dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er was een ballenbak met twaalf gillende kleuters voor nodig om Trump, Wilders, LePen en kornuiten uit mijn gedachten te verdrijven. Even was er in mijn hoofd geen plaats voor angstzaaiende volksmenners, maar enkel voor bekertjes ranja en zoekgeraakte schoenen. Langzaam voelde ik mijn schouders een paar centimeter zakken. Mijn armen en benen werden minder zwaar. De angstbal die al maanden in mijn buik zit, liet zich voor het eerst in lange tijd wat wegzuchten. De kleuters schreeuwden en deden een spelletje waarbij er iemand ‘krachten’ had om de anderen mee te bevrijden (of zoiets).

Ik zat aan de rand van de ballenbak, en ik dacht: ik zou me in dit kleine leven kunnen verstoppen. Dit zou vanaf nu mijn wereld kunnen zijn. Ik zou kunnen leren om zelf frambozenjam te maken, alleen mijn eigen dak kunnen repareren, en die hele politieke soepzooi kunnen laten voor wat het is. Ik zou me kunnen aansluiten bij het deel van de Nederlanders dat geen slapeloze nachten heeft over naderend onheil assorti, maar vrolijke Efteling-selfies maakt, en zich verheugt op de nieuwe verfilming van Beauty and the Beast. Het deel dat ook wel piekert, alleen niet over hoe waarschijnlijk een Derde Wereldoorlog is, maar over de aanschaf van een nieuwe lederen hoekbank.

Deze gedachte, de hele notie dat ik me zou kúnnen terugtrekken, is natuurlijk een privilege. Ik kan deze ideeën alleen koesteren omdat ik wit ben, geen moslim, evenmin joods, een Nederlands paspoort heb, en op papier kan doorgaan voor hetero omdat ik toevallig getrouwd ben met een man. Op dit moment knaagt er nog niemand superactief aan mijn mensenrechten – al is het natuurlijk wel balen dat ik een vrouw ben.

Het is ook balen dat ik, een paar uur na het verlaten van de ballenbak, alweer bevangen werd door allerlei lastige idealen die onverenigbaar zijn met ontsnappingsfantasieën, zoals solidariteit en een diepe behoefte aan rechtvaardigheid. In mijn hoofd hoor ik Martin Luther King: ‘In the end, we will remember not the words of our enemies, but the silence of our friends.’ En John Stuart Mill: ‘Bad men need nothing more to compass their ends, than that good men should look on and do nothing.’

Shit, denk ik dan: ik wil ook goed zijn. En geen stille vriend. Ik wil niet niets doen.

Het is een sentiment dat – getuige de massale demonstraties van de afgelopen werken – door velen gedeeld wordt. Maar soms ook heel opvallend niet. Zo kwam RTL-Z-presentator Roderick Veelo vorige week met een column: ‘Anti-Trump gekte grenst aan psychose’. Protesten tegen Trump beschreef hij als ‘haat’ en ‘hysterie’. Hij plaatste ‘voortdurend waarschuwen tegen Trump’ tegenover ‘helder zien’, alsof het een het ander uitsluit.

Nog een voorbeeld, dinsdag in deze krant. Redacteur en commentator Hans Wansink betoogde dat het populisme van Trump en kornuiten geen fascisme mag heten, en vond het daarbij nodig om satire over Trump ‘demonisering’ te noemen, wetenschappers te verwijten dat ze zich meer lieten leiden door ‘zorgen en angsten’ dan door ‘waarneembare verschijnselen’, en te stellen dat ‘politiek correcte media en wetenschappers’ fascisme ‘maar al te graag van stal halen’.

Nu zou Wansink nog best een punt kunnen hebben over de fijnere nuances van de exacte definitie van fascisme. Maar laat me als één van Neerlands meest politiek-correcte columnisten zeggen ik nooit – nóóit – ‘graag’ over fascisme schrijf. Ik zie het als bittere noodzaak. Liever zou ik jam maken.

Het bevreemd me soms dat mensen als Wansink en Veelo hun eigen standpunt niet extreem vinden. Ik vermoed dat ze zichzelf zien als het ‘gematigde midden’; een plek die momenteel overbevolkt wordt door met name witte mannen, die blijven doen alsof zij dé Stem der Rede vertegenwoordigen, alsof alleen zij de feiten in het snotje hebben, terwijl de lui die zich verzetten tegen Trump & co maar een irrationeel clubje zijn. Ze lijken te vergeten dat ook hun kijk op de gebeurtenissen gekleurd wordt door hun maatschappelijke positie. Ze vergeten dat hun privileges maken dat zij zaken als populisme en fascisme afstandelijk kunnen analyseren. Dat het een privilege is om de angst niet te voelen.

Ze zitten zonder buikpijn naast de ballenbak – terwijl de rest van de speeltuin in de fik staat, en de mensen die zij psychotisch, hysterisch en politiek-correct noemen uit alle macht de brand proberen te blussen – en realiseren zich niet wat een voorrecht dat is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hoe kun je abortus onmogelijk maken zonder het te verbieden? Dat lijkt al een paar jaar de Grote Hamvraag te zijn voor conservatieve Amerikaanse politici. In 2016 kwamen er in de Verenigde Staten zestig abortusbeperkende maatregelen bij. In diverse staten moeten vrouwen bijvoorbeeld voorafgaand aan de ingreep eerst een echo ondergaan, en dan luisteren naar een gedetailleerde omschrijving van hun foetus.

In onder meer Texas zijn er momenteel zoveel treiterwetten en bezuinigingen doorgevoerd dat een groot deel van de vrouwen in die staat in de praktijk nauwelijks toegang hebben tot abortus: de dichtstbijzijnde kliniek is niet zelden honderden kilometers verderop, de eigen bijdrage loopt in de vele honderden dollars. En om het vrouwen nóg moeilijker te maken, is er daar sinds november een nieuwe regel die maakt dat geaborteerde foetussen voortaan begraven moeten worden. De rechter moet zich hier nog over uitspreken, maar zoals een Texaanse pro-choice-activist Blake Rocap tegen de Dallas Morning News zei: ‘Het is zo doorzichtig dat ze eigenlijk proberen de toegang tot abortus te ontzeggen.’

Gelukkig krijgen anti-keuze-dwaallichten in Nederland doorgaans weinig voet aan de grond, al gooide de SGP in maart vorig jaar nog wel even een balletje op: de partij opperde dat het een goed idee zou zijn als we zouden registreren waarom een vrouw abortus pleegt.

Eén van de argumenten voor al deze abortusbemoeilijking is dat je zo niet alleen de foetus redt, maar ook de vrouw. Anti-keuze-luitjes schetsen het beëindigen van een zwangerschap als een emotioneel drama – een innerlijke wond waar je onmogelijk van kunt genezen. In de Verenigde Staten zijn er daarom negen staten die vereisen dat vrouwen voorafgaand aan een abortus worden gewaarschuwd voor de emotionele consequenties en de gevolgen voor hun geestelijke gezondheid.

Vorige maand ontdekten onderzoekers echter dat dit innerlijke-wond-idee niet klopt. Zij hadden bijna duizend vrouwen die tussen 2008 en 2010 om een abortus verzochten langdurig gevolgd. Na vijf jaar hadden deze vrouwen geen verhoogde kans op depressie of angst. De enige groep die het wel moeilijk had gehad, waren juist de vrouwen die een abortus werd geweigerd (in dit geval: omdat ze al te lang zwanger waren). Zij waren kort na dit nieuws angstiger en minder tevreden met hun leven. Maar ook die gevoelens trokken mettertijd bij. Eén van de onderzoekers vertelde Newsweek dat ze verrast was hoe veerkrachtig vrouwen zijn.

De conclusies komen overeen met een eerdere studie, uit 2015, waaruit bleek dat maar liefst 95 procent van de vrouwen die tot een abortus besloten daar nooit spijt van hadden gehad. Als ze al last hadden van emotionele problemen, dan kwam dat niet door hun keuze, maar vooral door stigmatisering en een gebrek aan sociale steun. Wat maar weer bevestigt dat vrouwen zelf heel prima weten wat goed voor hen is, en dat niet een abortus maar bemoeizuchtig anti-keuze-conservatisme voor narigheid zorgt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn koelkast hangt een geel briefje, waar in grote zwarte viltstiftletters op geschreven staat: ‘This is NOT normal’. Ik heb het daar afgelopen november geplakt, op advies van de Britse komiek John Oliver. Vlak na de verkiezing van Donald Trump presenteerde hij een aflevering van de satirische nieuwsshow Last week tonight. Een serieleugenaar is nu president, zei Oliver, en er is no way dat dat goed gaat aflopen. ‘Het gaat te gemakkelijk worden om te denken dat deze dingen normaal zijn (..) dus blijf jezelf eraan herinneren: dit is niet normaal.’

Waar Oliver hier voor waarschuwde, zijn ‘shifting baselines’; een term uit de ecologie, die duidt op kleine, geleidelijke veranderingen die herijken wat we normaal vinden. Bioloog en filmmaker Randy Olsen gaf ooit het voorbeeld van de Columbia River: daar zwemt nu twee keer zoveel zalm als in de jaren dertig. Wat fantastisch klinkt – als je 1930 als uitgangspunt neemt. Maar in 1930 zat er tien keer minder zalm in die rivier dan in 1800. Als je de ‘baseline’ laat verschuiven, lijkt het abnormale normaal, of zelfs positief.

Dit gebeurt ook in de politiek. Zoals klimaatactivist Jamie Henn vorig jaar in de Huffington Post schreef: we verlagen onze standaarden, en terwijl onze baselines shiften, accepteren we een degradeerde stand van zaken als alledaags, en worden radicale ideeën gewoon. ‘We leven in een tijd van gevaarlijk geheugenverlies, waarin de ‘nieuwe normaal’ zo snel wordt gecreëerd dat het moeilijk is om je vast te houden aan hoe het was en hoe het dus zou moeten zijn.’

Deze week leek die waarschuwing relevanter dan ooit, dus probeer ik te blijven terugdenken aan vroeger. Bijvoorbeeld toen Trump zaterdag na een bezoek aan de CIA in onsamenhangende zinnen loog over zijn inauguratie: over hoeveel mensen er waren geweest, zelfs over het weer. Terwijl de hele wereld had gezien hoe toehoorders tijdens zijn speech met regenponcho’s zaten te hannesen, vertelde Trump dat God speciaal voor hem de zon had laten doorbreken. Nog niet zo lang geleden had iemand dan discreet een dokter gebeld. Of anders wel toen hij zijn woordvoerder compleet Noord-Korea liet gaan, en een deel van zijn leugens liet herhalen. Maar nee.

Of toen Mark Rutte maandag een brief publiceerde waarin hij tegen niet-inheemse Nederlanders zei: ‘Doe normaal of ga weg.’ De NRC repte van een ‘fatsoensoffensief’. Ik kan me nog herinneren dat het ooit eervol was voor een premier om nadrukkelijk de eindbaas te zijn van álle mensen in Nederland. Onze baseline nu is een minister-president die zijn eigen volk verdeelt in eerste- en tweederangsburgers. En daarmee wegkomt.

Of toen ik las dat de Europese Commissie de ‘stroom’ vluchtelingen verder wil ‘indammen’ door Libië af te grenzen, zodat mensen niet meer in bootjes naar Italië komen. Een ‘beschermingswal optrekken’, noemen ze dat. Blijkbaar is zowel de watermetafoor als muurretoriek tegenwoordig salonfähig. De Commissie wil met die ‘beschermingswal’ voorkomen dat rechts-populisten à la Wilders en LePen de verkiezingen winnen. Het is een absurde paradox, maar ook een nieuwe normaal: om fascistische griezelpolitici dwars te zitten gaan andere bestuurders alvast hun xenofobe beleid uitvoeren.

Of toen ik hoorde wat zich afgelopen maandagavond in De Balie had afgespeeld. Een islamcritica in de zaal stelde voor om moslims het land uit te zetten, tot een maximum van een à twee procent van de totale bevolking. De discussieleider reageerde niet kritisch. Hij vroeg haar ook niet of het deporteren van een geloofsgroep niet een kilometer of 1933 te ver ging. Nee, hij vroeg rechtsfilosoof Paul Cliteur, die in panel zat: ‘Is dit juridisch een beetje rond te krijgen?’

Balie-opperhoofd Yoeri Albrechts toonde zich op twitter verbaasd dat mensen boos waren omdat hij ruimte had gegeven aan deze ‘opvatting waar ze het niet mee eens zijn’. Ik kan me nog herinneren dat het opperen van een etnische zuivering niet zomaar een mening was, maar onbespreekbaar. Maar het is blijkbaar normaal geworden om hier op een rustige manier over van gedachten te wisselen, alsof je het hebt over een kleine verbouwing aan je badkamer. ‘Goh, ja, een ligbad, zou dat kunnen?’

Deze shifting baselines zijn niet alleen verontrustend, ze zijn gevaarlijk. Verzet is nodig: tegen het nieuwe gewoon, tegen de bijna ongemerkt verlaagde standaarden, tegen het politieke geheugenverlies dat het maatschappelijk debat in zijn greep houdt. Om John Oliver te citeren: ‘Tatoeëer het desnoods op je kont. (..) dit is niet normaal. Het is fucked up.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik wil goede hoogleraren. Punt.’ Dat zei Sebastien Valkenberg gisteren in de Volkskrant, toen hij gevraagd werd naar het nieuwste emancipatieplan van minister Bussemaker. Zij wil dat er aan Neerlands universiteiten dit jaar nog honderd extra vrouwelijke hoogleraren benoemd worden. Het zetje is nodig, stelt ze, want het gaat in onze intellectuele bolwerken gewoonweg niet rap genoeg met de piemelloze inauguraties, en daardoor staan we internationaal behoorlijk voor paal.

Valkenberg vindt Bussemakers voornemen maar een slecht idee. Volgens hem zou de universiteit een meritocratie moeten zijn; de beste wetenschapper (m/v) krijgt de leerstoel. Een prachtig ideaal, maar zover is het nog niet. Ik moest bijvoorbeeld denken aan een onderzoek uit 2012 van Yale-psycholoog Corinne Moss-Racusin en collega’s, waarin Amerikaanse professoren op basis van een fictieve sollicitatiebrief moesten beslissen of ze een kandidaat een laboratorium zouden laten leiden. In de helft van de brieven had deze kandidaat een vrouwennaam gekregen, in de andere helft een mannennaam. Verder waren de brieven identiek. Het resultaat: niet alleen kreeg de mannelijke wannabe-lableider vaker de baan, hij kreeg van de profs ook een hoger salaris toebedeeld.

‘Als jij denkt dat er mechanismen werkzaam zijn die belemmeren dat [een hoogleraarsbenoeming] meritocratisch tot stand komt dan moet je daar wat aan doen’, vindt Valkenberg. Nou denk ik dat inderdaad, en ‘daar wat aan doen’ is natuurlijk precies waar Bussemaker mee bezig is. Maar dat is volgens de filosoof ook weer niet de bedoeling. Want, zo cirkelredeneert hij, zo’n quotum van honderd dameshoogleraren ‘is in tegenspraak met die meritocratische opdracht van een universiteit.’ Niet optreden tegen meritocratie-ondermijnende barrières omdat optreden niet meritocratisch is – het is vertrouwde gedachtegang in deze neoliberale tijden, maar daarom niet minder onnozel, en hoe dan ook komen we zo nergens.

Het interessante is dat de vrouwelijke wetenschappers die woensdag met een interview in deze krant stonden juist wel olijk gestemd waren over Bussemakers plan. Zo vertelde de Leidse hoogleraar Hester Bijl dat ze op haar universiteit al langer een vrouwenbeleid hebben. ‘Zulk beleid .. erkent dat vrouwen vanuit een achterstand moeten opereren.’ Christine Teelken, hoofddocent aan de Vrije Universiteit, vertelt hoe ze er bij benoemingen maar niet tussenkomt, omdat ‘zogenaamd open vacatures eigenlijk al vergeven zijn’. Valkenberg is trouwens niet onder de indruk van deze argumenten; hij ziet er geen bewijs voor discriminatie in, maar misschien wel een ‘anekdotische drogreden’.

Het is een meningsverschil waarbij mannen en vrouwen wel vaker tegenover elkaar staan. Laten we weer even de grote plas oversteken, want daar peilde het Pew Research Center vorig jaar bij zo’n 4600 Amerikanen of ze dachten dat vrouwen vaker dan mannen obstakels tegenkomen die het lastiger maken om vooruit te komen in de maatschappij. Een meerderheid van de vrouwen meende van wel, een meerderheid van de mannen vond van niet.

Ik krijg daar zin van om deze mannen een kopietje van het onderzoek van Moss-Racusin op te sturen, maar dat heeft waarschijnlijk weinig nut. Eén van haar eigen vervolgstudies suggereert namelijk dat mannen vaker sceptisch staan tegenover onderzoek dat seksisme in de wetenschap aantoont. Zo keek de psycholoog naar de reacties onder een aantal online geplaatste journalistieke artikelen over haar eigen studie uit 2012. Van meer dan 800 reacties turfde haar team wat de beide seksen er over te melden hadden. Zo bleek 22 procent van de comments het bestaan van vooroordelen over de seksen te rechtvaardigen; zo’n 80 procent van die reacties kwam van mannen. Een kleine tien procent bepleitte dat seksisme niet bestond; ruim twee derde mannen. Er waren ook mensen dankbaar voor de studie: 100 procent vrouwen.

Een tweede vervolgpublicatie uit 2015 liet hetzelfde beeld zien: toen beide seksen de samenvatting van Moss-Racusins eerste studie lazen, beoordeelden mannen deze gemiddeld negatiever dan vrouwen. Dit genderverschil lijkt niet alleen op te treden bij online Jannen en Janetten met de Pet, maar – met een slag om de arm, want het was een kleine enquête – ook bij academici.

‘Wetenschap zou vooral in dienst moeten staan van de waarheid’, stelde Valkenberg gisteren. Daar ben ik het mee eens. Maar ik vraag me ook af: wat is die waarheid dan? En: wie ziet hem beter? Dat mannen en vrouwen gemiddeld anders denken over seksisme, is dan juist een extra reden om voor meer vrouwelijke hoogleraren te pleiten. Immers: om meer dan de halve waarheid te zien, moet je een probleem door de ogen van iedereen bekijken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het gaat niet goed met de wereld, daar waren we het in onze discussie over eens. Op onze somberste momenten, zo gaven we aan elkaar toe, denken we beiden dat het 1938 is. Maar over één kwestie verschilden we van mening: wie nu de fascisten zijn.

Volgens de jongeman met wie ik discussieerde – laat ik hem Wouter noemen – zijn het de moslims. Kijk maar, zei hij: ze plegen aanslagen, komen massaal naar hier, hebben een intolerant geloof. En ze zeggen het nota bene zelf: ze verwerpen onze cultuur, willen onze vrouwen verkrachten en ongelovigen doodmaken.

Volgens mij zijn Wilders, Trump, LePen en consorten de nieuwe fascisten. Ik sluit me aan bij Oxford-historicus James McDougall, die in een artikel op conversation.com een duidelijke parallel tussen toen en nu schetst: een leider presenteert zich als man of vrouw ‘van het volk’, en benadrukt daarbij dat dit volk overweldigd dreigt te raken door ‘inferieure mensen’ – joden, immigranten, moslims. Onze beschaving is in gevaar. De elite doet niets, helpt zelfs mee aan de ondergang. Het is karakteristieke fascistische retoriek, schrijft McDougall. Het is ook zeer herkenbaar.

Ik vraag me af hoe het kan dat Wouter en ik hier zo anders over denken. Als ik het hem vraag, houdt hij vol dat ik een dwaas ben die de waarheid niet ziet. Dat is niet lullig bedoeld, zegt hij erbij; volg gewoon het nieuws, dan merk je het wel. Maar dat doe ik al. En dan daagt het: dat zijn nieuws en mijn nieuws niet hetzelfde zijn. We zitten in verschillende filterbubbels. Die van mij liberaal links, die van hem anti-islamitisch rechts.

Dat intrigeerde me. Wat mis ik daardoor? Wat ontgaat me? Om erachter te komen, besloot ik tot een experiment: ik ging drie dagen doorbrengen in Wouters filterbubbel. Geen Volkskrant, maar de Telegraaf. Geen filmpjes van Last Week Tonight, maar videoblogs van Infowars. Een nieuw twitteraccount, zonder Mona Eltahawy, maar met Joost Niemoller.

Ik begon vorige week maandag, gelijk ‘s ochtends. Het was bevreemdend. Luisteren naar Alex Jones van Infowars is alsof er een verwarde man bij je op de bank zit. Volgens de Telegraaf zitten we collectief dik in de puree: over integratie is het pessimisme troef, en de moslims komen ook nog kerst afpakken. Op twitter is Wierd Duk ineens de stem der rede.

Een islamitische dreiging is in deze filterbubbel voortdurend urgent. We zijn constant in gevaar, en dat vrijwel al dat gevaar komt van moslims. ‘Justitie doet schimmig over 31 teruggekeerde jihadisten’, meldt GeenStijl. De Dagelijkse Standaard twittert dat een ‘Taliban-slachter’ Duitsland is binnengekomen. ‘Stop de massa-immigratie’, zet Jan Roos erboven. En dat is nog vóór een terrorist met een vrachtwagen over de Berlijnse kerstmarkt rijdt.

Mijn nieuwe filterbubbel weet deze gruweldaad probleemloos te duiden: een barbaars haatgeloof, een bloeddorstige ideologie. Wie nuanceert of oproept tot kalmte is een doorgeslagen deugmens, policor, huichelachtig, een cultuurverrader. Wilders twittert die foto van Merkel met bebloede handen, maar zijn eerdere berichtje bezorgt me meer fascisme-technische rillingen: ‘Ze haten en vermoorden ons / En niemand beschermt ons / Onze leiders verraden ons / Een politieke revolutie is nodig / Om ons volk te beschermen.’

De dagen na Berlijn houdt het niet op. Onze asielprocedures zijn lek dus komen er jihadisten binnen, er zijn nieuwe aanslagen door moslims verijdeld, vluchtelingen komen naar hier om ons land te islamiseren, het is een invasie, ze willen ons vernietigen. Er duikt een filmpje op van een echtpaar, naar verluid verbonden aan een Syrische tak van Al Qaeda, dat hun dochtertjes van zeven en negen op zelfmoordmissie stuurt. Geen idee of het waar is, maar ik ben toch misselijk.

Ik denk dat ik Wouter nu iets beter snap. Wat ik aanzag voor blinde domrechtse vreemdelingenhaat, is voor hem iets anders: de absolute zekerheid dat hij en zijn geestverwanten de enigen zijn die het onheil helder zien. In hun bubbel zijn zij geen haters; ze zijn het verzet. Alles voor een veilig leven met hun geliefden.

Verwar mijn begrip niet met instemming. Dat verzetsidee klinkt misschien nobel, maar het drijft op het ontmenselijken van moslims. Moslims zijn in de anti-islam-bubbel geen vaders, moeders en kinderen, ze zijn ‘De Grote Dreiging’. En dat, wil ik tegen Wouter zeggen, is zowel gevaarlijk als zinloos. Gevaarlijk, omdat die manier van denken precies is wat fascisme mogelijk maakt. En zinloos, omdat honger naar liefde en veiligheid nooit kan worden gestild door haat en angst.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben geen boze witte man. En dat is jammer, want als je een boze witte man bent, dan willen allerlei politici tegenwoordig graag naar je onderbuik luisteren. ‘De afgelopen jaren hebben we alles wat uit de onderbuik kwam heel snel weggezet als fout, terwijl het soms gaat om hele reële zorgen van mensen’, zei PvdA-staatssecretaris Sharon Dijksma vorige week op Nu.nl. Ze verwees daarbij naar mensen die ooit in een fijne volkswijk woonden, waar vroeger Nederlands maar nu Berbers, Arabisch of Turks wordt gesproken. ‘Dan kan ik mij echt wel voorstellen dat mensen die daar oorspronkelijk vandaan komen zich soms verloren voelen in die wijk.’ Ik maak hier uit op dat de boze/bezorgde onderbuik niet alleen wit is, maar ook wat rechts en xenofoob, en dat daar begrip voor moet zijn.

Dit is natuurlijk al langer aan de hand. Sinds Pim Fortuyn langskwam en links zich een electoraal hoedje van formaat schrok, voelen progressieve politici zich sterk aangetrokken tot het leed van de rechtsdragende burger. Zo zeer zelfs, dat ik me inmiddels als trouwe linkse kiezer een beetje vergeten voel. Want als rechts luistert naar rechtse onderbuiken, en links luistert naar rechtse onderbuiken, wie luistert er in Den Haag dan naar die van mij?

Het zal mijn onderbuik bijvoorbeeld worst wezen dat er in mijn wijk ook Turks wordt gesproken. En mijn onderbuik maakt zich wel zorgen over armoede, toenemende sociale ongelijkheid en de afbraak van onze verzorgingsstaat, maar voelt vooralsnog geen enkele behoefte om vluchtelingen of Nederlanders van kleur daarvan de schuld te geven.

Integendeel: mijn onderbuik zou heel graag willen dat linkse politici zich wat meer om deze groepen zouden bekommeren. Neem die vluchtelingen. Mijn brein herinnerde mijn onderbuik er onlangs aan dat Diederik Samsom begin dit jaar sprak over een luchtbrug tussen Turkije en Europa. Wel vierhonderd vluchtelingen per dag moesten er worden overgebracht. Zijn deal met Erdogan ging door, maar toen ik het een paar weken geleden navroeg, stond de Nederlandse teller op 255 ingevlogen asielzoekers. Mijn onderbuik wil graag dat linkse politici daar pisnijdig van worden, en eisen dat we vandaag nog alle zeilen bijzetten om zoveel mogelijk vluchtelingen op te halen. Ik zou bijna blind mijn linkse stem geven voor één keer een ferm ‘wir schaffen das’.

Mijn onderbuik geeft ook om vluchtelingkinderen. The Guardian publiceerde een paar maanden geleden over twee Afghaanse neefjes, die toen al tien maanden overleefden in Calais. Ze probeerden bij hun oom in Groot-Brittannië te komen, maar mochten dat land niet in. Ze waren vies, hongerig, en werden beschoten door de Franse politie. ‘Ik ben hier gek geworden’, zei de oudste. In 2015 waren er maar liefst 90.000 zoals zij, las ik: kinderen die zonder hun ouders of andere volwassene asiel zochten in Europa. Mijn onderbuik wil dat politici zeggen: onze prioriteit is om deze kinderen zo snel mogelijk bij hun familie te krijgen. En als ze geen familie hebben in Europa, dan halen we ze op en zorgen we voor ze. Onmiddellijk. Allemaal. Met liefde.

Mijn onderbuik wil dat politici een hart hebben. Niet alleen voor vluchtelingen, maar ook voor de mensen die nog in Syrië zitten. De afgelopen dagen twitterden burgers in Aleppo over bommen en hun naderende dood, terwijl Assads leger en geallieerde milities al executerend oprukten in de stad. Onze lijsttrekkers assorti twitterden ook: over de groenste politicus van het jaar, over puppyfraude met vaccinboekjes, over zoutvaatjes die al dan niet standaard op restauranttafels behoren te staan. Alleen Lodewijk Asscher noemde de situatie in Aleppo in een tweetje ‘hartverscheurend’. Een terecht sentiment, maar mijn onderbuik wil weten waar de moeilijke vragen blijven. Waarom doet onze regering niets? Of de Europese Unie? Wat hebben we überhaupt aan de Verenigde Naties, aan de Navo, aan de internationale gemeenschap, als we burgers niet kunnen beschermen tegen een live-getwitterde massaslachting?

Ik zit niet te wachten op linkse politici die luisteren naar rechtse onderbuiken. Ik wil politici die idealen hooghouden, die durven te strijden voor een wereld die vreedzaam, vrij en eerlijk is. Politici waar ik me niet voor hoef te schamen omdat ze in de marge een slappe hap waren, maar waar ik trots op kan zijn, omdat ze iets probeerden, ook toen het hopeloos leek. Die alle kinderen een goede toekomst willen geven, ook als ons dat veel kost. Mijn onderbuik wil geen begrip voor mijn ‘reële zorgen’. Mijn onderbuik verlangt naar een betere wereld.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.