hoek kijken. Publicist Dylan van Rijsbergen, schrijver van het boek Het onbehagen van de man en vader van een peuterdochter, denkt dat de nadruk die in onze cultuur op de unieke rol van de moeder wordt gelegd, vaders gemakkelijk op een afstand zet. ‘Zij zijn volgens het stereotype op zijn best een soort stoere kluns’, zegt hij. Een herkenbaar beeld, blijkt ook als ik rondvraag. Een Nijmeegse onderzoekster vertelt op twitter: ‘Mijn man ergert zich aan de denigrerende toon in vrouwenbladen: “Dit kan papa zelfs”.’

Met zo’n hulpeloze-kneus-stereotype aan je broek bedenk je je als man wel twee keer voordat je je op het traditionele terrein van de vrouw gaan begeven, en je opgeeft als luizenmoeder, of een moederfiets gaat kopen. Temeer omdat er een bepaald type vrouw is dat de macht in ‘haar’ territorium liever niet wil delen. Van Rijsbergen: ‘Heb je de baby aangekleed, neemt zij hem onmiddellijk weer mee naar boven omdat er van de outfit niets klopt.’ Het zijn ook deze vrouwen die naast mijn man gingen staan als hij in het damestoilet één van onze dochters verluierde, en liefjes maar ook een beetje passief-agressief vroegen: ‘Lukt je dat wel? Moet ik even helpen?’

Maar koudwatervrees is niet de enige reden dat vaders, denkt Van Rijsbergen. Hij vermoed dat veel vaders aan cherrypicking doen. Voorlezen of stoeien, dat willen ze best, maar door de supermarkt lopen met een krijsende peuter in het wagentje, dat is gewoon lang zo leuk niet, en aan het knippen van teennagels is geen eer te behalen.

De werkelijkheid van het zorgende ouderschap is namelijk niet zo fraai als het beeld dat in media en advertenties vaak van de papadag-vader wordt geschetst: een knappe, modieus ongeschoren man, die gelukzalig glimlachend in een onwaarschijnlijk wit t-shirt langs de branding rent, terwijl hij een knappe baby in zijn sterke armen op en neer laat deinen. In het echt had papa een braakselvlek op zijn rechterschouder gehad, en een veel te zware luiertas over zijn linker, en renden ze zo hard omdat de babydiarree elk moment uit de luier en over de broeksboord van de kleine dreigde te borrelen. Van Rijsbergen: ‘Dus als je dat met dank aan traditionele rolpatronen aan je voorbij kunt laten gaan, dan is dat best een aantrekkelijk idee.’

Maar tegelijkertijd is dat ook zonde. Want niet alleen helpt actief vaderschap de vrouwenemancipatie een handje, een minder betrokken vader die alleen de leuke opvoeddingetjes doet mist ook iets wezenlijks in de relatie met zijn kind. Van Rijsbergen spreekt uit ervaring: ‘Toen mijn partner tijdelijk werkloos was, merkte ik dat we vrij snel in een andere taakverdeling schoten. Ik zorgde minder voor mijn dochter, en daarmee verloor ik iets in de speciale band die ik met haar had.’

Wat dat ‘iets’ precies is, is niet eenvoudig onder woorden te brengen. Maar het is ongeveer dit: dat je na een avond onglorieus gehannes met thermometers, paracetamolzetpillen en emmertjes kots de bezwete haartjes van het voorhoofd van je kind veegt, en dat je kind dan een klein handje in de jouwe legt en zegt: ‘Alsjeblieft niet weggaan. Ik voel me minder naar als jij bij me bent.’

Papa’s, dat is de moeite waard om harder voor te vechten. Laat vaderseksisme, stereotypen en tradities de kolere krijgen. Jullie kunnen het.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elk jaar weet dit gezeur.’ Daarmee wuifde Henk Westbroek afgelopen maandag aan tafel bij Pauw & Witteman de zwarte piet-technische bezwaren van kunstenaar Quinsy Gario weg. Dit was nadat hij Gario langdurig had uitgelachen, en voordat hij tegen hem ging schreeuwen. Erg verheffend was het niet.

Maar ondanks dat bij Pauw & Witteman weglachen het nieuwe luisteren lijkt, hebben Gario en de zijnen links en rechts natuurlijk wel een puntje of wat. Ze vinden zwarte piet racistisch; een ‘koloniale oprisping’ die geen plek meer heeft in het moderne veelkleurige Nederland.

Op die analyse is nuchter bekeken weinig af te dingen. Want zwarte piet, zijn imago van kindervriend ten spijt, ís blackface: de gitzwarte, goudberingde, roodbelipte negerkarikatuur die we nog zo goed kennen uit oude Sjors & Sjimmies – ‘Jimmie leuk vinden!’ –, bedacht op een moment in de negentiende eeuw dat het concept beschaving nog niet voldoende was ingedaald om al tot afschaffing van de slavernij te leiden.

De tegenwerping dat piet een schoorsteenveger is en derhalve zwart van roet, is overduidelijk flauwekul – tenzij je denkt dat in schoorstenen afropruiken en lippenstiften verstopt zitten die, du moment dat hij zich aldaar begeeft om cadeaus te bezorgen, spontaan op het pietengezicht springen. En zelfs dan zou hij bij aankomst op de stoomboot nog een schone en dus huidkleurige snoet moet hebben, want dan zitten de cadeaus immers in het scheepsruim en heeft pietermans nog geen schoorsteen van binnen gezien.

Dus is dit waar we elk jaar weer in collectieve knusheid naar kijken: een optocht met een blanke heer, hooggezeten op een wit paard, die waardig naar de menigte wuift terwijl zijn op negerslaven geïnspireerde knechten om hem heen dartelen, deugnieterig en dom doen, en de goedheiligman met hand- en spandiensten ondersteunen, zoals dat een goede ondergeschikte betaamt.

Dat kinderen hier in al hun leeftijdsgerelateerde naïviteit geen racisme maar een feestje in zien, is nauwelijks relevant. Het probleem is dat hun ouders, die wél kennis hebben van slavernij, dondersgoed weten hoe een schoorsteenveger eruit hoort te zien en aan wie bij herhaling dat blackface-dingetje is uitgelegd, toch hun ogen sluiten voor het feit dat we in ons land elk najaar weer in opperste vrolijkheid één van de duisterste bladzijden uit onze geschiedenis in feestvorm gieten.

En dan vinden we het gek dat veel nakomelingen van die slaven dit niet helemaal super-toppie-gezellig vinden. De oprechte gekwetstheid van zwarte mensen leidt zelfs tot grote woede, want niemand mag het in zijn hoofd halen om ‘een leuk kinderfeest te verpesten’. Alsof kinderen niet evenveel lol hebben met groene, gele en rode pieten, zoals in 2006, toen de NPS in een vlaag van helaas tijdelijke wijsheid regenboogpieten uitvond. Kleuters in den lande kropen helemaal niet massaal depressief en hevig getraumatiseerd in hun bed. Ze vierden gewoon lekker sinterklaas.

Dit in tegenstelling tot, wederom, flink wat volwassenen. Het regende klachten bij de NPS. Medewerkers werden bedreigd. In kranten spraken columnisten en briefschrijvers over ‘cultuurbarbaren’, ‘multicultikoorts’, en over hoe willen afschaffen van – aldus de toentertijdse Telegraaf – ‘negertjes in de knechtenrol’ een voorbeeld is van ‘totaal doorgeslagen angst voor discriminatie’. Nee, bespottelijk, want piet hoort gewoon zwart en ‘ze’ moeten met hun fikken van ‘ons’ feest afblijven, anders rotten ze maar op naar hun eigen land. En dat maakt ons geen racisten, dat is gewoon gezond verstand. Kutnegers.

Het is deze nationale allergische reactie op het zwarte pieten-debat die me echt zorgen baart. Want wat zegt dit over Nederland? Wat leren kinderen hier nou van? Dat volwassenen op een facebookbericht van Pauw & Witteman over Quinsy Gario reageren met (sic): ‘Ze moeten die vent een steen om de nek binden en tussen de haaien gooien laat hem lekker optiefen die malloot’? En dat de verontwaardiging die op zo’n opmerking volgt vele, vele malen kleiner is dan de woede op iemand die kritiek durfde te hebben op zwarte piet?

Ik vrees dit: dat het oké is om iemand die laat weten dat hij door jou gekwetst is uit te lachen en weg of dood te wensen. Dat de bezwaren van een zwarte minderheid ondergeschikt zijn aan de feestelijkheden van de witte meerderheid. Dat zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. En dát, lieve mensen, is puur, onversneden racisme.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

bart smit stofzuigt‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Het staat er echt, op een roze bladzijde vol schattige kleutermeisjes met speelgoedstofzuigertjes en plastic schoonmaaktrolleys, in het nieuwe Dikke Cadeauboek van Bart Smit. Op de pagina met poppen – wederom roze en met enkel meisjes – staat: ‘Verzorg jouw baby als een echte mama’.

Jongens zijn er ook, in het speelgoedboek. Zij bemannen de pagina met de tekst ‘voor jonge wetenschappers’, gluren door een microscoop, boksen en worden piloot. Alsof de tweede feministische golf van pure roze-blauwe speelgoedschrik in rook is opgegaan en het geen 2013 is, maar 1955.

Het cadeauboek van Bart Smit staat daarom in mijn online seksismemuseum. Sinds maart 2013 verzamel ik op een blog voorbeelden van stereotype bevestigend huis-, tuin- en keukenseksisme. Ik krijg hulp van tientallen bezoekers die gewapend met mobiele telefooncamera’s seksisme vastleggen. Jongens gereduceerd tot competitieve kostwinners-in-spé, meisjes al piepjong in de rol van huismoeder geduwd. Mannen weggezet als slechte vaders, vrouwen als immer zorgzame moeders. Hij stoer, zij lief. Hij actief, zij passief. Hij sportief, zij mooi. Hij geil, zij sexy. Hij een astronaut, zij een prinses.

In ruim zeven maanden groeide de collectie tot meer dan 300 voorbeelden. Dat is meer dan één nieuwe seksistische toevoeging voor elke dag dat het museum bestaat.

Wat maakt dat nou allemaal uit, vragen museumbezoekers me soms. Het is maar een Dik Cadeauboek, of een reclame, of een sleutelhanger. Heb je niets nuttigers om je druk over te maken? Genocide in Sudan of zo?

Goed punt. Wie het niet erg vindt dat wetenschap, sport en techniek alleen voor jongens lijkt te zijn, en dat meiden zich vanaf hun kleutertijd voorbereid weten op een bestaan als sexy huisvrouw, moet zich hier vooral niet over opwinden. Dat is maar slecht voor de bloeddruk.

Maar als je kinderen wat meer keuzevrijheid gunt, dan is wat milde irritatie misschien niet zo’n gek idee. Want hoewel er natuurlijk jongens zijn die van nature precies in het blauwe hokje passen, en meiden die nooit iets anders hebben willen worden dan mooi en/of moeder – en ik de laatste zal zijn om deze kinderen of hun ouders ook maar een strobreed in de weg te leggen; ik ben geen feministische dictator – zijn er ook een heleboel jongensachtige meisjes en meisjesachtige jongens die dat niet doen.

De niet aflatende stroom stereotiepe voorbeelden in mijn seksismemuseum laten zien dat er voor zulke kinderen eigenlijk geen plek is. Dag in, dag uit krijgen kinderen en volwassen micro-aanwijzingen over wat de ‘natuurlijke’ rol is van de man en van de vrouw. Het zijn altijd dezelfde stereotypen; zelden of nooit worden ze uitgedaagd door de bedrijven die de stroom rolbevestigende roze-blauwe producten in de schappen leggen. Dat getuigt niet van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, want diversiteit is er zo niet of nauwelijks, en dat gaat uiteindelijk ten koste van de keuzevrijheid van mannen en vrouwen en van onze zoons en dochters. Een meisje dat astronaut wil worden staat daardoor op voorhand al met 1-0 achter, want zij is ‘anders’ en ‘raar’, want ‘dat is voor jongens’.

Bovendien laat wetenschappelijk onderzoek* zien dat speelgoedvoorkeur zich helemaal niet zo netjes naar sekse schikt. Een veelzeggende Zweedse studie liet meiden van twee tot tien jaar met allerlei speelgoed spelen, van een speelgoedbus tot een theeservies en van poppen tot X-men. Onderzoekers hielden nauwgezet bij hoeveel tijd er met elk type speelgoedje werd doorgebracht. De absolute winnaar: niet de barbies, niet de poppen, maar de blokken. Op plek twee: de mini-autogarage.

Echte jongens en meisjes komen niet in de smaakjes blauw of roze. En zolang Bart Smit en co denken dat ze het beter weten dan kinderen zelf, blijft het seksismemuseum geopend voor publiek.

 

*) Bron: Rebacca Jordan-Young, Brainstorm (2010, Harvard University Press)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou, jongens, wij feministen zijn klaar, hoor! De tuinbroeken kunnen in een doos op zolder en de beha’s mogen van de brandstapel en weer gewoon, hup, om de tietjes. De emancipatie is volbracht, het glazen plafond gebroken.

Althans, dat dacht ik even, toen ik de krant van afgelopen woensdag doorbladerde. ‘Met de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof is het wel zo’n beetje klaar’, meldde een artikel op pagina zeven. En eventueel-Topvrouw-van-het-Jaar Thessa Menssen vroeg zich in een interview af waarom die verkiezing nog nodig is terwijl ze om zich heen zoveel topvrouwen ziet. Als kers op de appelmoes concludeerde Peter de Waard in zijn column dat ook het geringe aantal vrouwelijke economen niet alleen te wijten is aan het glazen plafond.

Ik had al bijna mijn Germaine Greer-boeken opgeruimd, mijn mannenhaatgenerator naar Het Goed gebracht en mijn okselhaar geschoren, toen ik verder las. Die voltooide Binnenhof-emancipatie, bijvoorbeeld, werd geïllustreerd met de volgende cijfers: ‘De Tweede Kamer telt al jaren aardig wat vrouwen, sinds 2005 steeds minstens 36 procent.’ Daarmee bevinden we ons – volgens dit artikel – ‘op de drempel van een evenwicht tussen de geslachten.’

Noem me een kniesoor, maar in mijn universum ligt evenwicht ergens rond de 50 procent, en niet op het punt dat er nog ruwweg twee keer zoveel mannen als vrouwen in de Kamer zitten. En zeker niet als volgens hetzelfde artikel een stevig debat onder die vrouwen door de heren parlementariërs als ‘gekijf’ wordt betiteld. Of als op de foto met hoofdrolspelers tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen alleen blanke mannen van een zekere leeftijd te zien zijn.

En ook topvrouw Thessa Menssen liet bij nader inzien een minder optimistisch geluid horen. Net als de andere twee genomineerde topvrouwen vertelde ze dat vrouwen het anno 2013 nog steeds lastiger hebben dan mannen, in hun odyssee naar de bestuurskamer. ‘Al was het maar omdat vrouwen nog altijd eerst wordt gevraagd hoe ze gezinsleven en carrière denken te combineren.’ Een observatie die uitermate treffend werd geïllustreerd door Peter de Waard, die in voornoemde zoektocht naar de vermiste economievrouwen deze verklaring poneerde over hun opleiding: ‘Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat de lesstof te veel nadruk legt op wiskunde formules als multipliers in plaats van echte keuzevraagstukken: kies ik voor een baby of voor een carrière.’

Die keuze hoeven mannelijke economen blijkbaar niet te maken. Maar vrouwen wel, en daarmee maakt De Waard zich schuldig aan precies datgene dat de topvrouwen zo ergerde: het achteloze seksisme waarmee alleen vrouwen worden aangesproken op de zorg voor de kindekes teer.

Het is een schoolvoorbeeld van wat onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers de ‘new soft war on women’ noemen. In hun boek dat volgende maand verschijnt, betogen ze dat seksisme á la Mad Men weliswaar is uitgestorven, maar dat het is vervangen door een subtielere manier van vrouwen discrimineren.

Nog een voorbeeld. Al aan de universiteit worden bij de echte ‘mannenopleidingen’ – Barnett en Rivers geven in een artikel in de Huffington Post de studie rechten als voorbeeld, maar het geldt vast ook voor economie – aan meiden hogere eisen gesteld dan aan jongens. Hun acties worden onder een wantrouwend vergrootglas gelegd dat mannen bespaard blijft. Dat maakt ze, logischerwijs, huiverig om risico’s te nemen. Maar zonder bluffen en gokken kom je minder ver.

Er zijn natuurlijk vrouwen die hier schijt aan hebben en toch gewoon van zich laten horen. Voor hen staat seksistische valkuil nummer twee klaar. Want uit zowel de praktijk als wetenschappelijke experimenten blijkt dat mondige vrouwen niet alleen minder competent worden gevonden dan mannen die zich exact hetzelfde gedragen, ze worden ook gezien als minder aardig (zie ook de ‘kijvende’ vrouwen in ons Neerlands parlement). Het gevolg: vrouwen die hun stem laten horen maken minder kans op een goede baan of promotie.

Dus, nee, we kunnen niet stellen dat ‘de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof wel zo’n beetje klaar is.’ En ook de stelling dat niet zozeer het glazen plafond maar vooral persoonlijke keuzes de economenvrouwen parten spelen lijkt me, nou ja, een tikkie naïef.

Ik heb eens diep gezucht bij al die onnozelheid. Beha in de fik gezet, tuinbroek weer aan. Germaine Greer terug op de boekenplank. We zijn blijkbaar toch niet klaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.