dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik zeg niets wat niet mag: willen jullie meer of minder Marokkanen?’ vraagt Geert Wilders op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen aan een café vol PVV’ers.
‘Minder! Minder! Minder!’, scandeert de zaal.
‘Dan gaan we dat regelen’, zegt hij. Er klinkt vrolijk gelach. Pas na aandringen van de pers nuanceert Wilders schoorvoetend zijn uitspraak. Hij had ‘slechts’ criminele Marokkanen bedoeld.

Die criminele Marokkaan kennen we inmiddels. Al jaren cultiveert Wilders zeer zorgvuldig het stereotype van de zogenoemde ‘kutmarokkaan’. Zorgvuldig bewatert en bemest hij de zaadjes van het alomtegenwoordige alledaagse racisme in de Hollandse harten, totdat er iets groeit dat hij gebruiken kan.

Zoals het beeld van die kutmarokkaan; een gewelddadige etterbak, die niet naar school gaat en niet deugen wil. Hij – het is altijd een jongeman – bedreigt zijn zusters met eerwraak als ze niet leven als een non in een niqaab, hangt met intimiderend veel vrienden op straat rond, slaat homo’s in elkaar, verkracht westerse vrouwen (‘allemaal hoeren’) en als hij echt zijn dag niet heeft, overweegt hij te radicaliseren tot een alle-ongelovigen-moeten-dood-moslim.

Feiten krijgen nieuwe betekenissen in het licht van dit stereotype. Zo vormde de PVV-angehauchte journalist Joost Niemoller een set Zweedse verkrachtingsstatistieken om in een ‘bewijs’ dat moslimmannen allemaal seksueel gewelddadige schurken zijn.

Niemoller merkt (in principe correct) op dat er volgens internationale cijfers in Zweden meer verkrachtingsaangiftes worden gedaan dan in bijna elk ander land ter wereld. Wie deze misdrijven precies pleegt, is onbekend: net als Nederland houdt Zweden niet bij wat de etnische achtergrond van zedendelinquenten is. Voor Niemoller leidt het echter geen twijfel: het zijn moslimimmigranten die zich massaal in Zweedse bosjes ophouden. In zijn woorden: ‘Momenteel bestaat er een verkrachtingsgolf in Europa, waarbij blanke, niet-moslimvrouwen massaal worden verkracht door moslims.’

Er is natuurlijk een volstrekt logische verklaring voor de torenhoge Zweedse verkrachtingscijfers. Criminologen van Zweedse universiteiten wijzen er bijvoorbeeld op dat de wetten in hun land zaken aanmerken als verkrachting die elders niet strafbaar zijn, en dat zo geëmancipeerde vrouwen in hun land wellicht minder schaamte voelen dan elders om aangifte te doen. Bovendien kent hun rechtssysteem een eigenaardigheid op het gebied van seksueel geweld: van elke daad moet apart proces verbaal worden gemaakt. Dus als een vrouw zich bij de politie meldt omdat ze een jaar lang elke dag door haar echtgenoot is verkracht, dan levert dan niet één maar 365 aangiftes op.

Dit alles maakt voor Niemoller niet uit. Op rechtse blogs teelt de Zweedse verkrachtingsmythe welig, waardoor het voor de willekeurige surfende burger al gauw lijkt alsof Wilders toch wel een punt had, met zijn plan om Marokkaanse crimineeltjes het land uit te joepsen. Is er tenminste iemand die aan onze mooie, blonde dochters denkt.

Onlangs begon het kutmarokkaanse stereotype ook actuele debatten actief te beïnvloeden. Afgelopen januari verscheen er een groot rapport over geweld tegen homo’s. Hierin had de politie wél gekeken naar de etniciteit van de daders. Ze stelden vast dat het idee van de door de islam geïnspireerde Marokkaanse potenrammer niet strookte met de werkelijkheid: ‘De meerderheid van de verdachten heeft alleen de Nederlandse nationaliteit (61,8 procent). In 16,6 procent betreft het iemand met de Marokkaanse nationaliteit (eventueel samen met de Nederlandse nationaliteit).’

Maar xenofobe stereotypen zijn weerbarstig. Op de opiniewebsite joop.nl barstte een felle discussie los: veel mensen wensten dit feit niet zomaar te accepteren. Triomfantelijk werd uitgerekend dat Marokkanen dan misschien in absolute getallen niet de grootste groep zijn, maar relatief aan hun demografische statistieken wel. Wat we verder met deze kennis moesten, bleef onduidelijk, maar het stereotype van de homohatende kutmarokkaan stond in ieder geval weer volop in bloei.

Als Wilders nu zegt dat hij minder Marokkanen wil, denken veel mensen aan dat stereotype dat hij zo geduldig heeft opgebouwd en opgepoetst. En aan al die ‘feiten’ die dat beeld ondersteunen. Het zaadje van alledaags racisme groeit uit tot een flinke haatplant. Ze zijn allemaal crimineel. Ze verkrachten onze dochters. Ze slaan onze homo’s. Ze beginnen misschien wel een jihad.

Als je het zo zegt, klinkt het bijna redelijk. Natúúrlijk willen we minder Marokkanen! Je zou bijna vergeten hoe dicht Wilders’ oproep ligt bij een pleidooi voor etnische zuivering. Hoeveel agressie hij zaait in de onderbuiken van bange burgers. Hoezeer onze eigen geschiedenis waarschuwt voor zulke woorden.

‘Minder, minder, minder!’ scandeerden ze. En ze lachten.

 

Foto: Wouter Engler / WikiMedia Commons / CC BY-SA 4.0

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Glazen muiltjes versieren en theekransjes houden. Dat mogen de meisjes doen in de nieuwe Efteling-app. ‘Een echte meiden-app waarin lekker tutten centraal staat’, meldt het persbericht. Voor jongens is er een andere. ‘Stoere jongens helpen Draak met het beschermen van de schat.’

Seksistische ideeën uit de vorige eeuw, oordeelde een grote Efteling-fanclub. Dat lijkt me correct. Toch, als het alleen de Efteling was geweest, had je mij er niet over gehoord. De Kaatsheuvelse Lavenliefhebbers zijn immers in wel meer dingen wat ‘nostalgisch’. Ik noem even de attractie Monsieur Cannibale, waarbij kinderen in ronddraaiende kookpotjes zitten terwijl een zwarte meneer met jaren-vijftig-negerlippen en een pollepel in plaats van een koloniaal botje door zijn neustussenschot hen boosaardig toegrijnst.

Maar het is niet alleen de ouderwetse Efteling. In dezelfde week als hun app-lancering bracht Lego een tijdschrift uit, met voor meisjes een prinsessenthema – ‘Maak je eigen sprookje!’ – en voor jongens een wilde achtervolging met ruige schurken en politiehelicopters. Bij de Hema zag ik een jongenslaptop, blauw met plaatjes van atomen erop, en één voor meisjes, roze met hartjes. Een webwinkel voor babyspulletjes twitterde: ‘Op zoek naar een heel leuk cadeau voor een meisje? Beautycase van pluche’.

En zelfs dát zou niet zo erg zijn, als er in speelgoedland meer diversiteit was geweest. Kinderen komen niet in roze en blauw; uit onderzoek blijkt dat ruim de helft weinig met gendercliché’s opheeft. Als er voor hen nou flink wat apps waren waarin meisjes met draken konden vechten, of waarin jongens werden aangemoedigd om lekker te tutten, had ik met plezier mijn mond gehouden. Maar dat is niet het geval. Ook deze week schreef een tienjarige dat ze zo teleurgesteld was door het spelletjesaanbod op haar iPad. De meisjesspellen gaan allemaal over uiterlijk (ook nog vrijwel zonder uitzondering dat van witte, zeer magere hoofdpersonen). De jongensspellen daarentegen laten je een haai verzorgen of skateboarden. ‘Dingen die cool zijn en niet alleen gaan over iemand mooi maken’, aldus het meisje.

Dit zijn geen incidenten. Uit recent Spaans onderzoek blijkt dat de meerderheid van de televisiereclames gericht is op slechts één sekse. Kracht, macht, competitie en heldendom behoren tot het domein van de jongens, schoonheid en moederschap tot dat van de meisjes. Studies in andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien.

Als die zeer jeugdige scheiding der seksen nou geen gevolgen zou hebben, zou ik hier alsnog niet over vallen. Maar ook dat is niet zo. Kinderen weten ze precies wat voor welke sekse gepast is en ze deinzen er niet voor terug om zichzelf en anderen hierin te corrigeren. Een Britse moeder schreef op het blog van de Britse actiegroep Let toys be toys hoe haar kleuterdochter idolaat was van de Disney-film Cars, maar geen sappakjes met deze auto’s mee naar school wilde. Cars is jongensachtig, zei haar dochter. ‘Ik houd er nog steeds van, maar dat mag niemand weten.’

En als het nou bij zo’n anekdote bleef, zelfs dan zat u deze column nu niet te lezen. Maar helaas. Wetenschappers toonden keer op keer aan dat al die jongens-meisjeshokjes grote invloed hebben op kinderen. Amerikaanse sociologen ontdekten bijvoorbeeld dat meisjes een onbekend stuk speelgoed leuk vonden als het werd gepresenteerd als ‘voor meisjes’. Maar werd het gelabeld als ‘voor jongens’, dan dachten ze op voorhand al: dat is niks voor mij.

Onderzoek van psychologiehoogleraar Rebecca Bigler laat bovendien zien dat puur en alleen het nadrukkelijk hanteren van de categorieën ‘meisjes’ en ‘jongens’ – dus zonder de bijbehorende cliché’s te nadrukken – maakt dat kinderen sterker in seksestereotypen gaan geloven. Ze zeggen bijvoorbeeld vaker dat alleen vrouwen voor kinderen kunnen zorgen of dat alleen mannen arts of president kunnen worden.

Hier wil ik graag even bij stilstaan. Die stereotypen die bedrijven zo enthousiast inzetten om hun speelgoed en spelletjes te verkopen, grijpen dus in op de voorkeuren en ambities van jongens en meisjes. Marketing draagt daarmee op uitermate lullige wijze bij aan het geestelijk kortwieken van kinderen op een manier die velen – volkomen terecht – van een overheid, school of religie nooit zouden pikken.

De Efteling krabbelde na de kritiek natuurlijk terug. Op twitter lieten ze desgevraagd weten dat ook meisjes met de drakenapp ‘mogen’ spelen, en jongens met de prinsessen. Maar met zo’n mededeling achteraf bewijzen ze slechts lippendienst aan de diversiteit onder kinderen. De stereotypen zijn al bevestigd, het kwaad is reeds geschied. Van respect voor kinderen getuigt het niet.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zo op het eerste gezicht lijken de plannen van staatssecretaris Dekker bepaald niet aanstootgevend. Scholen moeten alle leerlingen uitdagen het beste uit zichzelf te halen, vindt hij. Want een kwart van de kinderen verveelt zich soms in de klas, en onze snuggerste bollebozen blijven qua uitblinken achter bij slimmeriken uit het buitenland.

Vergeleken met de andere plannen die ons kabinet zoal heeft uitgebraakt oogt dit verdraaid sympathiek. Het beste halen uit kinderen, wie wil dat nou niet?

En toch krijg ik van dit plan jeuk op ongemakkelijke plaatsen. Misschien is het omdat ik eerder deze week las over een nieuw televisieprogramma, waarin RTL op zoek gaat naar het slimste kind van Nederland. Jonge ‘Einsteintjes in de dop’ gaan een strijd aan die vooral lijkt te draaien om goed scoren op iq-testvragen, en aanzienlijk minder om het cultiveren van intellectuele rijkdom. Alsof je slim bent als je heel snel een moeilijke rekenopgave kunt maken of het volledige periodiek systeem der elementen uit je hoofd kunt oplepelen.

Of misschien komt mijn jeuk voort uit de applausartikeltjes die de media deze week schreven over Joey Goffen, het enige kind dat dit jaar de cito-toets foutloos maakte. Het is de jongen natuurlijk van harte gegund, maar is hij werkelijk bijzonderder dan de kinderen die één fout maakten, of twee, of twintig, vijftig, honderd? En is het wel een goed idee om een maatschappelijke snelweg aan te leggen van een goed testresultaat naar zo’n voetstuk?

Volgens schrijver en onderwijsdenker Alfie Kohn niet. ‘Er is geen betere manier om kinderen de creativiteit en de interesse in leren te ontnemen dan hen ertoe aan te zetten om harder te werken voor hogere cijfers’, zegt hij in de Groene Amsterdammer. De plannen van Dekker leiden volgens hem juist tot meer middelmaat. Uit psychologische experimenten blijkt dat kinderen die weten dat een hoge score telt de moeilijke opdrachten juist schuwen. Ze maken het zichzelf liever gemakkelijk, want zo verzekeren ze zich van een goed resultaat. Dat we in onze cultuur steeds loftrompetteren over, in Dekkers woorden, ‘leerlingen met prachtige cijferlijsten’ is dan niet erg behulpzaam.

Daar komt bij dat bolleboos worden meer een kwestie van toeval dan van verdienste is. Zo heeft een kind er aanzienlijk meer kans op het zo felbegeerde etiket ‘talent’ als zij een set hoogopgeleide ouders heeft, in een goede wijk woont met dito school, wit is, verder geen psychische problemen heeft, enzovoorts.

En dan is er nog de factor ‘dom geluk’. Journalist Malcolm Gladwell schrijft in zijn boek ‘Uitblinkers’ over de Canadese psycholoog Roger Barnsley, die in de jaren tachtig ontdekte dat de beste ijshockeyers onevenredig vaak in januari, februari of maart waren geboren. De oorzaak zat hem in de manier waarop jeugdteams werden ingedeeld. Kinderen van hetzelfde geboortejaar speelden samen; een kind dat pas eind december tien werd kon dus teamgenoot hebben die al begin januari tien was geworden. Deze situatie lijkt erg op die op Nederlandse scholen, waar tussen vroege en late leerlingen best negen maanden leeftijdsverschil kan zitten.

Wanneer je in zo’n groep ijshockeyers gaat zoeken naar de toptalenten, springen de oudste spelers eruit: zij zijn groter, sterker en verder in hun ontwikkeling. Voor scholieren geldt iets vergelijkbaars. Want vroege of late leerling, uit een bevoorrecht milieu of niet, wat hun toevallige voorsprong of achterstand ook is: ze gaan allemaal langs dezelfde cito-meetlat. Wie hoog scoort, krijgt het label ‘bolleboos’ en heeft straks dus per staatssecretarieel decreet recht op extra begeleiding en kansen. Dat laat de toevallige voorsprong nog meer groeien, en daarmee is het Matteüs-effect een feit: ‘Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’

Toptalenten aan nog betere cijfers helpen is echter niet hetzelfde als alle leerlingen uitdagen het beste uit zichzelf te halen. Een goede testscore is niet gelijk aan het beste onderwijs, waarin je idealiter kinderen vooral onmeetbare zaken leert als goed nadenken, kritische vragen stellen, creatief zijn, samenwerken. En een uitblinker is bepaald niet ‘alle leerlingen’. Alle leerlingen, dat zijn ook de middelmaatjes, de laatbloeiers, de dwarskoppen, de lastpakken, de hangers-en-wurgers, de ‘rugzakjes’. Het zijn de kunstenaars, de dromers, de twijfelaars, de stille wateren. Het zijn zelfs de kinderen die op school gewoon liever de kantjes eraf lopen. Maar hun rijkdom lijkt Dekker even vergeten te zijn.

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Boekhandel Donner uit Rotterdam gaat proberen met crowdfunding de winkel open te houden. Nu de keten Polare failliet is hopen ze dat hun eigen klanten samen minstens een kwart miljoen op tafel willen leggen, voor een klein aandeeltje in de onderneming en vooral voor het voorrecht om leesvoer te blijven halen op een prettige plek. De geur van bedrukt papier alleen al. En de rijen tafels met stapels boeken van schrijvers waar je nog nooit van hebt gehoord, die verhalen over onderwerpen die je je nog nooit had voorgesteld. Hier ligt de intellectuele en emotionele rijkdom van vele culturen, bijeengebracht op een plaats van gecondenseerde verbeeldingskracht en wijsheid.

Als ik de baas van Nederland was zou ik met staatsgeld boekhandels overeind houden in plaats van banken.

Ik weet het wel: boeken kun je ook halen op bol.com en aanverwanten. Kennis is ook verkrijgbaar via Google. Maar dat is anders. En niet alleen vanwege die geur.

Wanneer je door een goede boekhandel langs de planken en tafels slentert, kom je dingen tegen waar je zelf nooit aan had gedacht. Al grasduinend, hier en daar een achterflap lezend of bladerend door een inhoudsopgave, word je geconfronteerd met zienswijzen die je zelf nooit had opgezocht. Een uurtje door een boekwinkel struinen is het ideale recept tegen tunnelvisie en confirmation bias: de al te menselijke neiging om alleen die informatie tot je te nemen die past bij de ideeën die je al hebt. Grotendeels onbewust kies je ervoor om alleen die schrijvers te lezen die het met je eens zijn en die bevestigen dat ook jij het al die tijd volkomen bij het juiste eind had.

De tafel van Donner en co confronteert je met andere meningen en invalshoeken. Als je echt geluk hebt kom je zelfs soms iets tegen dat zo vreemd en verrassend is dat het je leven verandert.

Bij bol.com is de kans daarop evenwel bijzonder klein. De meeste gebruikers zoeken simpelweg zo de doeltreffend mogelijk op de titel van het boek dat ze willen kopen of de naam van hun favoriete auteur. Eenmaal aangekomen bij het juiste item adviseert bol.com weliswaar andere boeken, maar die adviezen zijn gebaseerd op algoritmes die aan de hand van je eigen smaak en de smaak van mensen die zoveel mogelijk op je lijken iets uit de grote boekendatabase plukken. Daarmee ga je tunnelvisie niet te lijf – integendeel.

Met Google is iets vergelijkbaars aan de hand. Wanneer je iets zoekt, gaat er achter de schermen een proces van start dat ervoor zorgt dat de resultaten op je scherm passen bij jouw hoogstpersoonlijke profiel. Zo gebruik ik Google vooral voor mijn werk als wetenschapsjournalist, dus krijgt academische informatie in de zoekresultaten op mijn scherm bijna altijd volautomatisch de voorkeur. Toen ik onlangs op Google zocht op ‘teenage girls porn behavior’ – voor een verder volkomen onschuldig en zeer wetenschappelijk verantwoord artikel, uiteraard – kreeg ik eerst een lijstje met vijf wetenschappelijke publicaties op Google Scholar.

Dat is natuurlijk reuze handig. Zo handig zelfs dat ik me onthand voel als ik een alternatieve zoekmachine, zoals DuckDuckGo gebruik. Maar het is ook riskant. Want net zoals dat ik op bol.com geen idee heb welke boeken er zijn die niet precies bij me passen, heb ik geen idee wat Google me allemaal niet laat zien. Idem voor het nieuwe Blendle, waar we straks kranten- en tijdschriftenartikelen kunnen kopen. Blendle gaat gebruikers stukken adviseren op basis van wat hun vrienden en mensen met vergelijkbare interesses lezen en waarderen. Tunnelvisie is dan al snel een feit. Dat is ook het issue met de informatie die je via Twitter en Facebook krijgt: we klitten samen in digitale homogene groepjes en bevestigen onszelf.

Het probleem is telkens hetzelfde: welke informatie blijft er verborgen omdat computeralgoritmes besluiten dat het niks voor mij is? Ik weet niet wat ik niet weet. Ik zie niet wat ik niet zie.

Een boekwinkel is één van de weinige plekken waar je hier aan kunt ontsnappen. Waar je vanzelf verder kijkt dan je neus lang is. Waar je de oogkleppen afdoet en je compleet laat verrassen door wijsheid die anders aan je voorbij was gegaan.

Natuurlijk, overheidssteun aan banken was wel echt nodig. De BV Nederland moet toch blijven draaien. Maar zonder goede boekhandels gaat een samenleving geestelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/St. Mattox

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Of ik vind dat de maximumsnelheid op de Siemelinkseweg verhoogd moet worden naar zeventig kilometer per uur. Dat wil de stemwijzer van mijn gemeente Deventer van me weten. Of er nog een derde brug over de IJssel moet. En of het ‘runshoppingcenter’ (ik verzin dit niet) prioriteit moet krijgen.

De stemwijzer is van een schrijnende lulligheid, zeker aangezien de gemeenteraadsverkiezingen deze keer veel meer zijn dan een soort superpoll voor landelijke politici. Gemeentes worden immers vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de jeugdzorg en het persoonlijke verzorgingsdeel van de Wmo.

Er is vooralsnog geen reden om te geloven dat dit allemaal zomaar goed gaat komen. In mijn gemeente was er bijvoorbeeld wethouder Margriet de Jager, die afgelopen juni kwam vertellen dat wassen en wondverzorging best door werklozen gedaan kon worden. Een paar weken geleden ging er een brief rond van jeugdpsychiater Noordzij uit Warmond, die zijn praktijk gaat sluiten. De bedrijfsonzekerheid wordt te groot, nu niet de zorgverzekeraars maar gemeenten – met dikke bezuinigingen in hun achterhoofd – zijn diensten moeten vergoeden. En Annemarie Jorritsma, bestuursvoorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, meldde alvast: ‘Bij de jeugdzorg worden jongeren niet meer naar de psychiater gestuurd, maar naar de voetbalclub.’

Ik wil dus deze gemeenteraadsverkiezingen meer weten van de partijen dan wat hun mening is over IJsselbrug numero drie. Ik wil weten of ze vinden dat opvoedingsondersteuning of de sportclub een alternatief is voor de kinderpsychiater. Of Wmo-keukentafelgesprekken door vrijwilligers gevoerd kunnen worden. Of al dat geroezemoes over participatie betekent dat ik straks de billen van mijn bejaarde buurvrouw moet wassen. En ik wil van ze weten of ze de gemeentebelastingen gaan verhogen als – of, accurater: wanneer – blijkt dat al die zorg duurder uitvalt dan begroot, of dat ze dan hulpbehoevenden gaan afknijpen.

De verkiezingsprogramma’s in mijn gemeente bieden weinig soelaas. Koning Vaagtaal regeert. Tot mijn onmiddellijke afschuw willen vrijwel alle partijen burgers ‘in hun eigen kracht’ zetten. Uit het program van het CDA, even voor de lol: ‘Waarbij het gezin meer in zijn eigen kracht en regie wordt gezet, maar tegelijkertijd breed wordt ondersteund bij multiproblematiek over alle drie decentralisatie domeinen.’ Wat er dan precies gaat gebeuren als je kind autistisch en zwakbegaafd blijkt te zijn? Wie het weet mag het zeggen.

Ook de gemeentelijke beleidsstukken leveren eerder taalkundig ergerniseczeem op dan iets concreets. Onder een kopje ‘Wmo’ rekenen ook zij op ‘eigen kracht en sociale steunsystemen’: ‘Op deze wijze kan een burger vaak dichtbij geholpen worden in zijn/haar ondersteuningsbehoefte, zonder een professional in te schakelen.’ Als klap op de vuurpijl heet het plan over de jeugdzorg ‘Van wieg tot werk’. Nou ja, zo weten kinderen in ieder geval tijdig waartoe ze hier op aard zijn.

Ik besluit mijn issues voor te leggen aan de plaatselijke partijen. Die blijken wel degelijk meningen te hebben over de Wmo en Jeugdwet. Zo vinden ze allen dat lichamelijke verzorging in principe een taak voor professionals is. En nee, opvoedingsondersteuning of een potje voetballen is geen alternatief voor de psychiater.

Er zijn ook verschillen. Zo vinden de lokale CDA, D66 en SP dat kinderen die psychische zorg buiten de regio nodig hebben gewoon een zakje geld moeten meekrijgen van de gemeente waarin ze wonen. De PvdA wil in plaats daarvan dat gemeenten onderlinge afspraken maken over de verdeling van de kosten. Maar wil de gemeente van de zorgaanbieder zo’n kind dan wel helpen?

Ander punt: alleen de SP, de PvdA en het lokale Gemeentebelang willen emancipatiebeleid maken om te voorkomen dat vooral vrouwen straks al die ‘eigen kracht’ moeten gaan opbrengen, zoals nu bij mantelzorgers. En D66 en de partijen rechts daarvan willen de gemeentebelastingen niet verhogen, waarmee ze riskeren dat ze straks wegens verregaande blutheid geen zorg meer kunnen betalen. (Ze willen natuurlijk liever bezuinigen op bureaucratie en ambtenaren, zoals iedereen altijd – alsof er op het stadhuis of bij jeugdzorg nog mensen werken die de halve dag zitten te mijnenvegeren).

Dit zijn de onderwerpen die er echt toe doen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Niet de vraag wat er zal gebeuren met Diederik Samsoms positie, en of het Emile Roemer lukt om revanche te nemen. En ook de maximumsnelheid op de Siemelinkseweg zal me eerlijk gezegd worst zijn. Ik wil straks stemmen op een partij die goed op onze kinderen, zieken en ouderen gaat passen. Zullen we het daar eens over hebben?

Deze column stond op 28 februari 2014 (vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen) in de Volkskrant. 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Toen ik zeven jaar oud was, nam Woody Allen me bij de hand en nam hij me mee naar een schemerige, kastachtige zolder op de tweede etage van ons huis. Hij vertelde me dat ik op mijn buik moest gaan liggen spelen met de elektrische treintjes van mijn broer. Daarna randde hij me aan. Hij praatte met me terwijl hij het deed, fluisterde dat ik een braaf meisje was, dat dit ons geheim was, en beloofde me dat we naar Parijs zouden gaan en dat ik een ster zou zijn in zijn films.’

Zo beschreef Dylan Farrow het misbruik door haar beroemde vader in een New York Times-blog. Omdat er geen hard bewijs is – Allen maakte er geen film van – barstte er in de media meteen een hevige strijd los tussen mensen die Farrow geloofden en lieden die overtuigd waren van Allens onschuld. Beide kampen claimden alleenheerschappij over de feiten. Onterecht, want na twee weken ‘factchecken’ is niemand iets wijzer geworden. We vernamen dat kindermeisjes Dylan op de bewuste dag danwel vijf, danwel twintig minuten uit het oog verloren. Dat moeder Mia Farrow haar dochter al dan niet omkocht met ijs om een verhaal op te dissen. En dat de vader heel veel of juist nogal ongezond van zijn dochter hield.

Dat weerhoudt sommigen er niet van om toch van alles zeker te weten. Zo schreef Max Pam in deze krant onder de kop ‘Woody Allen wordt valselijk beschuldigd’ dat ‘misbruikherinneringen vaak op latere leeftijd zijn ingefluisterd’ door therapeuten die op overijverige wijze op zoek zijn naar jeugdtrauma’s om daar alle volwassen ellende assorti uit te verklaren. Pam denkt dat ook Dylan zo’n verzonnen trauma heeft, en ziet hiervoor bewijs in ‘het therapeutisch jargon’ in haar verklaring.

Het is een bevreemdend stukje columngebeuren, vooral omdat bekend is dat Dylan Farrow reeds op zevenjarige leeftijd haar mond opendeed. Er is dus volstrekt geen sprake is van op latere leeftijd ingefluisterd misbruik. Pam’s analyse gaat zo mank als een zeerover met een houten been.

Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat het geheugen niet bespeeld kan worden. Een paar jaar geleden toonden onderzoekers van de Universiteit Maastricht aan dat zeventig procent van de kinderen van zeven, acht jaar zich een valse herinnering aan een UFO-ontvoering laat aanpraten, mits deze handig aan de man wordt gebracht. Het is dan ook beslist niet uit te sluiten dat mama Mia met behulp van welgekozen diepvriesproducten haar dochter iets heeft wijsgemaakt dat kindlief zelf is gaan geloven.

Zo’n valse herinnering met dito beschuldiging is de nachtmerrie van veel mannen. Zelfs als je niet door een rechter veroordeeld wordt, kan de verwoesting immens zijn. En de ‘dader’ blijft aangeschoten wild.

Veel mannen die ik hierover sprak vonden Allen dan ook ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’. Ik kan me die houding goed voorstellen. In een rechtbank is ze zelfs noodzakelijk; de aanname van onschuld behoedt ons voor tunnelvisie en juridische dwalingen. Maar ze heeft ook beperkingen. Want wat moet je dan met de slachtoffers van vaak onbewijsbare misdrijven als misbruik en verkrachting? Zijn zij ongeloofwaardig tot het tegendeel bewezen is?

Dat zou ook niet realistisch zijn. Uit onderzoek blijkt dat slechts een kleine minderheid van de aangiftes van verkrachting op verzinsels is gebaseerd – tussen de twee en elf procent. Volgens deskundigen liegen kinderen maar zelden over misbruik. En over verwoesting gesproken: wel misbruikt maar niet geloofd worden is één van de ergste dingen die een kind kan overkomen.

Ik vraag me af wat er was gebeurd als niet Woody Allen de schurk van het verhaal was geweest, maar een katholieke priester. Voor de commissie Deetman was het voldoende geweest als Farrow haar beschuldiging aannemelijk had gemaakt. De commissie maakte dan ook onderscheid tussen plegers en daders; alleen van de laatste groep is de schuld strafrechtelijk vastgesteld. Zo konden ze slachtoffers geloven en toch de onschuldpresumptie in stand houden.

We zullen nooit weten wat er precies op de zolderkamer van de Farrows gebeurde. Wetenschappelijk onderzoek naar valse herinneringen en valse aangiftes kan ons niet eens vertellen welk scenario het waarschijnlijkst is. Maar misschien is dat ook niet belangrijk. Belangrijker dan de waarheid is dit: of we wijs genoeg kunnen zijn om tegelijkertijd slachtoffers van onbewijsbare misdrijven te steunen en de plegers ervan te behandelen met de barmhartigheid die iemand toekomt wanneer zijn schuld niet vaststaat.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.