dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Waarschuwing vooraf: deze column kan nachtmerries veroorzaken bij mensen die Andries Knevel niet sexy vinden.

Er is altijd wel iets om je vrolijk over te maken. Neem de prostitutiedocumentaire die de EO afgelopen dinsdag uitzond. Op zich was er weinig te lachen: Jojanneke van den Berge stelde leidende vragen aan sekswerkers, liet rare twitterhashtags voorbijkomen, goochelde met hysterische cijfers over betaalseks met twintig mannen per dag, en vroeg zich tot slot op dramatische toon af: ‘Kan íémand me vertellen waarom ik dát normaal zou moeten vinden?’

Maar gelukkig was daar het aansluitende programma, waarin vijf meisjes een liedje wilden zingen terwijl ze een orgasme kregen via een op afstand bedienbaar vibrerend vagina-eitje. Of al klaarkomend een interview wilden doen. Of zoiets.

Ik dacht: zou Jojanneke dát wel normaal vinden? En toen: dat orgasme-interviewen, daar zou het gemiddelde EO-programma enorm van opknappen. Wat nou als we Knevel en Van den Brink met zo’n eitje zouden uitrusten? En dat mensen dan kunnen twitteren – hashtag #Kneveleitjeaan – en als dat trending wordt, dat het ding dan helemaal losgaat. Dan waren de heren vast niet zo onceremonieel van de zender gewipt (excusez le mot).

Kijk, dit soort gedachtes, daar knapt een mens van op. Ik zou bijna zeggen: zo kreeg de avond toch nog een happy ending. Maar dat vindt Jojanneke vast niet goed.

Deze column las ik voor tijdens de Volkskrant-columnistenmarathon op 11 januari 2015 in de Rode Hoed.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Het mocht gewoon niet mislukken.’ Dat zei Perdiep Ramesar tegen zijn chef bij Trouw, toen ze hem ter verantwoording riep voor de waarschijnlijk-niet-bestaande anonieme bronnen die hij opvoerde in zijn stukken. Het werd een heuse affaire. Jo Bardoel, emeritus hoogleraar journalistiek aan de Radboud Universiteit, sprak vorige week in deze krant van ‘journalistieke fraude op grote schaal’. Het deed hem denken aan ‘wat de affaire-Stapel voor de wetenschap is geweest’.

Er zijn inderdaad wat overeenkomsten. En dan doel ik niet zozeer op de vermeende rotte-appeligheid van beide heren, of op de goedgelovigheid bij de mensen om hen heen, maar vooral op de nimmer aflatende druk die zij ervoeren om met een voortdurende stroom fraaie verhalen te komen.

Diederik Stapel was, zoals we weten, een uitzonderlijk productief academisch heerschap. Toen ik hem interviewde vertelde hij me dat hij als wetenschapper vooral wilde scoren, meedoen, erbij horen. Wie het ene na het andere hippe onderzoek afrondt en met eenduidige resultaten en heldere conclusies komt, kan immers rekenen op complimenten en hoogachting. Wie dat niet lukt, wacht een deprimerender scenario: wanneer een studie niet oplevert wat de bedoeling was, krijgt de wetenschapper haar vaak niet eens gepubliceerd.

Ik moest hier aan denken toen ik las hoe productief Perdiep Ramesar was. In het rapport over zijn wandaden staat te lezen dat er ‘tussen 1 mei 2007 en 7 november 2014 van zijn hand 1.011 artikelen verschenen in Trouw, waarbij kleine nieuwsberichtjes van honderd woorden of minder niet zijn meegerekend.’ In zijn meest schrijflustige jaar tikte Ramesar er wel 164. Dat komt ruwweg neer op elke anderhalve werkdag een nieuw stuk – en dat in een vakgebied waarin het normaal is dat aan een echt opzienbarend en onthullend verhaal weken, zo niet maanden, aan journalistiek hand- en veldwerk vooraf gaan. Ramesar durfde echter niet goed nee te verkopen aan de redactie; als zij vroegen, draaide hij. En net als Stapel wilde ook hij scoren met zijn werk: ‘Het niveau dat ik heb gehaald met de sharia-driehoek wilde ik gewoon elke keer weer herhalen.’

Die scoringsdrift komt niet uit het niets. Eén van de dingen die wetenschap en journalistiek gemeen hebben, is de hoge publicatie- en prestatiedruk. In korte tijd moet er een hoogwaardig product worden neergezet, bijna altijd met beperkte middelen. Niet zelden vloekt deze ambitie met zichzelf. Onder journalisten gaat al jaren een foto rond van een bordje waarop geschreven staat: ‘Wij bieden drie soorten service: goed, goedkoop en snel. U mag er twee kiezen. Goede, goedkope service is niet snel. Goede, snelle service is niet goedkoop. En goedkope, snelle service is niet goed.’

Dat brengt ons bij een tweede parallel tussen wetenschappers en journalisten: beiden zijn op zoek naar een betrouwbare glimp van de werkelijkheid. Waarheid, zo je wilt. Het probleem is alleen dat die waarheid zich niet gemakkelijk laat vangen. Ze is tegenstrijdig, ingewikkeld en helemaal niet netjes. Daarom is zowel solide wetenschappelijk als journalistiek onderzoek ook zo tijdrovend.

Helaas zit er bijna niemand te wachten trage rommeligheid. Volgens journalist Felix Salmon komt dat omdat we leven in een cultuur waarin verhalen waarin alles lijkt te kloppen de norm zijn. Salmon analyseerde deze cultuur naar aanleiding van de val van een andere journalistieke wonderboy, de Amerikaan Jonah Lehrer, in 2012. Lehrer, toen werkzaam voor de New Yorker, bleek citaten van Bob Dylan uit zijn dikke duim te hebben gezogen en wetenschappelijk onderzoek te hebben aangepast aan de rode draad in zijn boek (in plaats van andersom).

Salmon spreekt in zijn analyse van een TED-cultuur, naar de immens populaire en zeer gelikte ‘TED-talks’ van schrijvers, wetenschappers en zakenlieden die onder het mom van ‘ideas worth spreading’ in twintig minuten doen alsof het universum een plek is waarin alles altijd op wonderlijke wijze precies op zijn plaats valt, als je maar positief blijft. In zo’n cultuur, zo betoogt Salmon, zijn het juist de mensen die prachtig aangeharkte sages komen vertellen over Bob Dylan of sharia-driehoeken die we als helden binnenhalen. Zo belonen we in onze cultuur het vertellen van realistisch klinkende sprookjes – veel meer dan een verslag van de onopgesmukte werkelijkheid, met als haar tegenstrijdige ingewikkeldheden en mitsen en maren.

In zo’n cultuur ligt het in de rede dat er zo nu en dan een man of vrouw voor de verleiding bezwijkt. U vraagt om veel, snelle, gelikte verhalen? Dan krijgt u die. Desnoods verzint iemand er een paar bronnen, cijfers of citaten bij. Het mag immers niet mislukken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Je kunt er vergif op innemen. Wanneer er qua vrouwenemancipatie goed nieuws is, is er ook iemand die roept dat die emancipatie nu voltooid is. Zo ook deze week.

Het goede nieuws kwam van de Emancipatiemonitor 2014 van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het lijvige rapport stond dit jaar vol met olijke tijdingen over de genderverhoudingen in Nederland, en dus was het tijd voor wat onvervalste hoera-journalistiek. Zo meldde de Volkskrant dat er de afgelopen tien jaar veel meer meisjes op de middelbare school voor techniek zijn gaan kiezen. Trouw kwam met een ander jofel Monitor-nieuwtje: vrouwen raakten door de crisis niet massaal hun baan kwijt. Sterker nog: ondanks alle economische onheil zaten ze wat steviger in het arbeidsmarktzadel dan mannen.

Ook het Parool had nog iets aardigs toe te voegen: het aantal vrouwen dat liever geen betaald werk doet omdat ze de zorg voor manlief, huishouden en kleine oempaloempa’s voorrang willen geven, halveerde sinds 2003. En NRC Handelsblad ging van enthousiasme helemaal uit z’n sterretje: ‘De emancipatie zegeviert’, ronkte de avondkrant van eloquent Nederland. Alsmede: ‘Coördinerend SCP-onderzoeker Ans Merens kan geen domein bedenken waarop de ontwikkeling achteruit is gegaan.’

De definitieve voltooid-verklaring van de emancipatie kwam van het radio 1-programma De Ochtend. Luisteraars en experts mochten afgelopen dinsdag reageren op de stelling: ‘Nederland is voldoende geëmancipeerd.’ Op hun website stemden meer dan 1200 mensen; twee derde was het ermee eens.

De uitgenodigde deskundigen hadden wat meer moeite met het volhouden van deze goednieuwsshow. Demograaf Jan Latten van het CBS deed nog echt zijn best, maar kon niet voorkomen dat een en ander wat karig begon te klinken: ‘Er zijn niet méér vrouwen op de arbeidsmarkt gekomen, maar toch is dat gunstig, want er zijn mínder mannen op de arbeidsmarkt gekomen, door economische tegenwind.’ Ook een ander damesmazzeltje dat hij aanstipte kwam verminderd puik uit de verf: ‘Vrouwen hebben een extra recht, die leven een paar jaar extra. Mannen krijgen zware gebreken en gaan dood. Vrouwen krijgen zware gebreken en blijven leven. Dat is toch een pluspunt voor vrouwen.’ Juist, ja.

Voormalig Opzij-hoofdredacteur Cisca Dresselhuys hield bij Radio 1 zelfs de schijn niet meer op: ‘We zijn niet klaar.’ Vooral de situatie die na 1 januari 2015 gaat ontstaan, baart haar zorgen. Als gemeentes links en rechts mensen in hun eigen kracht gaat zetten, wie moet dan de bijbehorende mantelzorg leveren? Het zullen wel weer de vrouwen zijn die hier ingepiepeld gaan worden.

En dat is niet de enige domper op het emancipatiefeestje. Tussen alle vrolijkheid door staat er in de Emancipatiemonitor bijvoorbeeld ook dat het aantal financieel onafhankelijke vrouwen niet is gestegen. En dat vrouwen gemiddeld zo’n 26 uur per week werken, maar mannen bijna full-time. En dat het SCP en het CBS vrezen dat met de nakende bezuinigingen in de zorg toch weer veel vrouwen hun baan kwijt gaan raken – het gevolg van buitengewoon ongeëmancipeerd regeringsbeleid dat er in grote lijnen op neerkomt dat werk waarvoor we vooral-vrouwen eerst betaalden, straks door vooral-vrouwen gratis moet worden gedaan.

En dan is er nog een akkefietje dat niet in het persbericht stond en waar niemand het over had: dat ‘zegevieren van de emancipatie’, dat gaat vooral over witte, hoogopgeleide vrouwen. Het aantal laagopgeleide vrouwen dat werkt blijft onverminderd laag; slechts 33 procent van de dames met alleen basisschool heeft een baan, meldt het rapport. Ook bij vrouwen van Turkse of Marokkaanse afkomst is de arbeidsdeelname niet om te juichen: 40 procent. Bovendien nam dit percentage af, niet toe. Bij Surinaams-Nederlandse vrouwen idem.

In dit licht lijkt het me wat voorbarig om de journalistieke champagnekurken kanttekeningloos te laten knallen. Niet dat ik niet van een feestje houd – integendeel. En ik realiseer me ook best dat de strijd voor vrouwenemancipatie langzaam gaat en daarmee voor de gemiddelde verslaggever sub-spannend is. En dat je dan zelfs een klein snufje goed nieuws graag opkalefatert tot een gezellig hoera-verhaal of een prikkelende stelling. Zo houden we het leuk.

Desalniettemin: stellen dat de emancipatie af is, is toch een beetje alsof je in de auto stapt om van Amsterdam naar Apeldoorn te rijden, en bij Hilversum zegt: ‘Nou, mensen, we gaan de goede kant op, dus we kunnen nu wel ophouden met gas geven.’

Het probleem is: zo komen we er nooit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Gij zult niet vuistneuken. Dat is één van de nieuwe ‘pornogeboden’ die Sajid Javid, de Britse minister van Cultuur, Media en Sport, deze week afgekondigde. In totaal tien sexy handelingen wil hij verbannen uit ondeugende internetfilms van Britse makelij. Zo mogen porno-acteurs elkaar niet langer afranselen, onderplassen, vernederen, wurgen, vastbinden of penetreren met iets engs – ook niet ter wederzijdse bevrediging. Tevens mag er niemand meer op hun gezicht zitten, en de pornodames moeten met onmiddellijk ingang stoppen met spuitend klaarkomen (mannen mogen dit uiteraard wel).

Javid kwam tot dit nogal willekeurig ogende lijstje van clandestiene pornodaden op advies van de British Board of Film Classification, die besloot dat genoemde handelingen onmogelijk te zien zijn als ‘fijne seks’. Daarover is uiteraard te twisten. Ik denk bijvoorbeeld dat de beroemde negentiende eeuwse Britse arts en seksonderzoeker Havelock Ellis hiertegen had geprotesteerd. Ellis heeft, niet onironisch, het grootste deel van zijn leven gedacht dat hij impotent was. De arme ziel ontdekte pas op zijn zestigste dat hij hevig opgewonden raakte van urinerende vrouwen. Wat puike plasporno had hier wonderen gedaan.

Het ‘geen fijne seks’-argument is in dezen niet de enige merkwaardige overweging. Javid en co hebben ook bedacht dat vuistneuken ‘levensbedreigend’ is, wat heftig klinkt, een beetje alsof porno-acteurs hiermee het seksequivalent te pakken hebben van nonchalant tegen een hoogspanningskabel leunen. Gelukkig blijkt dit nogal mee te vallen. Een snelle blik op de medische literatuur levert niet meer dan een handvol gevallen op van dood-door-vuistneuken. Zo kan het bij zwangere vrouwen in uiterst zeldzame gevallen een fatale luchtembolie veroorzaken, doordat lucht via de vagina in een bloedvat in de baarmoeder terecht komt. Verder gebeurt het heel af en toe dat er iets scheurt, en als iemand de benedenboel dan niet tijdig en vakkundig weer in elkaar zet, kan dat vervelend aflopen. Heel tragisch natuurlijk, maar nauwelijks reden voor dringend overheidsingrijpen.

Maar dan zijn er nog de kinderen. Volgens de Britten zijn de verboden handelingen ‘schadelijk voor minderjarigen’. Dat denkt men daar sowieso al gauw van porno; vandaar ook dat ze begin dit jaar de sexy stoutigheid des internets achter een nationaal kinderslot stopten, waardoor liefhebbers nu toestemming moeten vragen om porno te mogen kijken.

Wetenschappers zijn echter niet in paniek over de tere tienerziel. Ja, het maakt maagdelijke jongeren wat onzeker, zo laat onderzoek zien, en jongens gaan vrouwen gemiddeld wellicht wat gemakkelijker als gedwee seksobject zien. Dat is natuurlijk niet zo’n kek idee, maar het moet wel in perspectief gezet: porno is hierbij maar één invloed in een zee van andere, en niet eens een supergrote.

Bovendien wordt er steeds meer porno gemaakt waarin de vrouw helemaal niet zo gedwee is. Dat op iemands gezicht zitten, is bijvoorbeeld populair in ‘femdom’-porno, waarin het draait om de macht en het verlangen van de vrouw. En dat spuitend klaarkomen, ook al niet meer toegestaan aan de andere kant van de Noordzee, is een vrouwelijke uiting van puur erotisch genoegen. In een opiniestuk in The Independent schrijft regisseur Erika Lust dat het haar een raadsel is waarom mannen in een film wel zouden mogen ejaculeren en vrouwen niet: ‘We zouden tieners moeten onderwijzen over het belang van vrouwelijk genot, niet het censureren.’

Erika Lust vreest dat de nieuwe geboden een terugkeer inluiden naar de tijd dat porno vooral ging over een man die ter meerdere eer en glorie van zijn eigen libido wat in het rond penetreert. En dat juist op een moment dat steeds meer filmmakers afwijken van die huis-, tuin- en keukenformule. In hun films doen acteurs met wederzijdse, enthousiaste instemming aan al dan niet kinky seks, worden vrouwen gerespecteerd in plaats van genomen (tenzij ze dat zelf graag anders zien), en krijgen allerlei minderheden hun eigen hoekje in pornoland. Vooral zulke producties gaan lijden onder de Britse regels, vrezen deze filmmakers.

Dat kan toch niet de bedoeling zijn van een verstandige, zinnige minister, zou je denken, om ontluikende erotische diversiteit en seksuele emancipatie de kop in te drukken. Tenzij er iets anders speelt. Dat het Javid en de British Board vooral gaat om wat ‘normaal’ en ‘netjes’ is, bijvoorbeeld, en dat ze daar later wat lulsmoezen over schade en gevaar bij hebben bedacht. Of dat ze gewoon zo’n blinde hekel hebben aan porno dat een snufje staatscensuur niet zo’n punt meer lijkt. In dát licht lijken de nieuwe pornogeboden ineens volkomen logisch. Maar dat maakt ze nog niet juist.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Makkers staakt uw wild geraas.’ Dat was het enige wat Sinterklaas in Amsterdam wilde zeggen over de discussie rondom Zwarte Piet. ‘Er is al teveel gepraat door volwassen mensen’, voegde hij er nog aan toe. Het moet nu maar weer eens gaan om de kinderen.

Op het eerste gezicht lijkt dit een volkomen redelijke uitspraak. Net als de woorden van Marc Gilling, die als voorzitter van het Pietengilde aanschoof bij Pauw voor een debat over Sints knecht. Hij benadrukte dat we ‘in dialoog moeten blijven en de pijn serieus moeten nemen’, maar dat Piet pas moet veranderen als de meerderheid van de Nederlanders het wil.

Ook heel afgewogen klonken de twee voormalig Hoofdpieten die in deze krant stelden dat een aanpassing aan het uiterlijk van Zwarte Piet niets oplost, maar ‘enkel het gesprek rond discriminatie polariseert.’ We moeten niet een symbool willen veranderen, was hun boodschap, maar praten over de verschillende wereldbeelden die voor- en tegenstanders hebben. En dan was er nog een uiterst billijk ogende ingezonden brief van een meneer uit Lelystad, die pleitte voor meer tolerantie tussen mensen uit diverse culturen, en suggereerde dat we – in het kader van die tolerantie – van zwarte Nederlanders mogen verlangen dat ze autochtonen hun Zwarte Piet gunnen.

Tolerantie, dialoog, geen geraas: het klinkt allemaal heel verstandig, maar hier is iets vreemds aan de hand. De afgelopen weken is het in de mode geraakt om vooral witte mensen aan het woord te laten over Zwarte Piet. Tragisch dieptepunt van dit witwassen van de discussie was dat Pietendebat bij Pauw, waarbij zeven ongekleurde Nederlanders over Goedheiligmans loopjongen spraken maar niet of nauwelijks repten over slavernij, racisme en huidskleur. En dat terwijl het nog nooit zo duidelijk was dat de discussie in de kern over juist deze onderwerpen gaat – getuige ook het feit dat CDA-Kamerlid Michel Rog op twitter Quinsy Gario een ‘graaipiet’ noemde omdat de anti-Zwarte-Piet-activist graag betaald wilde worden voor zijn werk.

‘De stemmen van de voorstanders voor een inclusief feest worden gedempt zodat de witte gevestigde orde alleen zichzelf nog hoort’, concludeert Gario in een artikel op zijn blog. ‘Daardoor zie je ook meer stukken waarin men zichzelf een schouderklopje geeft voor de inzichten die zogenaamd op een neutrale afstand zijn voortgekomen.’ Hij schrijft erbij dat de Volkskrant het artikel niet wilde plaatsen.

Het probleem van dit zogenaamd-neutrale-maar-stiekem-door-en-door-witte perspectief is dat het gros van de verslaggeving een incompleet verhaal vertelt. Neem de veelgehoorde opmerking dat we het Sinterklaasfeest wel gezellig moeten houden voor de kinderen. Een scherpe vrouw merkte op twitter terecht op dat hiermee impliciet bedoeld wordt: voor wítte kinderen. Niemand had het immers over de gevoelens van zwarte kinderen die nu weer dag in dag uit overal blackface tegenkomen. (Deze opmerkingen kwamen haar op zoveel bedreigingen te staan, dat ze me verzocht haar naam niet te noemen in deze column. ‘Hoe internettrollen proberen people of color ‘monddood’ te maken’, voegde ze eraan toe.)

De diverse pleidooien om wel te praten over discriminatie, pijn en tolerantie maar niets aan Zwarte Piet te veranderen zijn eveneens van een stuitende eenzijdigheid. Nog even afgezien van het feit dat het nogal aanmatigend is als witte mannen gaan uitleggen hoe we over racisme moeten discussiëren, missen we zo wederom een belangrijk inzicht. Zoals Sylvana Simons afgelopen september in Trouw uitlegde: ‘Zwarte Piet is het enige zwarte symbool in de Nederlandse cultuur. Een knecht. Geen held, geen voorbeeld, maar een karikatuur. Waarom is het zo moeilijk om zo’n symbool te veranderen?’

Een goede vraag, waarop Simons zelf het antwoord geeft: ‘Als je in een liefdevolle, gelijkwaardige relatie zit, is er geen probleem. Dan zegt de één tegen de ander: “Schat, ik weet dat het niet je bedoeling is om mij te kwetsen, maar zou je voortaan…’ En die ander antwoordt dan: ‘Maar natuurlijk! heb ik je zeer gedaan? Wat kan ik doen om de pijn te verzachten?”’

Maar laten we eerlijk zijn: zo’n liefdevolle, gelijkwaardige relatie hebben wit en zwart in Nederland lang niet altijd. Het racisme, de haat, en de kloof waren nog nooit zo zichtbaar als nu. Dat zoveel media ervoor kiezen om het terechte verzet van een groep zwarte mensen tegen een symbool van die kloof en die ongelijkwaardigheid te verzuipen in een witte saus van grachtengordelredelijkheid, is pijnlijk veelzeggend. Ik zou zeggen: makkers, raast u alstublieft nog even door.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In een hoek van de website van Triple P Nederland staat een foto van een klein meisje dat keihard schreeuwt. Dat lijkt me een gepaste emotie. Want naast haar staat een nieuwsbericht waar de moed je onmiddellijk van in de schoenen zakt. Vanaf dit voorjaar gaat het Nederlands Jeugdinstituut namelijk professionals opleiden om de ‘Triple P Lifestyle’-cursus te geven. In die cursus worden ouders van dikke kinderen – zeer volgens de participatiemaatschappelijke trend du jour – ‘in hun kracht’ gezet op opvoed- en gezondheidsgebied, in de hoop dat de forse vruchten van hun lendenen daarvan afslanken.

Dat is een vrij slecht idee, om een aantal redenen. Om te beginnen blijkt uit wetenschappelijke studies dat het dun maken van dikke mensen bepaald geen sinecure is. Onderzoek laat zien dat op de korte termijn gedragsverandering en daarmee gewichtsverlies nog wel haalbare kaart is, maar dat naarmate er meer tijd verstrijkt de verloren BMI-punten bijna altijd gewoon weer terugkomen. Wellicht verklaart dat waarom we het succes van campagnes als ‘Maak je niet dik’, ‘Zeker vaker nee’ of de verscheidene JOGG-baksels niet primair meten in collectief kwijtgeraakte kilo’s. Dat zou het falen van deze leefstijlinterventies assorti namelijk wel erg zichtbaar maken.

Daarnaast heeft ook Triple P als opvoedondersteuning een nogal dubieuze reputatie. Niet dat de opvoedcursussen niet populair zijn, integendeel: Nederlandse gemeentes gaven er de afgelopen jaren maar liefst 11 miljoen euro aan uit. Op veel plekken, zoals bij mijn plaatselijke afdeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin, is het zelfs de enige methode die men aanbiedt als je aanklopt met pedagogisch leed. ‘Opvoedcursussen met een andere insteek zijn er niet binnen het CJG’, liet een medewerker me weten.

Die populariteit komt onder meer doordat het idee achter Triple P lekker simpel is. Het is een soort behaviorisme-voor-beginners: ouders leren goed gedrag te belonen, slecht gedrag te ontmoedigen door kinderen te negeren en/of af te zonderen, en tussendoor zijn we allemaal lekker positief aan het communiceren met elkaar. Sommige ouders – mijzelf incluis – krijgen daar op voorhand al milde jeuk van. Ze vragen zich bijvoorbeeld af waarom je kinderen überhaupt zou moeten trainen om zich goed en dus niet slecht te gedragen. Is het niet veel liefdevoller als kinderen gewoon zichzelf mogen zijn, good, bad and ugly? En dat je ze laat weten dat zelfs als ze rottigheid uithalen, en je boos op ze bent, ze niet weg hoeven, omdat je nog steeds innig van ze houdt?

Als slagroom op het toetje komt daar nog bij dat Triple P waarschijnlijk niet werkt. In 2012 publiceerden gezondheidswetenschappers een groot onderzoek, waarbij ze 33 studies naar de opvoedmethode samen analyseerden. Hun conclusie liet niets te raden over: ‘We vonden geen overtuigend bewijs dat Triple P-interventies werken voor de hele populatie.’ Ook vonden ze geen bewijs voor voordelen van de cursus op de lange termijn. In dezelfde periode bleek uit Nederlands onderzoek dat een plek op een wachtlijst even effectief is als de cursus – met dien verstande dat het eerste gratis is en het tweede bepaald niet. Met andere woorden: Triple P is eigenlijk Triple K. Met peren.

Het Nederlands Jeugdinstituut gaf toen in deze krant aan open te staan voor kritiek. ‘Ook als Triple P niet zo goed zou werken als wij dachten, willen we dat weten’, zei de directeur.

Zou het? Genoemd nieuwsbericht over de aanstaande ‘Triple P Lifestyle’-cursussen linkt door naar wat achtergrondinformatie, dat in alle toonaarden zwijgt over die kritiek. Er staat wel een verwijzing naar een proefschrift, waarbij de suggestie wordt gewekt dat deze de effectiviteit van dit stukje lifestyle-gebeuren aantoont. Geen hond die dat proefschrift ook echt gaat lezen, zullen ze bij Triple P gedacht hebben, maar helaas voor hen kwam ik langs. Uit het promotie-onderzoek bleek, als verwacht, dat de cursus de dikke kinderen niet slanker had gemaakt. Interessanter was dat ik op pagina 189 het volgende zag staan: ‘Gebaseerd op de resultaten van de huidige studie kan bredere implementatie van de Lifestyle Triple P-interventie op dit moment niet aanbevolen worden.’ Niet, dus.

Samengevat is dit dus het plan: men wil van gemeenschapsgeld professionals gaat opleiden voor een niet-aanbevelenswaardige variant van een niet-effectieve cursus die een vrijwel niet-oplosbaar issue aanpakt. Het is, kortom, de zoveelste overgewichtmaatregel die we kunnen bijzetten in het kerkhof der mislukte leefstijlinterventies. En ja, ik weet dat in het verleden behaalde non-resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Maar ik denk toch dat gemeenten hun geld beter ergens anders aan kunnen uitgeven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.