dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wijdbeens stond het peutermeisje boven het omhoog spuitende fonteintje. Ze wiebelde verrukt heen en weer totdat de straal precies op de goede plek terechtkwam. Toen kwam haar vader eraan, roepend dat ze meteen moest meekomen. Het meisje weigerde: ‘Nee, papa. Dit is leuk!’. Hij trok haar aan haar bovenarm mee, duidelijk van de kook: ‘Dat mag je niet doen. Dat is slecht voor je plasser.’

Dat is natuurlijk niet waar. Kinderen zijn seksuele wezens. En veruit de meeste peuters en kleuters beleven, zonder negatieve gevolgen, met enige regelmaat plezier aan hun eigen geslachtsdelen. Wel waar: vaders en moeders worden daar bijzonder opgelaten van. Uit een recente enquête van het opvoedblad J/M bleek dat voor driekwart de confrontatie met een kind dat zichzelf aanraakt of masturbeert één van de ongemakkelijkste situaties waar ze als ouders in terecht kunnen komen. Dus zeggen ouders vaak: doe dat maar niet, lieverd, of enkel als je alleen bent. Ze zeggen niet dat het inderdaad heel lekker kan zijn, dat gefriemel.

Zo wordt seksueel genot al op jonge leeftijd taboe. Van alle onderwerpen waar ouders hun kinderen over voorlichten komt seksueel plezier het minst aan bod, zo blijkt uit onderzoek. Bij kinderen van acht tot twaalf heeft slechts 35 procent van de ouders het erover. Dat percentage stijgt als de tieners ouder worden, maar zelfs dan bespreekt ongeveer één op de drie ouders het helemaal niet.

Jammer, want de meeste ouders geven in onderzoek juist aan dat ze hun kinderen graag willen leren dat seks fijn is en dat je er zonder schaamte van mag genieten. Bovendien is het in een geseksualiseerde samenleving waarin de toon wordt gezet door de blurred lines van Robin Thicke en de pimps en bitches op MTV helemaal niet zo’n gek idee als kinderen al van jongs af aan kennis opdoen over wat zij zelf prettig vinden aan hun eigen lichaam.

Het genotstaboe zit daarbij in de weg. ‘Ouders willen eigenlijk niet weten wat hun kind doet. Natuurlijk leren ze hun kind over grenzen en dat ze nooit iets moeten doen dat ze niet willen. Maar over seksueel plezier denken ze vaak: dat ontdekken ze zelf wel’, zegt psycholoog Hanneke de Graaf. Zij doet bij seksualiteitskenniscentrum Rutgers WPF onderzoek naar seksuele ontwikkeling, ook van jonge kinderen. ‘De meeste studies naar kinderen en seksualiteit gaan over misbruik. Over de leuke kant is veel minder bekend.’

Uit het schaarse onderzoek dat wel is gedaan, kunnen we wel een paar dingen opmaken. Zoals: er is geen bewijs voor het idee dat jongens en meisjes die al jong van de hoed en de rand weten, vroegtijdig aan seks beginnen. Ouders hoeven dus niet bang te zijn dat ze met voorlichting over de seksuele geneugten des levens hun kind aanzetten tot gedrag waar hij of zij nog niet klaar voor is.

Nog iets: het is volkomen normaal dat kinderen voor de puberteit op seksgebied al van alles meemaken. Zo heeft tweederde van de kinderen onder de twaalf seksuele ervaring, meestal in de vorm van zoenen, knuffelen, praten over seks, samen porno kijken of een ander kind hun geslachtsdelen laten zien. Uit een Amerikaanse studie blijkt dat ruim zes op de tien pre-pubers al gevoelens heeft van seksuele opwinding. Twintig tot veertig procent van de volwassenen herinnert zich desgevraagd dat ze al masturbeerden voordat hun puberteit begon. Van deze vroege zelfbevredigers beginnen de jongens gemiddeld rond hun tiende en de meiden rond hun achtste. De voornaamste redenen om hier zo bijtijds mee te beginnen: nieuwsgierigheid en seksueel genot.

=

Dit past maar heel moeizaam bij het beeld dat we hebben van kinderen. ‘In onze cultuur gelden kinderen als seksueel onschuldig’, vertelt De Graaf. Of beter gezegd: totdat in de puberteit het lichaam begint te veranderen, zien we kinderen als aseksueel. Onterecht dus, maar ook wel begrijpelijk. Want na de kleutertijd gaat de seksuele ontwikkeling van kinderen voor het leeuwendeel ondergronds. Grotere kinderen voelen de gêne van hun ouders goed genoeg aan om hun seksualiteit voortaan aan het oog van paps en mams te onttrekken. Op zich niet erg, want dat seks privé is moeten ze ook leren. Maar het is jammer dat dit door schaamte moet, omdat volwassenen slecht kunnen omgaan met het idee dat kinderen niet zo onschuldig zijn als we denken.

Accepteren dat kinderen een seksuele kant hebben, speelt volgens sommigen bovendien pedofielen in de kaart. Een veelgebruikt argument om pedoseks te rechtvaardigen is immers: als kinderen seksueel genot voelen, waarom zou het dan verkeerd zijn om met ze te vrijen? Op de inmiddels uit de lucht gehaalde website van Vereniging Martijn stonden ter illustratie van dit punt herinneringen van mensen die als kind een hele aangename erotische relatie hadden met een volwassene. ‘Hij nam me mee naar zijn zolder waar hij me op schoot nam en het tot seksueel contact kwam. Ik vond dit erg prettig en fijn’, stond er bijvoorbeeld geciteerd.

In de Verenigde Staten leidde acceptatie van kinderseksualiteit twee jaar geleden tot een flinke rel. Conservatieven raakten danig van hun theewater toen een overheidswebsite goedkeurend linkte naar een online voorlichtingsplatform dat kinderen als ‘seksuele wezens’ omschreef. Peter Spriggs van de christelijke lobbygroep Family Research Council noemde het in de Amerikaanse media ‘potentieel gevaarlijk om kinderen voor de puberteit als seksuele wezen te behandelen.’ Want dat is volgens hem ‘het filosofische fundament onder pedofilie.’

Die redenering klopt niet. Want het feit dat kinderen seksuele wezens zijn, die opwinding kunnen voelen en soms masturberen, betekent niet dat ze seks beleven op dezelfde manier als een volwassene. De Graaf: ‘Volwassenen kijken vaak naar kinderseksualiteit door een volwassen bril. Zij denken dat het over lust en begeerte gaat. Maar voor kinderen betekent het iets heel anders. Het gaat veel meer over het ontdekken van jezelf en je eigen lichaam.’ Ze voegt eraan toe: ‘En er zijn bijzonder weinig aanwijzingen dat kinderen opgewonden raken van volwassen mannen.’

=

De angst om misbruik in de hand te werken of de onschuld van kinderen te bederven is zo groot dat de neiging ontstaat om seks dan maar helemaal bij kinderen weg te houden. Afgelopen juli stelde de Britse premier David Cameron, en in zijn kielzog onze eigen ChristenUnie, voor om op alle computers standaard een pornofilter in te stellen. Wie toch stoute filmpjes wil kijken moet zich speciaal aanmelden om van dat filter af te komen. Deze pornocensuur rechtvaardigden Cameron en ChristenUnie met een beroep op de onschuldige kinderen: die moeten beschermd worden tegen deze onkuisheden. Uit het onderzoek van J/M blijkt trouwens dat bijna twee op de drie ouders nu al zelf maatregelen treft om te voorkomen dat hun kinderen porno tegenkomen.

En dat terwijl nieuwsgierigheid naar porno volgens experts een volkomen normale stap is in de seksuele ontwikkeling van moderne tieners. Volgens Nederlands onderzoek kijkt 71 procent van de jongens en 40 procent van de meiden tussen de 13 en 18 jaar op internet naar porno. En met de schadelijke gevolgen waar Cameron en ChristenUnie zich op beroepen valt het, onheilstijdingen ten spijt, wel mee. Tieners die regelmatig een seksfilmpje kijken raken daar niet seksueel verknipt van. Dat komt vooral doordat het effect van porno niet erg groot is. Zoals mediaprofessor Jochen Peter van de Universiteit van Amsterdam het in een eerder interview samenvatte: ‘Internetporno heeft wel een beetje invloed, maar er is geen bewijs voor een enorme aardverschuiving.’

Dat wil nog niet zeggen dat mainstream porno nou het allerbeste seksuele voorbeeld aller tijden is. Zo is pornoseks nogal eenzijdig en onrealistisch, met erecties die ondanks alle actie minstens een half uur lang fier overeind blijven en vrouwen die hevig kreunend het ene na het andere vaginale orgasme krijgen, terwijl ze verlekkerd ‘s mans zaad van hun lippen likken. Tieners zonder ervaring kunnen onzeker worden van het bekijken van zulke perfecte-in-duizend-standjes-en-alle-gaten-seks, zo blijkt uit onderzoek. En erg vrouwvriendelijk is het doorgaans ook niet, wat volgens sommige studies leidt tot wat meer seksisme onder jongens. En zonder nou te beweren dat de Nederlandse jeugd bestaat uit vrouwenhaters zonder zelfvertrouwen: het is niet ideaal als porno voor tieners op seksgebied de voornaamste inspiratiebron is.

Een pornoverbod is echter draconisch, en een gevecht tegen de bierkaai bovendien. Want seks is verder overal: op televisie, in computerspelletjes, op internet. In tijdschriften staan vrouwen in zwoele poses, bezweet decolleté naar voren, lippen iets uit elkaar. Er zijn tegenwoordig zelfs legopoppetjes met kleine borstjes, smurfin maakte een modereportage in sensuele rode laklaarzen en My Little Pony’s staan niet meer gewoon als een paard in de wei maar strekken in plaats daarvan wulps hun lange benen uit terwijl ze lonken met hun lange wimpers.

Het resultaat is dat kinderen en pubers in een rare wereld opgroeien, waarin er van jongs af aan van alles sexy is, maar zij zelf niet als seksueel wezen erkend worden. Waarin uitdagend de norm is, maar seksueel genieten of ontdekken wat je lekker vindt taboe. Waarin er allerlei vormen van onrealistische seks – porno, of droogneuken in geile videoclips – beschikbaar zijn, maar echte lekkere huis-, tuin- en keukenseks onbesproken blijft.

=

De tienerboekenschrijfster Malorie Blackman (in Groot-Brittannië erg bekend door haar prijswinnende dystopische Noughts and Crosses-serie) wil daar verandering in brengen. In een spraakmakend interview dat ze afgelopen juni gaf aan de Britse krant The Telegraph vertelde ze hoe ze graag zou zien dat er in tienerboeken meer seks zou komen, juist zodat porno en co niet meer als hoofdinspiratiebron gelden. Laten we echte seks inbedden in fictie, stelt ze voor. Want: ‘We hebben niet alleen seksuele voorlichting nodig, maar ook boeken die aandacht besteden aan relaties en je eerste keer.’ Geen gek idee, want op deze leeftijd willen de meeste pubers niet meer naar de voorlichtingspraat van hun ouders luisteren. Dan zijn zij degenen die zich ongemakkelijk voelen. Bekijk het maar met je seksuele genot.

Populaire young adult-boeken als de Twilight-serie of de Hunger Games-trilogie, daarentegen, gaan als warme broodjes over de toonbank. Enig verbeterpuntje is volgens Blackman – en steeds meer van haar collega’s – dus dat ze vrijwel volkomen seksloos zijn. Er wordt wel gekust, soms zelfs gestreeld, maar op het moment dat je zou verwachten dat de minnaars terzake komen, gaan de hoofdpersonen wat anders doen of wordt de daad verdoezeld in geschreven soft-focus. En op naar de volgende scène. Expliciet gevoosd wordt er nimmer.

Een gemiste kans, want als de verliefde hoofdpersonen wat vaker in vijftig-tinten-grijs-achtig detail zouden vrijen, zou dat pubers veel kunnen leren over lekkere seks. En voor de iets jongere tieners: zouden zij eronder lijden als Hermelien in één van de Harry Potter-boeken niet alleen gepassioneerd gekust zou worden, maar ook teder gevingerd?

=

Hanneke de Graaf hoopt samen met een paar collega’s een project te starten dat mooie porno beschikbaar maakt voor pubers. ‘Met mensen die echt genieten. Die naar elkaar kijken, gelijkwaardig zijn en elkaar respecteren. Beter dan porno bij pubers weghouden kun je als ouder zeggen: als je dan porno wilt kijken, kijk dan hiernaar.’

Want hoe ongemakkelijk het volwassenen ook maakt: kinderen zijn seksuele wezens. Laten we tieners een rijkere seksuele wereld gunnen. En jonge kinderen op laten groeien met minder schaamte en taboes. Laat ze lekker met hun waterstraaltjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Bijna twee jaar nadat zijn fraude werd ontdekt, is Diederik Stapel klaar om terug te keren in de maatschappij. Hij schreef zich bij de Kamer van Koophandel in als zzp’er, lanceerde een website en praatte voor het eerst met een journalist over de tijd na het eindoordeel van de commissie Levelt, en de toekomst. ‘Ik heb oprecht spijt betuigd. Ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder.’

‘Zinritten’, noemt Diederik Stapel het. Dan chauffeurt hij iemand van A naar B, en voert ondertussen een intelligent gesprek. Het is één van de manieren waarop de gevallen psycholoog zijn brood wil gaan verdienen. Bedrijven kunnen hem ook huren voor advies over strategische communicatie. Of als spreker, over hoe een mens ontspoort en wat we daarvan kunnen leren. Met schrijver Anton Dautzenberg werkt hij aan een theatervoorstelling. Op zijn bedrijfswebsite staan de positieve recensies van zijn boek Ontsporing opgesomd.

Het oogt een beetje brutaal, om de uitvloeisels van je eigen fraudezaak als aanbeveling te gebruiken. Maar Stapel is het nederige mea culpa-stadium meer dan voorbij. ‘Ik ben nu zzp’er. Ik pak alles aan. Ik ben heel hoog opgeleid, ik heb veel kennis. Plus de unieke ervaring van het ontsporen en het diepe dal waarin ik daarna ben terechtgekomen. De vraag is nu: waar ben ik goed in? Hoe kan ik gebruiken wat ik heb meegemaakt?’

In een zonnig appartement in Amsterdam Oud-Zuid – de bewoner verblijft momenteel in Boedapest – maakt Stapel warme broodjes met kaas, en praat over de afgelopen twee jaar. Hij oogt nog steeds aangedaan als het eindrapport van de commissie Levelt ter sprake komt. In dat rapport wordt Stapel neergezet als een kille machtsmisbruiker. ‘Zijn positie van groot prestige en macht gebruikte hij om zijn fraude uit te voeren en om elke mogelijke twijfel aan zijn werkwijze in de kiem te smoren’, staat er te lezen. En hoe hij door veel promovendi als persoonlijke vriend werd gezien, met hen het theater bezocht, terwijl er ‘aan de andere kant echter de dreiging [was] als er kritische vragen gesteld werden. De promovendus werd dan duidelijk gemaakt dat dit gezien werd als een gebrek aan vertrouwen en dat er geen vragen gesteld moesten worden.’

Stapel: ‘Ik was net bij het UWV geweest toen ik een sms kreeg dat het rapport er was. Ik ben naar huis gereden. Een vriend was op de fiets gekomen en zat voor de deur op me te wachten. Hij ging de tuin in om te roken, ik begon het rapport te lezen. Toen ik klaar was, viel ik huilend in zijn armen. Ik was gewoon een klein, ziek hondje.’

Het is Stapel niet duidelijk waarop de uitspraken over zijn karakter zijn gebaseerd. Maar hij denkt wel dat de lezing van de commissie Levelt bepalend is geweest voor hoe mensen over hem oordelen. Het NRC Handelsblad gebruikte in hun recensie van zijn boek woorden als ‘narcistisch’ en ‘egomaan’. ‘Diederik Stapel denkt nog steeds dat hij God is’, schreef journalist Marcel Hulspas in een blog op The Post Online, waarin hij uitgebreid speculeerde over Stapels psychopathologie.

Aan die speculaties wil Stapel een einde maken. ‘Ik ben op alle mogelijke manieren getest en onderzocht’, vertelt hij. ‘Nou weet ik niet precies wat de waarde van zulke onderzoeken is, maar narcisme kwam er niet uit. Helaas, na twee jaar therapie is de conclusie van mijn psycholoog dat ik een gewone, gezonde man ben. Niks geks te vinden aan mij.’ Hij glimlacht: ‘Helaas ook niet aan de positieve kant.’

=

Maar als hij geen machtsmisbruikende narcist is, wie is hij dan wel? ‘Mijn vrouw zei het zo: vroeger was je een man in een pak met antwoorden. Nu ben je een jongen in een spijkerbroek met vragen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Zij werd verliefd op een jongen die boeken las en twijfelde. Niet op de hoogleraar.’

Is hij nu een beter mens? ‘Dat kan ik niet zeggen. Dat zien we bij de hemelpoort wel.’ Bedrog plegen ziet hij zichzelf niet meer doen. ‘Ik hoop dat ik iets geleerd heb. Ik zal mezelf niet meer aan dezelfde steen stoten. Die steen bestaat ook niet meer. Dat stukje van mezelf bestaat niet meer in mij.’ Hij denkt even na, ogen gesloten. ‘Ik weet niet of ik een slecht mens was. Ik was onthecht, en heel eenzaam. Ik sta nu dichter bij de mensen die ik liefheb.’

Daar heeft Stapel wel een prijs voor moeten betalen. Vlak nadat zijn fraude bekend werd, vertelde zijn vrouw aan een journalist van De Telegraaf dat hij ernstig ziek was. ‘Hij zit geestelijk compleet aan de grond.’ Na het lezen van het tussenrapport van de commissie Levelt raakte hij zo van de kaart dat een vriend hem aan zijn vrouw liet beloven dat hij geen zelfmoord zou plegen. Een psychiater schreef pillen voor. Langzaam ging het beter. ‘Ik voel me wel een soort Sisyphus. Ik rol elke dag die steen weer naar boven.’

Op de vraag of het achteraf gezien toch zin heeft gehad, zijn val en vervolgens het diepe dal, steekt heel even de sociaal psycholoog in Stapel de kop op. ‘Dat is iets dat we onszelf vertellen om te overleven.’ Dan neemt de vader in hem het over: ‘Maar het feit dat ik er nog ben, betekent dat ik denk dat er nog zin van te maken is. Dat het nog om te draaien is. Wat me helpt is dat ik een voorbeeld wil zijn voor mijn kinderen: ook dit kunnen we doorstaan, ik blijf doen wat ik vind dat ik moet doen, ik sta op, ik blijf gaan.’

Andere dingen zijn belangrijk geworden. Als wetenschapper wilde hij vooral scoren, meedoen, erbij horen. Hij wist dondersgoed dat hij door te frauderen niet het goede deed, en dat hij bovendien meewerkte aan een verziekte onderzoekscultuur waarin vooral papers in wetenschappelijke topvakbladen tellen. Hij schreef als decaan zelfs een boekje over hoe onderzoekers niet alleen moeten worden afgerekend op hoeveel ze publiceren, maar ook op zaken als samenwerken met anderen, wat de waarde van hun ideeën is voor de samenleving, hoe ze hun onderzoek vormgeven, hoe ze les geven. ‘Ja, dat is natuurlijk heel ironisch, gezien wat ik heb gedaan’, voegt hij eraan toe.

Hij is trots op zijn oude vakgebied, op de manier waarop de sociale psychologie zich heeft herpakt. ‘Ik denk dat de sociale psychologie nu vooraan staat, wat betreft integriteit. Ze zijn nu lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden. Vooral veel jonge onderzoekers houden zich bezig met het heel goed en degelijk uitvoeren en repliceren van onderzoeken. Dat vind ik mooi om te zien. Het was heel jammer, hoe bijvoorbeeld KNAW-president Hans Clevers de sociale psychologie een onvolwassen wetenschap noemde. Of hoe de commissie Levelt niet alleen karaktermoord pleegde, maar in mijn slipstream ook een vakgebied geweld aandeed.’

Stapel benadrukt dat hij nu helemaal afstand heeft genomen van de sociale psychologie. ‘Er zit in de wetenschap werkelijk niemand meer op me te wachten.’ Bovendien is het nu niet langer academisch succes dat hem motiveert, maar eerder het tegenovergestelde: het geploeter van mensen. ‘In Syrië was een man met zijn vrouw en hun dochtertjes gevlucht. Het was winter, het sneeuwde, ze waren alles kwijt. En hij kreeg een bundeltje: meneer, dit is uw tent. En die moest hij daar in de kou opzetten. Dát ontroert me. Want hij kapt er niet mee. Hij gaat door. Die levenskracht, dat vind ik enorm inspirerend. We kunnen blijven hangen in de crisis, maar we kunnen er ook iets van maken. Vroeger zag ik vooral hoe succesvol iedereen was. Nu zie ik hoe mooi het is dat we allemaal lijden, en hoe kostbaar het is om elkaar te helpen. We zijn allemaal blind, maar niet allemaal op hetzelfde moment. Daarom is het van belang dat je elkaar vasthoudt.’

=

Met deze nieuwe instelling probeert Stapel nu een weg te vinden in het maatschappelijk limbo waar hij zich bevindt. Nu er met het Openbaar Ministerie een schikking is getroffen, is het laatste officiële aspect van zijn fraudezaak afgewikkeld. Over een paar weken moet hij zich melden bij de reclassering, voor een taakstraf van 120 uur. Maar dat betekent niet dat hij nu alles achter zich kan laten. ‘Ik sta op de rand van de samenleving. Ik val er niet uit, want vrienden en familie houden me vast. Ondertussen voorkomen andere mensen dat ik de maatschappij in stap. Ik mag niet meer meedoen.’

Hij geeft een voorbeeld. ‘Ik heb vrijwilligerswerk gedaan. Gewoon, omdat ik iets terug wilde doen. Iets goeds. Kinderen die normaal niet met de academische wereld in aanraking komen krijgen op zondag in een gebouw van de Universiteit van Tilburg les in de rechten, of over medische wetenschap. Ik hielp daar, zette koffie, trapte een balletje, zorgde dat alle kinderen op tijd weer in het klaslokaal waren. Totdat iemand bij de universiteit dat te horen kreeg. Toen mocht ik niet meer komen. De rector heeft er een stokje voor gestoken, heb ik begrepen, omdat de universiteit elke associatie met mij wil vermijden. Dat vind ik heel erg. Ik wil bijdragen, en dat mag niet.’

Hij verplaatst wat dingen op tafel. Een bekertje water, zijn notitieboekje. Om zijn mond een gefrustreerde trek. Hij vertelt hoe hij onlangs op een boekpresentatie was van Arjen van Veelen, schrijver en – net als zijn vrouw Rosanne Hertzberger – NRC-columnist. ‘Mijn vriend Anton Dautzenberg had vooraf gevraagd of ik welkom was. Natuurlijk, zei Van Veelen. Ik stond er maar een beetje, kwam wat mensen tegen die ik ken. Ik ben vrij snel weer weggegaan. Een paar weken later schreef Hertzberger in NRC Handelsblad een column. Dat het zo erg was dat ik nog leefde en rondliep zonder dat iemand tegen me schreeuwde of bier in mijn gezicht gooide. Daar schrok ik van. Dat je de draad weer oppakt, en dat dat eigenlijk niet mag.’

‘Ik heb oprecht spijt betuigd. In mijn boek, en in de brieven en mails die ik stuurde aan de mensen die ik met mijn acties geschaad heb. Die spijt voel ik ook diep. Maar ik heb nu vijf, zes keer sorry gezegd. Ik ben mijn baan en mijn inkomen kwijt. Ik heb mijn doctorstitel ingeleverd, ondanks dat minister Jet Bussemaker later besloot dat fraudeurs dat niet hoeven. Toch sta ik er nog achter, want ik heb de plichten die horen bij die titel verzaakt. Ik heb op eigen initiatief afstand gedaan van het geld dat ik volgens mijn contract nog zou krijgen van de universiteit, omdat ik het moreel onjuist vond om daar aanspraak op te maken. Dat was een moeilijk besluit, want ons geld is al een tijdje op. We leven van leningen, van spaargeld, het salaris van mijn vrouw en van de goedertierenheid van familie en vrienden. Het wordt financieel steeds spannender. Dus ja, ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder. Ik vind dat iedereen recht heeft op een tweede kans. Dat is beschaving.’

Bovendien blijft hij, alle veranderingen ten spijt, ook gewoon Diederik Stapel. En dat is geen man die gemakkelijk in de luwte blijft. Het idee dat hij zich moet blijven verstoppen, monddood in de kantlijn van de samenleving, wekt zoveel afschuw in hem op dat hij een aantal keer zegt dat dit ‘voelt als de doodstraf’. Misplaatste ijdelheid? ‘Het gaat me niet om applaus. Als iemand morgen belt en zegt: ik heb een mooie baan als taxichauffeur voor je, dan zeg ik natuurlijk ja. Maar ik wil ook relevant zijn. Als jij weet hoe de rolstoel vooruit geduwd moet worden, dan is het zonde om hem stil te laten staan. Ik weiger mijn mond te houden. Ik zeg wat ik te zeggen heb. Want dit ben ik. Dit is wat mij is overkomen. Ik besta. Weliswaar als reservedoelpaal aan de rand van het veld. Maar ik ben er wel.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vijf ex-promovendi van Diederik Stapel vinden dat het onderzoek van de commissies Levelt en Noort uit de bocht is gevlogen. Ze hebben kritiek op de werkwijze van de commissies, en kunnen zich niet vinden in de manier waarop de cultuur binnen de vakgroep van Stapel is geschetst in de rapporten over de fraudezaak.

 

‘Wij zijn niet aangesteld om het goede van Stapel aan te duiden, maar juist wat er fout gegaan is. Wij zullen over die onderzoekscultuur dus vooral op de slechte dingen letten.’ Dat staat in een vertrouwelijk gespreksverslag van de commissie Noort, die als opdracht had Stapels fraude aan de Rijksuniversiteit Groningen te onderzoeken. Op 29 februari 2012 sprak deze met met drie jonge onderzoekers die tussen 2000 en 2006 onder begeleiding van toen nog professor Diederik Stapel aan in Groningen waren gepromoveerd. Het doel van het gesprek was om de cultuur in de academische vakgroep van Stapel beter de begrijpen.

Saskia Schwinghammer, één van de aanwezige ex-promovendi, gaf aan het begin van het gesprek hoog op van Stapel en de vakgroep. ‘Inderdaad, veel goede mensen bij elkaar die kritisch met elkaar in overleg waren, heel inspirerend. Stapel heeft ons dus ook enorm gefaciliteerd in onze ontwikkeling als wetenschapper.’ Een andere promovendus zegt: ‘Ik heb die cultuur in mijn promotietijd ervaren als zeer leerzaam.’ De derde: ‘Ik was heel blij dat Stapel bij mijn onderzoek betrokken was.’

Maar dat was niet wat de commissie wilde horen. Uit het verslag blijkt dat ze actief aan het vissen waren naar tekenen van wat professor Levelt in het rapport slodderwetenschap zou noemen: ‘Wat ons verbaast, is dat we horen over andere benaderingen van de statistiek en anders ermee omgaan. En dat men elkaar daar niet op aangesproken heeft. Zoals, “alleen dat significante is niet genoeg”. Het werd daardoor in artikelen kennelijk makkelijker om ook met “data te spelen”.’ Wat de commissie hier wil weten is of er binnen Stapels vakgroep een cultuur heerste waarin rommelen met data heel gewoon was. Geen van de promovendi bevestigt dit.

Schwinghammer herinnert zich het gesprek goed, en ook de verontwaardiging die ze voelde over deze manier van vragen stellen. ‘Je kunt geen cultuuronderzoek doen en alleen maar naar de slechte dingen vragen. Dat is een grove methodologische fout’, vertelt ze aan de telefoon.

Ruud Abma, sociaal wetenschapper aan de Universiteit Utrecht en schrijver van het boek ‘De Publicatiefabriek’ over de affaire-Stapel, is het met haar eens. ‘Zo’n suggestieve vraagstelling, dat is gewoon een slechte interviewtechniek. Elke jurist weet het: leading the witness, dat doe je niet. Ja, stom. Gek. Raar.’

=

Suggestieve vragen zijn niet het enige probleem dat Schwinghammer heeft met de werkwijze van de commissie. Zo viel ze er toen het onderzoek nog liep al over dat de interviews met de betrokken medewerkers niet volgens de regelen der kunst verliepen. ‘De vragen waren niet gestructureerd. De gesprekken werden niet opgenomen. Er werd meestal wel genotuleerd, maar niet altijd door een ervaren kracht. Die gespreksverslagen werden vervolgens niet aan ons voorgelegd, zodat we niet hebben kunnen controleren of onze woorden correct waren weergegeven of juist geïnterpreteerd.’

Ze kaartte haar zorgen over deze aanpak verschillende malen aan bij de commissie, zonder veel resultaat. Uiteindelijk schreef ze er op 30 april 2012 samen met vier collega’s een brief over aan de commissie Levelt, die van alle commissies de leiding had in het fraude-onderzoek. Door het gebrek aan bandopnames of controle van de notulen ‘zijn gedane uitspraken niet of nauwelijks controleerbaar en [is] er kans op ‘ruis’ in de communicatie aanwezig.’

De commissie Levelt reageert met verbazing op de opgestuurde brief. Het ontbreken van bandopnames of nog even gecheckte gespreksverslagen verklaren ze als volgt: ‘De commissie heeft ervoor gekozen geen bandopnames te maken tijdens de gesprekken om een opener gesprekssituatie te creëren en daarmee de productiviteit te bevorderen. Bovendien waren de aard en doelstelling van de met u gevoerde gesprekken (…) dusdanig dat bandopnames ook verder geen extra inzichten verschaft zouden hebben.’ Waarom de notulen niet ter controle aan Stapels oud-medewerkers zijn voorgelegd vertelt de commissie er niet bij. Ook geven ze geen nadere toelichting op de gedachtegang dat bandopnames – toch de ‘ruwe data’ van dit fraude-onderzoek – geen extra inzichten zouden verschaffen.

Deze kritiek komt Ruud Abma bekend voor. ‘Dat stond ook in Stapels boek. Toen ik dat las, dacht ik al: dat is vreemd. Want in het eindrapport staat in de bijlage een lijst met mensen die geïnterviewd zijn, en de onderwerpen die toen aan bod zijn gekomen. Dat wekt de indruk dat er gespreksverslagen of -transcripten zijn. Ik heb Levelt gesproken, en hem gevraagd of er materiaal was dat ik voor mijn eigen boek kon gebruiken. Nee, zei Levelt, want dat is vertrouwelijk. Op zich een prima reden. Maar later kwam ik erachter dat er helemaal niet systematisch opnames of verslagen zijn gemaakt.’

‘Dat is een zwak punt’, stelt Abma vast, ‘want zo kunnen er allerlei fouten in het uiteindelijke rapport sluipen. Mensen drukken zich bijvoorbeeld niet goed uit, of ze vergeten iets. Je moet altijd zorgen dat geïnterviewden zichzelf kunnen corrigeren.’

=

Een ander bezwaar van de briefschrijvers betreft de manier waarop de commissie in het interimrapport schreef over Stapel en zijn werkwijze. Als voorbeeld geven ze een passage op pagina 12 van het rapport: ‘De heer Stapel koos zorgvuldig de junioronderzoekers met wie hij de intensieve één-op-één werkwijze wilde aangaan. Met hen werd een innige band gesmeed. Vele promovendi beschouwden hem als een persoonlijke vriend. Men kwam thuis bij hem, had gezamenlijke diners, ging gezamenlijk naar theater etc. Een dergelijke situatie is niet bevorderlijk voor het kritisch volgen van de ‘meester’.’

Schwinghammer en de andere briefschrijvers schrijven hierover aan de commissie Levelt: ‘Deze passage wekt (althans bij ons) de indruk dat de aio’s van Diederik een kenmerk delen dat ons geschikte slachtoffers maakt. Dit is in onze ogen een goed voorbeeld van een interpretatie van de commissie die verder dan het rapporteren van objectieve en duidelijk aantoonbare feitelijkheden gaat.’

De commissie zelf geeft toe dat het om een interpretatie gaat, maar vindt dit niet bezwaarlijk: ‘Dit betreft noodzakelijkerwijs een interpretatie en reconstructie van de gebeurtenissen waarbij termen zijn gebruikt die de Commissie passend vindt en naar de mening van de Commissie geschraagd worden door alle feiten en de duidelijke patronen die in de grote variëteit van gesprekken telkens naar voren zijn gekomen’, schrijven ze.

Abma reageert genuanceerd. ‘Stapel heeft dit bezwaar ook in zijn boek naar voren gebracht. De commissie zou karaktermoord hebben gepleegd, hem hebben afgeschilderd als een man met een diabolische, levensgevaarlijke persoonlijkheidsstructuur. Dat staat niet in het rapport. Maar de commissie werkt wel de indruk dat Stapel met voorbedachte rade vriendschapsbanden heeft gesmeed met mensen bij wie hij zijn fraude zou kunnen verbergen. Dat kun je niet bewijzen. Het was sterker geweest als de commissie zich meer bij de feiten had gehouden, en het erop hadden gehouden dat er patroon was ontstaan dat de fraude vergemakkelijkte.’

=

Schwinghammer is niet erg gelukkig met de reactie van de commissie Levelt op haar zorgen over de werkwijze. ‘Ik vond het kortaf. Ze zetten de briefschrijvers weg als een stel sukkels, terwijl de brief toch steekhoudende kritiek bevatte. Eerder voelde ik me ook al zeer badinerend behandeld, en ik heb vernomen dat anderen dit ook zo hebben ervaren. Ik heb daarna geen pogingen meer ondernomen om het proces bij te sturen.’

Wel maakt ze zich voor een tweede keer kwaad als het eindrapport op het punt van verschijnen staat. ‘Ik werd ineens gebeld door allerlei journalisten, die duidelijk het rapport al hadden gelezen. Ze lieten doorschemeren dat er een hoofdstuk was opgenomen waarin de cultuur in onze onderzoeksgroep in een kwaad daglicht werd gesteld, en raadden me aan om mee te werken aan interviews, zodat ik me kon verdedigen. Daar schrok ik heel erg van. En het ergste was dat ik van niets wist, want de commissie Levelt had geweigerd om het rapport alvast met de ex-promovendi van Stapel te delen. Dat we, na alle ellende van de fraude, ook nog volkomen onterecht als slodderwetenschappers werden weggezet, moest ik via de media horen.’

Ondertussen heeft Schwinghammer de affaire achter zich gelaten. Nadat ze een tijdje met een burn-out thuis heeft gezeten, gaat ze de draad weer oppakken. Niet als sociaal psycholoog – ‘Dat heeft de affaire inclusief de nasleep even goed verpest’ – maar als GZ-psycholoog. Over zes weken verwacht ze een kindje. Maar wat ze jammer blijft vinden, is dat er door de handelswijze van de commissie onjuistheden in het eindrapport kunnen zijn geslopen. ‘Ik had gewild dat dit onderzoek boven alle twijfel verheven zou zijn. Dit was té belangrijk om zo slordig onderzocht te worden.’

De hoogleraren Ed Noort en Pim Levelt laten via een woordvoerder van de Universiteit van Tilburg weten niet te willen reageren. ‘Het is de rectores [van de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen, red.] bekend dat enkele oud-promovendi van de heer Stapel niet tevreden zijn met de werkwijze rond hun interview, maar het eindrapport van de drie onderzoekscommissies staat niet ter discussie.’

==========

KADER:

Nadat Stapels fraude werd ontdekt, stelden de betrokken universiteiten (Tilburg, Groningen en Amsterdam) elk een commissie samen om achter de exacte omvang van de fraude te komen, en met alle betrokkenen te spreken over hoe dit in vredesnaam had kunnen gebeuren. Hoe stelde Stapel zich op, wat was de cultuur in zijn vakgroep, hoe werd er gewerkt? Vanwege hun gedeelde onderzoeksopdracht besloten de commissies al snel samen op te trekken. Hoogleraar Pim Levelt kreeg als voorzitter van de Tilburgse commissie de leiding. De Groningse commissie, die sprak met de onderzoekers die aan de RuG in Stapels vakgroep hadden gewerkt, werd voorgezeten door professor Ed Noort.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dit is merkwaardig. De prinses Merida-pop van de Disney cadeauwinkel ziet er heel anders uit dat de pré-adolescente tomboy die we kennen uit de film Brave. Haar vuurrode warhoofdhaar heeft een make-over gehad, en bestaat nu uit soepel vallende kastanjebruine krullen. Haar taille is smaller geworden; zo smal dat de gemiddelde vrouw zo’n resultaat zonder korset niet bereiken zal. Merida’s borsten daarentegen zijn een stuk groter dan in de film. Op zijn minst cup C.

Deze verwulpste versie is de nieuwe Merida. Onlangs maakte Disney bekend dat dit is hoe ze haar plek zal gaan innemen tussen de andere prinsessen waarmee de multinational jaarlijks voor vier miljard dollar aan broodtrommels, dekbedovertrekken, paraplu’s en alle andere denkbare roze gebruiksvoorwerpen verkoopt. Het kwam Disney op inmiddels meer dan 200.000 digitale protesthandtekeningen te staan van mensen die de prinses liever in ongepimpte vorm de wereld zouden zien veroveren. Even leek het erop dat Disney als reactie daarop de originele stoere prinses in ere zouden herstellen. Maar helaas: in de laatste merchandiseronde bleek ze wederom een geseksualiseerde versie van zichzelf. (Disney zegt zelf overigens geen verschil te zien.)

En Merida is niet de enige. De ooit zo zedige smurfin ging voor het Amerikaanse modeblad Harpers Bazaar ‘op de foto’ in kinky kniehoge rode laklaarzen. Bij Playmobil zijn damespoppetjes tegenwoordig voorzien van lippenstift en make-up, en hun boezems zijn minstens twee cupmaten groter dan een generatie geleden. Nieuw in de categorie ‘Barbie en aanverwante artikelen’ zijn de enkel in fashion geïnteresseerde La Dee Da Dolls, speciaal voor kinderen van vijf tot negen, die zo extreem mager zijn dan in de echte wereld hun beentjes en nekjes zouden breken onder het gewicht van hun gigantische waterhoofd.

Zelfs My Little Ponies, altijd al onrealistisch pastelkleurig maar vroeger in ieder geval nog min of meer paardvormig, hebben sinds enige tijd sexy lange benen, en grote, zwaar opgemaakte ogen waarmee ze kleuters zwoel aankijken. Dit alles is onder meer te koop in Intertoys-filialen, die bij de ingang speciaal voor meiden een hoek met make-up en mode-accessoires hebben ingericht, waardoor hun winkel op het eerste oog meer weg heeft van een goedkope modeboetiek dan van een plek waar je eventueel ook een houten treintje zou kunnen komen.

Maar het meest in het oog springt Lego. In de jaren tachtig maakten ze nog een poster met een roodharig sproetenmeisje in een spijkerbroek erop die trots een fantasiebouwwerk van groene, blauwe, gele en witte blokjes naar voren hield. De tekst: ‘What it is, is beautiful’. Wat het nu is, is… anders. In het vroeger zo genderneutrale Lego-schap in de speelgoedwinkel prijken nu lila doosjes met Friends erin, een lijn die Lego eind eind 2011 lanceerde om zes- tot twaalfjarige meisjes aan te spreken. Hier geen ruimteschepen of politiestations, maar een schoonheidssalon en een huis dat je kunt inrichten met leuke accessoires, uitgevoerd in voor Lego’s doen abnormaal veel roze steentjes.

In één van die doosjes woont Olivia. Ze heeft – net als haar vriendinnen – een minirokje aan. Haar gezicht is opgemaakt; roze lipgloss, dikke zwarte wimpers die mascara doen vermoeden. Haar lange haar is keurig gestyled. En onder een strak topje prijken ook hier twee borstjes. Op de bijbehorende website kunnen kinderen een game spelen waarin je Olivia in dezelfde outfit moet hijsen als haar vriendinnen. Doe je dat goed, dan verdien je ‘geld’, waarmee je kleren kunt kopen (aantal likes: 533288). Zelfs een game met dieren erin gaat over uiterlijk: je kunt huisdieren een make-over geven (‘vind ik leuk’ x 263288). Ter vergelijking: de jongenslijnen van Lego gaan bijna allemaal over vechten en actie. ‘De Ninja’s hebben de staf gestolen en gaan ervandoor. Je moet een truck bouwen en de staf terughalen!’

=

Is het eigenlijk niet raar, dat speelgoed voor meisjes van een jaar of vijf, zes tegenwoordig sexy moet zijn, met borstjes, make-up en een pre-occupatie met mode? Nee hoor, vindt Charlie Hemmes van Spinmaster, het bedrijf dat de PR voor La Dee Da Dolls doet. De poppetjes zijn inderdaad broodmager, niet als ongezonde knipoog naar de gewichtstechnisch nogal verziekte modewereld, maar om zich te onderscheiden van de ietsjes normaler geproportioneerde Barbie. Bovendien gaf het bespottelijk grote hoofd lekker veel ruimte voor uitgebreide oogmake-up en een flinke bos haar om te kammen en vlechten. Dat doen meisjes immers graag. Hadden ze zich niet op een andere manier kunnen onderscheiden, bijvoorbeeld door – roep eens iets geks – de poppen voor de verandering eens gewoon mensvormig te maken? Ja, dat had gekund, geeft Hemmes toe. Maar dan waren ze niet ‘fashion’ meer. Dus zijn ze zo.

En ook Judith Weingart, woordvoerder van Playmobil, vindt de sexy dameslook in het meisjesspeelgoedschap heel gewoon. ‘Normale vrouwen hebben van nature borsten, dus waarom zou een Playmobil-vrouw geen borsten hebben?’ mailt ze. Op zich een goed punt, maar het neemt niet weg dat de vorige generatie Playmobil-dames het prima deed zonder buste. Weingart noemt de technische ontwikkelingen de reden van de borstvergroting. Het is nu mogelijk om zonder fikse extra kosten veel verschillend gevormde poppetjes te maken. Vandaar de tietjes. Omdat het kán.

Bij Lego zijn de Friends heel wat minder per ongeluk ontstaan. Al vele jaren is het Deense bedrijf bezig om een groep meisjes aan te spreken die de blokken eerst links lieten liggen. Niet de ‘what it is, is beautiful’-meisjes, maar de meisjesachtige meisjes, die de blokken niet zagen zitten wegens gebrek aan roze glitterigheid. Lego claimt de beste bedoelingen, bij monde van woordvoerder Roar Rude Trangbæk: ‘Traditioneel gezien zijn de gebruikers van Lego jongetjes tussen de vijf en negen. Er zijn ook meisjes die er graag mee spelen, maar niet zoveel. We hadden er belang bij om producten te maken die ook meisjesachtige meisjes aan zouden spreken. Niet alleen vanuit commercieel oogpunt, maar ook omdat we er erg in geloven dat bouwen met blokken goed is voor kinderen. En dat wilden we ook graag aan die meisjes aanbieden.’

Trangbæk geeft toe dat deze verkoopstrategie in het verleden enkele malen spectaculair gefaald heeft. Zo was er een soort Lego waarmee meisjes armbandjes konden maken, of oorbellen. Geen succes. En ook de roze suikertaarten-lijn Belville was binnen twee jaar uit de schappen verdwenen. Er was niets te bouwen, en de algemene consensus was dat de poppetjes een beetje eng waren.

Friends is Lego’s ultieme poging om het nu eens goed te doen. Dus stuurde de flopvrezende Lego antropologen naar gezinnen, om te observeren hoe meisjesachtige meisjes nou eigenlijk echt spelen. Maar liefst 3500 meisjes en moeders werden betrokken bij een miljoenen kostend wereldwijd onderzoek. (Op de vraag waarom er geen vaders meededen, antwoordt Trangbæk dat vooral moeders Lego voor hun kinderen kopen.) Uit deze studie bleek wat de meisjesachtige meisjes willen: met realistische figuurtjes vriendschapssituaties naspelen, en wel op een manier die wat volwassener is dan ze zelf zijn. Daarom hebben de Lego Friends-poppetjes borstjes. Het zijn tieners. En dat is een doorslaand succes. The Guardian meldde dat de halfjaarlijkse winst van het bedrijf na de introductie van Lego Friends steeg van ruim 192 miljoen euro naar 260 miljoen euro. Het huis van Olivia – uiteraard met roze dakpannen – was in 2012 wereldwijd de best verkochte doos.

=

Dat roept weer een nieuwe vraag op. Want waarom willen kleine meisjes eigenlijk zo graag pubertje spelen? En dan ook nog met een schoonheidssalon, make-up en poppetjes met sexy lijfjes? Onderzoekers wijzen naar het ‘growing up fast’-fenomeen: de kindertijd houdt eigenlijk op bij twaalf. Daarna zijn pubers vooral bezig met volwassen zijn. Die norm is behoorlijk dwingend, blijkt uit een Britse studie waarin vierhonderd jonge tieners bevraagd werden. Een meisje van elf beschrijft hoe ze een modeblad las en vanaf dat moment dacht: ja, zo moet ik ook zijn. Dit ‘growing up fast’-proces werkt door op de jongere kinderen. Die houden zich op hun beurt bij voorkeur niet meer bezig met kinderachtigheid als glijbanen en zandbakken, maar met tienerdingen. Op deze manier is mooi en sexy zijn al vroeg een thema in een meisjesleven.

De Amerikaanse vereniging van psychologen, de APA, waarschuwde in 2010 in een rapport dat deze vroege seksualisering tot allerhande problemen kan leiden, zoals een vergroot risico op depressie, eetstoornissen, een verstoord lichaamsbeeld, weinig zelfvertrouwen en riskant seksueel gedrag. En, zoals schrijfster Peggy Orenstein opmerkt in haar boek Cinderella ate my daughter: de fases van ons leven verwateren behoorlijk wanneer meisjes proberen te lijken op volwassen vrouwen, en volwassen vrouwen zoveel mogelijk proberen te lijken op meisjes.

=

Stel dat je hier als ouders of meisje aan wilt ontsnappen: is er een uitwijkmogelijkheid? Judith Weingart mailt trots een aantal voorbeelden van Playmobil waarin de vrouwen iets potigs doen: politie-agent zijn, of piraat. ‘Playmobil is een van de weinige soorten speelgoed die aantrekkelijk zijn voor jongens en meisjes’, meldt ze. De verhouding kleine consumentjes ligt ongeveer op zestig procent jongens, veertig procent meisjes. Desalniettemin kan zelfs Playmobil het niet laten om de seksen hier en daar expliciet de goede kant op te dirigeren. Op hun voorkant van hun doos met een prinsessenkasteel erin staat een foto van twee spelende meisjes in roze truitjes. Het politiebureau is voorzien van een foto van twee stoere jongetjes. Dat we ons niet vergissen.

Ook bij Lego is het glashelder wat de bedoeling (j/m) is. Toen de Lego Friends-lijn anderhalf jaar geleden gelanceerd werd, maakte Jørgen Vig Knudstorp, de CEO van Lego, glashelder wie altijd hun voornaamste klanten waren geweest, en voor wie de Friends bedoeld waren: ‘We willen een hand uitsteken naar de andere vijftig procent van de wereldbevolking.’ Dat past bij hun beleid: al vanaf de jaren negentig richt Lego haar marketing voor de reguliere dozen, waarin de poppetjes in meerderheid nog gewoon geel en vierkantig zijn, exclusief op jongetjes. Vrouwelijke karakters waren in de reguliere dozen nauwelijks te vinden. De Lego Friends dozen flipperden juist de andere kant op: bijna alleen maar meisjespoppetjes.

Het was dit onderscheid waar veel protest op kwam na de introductie van de Friends-lijn. Dat protest werd aangevoerd door de feministische actiegroep Spark. In een online petitie riep ze Lego op om deze genderkloof in hun advertenties en websites te dichten, zodat jongens en meisjes zich allebei zouden thuisvoelen bij zowel de gewone Lego als de Friends-lijn. ‘Meisjes houden ook van creatief zijn en verhalen verzinnen over avonturen en goed en kwaad en dingen die opgeblazen worden. Maar [op deze manier] zullen meisjes snel gaan geloven dat ze liever een stoombad hebben, en kleine plastic tietjes. Geef ons dromen die verder reiken dan winkelcentra en schoonheidssalons!’

Meer dan 60.000 mensen tekenden de petitie. Lego was maar matig onder de indruk. Weliswaar nodigden ze Spark uit voor een gesprek, maar harde toezeggingen over het veranderen van hun marketingsstrategie deden ze niet. Spark stelde vorige maand dan ook teleurgesteld vast dat het ondanks een paar positieve veranderingen – Lego voegde onder andere een karateschool en een vliegtuig toe aan haar Friends-lijn – treurig gesteld staat met de seksegelijkheid in blokjesland. Zo lanceerden de Denen ondanks hun eerdere beloftes meer vrouwelijke poppetjes aan de reguliere lijnen toe te gaan voegen onlangs de nieuwe sets uit de Chima-lijn, met meer dan twintig mannelijke karakters, en één (1) vrouw. In totaal is nog steeds slechts elf procent van alle gewone Lego-figuurtjes vrouw.

=

Ook dat past in een trend. Speelgoed dat gewoon voor beide seksen tegelijk is, bestaat bijna niet meer. Enkele Playmobildozen uitgezonderd, is iets óf voor de jongetjes, óf voor de meisjes. Een recente Hema-folder is wat dat betreft tekenend. Op de ene pagina stond ‘Voor de broertjes’, met een bal, skeelers en een speelwigwam. Dit is blijkbaar allemaal niet voor meisjes geschikt. Ernaast stond een bladzijde ‘Voor de zusjes’, met onder meer een roze theeservies.

Dit is niet altijd zo geweest. Elizabeth Sweet, socioloog aan de Universiteit van Californië in Davis, deed onderzoek naar de genderkloof in speelgoedland en stelt vast dat deze aan het toenemen is. ‘In 1975 werd maar weinig speelgoed expliciet naar gender op de markt gezet, en bijna zeventig procent van alle speelgoedadvertenties liet helemaal geen speciale genderaanduiding zien’, zegt ze. Vaak werden stereotypen zelfs uitgedaagd, en zag je een jongetje speelgoedstrijken, of een meisje als piloot.

Sinds de jaren negentig is dat aan het veranderen, en zie je dat de advertenties weer ruwweg net zo roze-blauw gekleurd worden als in de jaren vijftig. ‘En vandaag de dag is het nog extremer’, aldus Sweet. ‘Het is zelfs ongelooflijk moeilijk geworden om speelgoed te vinden dat niet expliciet of subtiel, door het gebruik van kleur bijvoorbeeld, voor de ene of de andere gender bestemd is.’ In de speelgoedwinkel is het alsof de tweede feministische golf nooit gebeurd is. En omdat speelgoed kinderen belangrijke informatie geeft over hoe de wereld werkt, vreest Sweet oprecht dat een hele generatie hierdoor zal opgroeien met minder gevoel voor gelijkwaardigheid tussen de seksen dan hun ouders.

=

Blijft het daarbij? Is de feministische strijd om speelgoedland voorgoed verloren? Misschien niet. Een nieuwe, aan Spark gelieerde, actiegroep genaamd Brave Girls Campaign heeft op Cuuso.com een voorstel gedaan om aan het reguliere Lego-universum een vrouwelijke astronoom, chemicus en paleontoloog toe te voegen. Cuuso is een website van Lego zelf waar particulieren hun ideeën kunnen neerzetten. Als zo’n idee meer dan 10.000 stemmen krijgt, overwegen ze het in productie te nemen. Het voorstel van de Brave Girls haalde dit afgelopen juni op haar slofjes.

Optimisten zien een soort kerend tij in al deze initiatieven om Lego een geëmancipeerd koekje van eigen deeg te geven. Blijkbaar zijn er vele tienduizenden mensen die hun buik vol hebben van die kloof die er momenteel bestaat tussen jongens- en meisjesland.

Ook Sweet ziet de ergernis over de roze-blauwe speelgoedscheiding groeien. ‘Ik zou graag denken dat we een soort kantelpunt aan het bereiken zijn, nu het genderonderscheid bij kinderspeelgoed zo extreem is.’ Maar verandering zal niet zomaar komen, denkt ze. De strijd tegen de genderkloof in speelgoedland is onderdeel van een groter gevecht voor meer gelijkwaardigheid tussen de seksen. Maar het bestrijden stereotypen over mannen en vrouwen, en jongens en meisjes creëert het een hoop weerstand – zowel van de speelgoedindustrie als van de rest van de samenleving. En, voegt Sweet eraan toe, laten we niet vergeten dat jongere generaties dus zijn opgegroeid met al dit gendergebaseerde speelgoed, en dat ze dit zien als iets natuurlijks. ‘Dus hoewel ik goede hoop heb dat de speelgoedkloof ontmanteld kan worden, denk ik niet dat het gemakkelijk zal gaan.’

Wie toch vandaag aan het ontmantelen wil slaan, kan ondanks de prinsessen-voor-meisjes en politie-voor-jongens misschien toch bij Playmobil slagen. Zij durven het aan de stereotypen wat uit te dagen en hebben in hun collectie, naast vrouwelijke piraten en agenten ook een papa met een kinderwagen, en een vader met een baby en een aankleedkussen. ‘Kinderen kunnen mannen en vrouwen vinden in allerlei verschillende rollen’, zegt Weingart. ‘Ook een vader die de luier verschoont.’

Van Lego is helaas weinig concreets te verwachten. Zij zien het niet als taak om de genderverhoudingen wat uit te dagen, meldt Trangbæk. ‘We zien het niet als onze rol om te zeggen: je moet met dit spelen, of met dat.’ Hun marketingstrategie zal dan ook niet noemenswaardig veranderen. Olivia blijft een meisje met een minirokje, lipgloss en borstjes, en reguliere Lego blijft vooral een jongetjesding. ‘Al is het mooie van Lego is natuurlijk wel dat je alles zelf kunt vormgeven’, zegt Trangbæk. Ter illustratie mailt hij een plaatje van een, toegegeven, bijzonder fraaie raket, geheel gebouwd met Lego Friends-blokjes. ‘En als je een vrouwelijke astronaut wilt, dan neem je gewoon het mannelijke figuurtje en geef je hem meisjeshaar?’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dat klaarkomen bijzonder lekker is, daarover hoeven we niet te discussiëren. Maar heeft het vrouwenorgasme ook nut?

Daar lig je dan. Je hoofd is met plakband vastgemaakt aan een hersenscanner. Je moet je ogen dichtdoen en niet bewegen. In je anus zit een sonde die controleert of je straks, nadat je partner je enigszins voorzichtig heeft gevingerd, ook echt een climax hebt bereikt.

Dit klinkt misschien als een scène uit een foute doktersroman, maar in feite gaat het hier om een volkomen serieus onderzoek van het Universitair Medisch Centrum in Groningen. Onderwerp van de studie: het vrouwenorgasme. Om precies te zijn zoeken de Groningers naar het antwoord op een vraag die wetenschappers van allerlei pluimage al decennia bezig houdt: hoe en waarom komen vrouwen eigenlijk klaar tijdens de seks?

Zo op het eerste gezicht lijkt een noodzaak voor het vrouwenorgasme namelijk te ontbreken. Een vrouw hoeft bijvoorbeeld geen hoogtepunt te beleven om zwanger te kunnen worden. Zelfs van verkrachting kan ze in verwachting raken (in de categorie ‘onplezierige statistieken’: in zeven procent van de gevallen gebeurt dat ook, volgens cijfers van het RIVM).

Waar bij het mannenorgasme de spiersamentrekkingen nodig zijn om het sperma van A naar Baarmoeder te krijgen, en het bijbehorende lekkere gevoel zorgt dat een man niet halverwege een vrijpartij afhaakt, is het vrouwenorgasme zo op het oog voor de voortplanting een nogal nutteloze, zij het uitermate plezierige, aangelegenheid. Energieverspilling, zou je haast zeggen. Maar de evolutie staat niet bekend als een proces dat vaak nutteloze, energieverslindende hobby’s in stand houdt. Er moet dus meer aan de hand zijn.

Daar wilden de Groningse wetenschappers alles over weten, vandaar dat ze twaalf vrouwen in hun hersenscanner plakten. Misschien zou het brein van de klaarkomende dames licht werpen op de kwestie. Over het ‘hoe’ van het vrouwenorgasme ontdekten ze iets interessants. Een vrouw komt alleen tot een climax als de hersengebiedjes die betrokken zijn bij plannen en nadenken inactief worden. Blijft ze piekeren, dan kan haar partner vingeren tot hij een ons weegt, maar een hoogtepunt komt er niet.

Pas bij een piekerstop loopt de hersenactiviteit in het genotscircuit van de hersenen op. De hersenonderdelen in dit circuit hebben gemeen dat ze allemaal erg gevoelig zijn voor dopamine, dezelfde signaalstof die ook in het brein aanwezig is als iemand bijvoorbeeld net een snuif cocaïne heeft genomen. Dat verklaart dus netjes hoe een vrouw tot een seksuele climax komt en waarom dat lekker is. Maar het zegt vrij weinig over de vraag waarom het orgasme überhaupt plaatsvond.

=

Daar zijn natuurlijk wel theorieën over. Eén van de oudste stelt dat het vrouwenorgasme weliswaar niet absoluut nodig is voor een zwangerschap, maar misschien wel de kans op bevruchting vergroot. Dat werkt zo. Wanneer een vrouw klaarkomt, trekt haar baarmoedermond samen. Het zou kunnen dat die baarmoedermond tijdens dat proces als het ware in de zojuist uitgestorte spermavoorraad dipt en het verse zaad vervolgens mee naar binnen zuigt, richting eicel.

Dit upsuck-mechanisme – zo heet het echt – was aan het eind van de negentiende eeuw al waargenomen door de nogal nieuwsgierige arts Joseph Beck. In zijn nauwgezette verslag is te lezen hoe hij een 22-jarige blondine met acne en een hele flinke baarmoederverzakking met zijn vinger stimuleerde, waarna de duidelijk van buitenaf zichtbare baarmoedermond ‘vijf tot zes keer achter elkaar “naar adem hapte”…’., als een vis die een blubmondje maakt.

Helaas voor Beck en co bleek uit nader onderzoek dat het upsuck-mechanisme niet zo’n belangrijke rol speelt bij de bevruchting. Twee wetenschappers maakten bij wijze van experiment een soort nepsperma van maizenapap en een stof die zichtbaar te maken is met een röntgenapparaat. Nadat ze het papje bij de vrouw hadden ingebracht, masturbeerde zij tot ze klaar kwam. Een röntgenfoto liet zien dat het zaad – blubbende baarmoedermonden ten spijt – niet daadwerkelijk richting eicel werd gezogen. Exit upsuck-theorie.

=

Misschien zoeken we het de verklaring voor het vrouwenorgasme op de verkeerde plek. Wellicht moeten we niet bij de vruchtbaarheidsartsen zijn, maar bij de evolutiebiologen. Enter Desmond Morris. Hij schreef in 1969 in zijn veelgelezen en invloedrijke boek ‘De naakte aap’ over maar liefst twee voortplantingsvoordelen van het vrouwenorgasme. De eerste heeft te maken met zwaartekracht. ‘Elke reactie die vrouwen horizontaal houdt wanneer de man ejaculeert en ophoudt met copuleren heeft een groot voordeel’, schreef Morris. Oftewel: het is handig als een vrouw na het vrijen nog wat blijft liggen, want dan loopt de sperma in plaats van langs haar benen zo, hup, haar baarmoeder in.

Deze overweging raakte echter al gauw in de wetenschappelijke vergetelheid, al was het maar omdat we allemaal weten dat er veel meer manieren zijn om seks te hebben dan de positie waarbij de vrouw horizontaal op haar rug verkeert. Het tweede voordeel dat Morris opperde bleef langer in zwang. Hij stelde dat de optie van een regelmatige wip er in de oertijd voor zou hebben gezorgd dat mannen niet wegliepen naar andere vrouwtjes, maar in plaats daarvan iedere avond braaf naar de thuisgrot kwamen om hun buffel te delen en te helpen met het verzorgen van kwetsbare baby’s. De vrouwelijke seksdrive, aangejaagd door haar behoefte aan een orgasme, bestond dus voor de paarbinding. Oftewel: zodat prehistorische dames konden zorgen dat hun holbewoner niet zou begeren zijns naasten vrouw.

Biologiehoogleraar Elizabeth Lloyd van de Indiana University heeft echter niet zoveel op met paarbinding als verklaren voor het vrouwelijke klaarkomen. In haar boek The case of the female orgasm wijst ze er onder meer op dat de apensoort waar de vrouwtjes die het vaakst klaarkomen – de bekende seksbeluste bonobo’s – beslist niet aan stelletjesvorming wordt gedaan. En de apen die wel aan de monogame langetermijnrelatie gaan – gibbons, bijvoorbeeld – hebben soms juist jarenlang geen seks. Bij hen geldt: hoe langer de verkering duurt, hoe minder vaak er wordt gewipt. Een beeld dat ook de meeste mensen niet onbekend zal voorkomen. En dat past helemaal niet bij de gedachte dat het vrouwenorgasme vrouwen motiveert om met pret in bed een man voorgoed aan zich te binden. Exit Morris.

=

Ook de feministische antropoloog Sarah Blaffer Hrdy van de University of California in Davis heeft niets op met theorie van Desmond Morris. Zij vindt hem veel te mangericht: waarom zou je de climax van de vrouw puur en alleen verklaren door te bedenken wat dit voor de man zou hebben betekend? Hrdy gooide het perspectief om. Misschien heeft het damesorgasme wel evolutionair nut voor de vrouw zelf. En wel op deze manier: het helpt om haar kinderen – en daarmee haar eigen genen – betere overlevingskansen te geven.

Hrdy baseert deze gedachte op observaties die zij deed bij apen. Bij veel apensoorten is het mannetje de baas van de groep. Uit hoofde van zijn functie mag hij seks hebben met alle vrouwtjes, en hij verwekt dan ook de meeste kinderen. Maar eens in de zoveel tijd vindt er in dit politieke landschap een machtswissel plaats. De nieuwe alfaman heeft dan een groep vrouwtjes voor zich die allemaal nog druk bezig zijn de baby’s van de vorige topaap te zogen. Slecht nieuws voor zijn genen, want zolang de dames zogen kunnen ze niet van hem zwanger worden. Dus wat gebeurt er: niet zelden vermoordt de nieuwe leideraap alle babyaapjes om met een schone lei te kunnen beginnen met het verspreiden van zijn eigen zaad.

Dit is natuurlijk ontzettend sneu voor de vrouwtjes, en evolutionair onhandig bovendien, want al die moeite van het paren, zwanger worden en zogen is na zo’n partijtje kindermoord voor niets geweest. Er is geen DNA doorgegeven aan de volgende generatie. Vandaar dat vrouwenapen zichzelf tegen dit scenario beschermen. Hrdy ontdekte dat ze dat doen door in hun vruchtbare periode seks te hebben met heel veel mannetjes. Zo blijft onduidelijk wie de vader van het kind is, en een mannetjesaap zal niet snel een jong vermoorden dat misschien wel door hemzelf verwekt is. En wat zorgt er nou voor dat deze dames voldoende gemotiveerd zijn om al seksend deze kindermoordverzekering af te sluiten? Precies: een fijn orgasme.

Helaas voor Hrdy signaleert Elizabeth Lloyd ook bij deze theorie de nodige problemen. Zo wijst zij erop dat hoewel de meeste apenvrouwtjes, precies zoals Hrdy zegt, buitengewoon fanatiek in het rond vrijen, de dames bij deze inspanningen maar zelden klaarkomen. Bij de beermakaken komen de vrouwtjes bijvoorbeeld, afhankelijk van het mannetje, in vijf tot veertig procent van de vrijpartijen tot een hoogtepunt. Exit Hrdy.

=

Volgens Lloyd is er in alle redelijkheid maar één reden aan te wijzen waarom vrouwen kunnen klaarkomen: omdat mannen het kunnen. Dat klinkt zo op het eerste gezicht een beetje alsof we terugkeren naar de wat ouderwetse mangerichte theorie van Desmond Morris, maar dat valt reuze mee. Het gebeurt namelijk in de biologie vaker dat de ene sekse op het eerste gezicht nutteloze kenmerken van de andere sekse heeft, gewoonweg omdat het evolutietechnisch gezien teveel gedoe was om dat ene kenmerk er voor die ene sekse uit te slopen. Denk maar aan de mannentepel: die heeft ook niet echt een functie, maar zit er omdat vrouwen hun tepels heel erg nodig hebben voor het voeden van hun jonkies en het de natuur teveel werk was om ze speciaal voor het mannenmodel actief weg te bezuinigen.

De omdat-hij-het-kan-kan-zij-het-ook-theorie klopt met wat we weten over hoe onze geslachtsdelen in de baarmoeder worden aangelegd. Wanneer een embryo zich begint te ontwikkelen is er namelijk geen verschil tussen jongens en meisjes. Die komen er pas na een paar weken. Zelfs bij volwassenen kun je nog zien dat de geslachtsdelen in beginsel uit hetzelfde loodgieterswerk zijn ontstaan. Zo kun je aan de balzak zien dat ze ooit beginnende schaamlippen zijn geweest: daarom zit er een naadje op. En daarom heeft de clitoris, net als de penis, zwellichamen die vol bloed kunnen lopen.

En niet alleen qua schaamstreekanatomie komen mannen en vrouwen overeen. Uit het breinonderzoek van de Groningse wetenschappers bleek namelijk dat vrouwen dezelfde hersenactiviteit hebben tijdens het klaarkomen als mannen. En uit een Amerikaanse analyse van tientallen studies onder tienduizenden mensen blijkt dat waar het aankomt op libido, vrouwen niet onderdoen voor de kerels. Allemaal aanwijzingen dat vrouwen zijn toegerust met dezelfde functies en mogelijkheden als een man, en die ook gebruiken. Sterker nog: het is iets van de afgelopen honderd, honderdvijftig jaar dat de vrouw wordt gezien als het preutse geslacht. Daarvoor stonden de dames algemeen bekend om hun wellust.

En die wellust heeft misschien ook wel weer zo zijn nut gehad. Aangezien je aan een mensenvrouw niet kan zien wanneer ze vruchtbaar is – vrouwen worden niet krols, en in tegenstelling tot bij de chimpansee zwelt haar achterwerk niet roze op – moet er een hoop worden gesekst voordat het raak is. Na drie maanden proberen is de kans op zwangerschap bij mensen maar dertig procent. En dat hebben van heel erg veel seks ging vast ook in prehistorische tijden een stuk gemakkelijker als de vrouw ook lekker vaak goede zin had. En bovendien, het zou zonde zijn om niet te gebruiken wat de evolutie je heeft gegeven: een prachtig lijf dat heerlijk kan klaarkomen.

Met dank aan seksuoloog en psycholoog Ellen Laan (AMC) voor haar toelichting over het vrouwenorgasme en anatomie.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In 1963 publiceerde Betty Friedan haar boek ‘The feminine mystique’. Friedan schreef over de onvrede die vrouwen voelden wanneer ze enkel leefden voor hun man, hun huishouden en hun kinderen. Samen met ‘De tweede sekse’ van Simone de Beauvoir gaf dit boek de aanzet tot de tweede feministische golf. Vijftig jaar later is het tijd voor een terugblik. Wat is er sindsdien veranderd, en vooral: wat is hetzelfde gebleven?

‘Het probleem is dat ik altijd de moeder van de kinderen ben, of de echtgenote van mijn man, en nooit mezelf’. Dat vertelt één van de vrouwen die Betty Friedan interviewde voor haar boek ‘The feminine mystique’. Het is 1963, en de eerste feministische golf is niet meer dan een vage herinnering. Meisjes gaan niet naar de hogeschool of universiteit om hun geest te verrijken met kennis of om het fundament voor een carrière te leggen, ze gaan erheen om een man te vinden. Trouwen is het hoofddoel, het liefst zo jong mogelijk, want de angst om een oude vrijster te worden is enorm. De helft van de Amerikaanse vrouwen is gehuwd tegen de tijd dat ze twintig is. Een stationwagon vol kinderen is het ideaal, dus deze jonge bruiden baren de ene baby na de andere. Buitenshuis werken doen ze niet. Ze zijn van beroep huisvrouw.

In tijdschriften en op televisie wordt het leven van de voorstedelijke huisvrouw neergezet als een idylle. Alsof het voor de immer contente vrouw diep vervullend is om te leven voor haar huishouden, haar echtgenoot en haar kinderen. Maar onder de oppervlakte schuurt er iets. ‘Een honger die voedsel niet kan stillen’, noemt Friedan het. Veel vrouwen hebben een niet erkende maar diepe behoefte aan een eigen identiteit, aan een leven waarin ze zichzelf kunnen ontplooien en los van hun gezin en huishouden iemand kunnen zijn. Een volwaardig individu, net als hun man. ‘Ik voel gewoon niet dat ik leef’, zegt een vrouw over haar huisvrouwenbestaan. ‘Ik wil meer dan mijn man en mijn kinderen en mijn huis.’ Het was een behoefte waar zelden hardop over werd gesproken, want deze gevoelens behoorden vrouwen niet te hebben. ‘Wat voor vrouw was ze als ze niet die mysterieuze voldoening voelde na het in de was zetten van de vloer?’ vat Friedan de tijdsgeest samen.

Ondertussen zijn we vijftig jaar verder. De wereld van nu is een andere dan die van Friedans vrouwen. Een tweede feministische golf heeft plaatsgevonden, waarin vrouwen een herverdeling van huishoudelijk werk eisten, en serieuze, gelijkwaardige toegang tot hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. Meiden gaan niet langer naar de universiteit om een eega te vinden. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat hedendaagse vrouwen over het algemeen rond hun dertigste trouwen en hun eerste kind krijgen als ze 29,4 jaar zijn. En dat is allerminst het begin van een stationwagon vol nageslacht: de gemiddelde vrouw baart 1,76 zoons en dochters. Ruim zestig procent van de vrouwen heeft een baan (tegen driekwart van de mannen). Slechts twintig procent van de moeders van kleine kinderen werkt niet of nauwelijks. Huisvrouwen zijn een stuk zeldzamer dan in 1963.

=

Deze cijfers verhullen echter wat er sinds ‘The feminine mystique’ hetzelfde is gebleven. Is Friedans droom dat vrouwen hun intellectuele vleugels uit zouden slaan en zichzelf en hun geestelijke vermogens ongehinderd zouden ontwikkelen wel uitgekomen? De helft van de vrouwen is financieel niet onafhankelijk; ze teren, in de woorden van minister Jet Bussemaker, op de zak van hun man. Slechts een kwart van de vrouwen werkt voltijds; bij mannen is dat 81 procent. Voor moeders van jonge kinderen ligt dat aandeel nog lager: maar tien procent werkt vijf dagen. Dat vertaalt zich in de tijdsbesteding. Het CBS meldt in 2010 dat 87 procent van de vaders hun tijd hoofdzakelijk besteden aan hun baan, terwijl 70 procent van de moeders aangeeft het grootste deel van hun tijd te steken in de zorg voor het gezin en het huishouden. De meesten moeders hebben dan ook zo’n kleine baan dat een serieuze carrière-opbouw er niet in zit. Sociologe Mariëlle Cloïn en politicologe Marjon Schols constateerden dat ze in 1980 een kleine zes uur per week buitenshuis werkten, en in 2005 bijna zeventien uur. Het is een flinke toename, jazeker, maar ook weer geen reuzenstap.

De oorzaak is wellicht dat er net onder de oppervlakte in de afgelopen vijftig jaar niet zoveel veranderd is als je op het eerste gezicht zou denken. Zo schrijft Friedan dat het lastig is voor jonge vrouwen om vooruit te komen op de arbeidsmarkt vanwege ‘subtiele discriminatie van vrouwen, om nog maar niet te spreken over de sekseverschil in loon’. Daarmee stipt ze twee nog immer actuele punten aan: eerder dit jaar meldde het CBS dat vrouwen, gecorrigeerd voor ervaring, opleiding, leeftijd en functie, vijftien procent minder verdienen dan mannen. Gedragswetenschappelijk onderzoek toont aan dat subtiele discriminatie nog steeds aan de orde van de dag is. In een Zweedse studie solliciteerden mannelijke en vrouwelijke wetenschappers op een plek als postdoc aan een universiteit. Afgaande op hun vakbladpublicaties – een alom geaccepteerde objectieve maat voor competentie in de academische wereld – waren beide seksen even geschikt. Maar de commissie dacht daar anders over: zij beoordeelden de vrouwen consequent als minder goed. De beste vrouw, qua publicaties, werd even kundig geacht als de slechtste man.

Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in onderzoeken waarin aan hooggeplaatsten in het bedrijfsleven en op universiteiten nepsollicatiebrieven werden gestuurd. Was zo’n brief ondertekend met ‘James’, dan waren ze positief over de kandidaat. Was exact dezelfde brief ondertekend met ‘Jenna’, dan was het enthousiasme ver te zoeken. De reden zit hem volgens de gedragswetenschappers in onbewuste vooroordelen en stereotypen: een vrouw die hetzelfde kan en doet als een man wordt gezien als onvrouwelijk, als een bitch. En een vrouw die niet hetzelfde kan en doet als een man is simpelweg niet geschikt voor de werkvloer, laat staan voor een leidinggevende functie. Het resultaat van deze subtiele discriminatie wordt het duidelijkst zichtbaar in de top van organisaties. Zo is slechts 14,8 procent van de hoogleraren vrouw. En bij de vijfhonderd grootste bedrijven in Nederland bestaan de Raden van Bestuur en de Raden van Commissarissen respectievelijk voor een magere 4,3 en 9,0 procent uit vrouwen. Van de volstrekt gelijkwaardige toegang tot de arbeidsmarkt die de tweede golf feministen zo vurig wensten is vooralsnog dan ook geen sprake.

=

Het idee van vrouwelijkheid dat ten grondslag ligt aan de stereotypen, vooroordelen en subtiele discriminatie werd in de tijd van Friedan gevoed door door het gedachtegoed van Sigmund Freud. De jaren vijftig waren hoogtijdagen voor de psychoanalyse, en Freuds ideeën hadden gezag binnen en buiten de spreekkamer van de psychiater. Hoe hij over vrouwen dacht blijkt duidelijk uit een brief die hij in 1883 aan John Stuart Mill schreef, naar aanleiding van de eerste feministische golf: ‘De Natuur heeft beslist dat de lotsbestemming van de vrouw ligt in schoonheid, charme en lieftalligheid. Wet en gewoonte kunnen vrouwen veel geven dat aan haar onthouden is, maar de positie van de vrouw zal zeker blijven wat het is: in haar jeugd een aanbiddelijke lieverd, en in haar volwassen jaren een geliefde echtgenote.’

Vrouwen die meer uit het leven wilden halen, leden volgens Freuds volgelingen aan penisnijd: de schok die volgt wanneer een jong meisje voor het eerst ontdekt dat zij een essentieel onderdeel, namelijk een piemel, mist. Deze mentale klap is zo groot dat de vrouwelijke geestelijke vermogens, aldus Freud, nooit helemaal tot ontwikkeling komen. Pas als de vrouw een zoon baart, en zo eindelijk de beschikking krijgt over een penis, kan de wonde ietwat geheeld worden. Maar helemaal goed komt het nooit; volgens Freud blijft een vrouw haar hele leven een homme manqué, een man waar iets aan ontbreekt. Geschikt als huisvrouw en moeder, maar verder… nee.

Dit idee van de vrouw als homme manqué resoneert ook vandaag de dag nog in de psychologie en in de samenleving, zij het zachtjes. Het grootste verschil met vroeger is dat de dominante theorie van nu stelt dat vrouwen niet alleen een penis missen, maar ook een zekere hoeveelheid testosteron. In de megabestseller ‘Wij zijn ons brein’ legt neurobioloog Dick Swaab uit hoe dat zit: ‘Tussen de zesde en twaalfde zwangerschapsweek ontwikkelen de geslachtsorganen van het kind zich in manlijke of vrouwelijke richting door de aan- of afwezigheid van testosteron. Vervolgens differentiëren de hersenen zich in manlijke of vrouwelijke richting in de tweede helft van de zwangerschap, doordat het jongetje dan een piek van testosteron produceert en het meisje niet.’ De al dan niet optredende testosteronpiek heeft volgens Swaab een duidelijke functie: zo wordt het brein reeds voor de geboorte op de juiste manier geprogrammeerd ‘om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.’

En Swaabs boek is beslist niet de enige bron van deze nieuwe ‘mystique’. De immens populaire boeken ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ of ‘Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen’ baseren zich op dezelfde grondslag: het ontbreekt vrouwen voor en na hun geboorte aan testosteron, en alzo is de natuur, net als bij Freud, nog steeds de lotsbestemming van de vrouw. Anatomie ist Schicksal. Hoe weinig er is veranderd blijkt tevens uit deze alinea, uit het ook al zeer goed verkopende boek ‘De vrouwelijke hersenen’ van psychiater Louann Brizendine: ‘Meisjes, typisch niet door testosteron gevoed maar door oestrogeen beheerst, zijn volop bezig met het in stand houden van harmonische relaties. Vanaf hun vroegste ogenblikken leven ze het meest op hun gemak en het gelukkigst in het rijk van vredige persoonlijke contacten.’ Brizendines boek komt uit 2006, maar het had net zo goed 1963 kunnen zijn.

=

Hoe komt het toch dat vrouwen zich toen – en nu nog steeds – zo’n nauw beeld van de vrouw laten verkopen? Een beeld waarin vrouwelijkheid vrijwel uitsluitend wordt gedefinieerd aan de hand van relaties en moederschap? Vijftig jaar geleden zocht Friedan het antwoord in de media: het waren de vrouwenbladen die het geluk van de door luiers, strijk en was innerlijk diep vervulde huismoeder met enthousiasme etaleerden. Vrouwelijkheid werd alom vormgegeven en opgehemeld in artikelen als: ‘Vrouwelijkheid begint thuis’, ‘Artsen praten over borstvoeding’ en ‘Koken is voor mij poëzie’. ‘Niemand leek zich te herinneren dat men ooit dacht dat vrouwen de capaciteiten en visie hadden van staatslieden, dichters en natuurkundigen’, schrijft Friedan. En: ‘Afgaande op de vrouwenbladen van nu lijkt het erop dat de concrete details van het vrouwenleven interessanter zijn dan hun gedachten, hun ideeën, hun dromen.’ Evenmin repten de vrouwenbladen over de grote issues van die tijd: geen woord over Fidel Castro’s revolutie op Cuba, of de enorme sprongen in de bemande ruimtevaart, of de emancipatie van zwarte Amerikanen. In plaats daarvan schreven damesbladen in de jaren vijftig en zestig over mode, cosmetica, schoonheid, afslanken, interieur, psychologie, gezondheid, bekende mensen, kinderen en relaties.

Friedan nomineert de advertentiemarkt als grote aanjager van dit nogal beperkte tijdschriftelijke vrouwbeeld. De huismoeder is een enorme potentiële afzetmarkt, maakt ze op uit marketingrapporten en gesprekken met reclamemannen. De toegewijde huisvrouw heeft een brede reeks producten nodig om zichzelf mooi te maken, om het huishouden te runnen, om de kinderen groot te brengen, om haar man te behagen. En, voegt Friedan er nuchter aan toe: ‘Iemand heeft uitgevogeld dat vrouwen meer dingen willen kopen als ze in de onderbenutte, naamloze-hunkering en energie-te-over toestand van het huisvrouw-zijn verkeren.’

In 2013 is er in de damesbladen nagenoeg niets veranderd: noch aan de advertenties, noch aan de inhoud. Wie de vier vrouwenbladen met de hoogste oplage (Margriet, Libelle, LINDA., en Telegraafs Vrouw) doorbladert, ziet vooral onderwerpen voorbij komen die er ook in 1963 zo in hadden kunnen staan. De Margriet legt haar lezers uit hoe ze zelf lampenkappen kunnen verven met de nieuwe dip dye-techniek: ‘Met de modekleur groen is het helemáál mooi een dipje doen!’ De LINDA. meldt dat op modegebied felgekleurde broeken helemaal hip zijn: ‘We knallen de zomer tegemoet in een kleurige spijkerbroek.’ In Vrouw krijgen vier vrouwen van de kapper een nieuwe zomerblonde coupe: ‘Ik ben dolblij dat ik weer een blondje ben’. En in de Libelle concludeert een columniste op zwangerschapsverlof tevreden: ‘Laat mij maar lekker een Heerlijk Huisvrouwtje zijn.’ Het meest substantiële artikel is een stuk in de Libelle over pesten op het werk; een serieus probleem, en het erkent tenminste dat de meeste vrouwen tegenwoordig een baan hebben. Van actuele zaken als de economische crisis, de oorlog in Syrië, klimaatverandering of vergrijzing ontbreekt echter ieder spoor.

=

Bladerend door de vrouwenbladen is het bijna alsof de tweede feministische golf nooit heeft plaatsgehad. Een vrouw is nog steeds in de eerste plaats vrouw, en pas in de tweede plaats mens. Natuurlijk, de toegang tot de arbeidsmarkt en het onderwijs is grondig verbeterd. Veel meer vrouwen werken. Maar de notie van vrouwelijkheid is nog nagenoeg hetzelfde als toen Betty Friedan ‘The feminine mystique’ schreef: zacht, teder, mooi. Een moeder, een echtgenote, een huisvrouw.

In 1963 tekende Friedan het verhaal op van een veelbelovende studente, die op het punt stond carrière te maken in het kankeronderzoek: ‘Ik hield van het werk, maar ik miste zoveel dingen. Ik realiseerde me dat ik niet zo serieus moest zijn. Ik zou naar huis gaan en in een warenhuis werken totdat ik ging trouwen.’ Zo’n verhaal zul je nu niet snel meer horen. De kankeronderzoekster zou nu typisch gezien eerst trouwen en dan, zwanger van haar eerste kind, na wat keukentafeloverleg met haar man besluiten dat ze in deeltijd zou gaan werken. ‘Want anders mis ik zoveel dingen.’

De grote vraag die het boek van Betty Friedan nu nog voor vrouwen heeft is deze: is dit genoeg? Genoeg om de onvrede te bedwingen? Biedt de nieuwe ‘feminine mystique’ van de leuke, knappe, modieuze, huiselijke, testosteronloze, financieel afhankelijke, parttime werkende moeder voldoende ruimte voor de vrouw om zichzelf geestelijk volledig te ontplooien, om ongehinderd door wat of wie dan ook haar vleugels in hun volle spanwijdte uit te slaan? Als het antwoord ‘ja’ is, dan is de tweede feministische golf geslaagd. Zaken als teren op je man, subtiele discriminatie, de ongelijkheid aan de top van de arbeidsmarkt, en de onveranderlijk ouderwetse invulling die we nog steeds aan vrouwelijkheid geven kunnen we dan afboeken als louter theoretische problemen. Als het antwoord echter ‘nee’ is, dan moeten we als de sodemieter opnieuw gaan vechten voor de bevrijding van de vrouw.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.