dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Arme mannen. De triomf van het feminisme heeft ze tot tweederangs burgers gemaakt. Althans, dat schrijft journalist Peter Lloyd in een artikel in de Britse krant Daily Mail, naar aanleiding van zijn nieuwe boek Stand by your manhood (wat bij mij onmiddellijk het beeld oproept van Lloyd naast een manshoge fallus, maar dat zal aan mij liggen).

Hij staaft zijn betoog met ‘interessante’ logica. Zo hebben mannen de filosofie uitgevonden, en de wasmachine, en derhalve is het oneerlijk dat vervelende pest-feministen ze aanspreken op de nare kantjes van het mandom, zoals daar zijn de loonkloof, huiselijk-schuine-streep-seksueel geweld en het normaliseren van homofobie.

Deze redenering bespot hebbende, is er wel aanleiding om Lloyds schrijfsels niet zomaar helemaal als kullebul terzijde te schuiven. Zo blijken de heren in de categorie ‘gendergelijkheid’ ook weleens écht aan het kortste eind te trekken. De journalist wijst uiteraard op het vrouwenoverschot in het hoger onderwijs. Ook meldt hij dat de meerderheid van de werklozen uit Adamsgebroed bestaat, dat depressie en zelfdoding meer mannen dan vrouwen treft en dat teveel vaders na een akelige scheiding hun kinderen niet meer mogen zien.

Hiermee gaat Lloyd mee in de trend dat steeds meer mannen zich een nieuwe minderheid wanen; slachtoffers van moderne tijden, keihard geofferd op het altaar der vrouwenemancipatie. Wat nu? Moet ik me als feminist bekommeren om die arme man? Of mag de eerste sekse eens lekker zelf de gelijkheidskastanjes uit het gendervuur halen?

Eerst de feiten dan maar, want we kunnen natuurlijk niet zomaar stellen dat mannen zielig zijn, alleen omdat ze in een handvol statistieken de sigaar zijn. In een samenleving waarin dames en heren op weg zijn naar gelijkwaardigheid ligt het immers in de rede dat op groepsniveau soms de ene sekse gemiddeld de lul is, en soms de andere.

Om te beginnen: ook in Nederland hebben mannen vaker geen baan dan vrouwen (in 2014 was het 343.000 om 317.000). Maar procentueel zijn de mannen juist mínder vaak werkloos dan de vrouwen (7,2 procent om 7,8 procent). Voor elk wat wils dus. Hetzelfde geldt voor depressie en zelfdoding: in tegenstelling tot wat Lloyd beweert zijn vrouwen vaker zwaarmoedig, maar het klopt dat mannen zichzelf frequenter het hoekje om helpen. Ook heeft Lloyd niet helemaal ongelijk over onderwijs en vaderschap-post-scheiding; zeker dat laatste kan zeer schrijnend zijn. Maar tweederangs burgers?

Een paar jaar geleden vertelde de Australische schrijfster Clementine Ford in een lezing over een schooljuf die een experiment deed. De juf merkte dat ze in haar klas onbewust jongens vaker de beurt gaf dan meisjes, en vond dat niet zo’n goed idee. Ze besloot een systeem in te voeren waardoor ze beide seksen evenveel aandacht gaf. Al na een paar dagen kwamen de jongens klagen. De reden: in deze situatie van gelijke behandeling voelden ze zich hevig achtergesteld. Tweederangs schoolkinderen, misschien wel. Ik vraag me af wat Peter Lloyd daarvan zou vinden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Videogames hebben het gedaan. En natuurlijk porno. Althans, als we Philip Zimbardo mogen geloven. De afgelopen weken figureerde de psycholoog in vele Britse en Amerikaanse media, in artikelen en programma’s over het wel en vooral het wee van onze jongens. Volgens hem zitten zij de hele dag moederziel alleen op hun kamers digitale orks af te slachten en vieze filmpjes te kijken. Hieronder lijden zij hevig, en belangrijker nog, ze beginnen op school en allerlei andere terreinen slechter te presteren dan meisjes. Zimbardo schreef er een boek over: Man (dis)connected: how technology has sabotaged what it means to be male.

Eén van de vermakelijker televisie-optredens vond ik het BBC-praatprogramma van Victoria Derbyshire. Niet gehinderd door enige nuance of nuchterheid vertelde Zimbardo dat er momenteel een crisis plaatsvindt waarbij jonge mannen sociaal, academisch en seksueel falen – een ‘killer triade’, noemde hij het. Er zitten een paar oorzaken achter: dat geïsoleerd en buitensporig gamen en porno kijken waar we het over hadden, versterkt door het feit dat er steeds meer gezinnen zonder vader zijn – een ‘killer combinatie’, aldus Zimbardo.

Nou is het natuurlijk een uitstekend idee om je wetenschappelijk verantwoord af te vragen hoe het gaat met onze jongens, maar op Zimbardo’s redeneringen is wel wat af te dingen. En dat gebeurde dan ook. Drie gamers, ook te gast bij de BBC, wezen erop dat je computerspelletjes tegenwoordig meestal online met anderen speelt; heel sociaal, eigenlijk. En dat je ook heel goed in je uppie onmatig kunt lezen of films kijken; is dat dan geen probleem? En meisjes, zijn die op magische wijze immuun voor de invloed van games, porno en een afwezige vader?

Psycholoog Andrew Przybylski van het Oxford Internet Institute wees erop dat uit omvangrijke overzichtsstudies blijkt dat gamen nauwelijks invloed heeft op het puberaal welzijn; slechts zo’n één procent, wat in het niet valt bij echte klappers als armoede, of toegang tot geestelijke gezondheidszorg. En dan is er nog het akkefietje van correlatie en causaliteit: dat sommige jongens waarmee het niet dolletjes gaat ook veel gamen, betekent niet dat die spelletjes de oorzaak van hun misère zijn. Misschien hebben ze wel gewoon zo’n rotleven dat obsessief orks om zeep helpen hun enige uitlaatklep is.

Przybylski, samenvattend: ‘Het bewijs is er simpelweg niet.’ Waarop Zimbardo niet veel verder kwam dan: ‘Yeah, uhm, oké, uhm, nee.’ En ik dacht: waarom is deze man eigenlijk op televisie? Waarom interviewde de Guardian hem, recenseerde de New Scientist zijn boek, prees de Independent het werk als ‘diepgravend’? Het zal de kwaliteit van zijn analyse niet wezen, gok ik op basis van bovenstaande. Dus waarschijnlijk was het zijn faam.

De Zimbardo die games en porno de schuld geeft van de ‘jongenscrisis’ (en daarbij overzichtsartikelen negeert) is namelijk dezelfde als de Zimbardo die in 1971 in een kelder op de campus van Stanford University de ene helft van een groep vredelievende, puppieknuffelende studenten omtoverde in sadistische gevangenisbewaarders, en de andere in bange, hongerstakende gevangenen, alleen maar omdat hij de rollen toevallig zo verdeelde en zij daaraan gehoorzaamden. Een klassiek psychologisch experiment, verfilmd ook, dat Zimbardo tot wereldberoemde psychologische autoriteit heeft gemaakt.

Ook op dat experiment blijkt trouwens achteraf wel wat aan te merken. Een paar jaar geleden vroegen psychologiehoogleraren Alexander Haslam en Stephen Reicher zich bijvoorbeeld af of het echt gehoorzaamheid was dat de bewaarders had gedreven, of dat ze zich hadden geïdentificeerd met de leider van de gevangenis: Zimbardo zelf. En in het boek So you’ve been publicly shamed gaf de meest sadistische experiment-student toe dat hij eigenlijk gewoon een toneelstukje had opgevoerd. Hij had net de film Cool Hand Luke gezien, waarin één van de bewaarders de gevangenen flink vernederde, en besloot bewust die rol aan te nemen om Zimbardo een plezier te doen. Op de video-opnames van het experiment is zelfs te horen hoe hij het zuidelijke accent nadoet van de bewaker uit de film.

Deze onthullingen en inzichten zijn veel minder beroemd dan Zimbardo zelf. De man is op zo’n hoog, fraai, marmeren voetstuk gehesen dat kritiek van hem af glijdt als ware hij van teflon. De meeste mensen registreren de mitsen en maren niet eens, of horen er nooit over. Als de wetenschapper in kwestie het vervolgens zelf ook niet zo nauw neemt met de feiten, dan wordt zo’n voetstuk al snel een vehikel voor de verspreiding van apekool over porno en lariekoek over games. En worden die arme jongens daar beter van? Ik denk het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het eerste gezicht leek het een onschuldig zinnetje. ‘Een vrouw, een zwarte man, twee Latino’s en een libertaire dwarsdenker.’ Ik las het afgelopen dinsdag in de Volkskrant in een bericht over politici die graag in de komende verkiezingen namens de Republikeinen een gooi willen gaan doen naar het Amerikaanse presidentschap.

De ‘libertaire dwarsdenker’ in dit rijtje is senator Rand Paul, een witte man uit Kentucky. Aan de rest van de wannabe-machthebbers kent deze opsomming geen inhoudelijke eigenschappen toe; zij zijn gereduceerd tot hun sekse en/of etnische achtergrond.

En dat blijft zo, naarmate het bericht vordert. Zo verneemt de lezer dat de zwarte man, neurochirurg Ben Carson, de ‘anti-Obama’ is, voornamelijk omdat hij tegen het zorgstelsel is dat de zittend president invoerde. Alleen: dat heeft Carson gemeen met zo’n beetje elke Republikein ooit. Dat juist hij – en niet bijvoorbeeld Rand Paul, die ook arts is – expliciet tegenover Obama is komen te staan, doet vermoeden dat het meer gaat om de kleur van zijn vel dan om zijn politieke denkbeelden.

Hetzelfde overkomt de vrouw in dit verhaal, Carly Fiorina. Zij was ooit CEO van Hewlett-Packard, maar flopte daarin hevig, en keutelt sindsdien wat aan in de conservatieve politiek. Nu blijkt ze zichzelf te zien als de ‘tegenhanger van Hillary Clinton’. Een vergelijking waar het krantenbericht in meegaat, wat merkwaardig is, want afgezien van blond haar en een vagina hebben de dames weinig tot niets gemeen.

Het zou veel logischer zijn om bijvoorbeeld Jeb Bush tot tegenhanger van Clinton te bombarderen: beiden zijn lid van een familie die behoort tot de Amerikaanse politieke elite, beiden kunnen zich verheugen in een enorm potentieel aan geldschieters voor hun al dan niet eventuele campagnes en beiden zitten al jaren aan het kerstdiner met iemand die zich ooit de leider van de vrije wereld noemde. Dat Jeb Bush geen vagina heeft, zou in dezen een detail moeten wezen.

Maar dat is het natuurlijk niet. Want in een cultuur waarin veruit de meeste macht in handen van witte mannen ligt, zijn vrouwen een buitencategorie – en daarmee in eerste plaats lid van hun demografische subgroep, en pas in tweede plaats een individu. Zoals Facebook-topvrouw Sheryl Sandberg schrijft in haar boek Lean in: ‘Omdat de overgrote meerderheid van de leiders man is, is het niet mogelijk om vanuit één voorbeeld te generaliseren. Maar de schaarste in vrouwelijke leiders zorgt ervoor dat één vrouw vaak wordt gezien als representatief voor haar hele gender.’

Hetzelfde geldt voor etnische minderheden, maar juist niet voor witte mannen. Zij zijn de normaal, en hun demografische subgroep blijft vrijwel altijd onbenoemd. Dat Rand Paul een witte man is, moest u van mij horen; in het Volkskrant-bericht stond het niet.

En onbenoemd maakt ongeanalyseerd. Dat een vrouw en gekleurde mannen assorti graag voor de Republikeinen willen aantreden in de presidentsverkiezingen van 2016, kreeg in het artikeltje een reden: blijkbaar hopen de rechtse rakkers zo minderheidsstemmen weg te snoepen bij de mild diversiteits-vriendelijkere Democraten. Maar niemand die zich afvraagt waarom een witte man eigenlijk kandidaat is. Of hoe zijn witte-man-schap zijn politieke denken kleurt.

Want dat doet het ongetwijfeld. In de psychologie, bijvoorbeeld, kennen wetenschappers het ‘white male effect’. Witte mannen, zo blijkt, schatten allerlei risico’s veel lager in dan andere groepen. Klimaatverandering? Loopt zo’n vaart niet. Roken? Mijn oom rookte twee pakjes per dag en werd negentig. Milieuvervuiling, discriminatie, armoede: de gemiddelde witte man baart het aanzienlijk minder zorgen dan de rest van ons. Dit geldt nog eens extra voor witte mannen die er een conservatief, individualistisch en anti-egalitair gedachtegoed op na houden. Ik kan me zomaar voorstellen dat die onder Republikeinen die naar het presidentschap lonken in overvloed te vinden zijn.

Rest de vraag natuurlijk wat we moeten, met dat benoemen. Nadenken over witte mannen als demografische groep leidt in mijn ervaring tot een hoop weerstand: het heet al snel hokjesdenken of zelfs racisme. En inderdaad, daar wilden we nu juist graag af. Ik pleit daarom voor het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Wie in de krant vrouwen of etnische minderheden als lid van een demografische subgroep wil analyseren, verplicht zich om hetzelfde te doen met witte mannen. En wie daar geen zin in heeft, moet het dan maar puur en alleen over de inhoud te hebben, en denkbeelden, politieke stellingnames en argumenten beschrijven alsof alle mensen individuen zijn. Mij lijkt het verfrissend.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Alsof m’n spieren eraf gerukt werden.’ ‘Met een hamer erop slaan.’ Zo omschrijven vrouwen de mammografie die ze kregen in de borstkankerscreeningsbus. Ze vertellen erover op de website van cabaretière en feministe Karin Bruers, die zelf onlangs voor het eerst aan het bevolkingsonderzoek meedeed. ‘En dan komen die glasplaten, en die pletten, en pletten, en pletten. En niet pizza-dik, nee, dvd-dik.’

Bruers begon op haar website de handtekeningenactie ‘Niet meer pletten’ en pleit daarbij voor de bliksemsnelle invoering van tietvriendelijker screeningsmethoden. Toch vraag ik me af: is dat wel het juiste pleidooi? Gaan we het beste de digitale barricaden op voor een menswaardiger behandeling van onze buste – of zou het beter zijn voor vrouwen als iemand dat hele bevolkingsonderzoek naar borstkanker gewoon, hupsakee, helemaal afschafte?

Voor dat laatste is wel iets te zeggen, want screening heeft niet alleen maar voordelen. Zo is het niet supernauwkeurig, dus zijn er de vrouwen die in de rats zitten omdat de mammografie ‘iets’ liet zien wat niets bleek te zijn. Een nog lastiger probleem: het bevolkingsonderzoek is niet per se levensreddend, maar ook weleens ziekmakend.

Dat zit zo. De afgelopen jaren ontdekten wetenschappers dat borstkanker niet één ziekte is. Er zijn gevaarlijke vormen, die snel groeien en vlug uitzaaien. En er zijn minder riskante, die een mensenleven lang op hun plek kunnen blijven en dus vaak überhaupt niet dodelijk zijn. Of die je sowieso wel op tijd was tegengekomen, bijvoorbeeld doordat je een knobbeltje had gevoeld.

Wie levens wil redden door kanker in een vroeg stadium op te sporen – wat het doel is van het bevolkingsonderzoek – moet vooral de zaailustige vorm vinden. Maar juist daar is tweejaarlijkse screening niet erg geschikt voor, want linke soep-borstkanker is zo rap dat hij vaak in de tussentijd ontstaat en uitzaait. Vrouwen met deze vorm zijn dus (enorme mazzel daargelaten) niet geholpen met het rituele tietenpletten. En vrouwen met de minst riskante vorm ook niet: die zijn nu ineens borstkankerpatiënt, met alle behandelingen en angst van dien, terwijl ze wellicht in zalige onwetendheid op hun negentigste hadden kunnen sterven aan iets anders.

Toch zijn zelfs de felste critici van bevolkingsonderzoek niet compleet tegen voorgevelcontroles. Ze vinden vooral dat vrouwen al het bovenstaande moeten weten, en dan zélf de afweging moeten maken. Voor de vrouwen die toch willen screenen, is het dan wel zo prettig als dit op een wat minder middeleeuwse manier kan – daarin heeft Bruers gelijk.

Gelukkig staan er allerlei minder pijnlijke alternatieven in de steigers: een pletmachine die rekening houdt met je borstomvang (en dus minder hard perst op een AA’tje dan op een flinke E-cup), ademtesten, 3D-echo’s. De kennis is er; hij zit gewoon nog niet in de borstenbus. Van de zotten, natuurlijk. Want laten we wel wezen: als we testikel- of peniskanker zouden opsporen door mannenzaakjes tussen twee platen tot dvd-dikte te pletten, was al dat beters allang op de markt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En wat is er verder nog te zeggen over die arme bootvluchtelingen? De hele week al stond deze krant vol intelligente analyses van redelijke mensen. Maar nog kan mijn verstand er niet bij. De afgelopen dagen voel ik me een met stomheid geslagen konijn, gevangen in de koplampen van een wereld die ik niet meer begrijp of herken.

Waarin mensen aannemen dat alle bootvluchtelingen moslims zijn.
Waarin dat uitmaakt.
Waarin het blijkbaar oké is om te kiezen welke voor de poorten van de hel weggetrokken vluchtelingen je wel blieft, en welke niet.
Waarin doodsbange mannen, vrouwen en kinderen op gammele bootjes eigenlijk terroristen-in-de-dop zijn die de democratie verfoeien en per ommegaande de sharia willen invoeren.
Waarin mensen dat écht geloven.

Waarin we verbaasd zijn dat er mensen naar hier komen uit een continent dat wij al eeuwenlang leegroven, om de welvaart, de kansen en de veiligheid te halen die we zelf van hen gestolen hebben.
Waarin mensen dan zeggen: het zijn gelukzoekers, veel te duur, aanzuigende werking, Afrikaans probleem, stuur ze terug.
Waarin twitteraars vluchtelingen uit Syrië vergelijken met brandnetels, en met ongewenste gasten die zullen spugen op het vloerkleed van onze rechtstaat.

Waarin columnist Theodor Holman in het Parool opschrijft dat het hier zo goed toeven is omdat wij mensenrechten erkennen, om nog geen drie zinnen later te stellen dat hij diezelfde rechten alleen wil gunnen aan mensen die hij zelf uitkiest. ‘Ik wil niet al te veel visite opgedrongen krijgen in mijn eigen huis.’
Waarin lezers dat een intelligent geluid vinden.
Waarin nog maar pas geleden iedereen Charlie was, maar nu niemand een bootvluchteling.
Waarin onze regeringsleiders door Parijse straten marcheerden voor de vrijheid van meningsuiting, maar geen politicus nog durft te spreken over het recht op leven.
Waarin we ons in nationale rouw dompelden voor de slachtoffers van een vliegramp, maar mensen screensavers maken van de foto’s van de slachtoffers van scheepsrampen; ‘600 uitkeringen minder.’

Waarin een meisje van vier, vijf in een groene legging en roze rokje levenloos in het water ligt, en voor mijn huilend geestesoog het lijkje steeds maar weer verandert in mijn jongste dochter, die ook zo van roze rokjes houdt.
Waarin er ook mensen zijn die niet hun eigen kind zien drijven, maar zeggen: opgeruimd staat netjes.
Waarin ik denk: als door een speling van het lot alles niet daar maar hier geopolitiek naar de vliegende tering was gegaan, of als mijn wieg door puur toeval ergens anders had gestaan, dan had ik misschien ook op zo’n bootje gezeten, de kleine lijfjes van mijn kinderen tegen me aangedrukt, biddend tot een god waarin ik niet geloof (want wat moet je anders) of we alsjeblieft, alsjeblieft mogen blijven leven en het beloofde land mogen vinden.

Waarin een Kroatische kapitein vertelt hoe hij de lichamen van twee moeders zag drijven, hun handen verstrengeld met die van hun verdronken kinderen, en ik niet eens mijn ogen hoef te sluiten om me te verplaatsen in die moeders en hoe ze, in een wanhopige poging hun kleintjes wat gerust te stellen in hun doodsnood, hun handjes stevig vastnamen. Als we gaan, liefste schatten, dan gaan we samen. Wat er ook gebeurt, hoe erg dit ook wordt, mama laat jullie niet alleen.

Waarin mensen dan op Facebook zeggen: ‘Weer een feestje.’

En terwijl ik zo zit te konijnen, moet ik denken aan de woorden van één van mijn lievelingsdichters, Hans Andreus: ‘Dood is dood. Men neemt zich mee en is niet mee te nemen. En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot, omdat ik zien wil wie ik toch nog ben. Ik moet toch een mens zijn die ik herken.’

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En mannen, en vrouwen. Als wij dat toestaan, als wij toestaan dat onze regering niet groots en meeslepend ingrijpt, wat legt dat dan bloot over ons? Zijn wij dan nog mensen die wij herkennen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een pil die dikke mensen dun maakt. Ze zou welkom zijn, stond afgelopen zaterdag in Sir Edmund, vanwege het immer uitdijen van de bevolking. En dus zijn wetenschappers druk met het vetmesten van labmuizen, om ze vervolgens een hip en vernieuwd goedje te geven dat hun kleine knaagdierlijven aanzet tot het verbranden van kwabjes en rolletjes. Dat onderzoekers van buiten hun lab zich verminderd optimistisch tonen, mag de pret niet drukken. Dat er in het verleden flink wat dieetpillen van de markt zijn gehaald vanwege ernstige bijwerkingen of omdat ze per ongeluk toch niets deden, evenmin. De zoektocht gaat vrolijk door.

Het past dan ook helemaal bij de manier waarop we in onze samenleving tegen overgewicht aankijken. Socioloog Abigail Saguy schrijft erover in haar boek What’s wrong with fat?. Ze onderscheidt een aantal frames in het zwaarlijvigheidsvraagstuk, elk met zijn eigen oplossingen en schuldigen. In het dominante frame is obesitas een gezondheidsprobleem, zijn de schuldigen de onvoldoende wilskrachtige slapjurken die niet van de hamburgers af konden blijven, en de gewenste oplossing is dat zij met enige spoed van een hobbit veranderen in een slanke den.

Maar, zo stelt Saguy, dit is niet het enige frame. Zo is er ook een frame waarin winkels en voedselfabrikanten de schuld krijgen, omdat ze onze omgeving verzadigen met eten dat te lekker, te calorierijk en te alomtegenwoordig is. En er is een frame dat stelt vetzucht eigenlijk een diversiteitsissue is. Uit onderzoek blijkt immers dat mensen nu eenmaal verschillen qua genetische aanleg: sommige hebben een neiging tot bolvormigheid, sommigen niet. Het is raar om dit de dikkies te verwijten, net zoals dat het raar zou zijn om de verticaal uitgedaagden onder ons hun gebrek aan lengte kwalijk te nemen. Geen gek punt.

Het diversiteitsframe is momenteel vooral in zwang bij activisten. Onder meer in de Verenigde Staten bestaat een niet onaanzienlijke ‘body acceptance’ beweging van veelal obese mensen die hun lijf omarmen zoals het is en die zich storen aan de voortdurende suggestie dat het voor iedereen beter zou zijn als ze maar subiet gewoon in normale, slanke mensen zouden veranderen. Gaat niet gebeuren, zeggen deze diversiteitsdenkers. Niemand hoeft mij te ‘genezen’, want ik ben goed zoals ik ben, en ik verdien het om als zodanig door de maatschappij geaccepteerd te worden.

Ze delen die gedachte met hun collega-activisten van de autisme-afdeling. Zoals Julia Bascom van het Autistic Self-Advocacy Network laatst zei tegen een journalist van The Daily Beast: ‘Als ik niet kan praten, is het dan zinvol om te zoeken naar een pil daarvoor, of zou mijn spraaktherapeut mij typen of gebarentaal moeten leren? Zijn mijn flapperende handen of mijn intense en obsessieve liefde voor ‘vreemde’ dingen of dat ik alleen wil zijn de psychologische equivalenten van diabetes, of is het een natuurlijk en mooi onderdeel van menselijke diversiteit?’

Autisme is in deze visie niet in eerste plaats een medisch probleem, maar een sociaal probleem. Voornoemde activisten vergelijken het graag met iemand die vanaf zijn middel verlamd is. Heeft hij een rolstoel, zijn de gebouwen in zijn omgeving toegankelijk, kan hij met het openbaar vervoer reizen, wordt hij niet gediscrimineerd, dan heeft hij een hele andere handicap dan iemand die het aan dit alles ontbreekt – al is er geneeskundig gezien precies hetzelfde aan de hand.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je als autist niet flink in de penarie kunt zitten. Sommigen beschadigen zichzelf, hebben toevallen of ernstige buikklachten. Dat neemt niet weg dat velen hun autisme niet als stoornis zien, maar als een vorm van neurodiversiteit – waarvoor ze acceptatie zoeken, en geen wondermiddel. Pogingen tot genezing vinden ze zelfs onethisch. Zoals columnist Pascal Cuijpers schreef op Joop.nl: we proberen tenslotte linkshandigen en homo’s ook niet meer beter te maken.

Dit diversiteitsperspectief roept ongemakkelijke vragen op. Is autisme of obesitas wel echt een probleem van het individu? Zouden de levens van veel dikke of autistische mensen niet meer opknappen van een tolerantere samenleving dan van een pil? Moeten we wel geneesmiddelen ontwikkelen voor lieden die zeggen ze vooral behoefte hebben aan acceptatie? En wetenschappers die aan zo’n middel werken, zijn die echt mensen aan het helpen? Of gaan ze – onbewust en goedbedoeld – mee in de zoektocht naar een manier om mensen die in onze maatschappij gelden als raar, eng, moeilijk, vies of slap weer netjes en normaal te laten lijken? En, als dat het geval is: wie is er dan eigenlijk ziek?

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.