dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Is dit nou de grote maatschappelijke misstand waar we het dagen over moeten hebben?’ Dat vroeg Piet Klein, adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws, zich afgelopen maandag op de radio af. Aanleiding was de slettenspecial van het ons allereigenste Volkskrant Magazine afgelopen zaterdag, dat weer was aangeleid door de verschijning van ‘Sletvrees’, het nieuwe boek en de nieuwe film van Sunny Bergman.

Klein had de special niet gelezen, maar hij was toch slet- en Sunny-moe. Liever las hij over internationale politiek of de effecten van beleid.

De vraag van Klein bleef door mijn hoofd spoken. Want ik hoor hem de laatste tijd vaker, in allerlei variaties. ‘Kun je je niet druk maken over iets écht belangrijks?’ vroegen mensen me toen ik het had over de Bart Smit-folder waarin de meisjes ‘net als mama’ lekker stonden te stofzuigen terwijl jongens door microscopen mochten gluren en dromen van een carrière als piloot. De lustpil voor vrouwen was volgens commentaar vanaf de zijlijn ‘ook al zo’n non-issue’. De oproep om Zwarte Piet te ontdoen van zijn racistische kantjes werd door velen afgedaan als gezeur. De Telegraaf lanceerde er zelfs een peiling over, waarop bijna tienduizend lezers reageerden. Van hen was 96 procent het eens met de stelling dat de pietendiscussie gestopt moet worden.

De discussie stoppen. Noem me een gutmensch met een polderfetisj, maar dat vind ik verontrustend. Want met zo’n oproep staakt elke uitwisseling van argumenten. Door te zeggen dat ergens niet over gepraat hoeft te worden, dat iets te onbelangrijk is om het er zelfs maar even over te hebben, voorkom je bovendien op nogal snaakse wijze dat je inhoudelijk moet reageren. En je plaatst jezelf boven degene die het onderwerp ter tafel bracht: jij hebt wel iets beters te doen dan nadenken over deze ongein. Dus willen alle stoorzenders even hun tet houden, alstublieft, dankuwel?

Niet elk onderwerp maakt evenveel kans op zo’n reactie. Zo is er zelden iemand die zich op deze wijze uitlaat over de uitgebreide eredivisie-verslaggeving in de krant – iets waar de wereld in mijn ogen dan weer probleemloos zonder zou kunnen. Of het Libor-schandaal: het zal mij volstrekt worst wezen, maar ik heb nog niemand horen klagen dat dit op de schaal der stervende kindjes in Afrika van onvoldoende gewicht is en dus onbesproken moet blijven.

Gisteren stond er op pagina twee van deze krant een artikeltje over hoe een aap met zijn brein twee virtuele armen kan besturen. Dat is natuurlijk ontzettend gaaf, en het kan wellicht veel betekenen voor de ontwikkeling van exoskeletten voor verlamde mensen, maar het is nauwelijks een van de Grote Maatschappelijke Issues van deze tijd. Er zijn, om maar eens iets te noemen, veel meer mensen die gebukt gaan onder racisme of onder de angst om een slet gevonden te worden dan mensen die lijden aan een gebrek aan hersenbestuurbare exoskeletten. Toch verwacht ik geen gepikeerde brieven in de krant die dit alleraardigste wetenschapsbericht afzetten tegen een advertentie van het boek van meisjesrechtenactivist Malala en afkeurend opmerken dat dit ‘een te groot contrast’ is. En dat gebeurde met de slettenspecial wel.

Het zijn opvallend vaak de onderwerpen die vooral vrouwen aangaan, of etnische minderheden, waarover gezwegen moet worden. Ik herinner me hoe Trouw dit jaar vlak voor Internationale Vrouwendag in haar zaterdagbijlages een flink aantal artikelen over vrouwenzaken had opgenomen. Er stond bijvoorbeeld een zeer lezenswaardig stuk in over het gegeven dat vrouwen vaak wat flexibeler in hun seksuele oriëntatie zijn dan mannen. Dat had aanleiding kunnen zijn tot allerlei vormen van inhoudelijk debat. Maar in plaats daarvan kwamen er boze brieven in de krant over het teveel aan vrouwen en hoe dat de lust tot lezen ontnam.

En ik dacht: het is al erg genoeg dat zulke ‘vrouwenonderwerpen’ niet elke dag breed uitgemeten in de krant staan – vergelijkbaar met eredivisievoetbal bijvoorbeeld –, maar dat ruime aandacht daarvoor beperkt blijft tot speciale gelegenheden. Laat staan dat het een primaire reactie is om te zeggen: dit was te onbelangrijk om te bespreken. Het heeft iets onbeschaafds om te stellen dat minderheden maar beter kunnen zwijgen. Want als naar minderheden niet geluisterd wordt, is democratie niets anders dan de dictatuur van de meerderheid. En zoals de dichteres Jana Beranová schreef: als niemand luistert naar niemand, vallen er doden in plaats van woorden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik dacht dat het een eitje zou zijn. Aan tafel bij Pauw & Witteman zou ik even haarfijn uitleggen waarom de nieuwe speelgoedcatalogus van Bart Smit een slecht idee was. In die folder waren meisjes achter roze stofzuigertjes en schoonmaaktrolly’s gezet met de tekst: ‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Jongens waren in geen velden of wegen te bekennen. Die stonden enkele tientallen bladzijden verderop door microscopen te kijken of zich voor te bereiden op een leven als piloot.

Het is gedragswetenschappelijke basiskennis dat zulke stereotypering invloed heeft op de keuzes die we (m/v) maken in onze levens. Een meisje dat altijd hoort dat zorgen en poetsen bij haar sekse past begint lastiger een carrière als technisch natuurkundige. Maar tot mijn verrassing werd deze gedachtegang aan tafel bij Pauw & Witteman maar belachelijk gevonden. Neurobioloog Dick Swaab deed het voorkomen alsof enkel mentaal uitgedaagde jaren ‘70-tuinbroekfeministen nog denken dat iets anders dan prenatale geslachtshormonen en de daarin gemarineerde hersenen ons gedrag bepalen.

Op weg naar huis zat ik hier over na te denken. Hoe kon het nou, dat ik zojuist de psychologische communis opinio had weergegeven, en dat deze werd weggewuifd ten faveure van een ‘100 procent aangeboren’-gedachte die op het gebied van sekseverschillen zo vaak weerlegd is dat slechts een handjevol koppigerds er nog in geloven? Hoe kan het dat het nature-verhaal voor zovelen nog steeds geloofwaardiger is dan het nurture-verhaal? Waarom wordt de ene wetenschappelijk verklaring eigenlijk zoveel gemakkelijker collectief omarmd dan de andere?

Ik dacht aan Kuhn, en zijn ideeën over wetenschapsrevoluties. Dat wetenschap sprongsgewijs vooruit gaat. Echte vooruitgang komt pas op het moment dat de huidige paradigma’s en het daaraan verbonden diepgewortelde wereldbeeld onhoudbaar blijken. Dat gaat niet zonder een strijd van felle voor- en tegenstanders, waarbij er veel verzet is tegen het bewijs dat de revolutionairen aandragen. Men geloofde Copernicus ook niet zomaar op zijn mooie bruine ogen toen hij zei dat de aarde om de zon draaide in plaats van andersom.

Sinds Copernicus hebben we nog vier zulke revoluties meegemaakt, zegt de invloedrijke psycholoog Vilayanur Ramachandran. Darwin bracht het idee dat mensen geen goddelijke creatie zijn maar de uitkomst van honderden miljoenen jaren evolutie. Freud introduceerde het idee van het onbewuste: niet alles wat we doen is bedacht. De ontdekking van DNA. En tot slot noemt Ramachandran de neurorevolutie: dat we niet meer zijn dan een pak neuronen, en dat we door deze te bestuderen eindelijk de essentie van de denkende mens zullen ontdekken.

Dit is de huidige revolutie. Het is bovendien de derde die qua wereldbeeld het natuurlijke in de mens benadrukt in plaats van het sociale. Evolutie, genen, hersenen: de maatschappij is eraan gewend geraakt van de wetenschap te horen dat biologie bepaalt wie we zijn.

Veel feministen nuanceren dit, hoewel ze het biologische in de mens niet ontkennen. Mensen blijven dieren, voor een belangrijk deel gedreven door oerdriften – seks, eten, niet alleen zijn, nog meer seks. Maar zoals elk dier zorgen ook wij dat we ons aanpassen aan onze omgeving. En de omgeving van het rijke, tot in de overlevingstechnische puntjes verzorgde westen wordt nu eenmaal niet in eerste plaats gedomineerd door natuurlijke omstandigheden als voedseltekorten, kou, hitte, droogte en nattigheid, maar door sociale omstandigheden. Speelgoedwinkels die voortdurend benadrukken dat jongens stoer zijn en meisjes mooi, huiselijk en zorgzaam, bijvoorbeeld.

Maar dat Bart Smit en co dat benadrukken maakt het nog geen natuurwet. In andere culturen gelden voor man en vrouw andere stereotypen, regels en verwachtingen. Bijvoorbeeld: onlangs vonden archeologen twee Etruskische skeletten, waarvan één met speer en de ander met juwelen. Onmiddellijk repte men over een krijgsprins en zijn vrouw. Totdat DNA-onderzoek uitwees dat deze speerdragende prins eigenlijk een prinses was. En het skelet met de juwelen was een man. Oeps.

Zulk nieuws relativeert. Ons DNA mag dan misschien onmiskenbaar mannelijk of vrouwelijk zijn, ons gedrag wordt minstens evenzeer door onze sociale omgeving bepaald. Momenteel is die omgeving vrij strikt: roze versus blauw. Dat vinden feministen – terecht – reden voor een revolutie. Maar de belangrijker revolutie is misschien wel een wetenschappelijke: dat we eindelijk het idee loslaten dat je mensen kunt begrijpen door enkel hun brein, evolutie en genen te bekijken, zonder de omgeving in acht te nemen. Dat we meer zijn dan onze biologie. Dat we door en door sociale dieren zijn.

 

Foto: FreeImages.com/Mikael Conhamn

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet hip om te zeggen, maar ik ben heel blij met de felle Zwarte Pieten-discussie. En ook met die Pietitie op Facebook, waar een slordige twee miljoen mensen hebben laten weten dat ze Zwarte Piet leuk vinden en dat hij moet blijven.

Onder die twee miljoen zitten dierbaren van me. Mannen en vrouwen voor wie ik, indien noodzakelijk, een brandend huis in zou rennen, en zij – zo hoop je dan – ook voor mij. Aardige, warme, nette mensen. Geen Wilders-stemmers. Fijne buren, lief voor dieren. Vrijwilligerswerkers. Goed volk.

Ik ben blij met deze mensen en met het debat omdat het me iets leert over het Nederland van nu. Zo is het belangrijk om te weten dat deze twee miljoen zichzelf geen racist vinden. Ook niet als ze zeggen dat eenieder die Zwarte Piet wil moderniseren ‘maar moet oppleuren’. En ook niet als ze vernemen dat er achter blackface een inherente hatelijkheid zit, of historici horen opperen dat Piet is afgeleid van Afrikaanse kindslaven. Dit alles glijdt van hen af als een gebakken ei van teflon. Het heeft namelijk niets met hén te maken. Zíj maken geen onderscheid tussen mensen met een witte en een donkere huid. Nooit gedaan ook. Wij zijn kleurenblind, dus laat ons kinderfeest met rust.

Op de website van De Correspondent gaf Rob Wijnberg een wat doordachtere versie van deze denkwijze ten beste. Hij vertelt dat hij als ‘raciaal scepticus’ niet in ras gelooft. Volgens hem is ras een culture misvatting, gebaseerd op het ouderwetse idee dat je de menselijke soort zou kunnen opdelen in aparte, uiterlijk verschillende clubjes. Het woord ‘ras’ verwijst volgens Wijnberg niet naar iets dat werkelijk bestaat.

Vervolgens redeneert Wijnberg dat veel Nederlanders, conform deze wijsheid, geen onderscheid naar ras maken en dus geheel en al uit kleurenblindheid in Zwarte Piet geen negerkarikatuur of denigrerende verwijzing naar het slavernijverleden zien. Met dat niet-zien zou VN-inspecteur Verene Shephard volgens hem juist verguld moeten zijn. We zijn de rassen en daarmee het racisme ontstegen.

Puur biologisch bekeken heeft Wijnberg gelijk. Wetenschappers vonden in de loop der jaren vrijwel geen bewijs dat homo sapiens is op te delen in gedragsmatige of genetische ‘subsoorten’ – en geloof me, dat is niet omdat ze het niet hebben geprobeerd. Maar sociologisch gezien is ras wel degelijk een factor van belang. Zoals een kennis-of-color zei: ‘Vertel me niet dat ras niet bestaat zolang ik in een maatschappij leef waar ik elke dag beoordeeld word op de kleur van mijn huid.’ Kleurenblind zijn is vooralsnog een wit privilege.

Psycholoog Monnica Williams van de Universiteit van Louisville gaat zelfs nog een stapje verder en stelt dat kleurenblindheid zelfs racisme in de hand werkt. Door geen ras en huidskleur te willen zien, zo schrijft ze in een artikel op de website van Psychology Today, creëer je een samenleving die ook blind is voor de discriminatie en ongelijkheid, en voor het culturele erfgoed en het unieke perspectief van zwarte mensen. Kleurenblindheid maakt ras niet onzichtbaar, maar taboe.

Dit taboe kennen we ook in Nederland. Over ras spreken we normaliter niet. Groot is ons ongemak als kinderen een opmerking maken over de relatieve bruinheid van iemands huid. Dat hoor je immers niet te zien. Veel ouders denken dat als ze het maar nooit over ras hebben, hun kinderen automatisch kleurenblind opgroeien. Niets in minder waar. Kinderen maken uit zichzelf voortdurend onderscheid op basis van uiterlijk. In psychologische experimenten was het voldoende om zonder verder commentaar de ene helft van een klas rode t-shirts te geven, en de andere helft blauwe. Binnen een paar dagen was het shirtisme niet van de lucht. ‘Rood is gewoon beter en blauwen zijn stom!’, dat soort werk. Kinderen hebben nog niet geleerd dat je dit soort sentimenten onder het mom van kleurenblindheid moet verstoppen.

Tijdens het Zwarte Pieten-debat hielden ook volwassenen even op met het verstoppen van raciale ongenoegens assorti. Allerlei gevoelens die voorheen werden bedekt met de mantels der liefde en goed fatsoen staan er nu open en bloot bij. Zoals ik zei: ik vind dat goed. Liever dat het misnoegen en de intolerantie op straat ligt, waar we het kunnen bekijken en een schop kunnen geven, dan dat het verstopt zit in de harten van allemaal lieve, nette mensen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had bijna medelijden met koning Willem-Alexander, afgelopen Prinsjesdag. Het is immers niet niks om in je allereerste troonrede de verzorgingsstaat te moeten doodverklaren. Vanaf nu hebben we een ‘participatiesamenleving’ waarin ‘van iedereen die dat kan, wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen.’

Ik kan me niet voorstellen dat onze vorst deze woorden met genoegen heeft uitgesproken. Niet omdat hij er zelf onder zal lijden: met een inkomen van 850.000 euro per jaar is hij tamelijk immuun voor het zoveelste bezuinigingsrondje. Maar wel omdat onze koning me een intelligent man lijkt, die vast onmiddellijk inzag dat zo’n participatiesamenleving een wassen neus van jewelste is.

En wel hierom: de enige manier waarop zo’n samenleving de afbraak van de verzorgingsstaat kan opvangen, is als er in ons land massa’s mensen zijn die wel van alles kunnen, maar nu hun verantwoordelijkheid onvoldoende nemen. Een soort ‘luie donder’-potentieel, van mensen die nu niet maar straks wel de maatschappelijke verantwoorde handen uit de mouwen zullen steken. Zij moeten immers het gat vullen dat ontstaat door alle bezuinigingen.

Als daarentegen het gros van de burgers nu al zijn uiterste best doet om de boel draaiende te houden, en de grenzen van onze collectieve vermogens min of meer bereikt zijn, dan blijft het gat dat de verzorgingsstaat achterlaat gewoon een gat, en levert de participatiesamenleving niets op behalve de introductie van een fraai Scrabble-woord.

Dus: hoe staat het met ons nationale ‘luie donder’-potentieel? Niet zo best, vrees ik. Een paar weken was ik bij een huisarts om voor een verzekeringsaanvraag gezondheidsgekeurd te worden. Terwijl ze mijn bloeddruk opnam, zei ze tegen me: ‘Ik snap eigenlijk niet dat verzekeraars nog steeds willen dat ik bij jonge mensen alleen naar hun fysieke gezondheid kijk. Want veruit de meeste van hen die ik in mijn praktijk zie, komen vanwege een burn-out. Dat is het grootste risico.’ Cijfers van het CBS bevestigen dat het aantal mensen met een burn-out al jaren stijgt.

In gedachten ging ik mijn vrienden en oud-studiegenoten af. En inderdaad: bijna allemaal hebben ze op een zeker punt een paar weken of zelfs maanden thuisgezeten wegens opgebrand zijn. En we zijn nog maar begin dertig.

Volgens de Vlaamse psychiater Paul Verhaeghe heeft dat alles te maken met de manier waarop de maatschappij momenteel is ingericht. Want het gaat tegenwoordig niet echt over participatie, maar over hoe je zorgt je geen loser wordt. In de snoeiharde en hyperindividualistische competitie om goede banen moet je altijd haantje of hennetje de voorste zijn. Je talenten optimaal inzetten, competenties ontwikkelen en persoonlijk groeien tot je er een punthoofd van krijgt.

Wie in deze race kopje onder gaat, heeft dat aan zichzelf te danken. Mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering verdienen geen mededogen, die moeten ‘gewoon aan de bak’. Wie dat niet lukt of kan, is een profiteur of heeft gefaald – zelfs in een arbeidsmarkt met bijna 700.000 werklozen. Vergeleken met zo’n brandmerk is een diagnose als ‘burn-out’, zo betoogt Verhaeghe, bijna een opluchting: kijk maar, ik kan er niets aan doen dat ik aan de zijlijn sta, want ik ben ziek.

Verhaeghe noemt dit de Enron-maatschappij, naar het Amerikaanse energiebedrijf. Eind jaren negentig voerden de topmanagers daar het zogeheten Rand and Yank-systeem in. Collega’s moesten met elkaar concurreren, werknemers werden voortdurend beoordeeld. Elk jaar volgde er een afrekening. De allerbesten kregen een stoot bonussen en een promotie. Wie tot de slechtste tien procent behoorde, werd tentoongesteld als mislukkeling en vervolgens ontslagen.

Met Enron liep het niet goed af. Want in plaats van dat de werknemers aan de hogere verwachtingen voldeden en nog veel harder gingen werken, gingen ze frauderen en liegen over hun prestaties. Het energiebedrijf ging eraan ten onder.

Ik voorzie een vergelijkbaar lot voor onze participatiesamenleving. Veruit de meeste mensen doen nu al alles wat ze kunnen. Zovelen houden nu al financieel en emotioneel maar net het hoofd boven water, jonglerend tussen koopkrachtverlies, onder water staande hypotheken, zieke ouders, veeleisende banen die ten koste van alles behouden moeten worden en kinderen in de peperdure opvang. Veel ‘luie donder’-potentieel is er niet.

Als onze regering desondanks de zorgstaat afschaft en denkt dat we allemaal ergens nog wel een extra tandje vinden om bij te zetten, dan vrees ik dat Nederland zal eindigen zoals Enron: corrupt, opgebrand, of allebei. En mogelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/Griszka Niewiadomski

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou, jongens, wij feministen zijn klaar, hoor! De tuinbroeken kunnen in een doos op zolder en de beha’s mogen van de brandstapel en weer gewoon, hup, om de tietjes. De emancipatie is volbracht, het glazen plafond gebroken.

Althans, dat dacht ik even, toen ik de krant van afgelopen woensdag doorbladerde. ‘Met de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof is het wel zo’n beetje klaar’, meldde een artikel op pagina zeven. En eventueel-Topvrouw-van-het-Jaar Thessa Menssen vroeg zich in een interview af waarom die verkiezing nog nodig is terwijl ze om zich heen zoveel topvrouwen ziet. Als kers op de appelmoes concludeerde Peter de Waard in zijn column dat ook het geringe aantal vrouwelijke economen niet alleen te wijten is aan het glazen plafond.

Ik had al bijna mijn Germaine Greer-boeken opgeruimd, mijn mannenhaatgenerator naar Het Goed gebracht en mijn okselhaar geschoren, toen ik verder las. Die voltooide Binnenhof-emancipatie, bijvoorbeeld, werd geïllustreerd met de volgende cijfers: ‘De Tweede Kamer telt al jaren aardig wat vrouwen, sinds 2005 steeds minstens 36 procent.’ Daarmee bevinden we ons – volgens dit artikel – ‘op de drempel van een evenwicht tussen de geslachten.’

Noem me een kniesoor, maar in mijn universum ligt evenwicht ergens rond de 50 procent, en niet op het punt dat er nog ruwweg twee keer zoveel mannen als vrouwen in de Kamer zitten. En zeker niet als volgens hetzelfde artikel een stevig debat onder die vrouwen door de heren parlementariërs als ‘gekijf’ wordt betiteld. Of als op de foto met hoofdrolspelers tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen alleen blanke mannen van een zekere leeftijd te zien zijn.

En ook topvrouw Thessa Menssen liet bij nader inzien een minder optimistisch geluid horen. Net als de andere twee genomineerde topvrouwen vertelde ze dat vrouwen het anno 2013 nog steeds lastiger hebben dan mannen, in hun odyssee naar de bestuurskamer. ‘Al was het maar omdat vrouwen nog altijd eerst wordt gevraagd hoe ze gezinsleven en carrière denken te combineren.’ Een observatie die uitermate treffend werd geïllustreerd door Peter de Waard, die in voornoemde zoektocht naar de vermiste economievrouwen deze verklaring poneerde over hun opleiding: ‘Een van de oorzaken zou kunnen zijn dat de lesstof te veel nadruk legt op wiskunde formules als multipliers in plaats van echte keuzevraagstukken: kies ik voor een baby of voor een carrière.’

Die keuze hoeven mannelijke economen blijkbaar niet te maken. Maar vrouwen wel, en daarmee maakt De Waard zich schuldig aan precies datgene dat de topvrouwen zo ergerde: het achteloze seksisme waarmee alleen vrouwen worden aangesproken op de zorg voor de kindekes teer.

Het is een schoolvoorbeeld van wat onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers de ‘new soft war on women’ noemen. In hun boek dat volgende maand verschijnt, betogen ze dat seksisme á la Mad Men weliswaar is uitgestorven, maar dat het is vervangen door een subtielere manier van vrouwen discrimineren.

Nog een voorbeeld. Al aan de universiteit worden bij de echte ‘mannenopleidingen’ – Barnett en Rivers geven in een artikel in de Huffington Post de studie rechten als voorbeeld, maar het geldt vast ook voor economie – aan meiden hogere eisen gesteld dan aan jongens. Hun acties worden onder een wantrouwend vergrootglas gelegd dat mannen bespaard blijft. Dat maakt ze, logischerwijs, huiverig om risico’s te nemen. Maar zonder bluffen en gokken kom je minder ver.

Er zijn natuurlijk vrouwen die hier schijt aan hebben en toch gewoon van zich laten horen. Voor hen staat seksistische valkuil nummer twee klaar. Want uit zowel de praktijk als wetenschappelijke experimenten blijkt dat mondige vrouwen niet alleen minder competent worden gevonden dan mannen die zich exact hetzelfde gedragen, ze worden ook gezien als minder aardig (zie ook de ‘kijvende’ vrouwen in ons Neerlands parlement). Het gevolg: vrouwen die hun stem laten horen maken minder kans op een goede baan of promotie.

Dus, nee, we kunnen niet stellen dat ‘de emancipatie van de vrouw aan het Binnenhof wel zo’n beetje klaar is.’ En ook de stelling dat niet zozeer het glazen plafond maar vooral persoonlijke keuzes de economenvrouwen parten spelen lijkt me, nou ja, een tikkie naïef.

Ik heb eens diep gezucht bij al die onnozelheid. Beha in de fik gezet, tuinbroek weer aan. Germaine Greer terug op de boekenplank. We zijn blijkbaar toch niet klaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ze ging ‘s nachts naar het lab van het LUMC, om daar met bloedmonsters van reumapatiënten te knoeien. Haar onderzoek leek te gaan falen, en zo hoopte ze alsnog een positief resultaat voor haar studie te garanderen. Collega’s vertrouwden het niet, en ze werd gesnapt. Zelfs wijst de wetenschapper erop dat de academische prestatiedruk zwaar op haar woog, zeker in combinatie met lesgeven en zorgen voor patiënten in het Leidse ziekenhuis.

Het LUMC koos ervoor om haar naam niet bekend te maken. Ook de Volkskrant, die een dag na de bekendwording van de fraude uitgebreid over de zaak berichtte, bediende zich van deze piëteit. Wel gaven ze zoveel details dat met een paar luttele minuutjes googelen haar naam te achterhalen viel. De website van het populair-wetenschappelijke tijdschrift EOS was zelfs zo vriendelijk om te linken naar haar teruggetrokken PNAS-publicatie. Maar in het nieuwsbericht werd haar naam niet genoemd.

Ik zat daarover na te denken omdat ik diezelfde week aan tafel zat met een andere wetenschapsfraudeur: Diederik Stapel. Zijn rechtvaardigheidsgevoel was, begrijpelijk, enigszins aangedaan door het feit dat deze reumamevrouw door haar ex-werkgever en de media uit de wind werd gehouden, terwijl hij al bijna twee jaar met enige regelmaat door het journalistieke slijk wordt gehaald. In zijn boek ‘Ontsporing’ vertelt hij hoe verslaggevers voor zijn deur bivakkeerden, op zijn ramen klopten en onverwachts aanbelden in de hoop op een reactie op zijn academische wandaden. Ik interviewde Stapel over hoe hij nu verder wilde met zijn leven. Ik heb diepe spijt, zei hij, maar ik kan niet het boetekleed blijven aantrekken. Ik heb twee kinderen en een vrouw. Ik moet verder. Iedereen heeft recht op een tweede kans.

Tweede kansen, daar ben ik hartstochtelijk voorstander van. Als we iedereen die grandioos op zijn bek gaat meteen zouden afschrijven, zou 99 procent van de Nederlanders – mijzelf incluis – zielig in een hoekje zitten. En het afschermen van iemands identiteit helpt diezelfde iemand ongetwijfeld bij het grijpen van zo’n tweede kans.

Aan de andere kant: ik herinner me ook nog levendig hoe er naar aanleiding van de affaire Stapel door onder meer KNAW-president Hans Clevers werd gesproken over de behoefte aan meer transparantie en integriteit. En hoewel ik me best kan voorstellen dat het LUMC ontslag en een geruïneerde carrière voldoende straf vinden voor de vervalsende reuma-onderzoekster, rijmt dat maar moeizaam met deze behoefte.

Terwijl ik overpeinsde wat ik nou belangrijker vind, openheid of de privacy om in betrekkelijke anonimiteit je leven weer op te pakken, pieste PvdA-fractievoorzitter Diederik Samsom buiten de pot. Het NRC Handelsblad kondigde als een waar roddelblad zijn echtscheiding aan. Volgens de geruchten omdat hij zijn pielemuis buitenechtelijk in zijn woordvoerster had gehangen.

Hij had de Nederlandse columnisten geen groter plezier kunnen doen. Uitgebreid werd er geschreven over dit in principe toch hoogstpersoonlijke huwelijksleed. In de Volkskrant ging Max Pam los op de opiniepagina. Omdat Samsom zijn gezin had ingezet in een nogal klef verkiezingsspotje, was het nu gerechtvaardigd om te prijsschieten op zijn privéleven. Wat volgens Pam blijft hangen is ‘het verhaal van de man die de wereld wil verbeteren, maar zijn eigen leven niet op orde heeft. Eigen schuld.’ Als schot hagel in Samsoms toch al aangedane achterwerk voegde hij toe: ‘De kans dat hij hier voor de verkiezingen bovenop komt, lijkt me klein.’

Ik vond het zo smakeloos dat ik in mijn dilemma over openheid versus privacy ernstig naar de kant van privacy begon te hellen. Laat Samsom toch lekker alleen met zijn al dan niet gebroken hart. En geef de reumamevrouw de kans om zelf op te krabbelen en een nieuwe carrière te beginnen, zonder dat heel columnerend Nederland aan de zijlijn staat mee te loeien over wat een schurkette ze wel niet is.

Ik heb niet de illusie dat grote fraudezaken of het privéleven van Bekende Nederlanders in een klein land als het onze onder de pet gehouden kunnen worden. Maar wat me hoopvol stemt, is dat journalisten in de LUMC-reumazaak lieten zien dat ze terughoudend kunnen zijn. Ze wisten de naam van de fraudeur, en vermeldden die niet. Zulke terughoudendheid zou vaker betracht moeten worden, waar het gaat om beschadigde individuen. Al was het maar om een goed Engels principe te handhaven: you don’t kick a man when he’s down.

 

Foto: FreeImages.com/Saïvann

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.