dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Wie het altijd te druk heeft, heeft het niet begrepen’, las ik gisteren in een advertentietje op de voorpagina van deze krant. Er werd een boek in aangeprezen dat Nooit meer te druk heet, en dat volgens de achterflap ‘het medicijn [is] dat we nodig hebben om gezonder, gelukkiger en succesvoller te worden’. Het woord ‘medicijn’ impliceert een kwaal; in dit geval ging het om op de loer liggende burn-outs, veroorzaakt door een bestaan met te veel afspraken, te veel informatie en te veel onzekerheid. ‘Een opgeruimd hoofd in een overvolle wereld’, belooft het boek – uiteraard met dien verstande dat de wereld een gegeven is, en dat dus het hoofd moet veranderen.

Het boek is slechts een van de vele uitgaven binnen een miljardenindustrie die probeert positief denken en zelfverbetering te verkopen aan zoveel mogelijk mensen. Een markt waarin ook het artikel van filosoof en psycholoog Kees Kraaijeveld, onlangs in de Volkskrant, lijkt te passen. Kraaijeveld pleit voor een mentaliteitsverandering onder Nederlanders. We zouden veel gelukkiger zijn, denkt hij, als we wat minder zouden tobben over hoe het met ons gaat. Er is immers reden tot optimisme: de economie groeit, we leven steeds langer, onze kinderen zijn gelukkig. Dat we desondanks toch denken dat de toestand in de wereld alleen maar is verslechterd, komt doordat we er met ‘ingebakken negativiteit’ naar kijken. Dus is het zaak om onze blik te veranderen, positiever in het leven te staan, ‘als mens mentaal fitter te worden’. ‘Mentale vooruitgang’ hebben we nodig, via ‘karaktervorming’ op scholen en meer mindfullness.

Op het eerste gezicht lijkt dit een pleidooi waar je niets op tegen kunt hebben. Meer geluk, optimisme, positief denken, dat is toch zeker beter dan maar een beetje zitten sombermansen? En toch schuurt er iets. Om te beginnen: gaat het echt superpluis met de wereld? Dat hangt af van je perspectief. Kraaijeveld lijkt te neigen naar het ‘nieuwe optimisme’. Aanhangers daarvan vergelijken het heden vaak met de wereld van pakweg 200 jaar geleden, en concluderen dan (terecht) dat we leven in tijden van ongekende vooruitgang en voorspoed.

Aan de andere kant: het gaat niet eens bij benadering zo goed als het zou kunnen gaan. De mensheid had inmiddels best extreme armoede kunnen uitbannen, of verdere klimaatverandering radicaal kunnen tegengaan. Alleen al deze week las ik echter over de recente hittegolf op de noordpool, dat langdurige armoede toeneemt in Nederland, dat de meeste langdurig werklozen ook deze hoogconjunctuur weer niet aan de bak komen, en dat de rijkste 1 procent van de wereld nu 27 procent van alle vermogen bezit.

Deze structurele problemen kun je natuurlijk niet oplossen door megamindfull te mediteren of mentaal superfit te worden. Maar dat is dan ook niet waar de ideologie van het positief denken om draait, analyseert journalist Barbara Ehrenreich in haar uitstekende boek Smile or die: how positive thinking fooled America & the world. Wat positief denken wel doet, is problemen soepeltjes verplaatsen van het collectief naar het individu. Kun je geen vast contract krijgen? Focus op je talenten. Geen geld? Succes begint met ambitie. Overspannen? Gezond presteren kun je leren. Verpletterende werkdruk? Ruim je hoofd op.

Zo werd positief denken de ideale bedgenoot van het neoliberalisme. Of, zoals Ehrenreich het noemt, ‘een excuus voor de wredere aspecten van de markteconomie’. Aangezien de positief-denken-ideologie berust op de aanname dat iedereen met de juiste mentaliteit geslaagd en gelukkig kan zijn, is je welvaart en welzijn je eigen verantwoordelijkheid, en falen je eigen schuld.

In deze ideologie doet de realiteit er niet echt toe, schrijft Ehrenreich; wat telt is hoe je ermee omgaat. De uitdaging ligt nooit buiten maar altijd in jezelf. Je verzetten tegen onrecht, proberen de wereld te veranderen, samen met anderen betere arbeidsomstandigheden eisen, lobbyen voor beter beleid, zijn afkeurenswaardige tekenen van negativiteit. Je dient vol optimisme te spelen met de kaarten die je hebt, en als dat niet goed gaat, ben jij degene die moet veranderen, niet het spel.

Het cynische is dat dit alles – het ondermijnen van solidariteit en collectieve slagkracht, ongeluk zien als eigen schuld – aan ons wordt verkocht als een weg naar bloei, rust en mentale vooruitgang. Positief denken is de zweep van het neoliberalisme. En we hebben niet alleen geleerd om onszelf ermee te slaan, maar ook om te denken dat ons dat gelukkig maakt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De dag nadat Trump de verkiezingen had gewonnen, las ik een huiveringwekkend commentaar: vandaag hebben meisjes in Amerika geleerd dat je als vrouw geen president kunt worden – maar je aanrander wel.

Er waren zoveel verschillende manieren waarop die waarheid mijn hart brak: als feminist, als vrouw, als slachtoffer van seksueel geweld, als moeder van twee dochters die ik boven alles wil meegeven dat het leven een brood is om in te bijten. De wereld is jullie oester; breek haar open en vreet haar op.

Mijn hart begon pas weer te helen toen tijdens de Women’s Marches op 21 januari 2017 miljoenen vrouwen wereldwijd de straat op gingen om te zeggen: fuck this shit. Ik zag hen lopen en razen, en voor het eerst durfde ik te hopen dat er uit deze puinhoop iets goeds zou voortkomen. Er is weinig mooier dan vrouwen die om rechten en respect durven te schreeuwen.

Misschien, zo overwoog ik, zal Trump de aartsvijand worden die het verzet steeds weer zal laten ontvlammen. En houden we na de brand een betere wereld over. Een soort ultiem geval van het klootzakeffect.

Het klootzakeffect treedt op wanneer een Hele Grote Droplul zo keihard uit de bocht vliegt, dat hij (of zij, maar meestal hij) volkomen onbedoeld het symbool wordt van een groot onrecht. Hij wordt de boeman in een strijd die vaak al langer aan de gang is, maar die nu rugwind krijgt omdat de acties van deze eersteklas zakkenwasser het probleem ineens zo treffend illustreren dat niemand meer kan ontkennen dat er iets mis is. De kloothommel wordt de kapstok, eerst voor het protest, en later voor de verandering.

Een goed voorbeeld is Lawrence Summers, die in 2005 als hoge-Harvard-pief opmerkte dat het tekort aan vrouwelijke topwetenschappers logisch was, want dames waren voor zulks ook biologisch minder geschikt. Dit soort seksisme was er nu natuurlijk altijd al geweest, maar Summers’ onbeschaamde woorden maakte hem de belichaming ervan. Als gevolg werd hij jarenlang in artikelen, boeken en lezingen opgevoerd als hét voorbeeld van misogynie in de academische wereld. Het maakte het verzet daartegen aanzienlijk effectiever.

Ook bij #metoo speelde het klootzakeffect een rol. Harvey Weinstein had als kwaadaardige smeerlap een grote symboolwaarde. Maar dat niet alleen: het hielp ook dat vanwege pussygrabbende opperklootzak Trump reeds de fuck-this-shit-cultuur was ontstaan waarin zo’n groots protest kan opbloeien. Waarin slachtoffers massaal kunnen zeggen: decennialang hebben wij als enigen de prijs betaald voor seksueel misbruik door machtige mannen, hebben wij in stilte geleden terwijl zij gewoon doorgingen, en nu komen we even afrekenen.

Het blijft afschuwelijk dat een schoft als Trump verkozen kon worden tot president. Maar waar het ene licht dooft, gaat het andere aan. Het afgelopen jaar liet zien dat er vuur is, en moed, en een belofte van sterke vrouwen aan alle klootzakken: we komen achter jullie aan, en we zijn met velen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik weet niet hoe het met u zit, maar mij overkomt het zelden of nooit dat ik een grapje maak waarin ik onbedoeld nazi’s op een voetstuk zet. Evenmin duiken er in mijn lezingen per ongeluk extreem-rechtse signaalwoorden op.

De parlementariërs van het Forum voor Democratie (FvD) hebben echter met regelmaat zo’n oepsmomentje. NRC Handelsblad berichtte over Theo Hiddema, die tijdens een etentje met kandidaat-Kamerleden had gezegd ‘hoe leuk het was weer in een keldertje te zitten. Omdat de grootste beweging van de 20ste eeuw ook in een kelder was ontstaan.’ Een verwijzing naar Hitlers mislukte Bierkellerputsch in 1923, aldus het NRC. Volgens Hiddema was het ‘pure ironie’.

Thierry Baudet had in de oprichtingsspeech van zijn partij gesproken over een ‘boreaal Europa’, las ik bij De Correspondent. Een onfrisse term, die verwijst naar de pure, noordelijke afstamming van het arische ras en opduikt bij extreem-rechtse mispunten assorti, waaronder Jean-Marie Le Pen. Volgens De Correspondent is het ‘een codewoord, een dog-whistle. Het verwijst naar hetzelfde gedachtegoed van raszuiverheid dat in het Derde Rijk centraal stond.’ De FvD-woordvoerder wil niet uitleggen wat dit woord in Baudets toespraak deed, maar verwerpt de gelegde link als het aansmeren van ‘guilt by association’.

De twee voorvallen deden me denken aan een essay van schrijver Umberto Eco, in The New York Review of Books. Hij haalt toneelschrijver Ionesco aan, ‘alleen woorden tellen en de rest is slechts gekwebbel’, en stelt dat ‘taalkundige gewoontes vaak belangrijke symptomen zijn van onderliggende gevoelens.’

Eco’s essay gaat over fascisme. Een lastig woord, geeft hij toe, want fascisme kent zoveel gezichten dat het moeilijk is om te zeggen wat het precies is. We herinneren ons de Tweede Wereldoorlog, schrijft hij, en zeggen plechtig dat ‘zij dit nooit meer mogen doen’. Maar wie zijn ‘zij’? Het fascisme zal nu niet meer dezelfde vormen aannemen als toen. ‘Het zou zoveel gemakkelijker zijn, voor ons, als er iemand op het wereldtoneel verscheen die zei: ‘Ik wil Auschwitz heropenen, ik wil dat de Zwarthemden weer paraderen op Italiaanse pleinen’. Het leven is niet zo simpel.’

Toch denkt Eco dat er wel een aantal typische kenmerken zijn van wat hij Ur-Fascisme noemt, en waaraan we nieuwe fascisten zouden kunnen herkennen. Eco schrijft bijvoorbeeld dat fascisten vrijwel altijd beginnen met ‘een appèl tegen indringers.’ Het is daarbij van belang dat mensen zich belaagd voelen, met name de middenklasse; een eigenschap van Ur-Fascisme is dat het leven draait om strijd. Nog een kenmerk: de dreiging komt niet alleen van buitenaf, maar ook van binnenuit. Het is volgens Eco ook karakteristiek dat Ur-Fascisme de legitimiteit van het parlement en de regering in twijfel trekt.

Staat u me een kleine Baudet-bloemlezing toe. Naast zorgen over ‘homeopathische verdunning’ en zijn wens dat ‘Europa dominant blank en cultureel blijft zoals het is’, zei hij onder meer dat de immigratieproblemen straks ‘niet meer te behappen zijn’. De middenklasse ‘wordt weggedrukt’. ‘[We] leven op de rand van de totale instorting.’ ‘Onze vrije, tolerante (..) samenleving verkeert in levensgevaar – is zelfs dodelijk gewond.’ ‘We worden aangevallen door degenen die ons zouden moeten beschermen. (..) Het Westen lijdt aan een auto-immuunziekte.’ ‘Er zit een element van bedrog in de representatieve democratie.’ ‘We leven in een schijndemocratie, waarin verschillende politieke spelers tezamen een kartel vormen.’ ‘Leven met een valse vrede of ten strijde trekken’. ‘Het allerbeste zou zijn als wij absolute heersers zijn.’

Volgens Baudet & co zijn bijna al deze uitspraken onbegrepen grapjes, onhandig geformuleerd, uit context gehaald, bewust verkeerd geïnterpreteerd, en beslist geen racisme (‘gelul, bullshit’). Maar op een gegeven moment wordt de claim dat het allemaal een groot misverstand is onredelijk en ongeloofwaardig; dan is er een overduidelijk patroon. Bovendien: als je een politicus niet op zijn woorden mag afrekenen, waarop dan wel?

‘Ur-fascisme kan terugkomen in de meest onschuldige vermommingen’, schrijft Eco. ‘Het is onze plicht om het te bloot te leggen en te wijzen op alle nieuwe gevallen – elke dag, in elk deel van de wereld.’ Verzaken we die plicht? Veel media dekken Baudets fascisme toe met de mantel der neutraliteit; noemen hem verfrissend, verrassend. Steeds laat hij flitsen van zijn ware gezicht zien, en steeds blijkt men bereid net op dat moment even te knipperen. Maar zoals de wijze Maya Angelou zei: ‘When someone shows you who they are, believe them – the first time.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Eigenlijk vind ik dat je kunst beter kunt bekijken dan bespreken, zeker als er blote vrouwen op staan. Maar voor het schilderij Hylas and the nymphs van John William Waterhouse maak ik een uitzondering, want het weghalen van het doek uit een museum in Manchester leverde interessante krantenartikelen op. Zo las ik in de Volkskrant: ‘Toen het vorige week ineens naar de kelder was verbannen, vreesden kunstliefhebbers dat de ‘nieuwe puriteinen’ in de slipstream van de #MeToo-discussie achter de verhuizing van deze ‘Victoriaanse softporno’ zaten en dat er binnenkort nog veel meer meesterwerken aan het zicht zouden worden onttrokken.’

Ik vroeg me af: wie zijn toch die ‘nieuwe puriteinen’? In mijn omgeving was iedereen verontwaardigd over de verwijdering; linkserds en rechtserds riepen ‘kunst moet vrij zijn’ en ‘hoe bloter, hoe beter’. Ik ging op onderzoek uit. Volgens sommigen waren het de feministen. Leon de Winter dacht dat het de moslims waren, maar Leon de Winter denkt bijna altijd dat het de moslims zijn. De meesten kwamen niet verder dan ‘ik heb ergens iets gelezen over…’ of ‘ik kan niemand citeren maar iedereen weet dat…’.

Gelukkig had ook collega Martin Sommer naar aanleiding van Waterhouse over kunst nagedacht. Hij sprak dan wel niet over ‘nieuwe puriteinen’, maar wel over ‘de infanterie van de burgerlijkheid’ en ‘de gedachtenpolitie’. Dit, zo begreep ik, zijn akelige mensen die op de vrijheid morsen door te suggereren dat we op een andere manier naar kunst kijken, bijvoorbeeld wanneer de maker een schoft blijkt, of het thema aanstootgevend.

‘Het denken is vrij’, schreef Sommer erbij, wat natuurlijk waar is, maar dat geldt dan toch ook voor de gedachten van mensen die kunst-met-tietjes niet waarderen, of die vinden dat we onze hoogachting voor het werk van misbruikplegers moeten heroverwegen? Kunst moet vrij zijn, maar dat betekent niet dat ze ook gevrijwaard moet blijven van kritiek. Vragen over wat we bewonderen, wie we op een voetstuk plaatsen, wat we mooi en goed vinden, zijn van alle tijden, en terecht.

Zo keek ik ook naar de Berlijnse hogeschoolstudenten, die hadden aangekaart dat een muurgedicht over lanen en vrouwen en een bewonderaar hen deed denken aan de onaangename objectivering van de vrouw in de openbare ruimte. Geen slecht punt, vond de schoolleiding, en besloot het te vervangen. Of de bijeenkomst die gepland stond op de Rietveld Academie. Een oud-student wees erop dat een uitgenodigde kunstcriticus racistische en seksistische dingen had gezegd over een zwarte kunstenares. Niet oké, vonden anderen, en ook de Academie, die de avond annuleerde.

Dit lijkt mij een volkomen normale gang van zaken in een vrij en democratisch land. Mensen die de macht hebben om dingen te beslissen, besloten iets. Burger X vindt dat besluit niet puik en heeft kritiek. Burgers Y en Z overwegen de argumenten van X, vinden het ook zaad en steunen het protest. Mensen met beslismacht veranderen al dan niet van gedachten. Klaar.

Niet klaar. ‘Fascisme’, ‘doodziek’, schreef GeenStijl over de Rietveld-kwestie. Leon de Winter wees – voor de verandering – naar ‘linkse Stalinisten’. RTL-columnist Roderick Veelo repte over ‘brigades van betweters’ die ‘verontwaardiging en druk mobiliseren’: ‘Het is de manier waarop een dictatuur werkt. Een dictator houdt een volk zelden eigenhandig in zijn greep. Het zijn z’n medewerkers en de bevolking zelf die zich schikken naar wat de despoot mogelijk verlangt. Op intuïtie in het gelid. Angst is de macht van de onderdrukkers.’ Ik hoop echt dat het verder goed met hem gaat.

De woorden die de heren kiezen zijn veelzeggend: infanterie, Stalinisten, brigades, mobiliseren, een dictator, onderdrukkers. Het zijn woorden die impliceren dat er sprake is van een machtige en militante organisatie van mensen die van alles komen afpakken. Maar wie zouden dat moeten zijn? Net als die ‘nieuwe puriteinen’ kan ik deze groep niet vinden. Wellicht gaat het om een duister en geheim genootschap? Na al die dreigende taal verwacht ik op zijn minst een soort Illuminati, maar dan links, feministisch en anti-racistisch, en mogelijk zeer geschikt voor de rol van schurk in een boek van Dan Brown.

Flauwekul, natuurlijk. Er is een simpeler verklaring, die geen complottheorieën nodig heeft: dat het in onze samenleving langzaam maar zeker normaal wordt dat bezorgde burgers racisme en seksisme aankaarten, en dat ze dan soms niet alleen gelijk hebben, maar dat ook krijgen. Ik begrijp dat dit voor sommigen schokkend is. Aan hen een vriendelijk advies: haal rustig adem, vouw geen aluhoedjes, en probeer eraan te wennen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De kledingbakken voor de supermarkt puilen uit, en mijn straatgenoten rijden met dozen vol ex-huisraad naar de kringloop. ‘Lekker ontspullen’, lacht de buurvrouw, terwijl ze oude boeken in haar auto laadt. Ik ruim de kledingkast van mijn dochters op en ben blij met hoe overzichtelijk alles nu is. Een vriend zet een aardige verzameling keukenlijken op Marktplaats: een pastamachine, een ijsdraaier, een smoothie-maker en een onduidelijk pot-achtig apparaat waarin je – Joost mag weten waarom – iets heel erg langzaam kunt koken.

Het is in mijn omgeving helemaal hip: minimaliseren. Voor sommigen betekent dat gewoon eens supergrondig opruimen en voortaan drie keer nadenken voordat je iets koopt. Anderen streven, geïnspireerd door Marie Kondo of de Netflix-documentaire Minimalism, naar een bestaan met zo weinig mogelijk spullen.

Dit is een veelbelovende ontwikkeling, want de wereld gaat langzaam aan koopzucht ten onder. Niet onmiddellijk in onze eigen achtertuin, maar wel op de plekken in de wereld waar de plastic soep aanspoelt of waar regenwoud wordt verwoest omdat wij volgaarne palmolie in onze shampoo en koekjes blieven.

Het is goed om je te realiseren dat wij als westerse consumenten niet meebetalen aan de kosten daarvan. Aan de kassa tellen we geen extra euro’s neer voor geschonden mensenrechten, vernietigde natuur of vergiftigd water. We consumeren goedkoper dan rechtvaardig is, en laten de minder fortuinlijke delen van onze planeet met de rekening achter. Zo bezien is minder kopen niet alleen een goed idee, maar bijna een morele plicht.

Maar helaas gaat het minimalisme-ideaal nog niet primair over minder kopen; het gaat over minder hébben. En daar schuurt iets. Want voor onze aardkloot zou het natuurlijk beter zijn als we de spullen die we al bezitten helemaal zouden opgebruiken, in plaats van wegdoen omdat we denken gelukkig te worden van een huis zonder afleidende rommel.

Bovendien zit er een hiërarchie in de dingen die volgens minimalisten mogen blijven of wegmoeten die ik als feminist opmerkelijk vind. Zo hebben de meeste minimalisten wel een laptop, smartphone en e-reader. Ook muziekinstrumenten en blitse sportspullen zijn oké. Maar wat beslist uit je huis moet verdwijnen, zo schrijft Chelsea Fagan in The Guardian, is make-up, een uitgebreide verzameling kleren en schoenen, spulletjes waarmee je je huis gezellig maakt, kunst, hobbybenodigdheden.

‘Het is heel makkelijk om de dingen die (vooral) vrouwen bezitten te zien als totaal frivool’, stelt Fagan. ‘Het is geen toeval dat de meeste spullen waarvan ons gezegd wordt dat we die uit ons leven moeten verbannen de spullen zijn die vooral vrouwen in huis halen.’ Zo verheft het minimalisme dat wat met name mannen willen, doen en hebben tot de norm.

Ik hoop dat het een kinderziekte is; de onnozelheid van een jonge beweging. Want de wereld heeft het zo nodig dat we minder gaan hechten aan spullen en consumeren, dat ik het minimalisme niet graag ten onder zou zien gaan aan een gebrek aan grotere visie of emancipatie.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Vind jij dat je dik zijn moet promoten? Dat je dat nu misschien toch al doet?’ Die vragen stelde een twitteraar aan schrijver Anke Laterveer, die een foto had gedeeld van haar voortreffelijke lichaam in een nauwsluitende rode jurk. ‘Loving en rocking it’, had ze erbij gezet.

Laterveer en ik delen een lichaamsbouw. De fantasieloze term is ‘obees’, maar ik citeer liever zanger Mika: ‘Curves in all the right places’. En die vraag over dik zijn promoten is ook mij vaak gesteld, want zo gaat dat nu eenmaal: zodra je als dikkerd laat merken dat je niet van plan bent om met haastige spoed te vermageren, of enige tevredenheid met je lijf vertoont, beginnen mensen zich met je te bemoeien.

Feminist Roxane Gay schrijft in haar boek Honger: ‘Mensen komen binnen de kortste keren met allerlei statistieken en informatie over de gevaren van obesitas op de proppen, alsof je niet alleen dik bent, maar ook ongelooflijk dom, dat je geen benul hebt van de realiteit van je lichaam en van de wereld die zo openlijk vijandig tegenover dat lichaam staat. Die kritiek wordt vaak verpakt als bezorgdheid door mensen die zogenaamd het beste met je voor hebben.’

Bemoeimensen maken zich graag semi-bezorgd over gezondheidsgevaren: jouw lichaamsblijdschap klinkt als reclame voor overgewicht, maar weet je wel wat de risico’s zijn? Heb je gedacht aan de gevolgen? Het is je toch bekend dat zwaarlijvigheid megasuperslecht is voor hart, bloedvaten, gewrichten, vliegmaatschappijen, de mensheid, het regenwoud en de toestand van verweesde babyzeehondjes in het noordpoolgebied?

Ik word daar een tikje dwars van. Natúúrlijk promoot ik dik zijn, wil ik roepen. Weet je niet hoe prachtig ik ben, en hoe lekker zacht? Hoe fijn het is om met mij en al mijn rolletjes, flupjes en kussentjes te knuffelen? Hoe sterk ik ben dankzij de kilo’s die ik draag? Diverse experts kunnen dit bevestigen. Dik zijn is heerlijk, het is grandioos, het is krachtig, en ik kan het iedereen aanraden. Wacht geen moment, doe het vandaag nog!

Gelukkig is Laterveer een beter mens dan ik, of in ieder geval wat minder obstinaat, dus kwam zij met een inhoudelijker reactie. ‘Ik promoot van jezelf houden, ongeacht wat de wereld ervan vindt’, twitterde ze. Daarna legde ze nog eens geduldig uit hoe ongelukkig sommige dikke mensen worden van die semi-bezorgdheid, en dat dik zijn iemand niet per se ongezond maakt. Maar, voegde ze eraan toe, ‘zelfs als dat wel zo was: is het oké om iemand aan te vallen op zijn gezondheid? Ik vind van niet.’

Dat is een interessante vraag. Toen ik een jaar of vijf geleden nog regelmatig lange artikelen over overgewicht schreef, had ik het vaak over hoe gezond dikke mensen kunnen zijn als ze goed eten en veel bewegen. Ik benadrukte hoe keurig ik zelf sportte, hoe tiptop mijn bloedwaardes waren – alles om te laten zien dat ik met al mijn wiebelvet toch als een fit veulentje door het leven dartelde.

Ik wilde zo onderstrepen dat het volkomen onterecht is om dikke mensen te stigmatiseren. Dat vind ik nog steeds, maar inmiddels twijfel ik: probeerde ik toen dat punt niet teveel te maken door het stigma te verleggen naar ongezonde mensen?

Die twijfel ontstond toen ik zelf ziek werd. Ik heb een auto-immuunaandoening, waardoor mijn lichaam bij vlagen zomaar van alles laat ontsteken, en mij met de brokken laat zitten: pijn, koorts, vermoeidheid. Overgewichtgerelateerd is het niet, meer een kwestie van pech.

Dat veranderde mijn perspectief. Tot dat moment had ik, zoals zoveel mensen, halfbewust het neoliberale geloof dat mijn leven en fitheid grotendeels beheersbaar waren. Dat gezondheid een element van rechtvaardigheid kent, niet alleen op bevolkingsniveau, maar ook voor het individu: de slechte bankhangdikkerd zal allicht ziek worden, maar de goede darteldikkerd zal gespaard blijven. Alsof tegenspoed niet bestaat.

Deze redenering is maar een stap verwijderd van: en als je dus toch ziek wordt, is het je eigen schuld. En laat dat nou precies de gedachte zijn die achter de semi-bezorgde kritiek op dikke mensen zit. Jij hoort niet gelukkig te zijn met je lijf, hoor ik de bemoeimensen bedoelen, want dat lichaam is het teken van jouw schuld, jouw falen. Wat ze vergeten, is dat je in een wandelend verwijt niet goed leven kunt. En daarom omhels ik mezelf met duizend kwabjes, en tel mijn dikke, vette zegeningen – niet mijn risico’s.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.