dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er zijn wereldwijd meer dan 160 miljoen vrouwen vermist. Dat zijn meer vrouwen dan er in totaal in de VS wonen. Niemand is naar deze vrouwen op zoek: ze zijn namelijk nooit geboren. In landen als China en India worden zoveel meisjesbaby’s geaborteerd dat de sekseratio over de hele wereld scheef is geraakt. In het pasverschenen boek ‘Unnatural selection’ schrijft Mara Hvistendahl hoe het zo is gekomen, en wat de gevolgen zullen zijn.

‘Het verhaal begint in de jaren vijftig’, vertelt Hvistendahl. ‘Voor het eerst waren er goede voorspellingen over de groei van de wereldbevolking voorhanden. En dat leidde in het westen tot de grote angst dat het westen overweldigd zou worden door niet-westerse populaties. Westerse regeringen, private organisaties zoals de Ford Foundation en later de Verenigde Naties waren bereid elke strategie te financieren die het geboortecijfer snel zou doen dalen. Als je kijkt naar de documenten uit die tijd, dan zie je dat er allerlei wilde plannen werden gemaakt. Zo bedacht men een plan om een steriliserend middel over de bevolking van Korea te verspreiden met sproeivliegtuigjes, zodat de mensen geen kinderen konden krijgen totdat de overheid besloot dat ze in aanmerking kwamen voor een medicijn dat effecten van de onvrijwillige sterilisatie weer ophief.’

‘In de jaren zestig werden in bijvoorbeeld India lokale artsen bijgestaan door westerse gezinsplanningsadviseurs’, vertelt ze. Ze vervolgt met zichtbare afschuw: ‘De manier waarop die adviseurs over de plaatselijke bevolking schreven in hun rapporten… Over zoiets basaals het vragen van toestemming om een spiraaltje te plaatsen of een foetus weg te halen, werd met geen woord gerept. De angst was dat het met vrijwillige geboorteperkingsmethoden te lang zou duren om de gevreesde bevolkingsexplosie tegen te gaan.’

Vanaf halverwege de jaren zeventig introduceerden Amerikaanse artsen technologieën voor prenatale geslachtsbepaling – eerst de vruchtwaterpunctie, later echografie – in Azië. Daarmee werd sekseselectie praktisch uitvoerbaar. ‘Wat je veel ziet, is dat ouders bij hun eerste kind nog niet ingrijpen. Maar is dat eerste kind een meisje, en je bent als echtpaar van plan om je kindertal te beperken, dan moet de tweede of derde toch wel een jongetje zijn’, vertelt ze. Wordt een vrouw voor de tweede of derde keer zwanger van een dochter, dan is abortus een moeilijke maar reële optie. Dit zien we ook terug in de cijfers, zegt Hvistendahl. Bij eerstgeborenen is de sekseratio zelfs in landen als India en China nagenoeg normaal, maar voor het tweede en zeker het derde kind ligt die ratio in sommige regio’s wel op 170 jongens per 100 meisjes.

Dat seksisme, zoals Hvistendahl het noemt, komt voor een deel door de vrouwonvriendelijke cultuur. ‘Natuurlijk, als ouders in deze landen net zo lief dochters zouden krijgen als zonen, dan was er niets aan de hand. Maar het is niet alleen een probleem van tradities. De voorkeur voor een jongetje in plaats van een meisje komt op veel meer plekken voor dan het gebruik om meisjesbaby’s te aborteren. Maar in een land waar het geboortecijfer hoog is, gaan ouders die per se een zoon willen gewoon door met kinderen maken totdat ze er eentje hebben. Het is juist wanneer ook aan de drie voorwaarden van toegankelijke abortus, beschikbare geslachtsbepalingstechnologie en geboortebeperking is voldaan, dat sekseselectie optreedt.’

Westerse organisaties zorgden eerst dat er aan die voorwaarden werd voldaan, om daarna aan te sluiten bij de voorkeur voor jongens om abortus voor de ouders aanvaardbaarder te maken, vertelt Hvistendahl. Minder meisjes betekent immers netto ook minder kinderen, dus voor het tegengaan van een bevolkingsexplosie was dit een effectieve strategie. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. ‘Het Westen heeft een hoop moeite gestoken in het veranderen van de ideeën rond abortus en moederschap. In veel Aziatische landen is een vrouw waardevol als ze vele kinderen heeft. Dat moest natuurlijk veranderen.’ Uiteindelijke trok de stelling dat een laag kindertal samenhangt met economische voorspoed veel mensen over de streep. Hvistendahl: ‘Dat was het verkooppraatje. Het kostte decennia aan propaganda en miljoenen dollars, maar uiteindelijk lukte het.’

In haar boek beschrijft ze een aantal van de gruwelijker uitwassen die de opgelegde geboortebeperking tot gevolg had. De overheid van Zuid-Korea kreeg van de Amerikaanse regering oude legervoertuigen om te verbouwen tot mobiele klinieken waar mannen en vrouwen ‘vrijwillig’ een sterilisatie of abortus kregen. Een arts in India vertelt dat in zijn ziekenhuis aan het eind van de jaren zeventig meer abortussen plaatsvonden dan geboortes, en dat de geaborteerde foetussen bijna allemaal meisjes waren.

Tegenwoordig hoor je internationale organisaties nauwelijks meer over abortus, vertelt Hvistendahl. En dat terwijl tot 99 procent van de sekseselectie op deze manier plaatsvindt. ‘In rapporten van organisaties als de World Health Organization over de scheve sekseverhouding wordt de rol van abortus gebagatelliseerd. Het is niet alsof ze zeggen dat het fantastisch is dat die meisjesbaby’s worden geaborteerd, maar ze suggereren wel dat het kindermoord voorkomt.’ Hvistendahl zet vraagtekens bij die aanname. ‘Sekseselectieve abortus is veel wijdverbreider dan het vermoorden van meisjesbaby’s ooit is geweest. Een foetus is anders dan kind.’ Feministen en mensenrechtenactivisten maken zich zorgen dat een strijd tegen het aborteren van meisjesbaby’s uitmondt in een strijd tegen abortus in het algemeen. Hvistendahl deelt die mening niet. In een wereld waarin vrouwen onnatuurlijk schaars zijn, zal het recht op abortus de minste van onze zorgen zijn, zegt ze.

Het probleem is namelijk dat wanneer je 160 miljoen vrouwen mist, je ook 160 miljoenen mannen overhoudt, zegt Hvistendahl. Ze noemt hen ‘het surplus aan mannen’ en voorziet problemen. ‘Het is moeilijk om vooruit te kijken, omdat we nog nooit iets op deze schaal hebben gezien: dat 15 procent van de mannen niet kan trouwen omdat er niet genoeg vrouwen zijn. Wat me droevig maakt is dat hierdoor de handel in bruiden al heel gewoon is geworden. Het is onder andere in sommige Vietnamese gemeenschappen normaal om je dochter te verkopen.’ Naast gedwongen huwelijken neemt ook de gedwongen prostitutie toe. En Hvistendahl denkt dat het daar niet bij blijft. Hoewel ze de hypothese dat een mannenoverschot leidt tot oorlog te alarmistisch vindt, vreest ze wel voor een toename in criminaliteit en plaatselijke gewelddadige conflicten. Wat dat voor de instabiele regio’s in de wereld zal betekenen? ‘De tijd zal het leren. Het is verontrustend.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het alternatieve psychotherapiecircuit heeft een onschuldig imago. En dat is niet altijd terecht. Sommige technieken die ‘helers’ gebruiken om in de jeugd van hun cliënten te graven, kunnen valse herinneringen laten ontstaan. En dat leidt tot niets dan ellende.

Het begon met een droom over incest. Zo’n nachtmerrie hoeft natuurlijk niets te betekenen, maar voor Marieke is het de start van een lange zoektocht naar de waarheid. Ze twijfelt, vertelt ze aan haar broer. Ze kan het eigenlijk niet geloven, weet niet wat werkelijkheid is en wat fantasie. Is er in mijn jeugd iets gebeurd dat zo erg is dat ik de herinnering eraan volledig heb verdrongen? Ben ik misbruikt?

Marieke (37) zoekt hulp in de alternatieve hoek. Een osteopaat, een hypnotherapeut, een holistisch heler. Daar komt ze vaker. Ze heeft drie moeizame zwangerschappen achter de rug. Als tiener was ze depressief en had ze een vriendje dat seksueel gewelddadig was. ‘Daar heeft ze eigenlijk nooit over willen praten’, vertellen haar ouders, Rik en Anja. En hoewel ze het lastig vinden, geven ze toe dat de relatie met hun dochter stroef was. Ze moeten toekijken terwijl Marieke afstand neemt van haar familie, en steeds meer toenadering zoekt tot haar alternatieve therapeuten.

Een van die therapeuten is Rob Derksen, coach en oprichter van de holistische stichtingen Het Elfenlicht en De Zuil Vitalisering. Vrijwel alle psychische problemen hebben hun oorzaak in de jeugd, denkt hij. Pas als je de emoties van toen weer doorleeft, kan je ziel genezen. Ook stoornissen die door de wetenschap als ongeneeslijk worden gezien, zoals schizofrenie en autisme, zijn op die manier te helen, meent Derksen. In de holistische wereld kijken veel mensen er zo tegenaan. De arrogante wetenschap gaat ervan uit dat alternatieve therapeuten niet weten waar ze mee bezig zijn, zegt hij. ‘Wetenschappers denken dat hun manier de enige juiste manier is. En dat vind ik juist weer erg gevaarlijk en te beperkend.’

‘Ik heb een vermogen meegekregen dat ik intuïtief aanvoel wat ik moet doen’, zegt Derksen over zijn werk als heler. ‘Ik krijg dan beelden of gevoelens binnen. Net alsof ik weet vanuit mijn hart, hé, er is hier een thema met misbruik of zoiets.’ Dat gevoel deelt hij met de cliënt. Vervolgens gebruikt hij een keur aan methodes om die moeilijke jeugdherinneringen aan het licht te brengen. Zelf noemt hij regressietherapie als voorbeeld: ‘Je brengt iemand in wat sommigen een trance of hypnosetoestand noemen. En dan neem je iemand mee in wat er naar boven komt.’ In zijn sessies haalt Derksen zelfs gebeurtenissen naar boven waar iemand voordat die in therapie ging helemaal geen herinnering aan had. Zo had hij een cliënte die geen relaties aan durfde te gaan met mannen. Door ’te werken op dat gedragspatroon’ kwamen ze erachter dat de vrouw was misbruikt door haar broer, zegt hij. ‘Dus dat kan zo ver gaan dat je het helemaal verdringt en dat je het gewoon vergeet.’

Terwijl Derksen in al zijn welwillendheid denkt dat hij op deze manier zijn cliënten helpt genezen, doet zijn aanpak bij geheugendeskundige Elke Geraerts alle alarmbellen afgaan. Geraerts, verbonden aan de Erasmus Universiteit, doet al jaren onderzoek naar het gemak waarmee ons geheugen gefopt kan worden, zodat we iets gaan geloven dat nooit is gebeurd. Ze ziet in haar werk regelmatig mensen die valse herinneringen hebben opgedaan onder invloed van een foute therapeut. Van Derksens aanpak krijgt ze het benauwd; geconfronteerd met het feit dat hij in de afgelopen tien jaar al meer dan vierduizend mensen heeft behandeld, snakt ze hoorbaar naar adem. ‘Het is vrij onwaarschijnlijk dat wanneer je in therapie lang gaat sleutelen en trekken, die herinneringen accuraat zijn’, zegt Geraerts. ‘Op een bepaald moment kun je niet meer onderscheiden wat de therapeut je heeft doen inbeelden versus wat er echt is gebeurd in je kindertijd.’ Van hypnose is aangetoond dat het vaak tot valse herinneringen leidt. Droominterpretatie idem dito. De aanpak van Derksen noemt ze ‘uit den boze’.

Herinneringen liggen niet vast in je brein, zoals gegevens op een harde schijf. Integendeel: je geheugen is veranderlijk en schrikbarend gemakkelijk te manipuleren. Sinds de jaren negentig is vele malen aangetoond dat met suggestie relatief eenvoudig valse herinneringen te creëren zijn. Geraerts liet in haar experimenten mensen geloven dat ze ziek waren geworden na het eten van eiersalade of dat ze waren ontvoerd door ruimtewezens. Zo’n valse herinnering is hardnekkig. In de vakbladpublicatie van Geraerts’ eiersalade-onderzoek staat te lezen dat de herinnering leidde tot ‘significant gereduceerde consumptie van sandwiches met eiersalade, zowel direct als vier maanden na de valse suggestie.’

Psychologen creëren zo’n valse herinnering door iemand aan het handje door de nepherinnering te leiden: ‘Je bent in het ruimteschip. Stel je dat eens voor. Wat zie je?’ Die methode komt bijna precies overeen met de manier waarop alternatieve therapeuten tijdens een regressiesessie hun cliënt door hun jeugd leiden. In de experimenten werkt de techniek bij ongeveer een op de drie deelnemers; bij hen ontstaat er daadwerkelijk een valse herinnering. Dit zijn meestal mensen die van zichzelf al fantasierijk en suggestibel zijn, aldus Geraerts. Rik en Anja herkennen hun dochter in die omschrijving. Marieke was altijd al gemakkelijk te beïnvloeden, vertellen ze.

Rik en Anja denken dat hun dochter vooral beïnvloed werd tijdens intensieve meerdaagse cursussen in het alternatieve circuit die Marieke veelvuldig volgde. Daar is ze, onder begeleiding van onder andere Rob Derksen, dieper gaan graven in haar jeugd, haar dromen, haar herinneringen, vermoeden haar ouders. Ze deelde wat ze daar meemaakte met haar moeder. Die vertelt met zichtbare afkeer over de groepsdruk: ‘Een aantal keren vertelde Marieke trots hoe er bij cursisten ‘doorbraken’ werden geforceerd. Na urenlange druk van de therapeut vertelde de cursist dan uiteindelijk over haar trauma. Zo was er een incestslachtoffer dat per se moest praten over haar verleden. Toen ze dat te moeilijk vond, ging de groep aan haar trekken en tegen haar schreeuwen, net zo lang tot ze haar verhaal deed. Dat vind ik eng.’

Hoewel Derksen in alle toonaarden ontkent suggestief te werken, geeft hij toe dat hij groepsdruk inzet om bij mensen een doorbraak te forceren. ‘Dat kan heftig zijn’, zegt hij. Hij maakt ook met regelmaat mee dat er meerdere incestslachtoffers in een cursusgroep blijken te zitten: ‘Dat mensen voor het eerst zeggen: ik heb ook zoiets meegemaakt maar ik had het ver verdrongen.’ Zelf ziet Derksen dat als een gunstige uitkomst van de cursus. Maar uit psychologische experimenten blijkt dat valse herinneringen niet alleen kunnen ontstaan onder invloed van een suggestieve therapeut, maar ook onder invloed van mede-groepsleden, zegt Elke Geraerts. Ze vertaalt die bevindingen naar groepssessies waar onder druk aan misbruikherinneringen wordt getrokken: ‘Sommige mensen die al wat gemakkelijker meegaand zijn of die neiging tot fantasie hebben, kunnen dan inderdaad gaan geloven dat zij ook misbruikslachtoffer zijn.’

Marieke raakt er ondertussen steeds meer van overtuigd dat zij zo’n slachtoffer is. Ze besluit haar oudste dochter mee te nemen naar Derksen, om erachter te komen of opa ook iets met het meisje heeft gedaan. ‘Onze kleindochter heeft niets gezegd’, vertelt Anja, ‘maar Rob had met zijn helderziendheid wel van alles geconcludeerd. Dat opa wel opgewonden was geraakt, maar niet aan haar had gezeten.’

‘Ik vind het schrijnend’, zegt Elke Geraerts. ‘Ik vind dat dit soort therapeuten hun beroep niet mogen uitoefenen. Een dokter die op een hele rare manier mensen zieker maakt, mag immers ook niet blijven werken. Hetzelfde zou het geval moeten zijn voor die alternatieve therapeuten.’ Tegelijkertijd wil ze benadrukken dat foute therapiemethodes niet zijn voorbehouden aan het alternatieve circuit. ‘Zelfs mensen die een reguliere opleiding tot psycholoog hebben gevolgd gaan zich soms ook te buiten aan dit soort wanpraktijken. Maar ik denk wel, ook al zijn er geen cijfers van, dat het met name die alternatieve therapeuten zijn. Die denken dat ze als het ware voor god kunnen spelen en vinden zichzelf heel speciaal, en dat leidt tot de meeste ellende, ja.’

Voor Anja en Rik begint de ellende pas echt als de bom barst. Na jaren aan alternatieve therapie beschuldigt Marieke haar vader en haar broer van seksueel misbruik. Terwijl moeder familie bezocht in het buitenland, zou papa zich aan zijn beide kinderen hebben vergrepen. In eerste instantie zegt Marieke dat het maar een enkele keer was gebeurd, toen ze zes was. Nog wat later begint ze te vertellen dat haar broer haar later bijna dagelijks misbruikte. ‘We willen niet herhalen wat ze allemaal precies zei, waar ze haar vader en broer allemaal precies van beschuldigde’, vertelt Anja. ‘Het was zo walgelijk, zo vulgair…’ Ze valt stil, Rik vervolgt: ‘Ik dingen met haar hebben gedaan, zou mijn zoon misbruikt hebben en dat zij dan moest kijken…’ Anja valt hem in de rede: ‘Rik, stop alsjeblieft. Genoeg.’

Anja zag zich in een onmogelijke positie geplaatst. ‘Toen ik het hoorde was ik zo geschokt, dat ik dacht: ik leef met een beest. En dán moet je je partner ondervragen. Want je moet duidelijkheid hebben. En ik had Marieke beloofd dat ik alles tot op de bodem zou uitzoeken. Je móét wel twijfelen aan je man en zoon, als je dochter zoiets zegt.’ Maar de feiten in Mariekes verhaal bleken niet te kloppen. Anja was niet in het buitenland geweest in het jaar dat haar dochter zes was. Het is bijna onvoorstelbaar dat de forse mishandelingen die Marieke zich herinnerde toentertijd door niemand gezien zijn. Na een loodzware periode concludeert Anja dat de dingen die Marieke zich is gaan herinneren niet echt gebeurd kunnen zijn.

Dat maakt de pijn er niet minder om. Anja twijfelt er niet aan dat haar dochter echt lijdt. ‘Voor Marieke waren de herinneringen levensecht. Ik denk dat ze zwaar getraumatiseerd was toen ze het ons allemaal vertelde.’ De suggestieve methodes die zo gebruikelijk zijn in het alternatieve circuit hebben in deze familie alleen maar slachtoffers gemaakt. Anja vervolgt: ‘Soms vraagt een buurvrouw waarom Marieke nooit meer komt. Wat zeg je dan? Je leeft met een geheim dat het jouwe niet is. Nu zeggen we maar dat ze bij een sekte zit en heeft gekozen om zonder ons verder te gaan met haar leven. Onze familie is uit elkaar gescheurd.’

(Om privacyredenen zijn de namen Marieke, Anja en Rik gefingeerd)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is geen gen aan te wijzen dat zowel ras als IQ ‘regelt’. En toch blijft de theorie dat zwarte mensen van nature minder intelligent zijn dan witte de kop op steken. Vijftien jaar na The Bell Curve krijgt deze theorie nog steeds een platform in hoog aangeschreven vakbladen. Op zich prima: de wetenschap moet ook politiek incorrecte theorieën serieus nemen. Maar dan moeten de aanhangers wel met beter bewijs komen. “Dit is bizar slecht,” aldus IQ-expert Jelte Wicherts.

Voor veel psychologen ligt het nog vers in het geheugen: de Bell Curve controverse. Midden jaren ’90 beweerden de schrijvers Hernstein en Murray dat zwarte mensen van nature (lees: aangeboren en onveranderlijk) minder intelligent zijn dan witte. Ze baseerden zich op hoogst twijfelachtig bewijs, en kregen van critici de stempel ‘wetenschappelijk racisme’ opgeplakt. Daarna werd het stil, althans, in de media. In de vakbladen discussiëren wetenschappers rustig door over ras en IQ.

De vier heren
Eén van die wetenschappers is de ondertussen gepensioneerde hoogleraar Richard Lynn. Het was zijn onderzoek, zijn ‘bewijs’, dat het grootste deel van het kritiek op the Bell Curve uitlokte. Hij is nog steeds een van de hoofdrolspelers aan de onfatsoenlijke kant van het debat. Een positie die hij deelt met professor John Philippe Rushton uit Canada, de Amerikaanse wetenschapper Donald Templer en onderzoeker Satoshi Kanazawa.

Hoewel hun theorieën verschillen, zijn de basisaannames hetzelfde. Als je kijkt naar het gemiddelde IQ van alle inwoners in een land – het nationale IQ – dan zie je dat er verschillen zijn tussen die landen. Vooral de naties ten zuiden van de Sahara vallen er in score lelijk onderuit. De vier heren hierboven zoeken de oorzaak daarvoor niet in de staat van de economie, het onderwijs of de gezondheidszorg in die landen, maar in de evolutie van onze voorouders.

In ’74 besprak Richard Lynn een boek van R.B. Cattell, een man die hij op het eind “briljant” noemt: “De hulp die we geven aan ontwikkelingslanden is een vergissing, vergelijkbaar met het in leven houden van een incompetente soort zoals de dinosauriërs, die niet fit genoeg bleken om te overleven. Ik doel niet op genocide, het doden van volken met incompetente culturen. Maar we moeten realistisch zijn over het ‘geleidelijk afschaffen’ van zulke volken. Als we willen evolueren tot betere mensen, dan is het duidelijk dat er andere mensen weg zullen moeten om ruimte te maken.”

Domme mensen overleefden niet (behalve in Afrika)
Zij denken dat de vroege homo sapiens die uit Afrika vertrokken om Azië, Europa, Australië en Amerika te bevolken het moeilijker hadden dan de voorouders die in Afrika bleven, bijvoorbeeld omdat ze zich moesten aanpassen op een heel ander klimaat. Dat vereiste andere, ingewikkelder overlevingsstrategieën, die je alleen kunt ontplooien als je intelligent bent. Kort gezegd: domme mensen overleefden daar niet lang genoeg om kinderen te krijgen, dus werden de witte of Aziatische mensen als ras gemiddeld slimmer dan hun broeders en zusters die al die tijd in Afrika woonden.

Zo op het eerste gezicht klinkt het misschien zelfs logisch, maar UvA-wetenschapper Jelte Wicherts heeft geen goed woord over voor de wetenschap waarop ze hun theorie baseren. Hij schreef er samen met collega’s een aantal papers over. “Hun onderzoek is gewoon echt bizar slecht. Er zijn geen andere woorden voor.” Een voorbeeld. In Kanazawa’s theorie speelt de afstand die een volk of ras aflegde in de trek uit Afrika een grote rol. Hij berekende die met behulp van de stelling van Pythagoras, maar die geldt alleen als je een afstand berekend op een plat vlak, en de aarde is zoals we allen weten een bol. “Haast lachwekkend,” zegt Wicherts, “en in strijd met het gezond verstand.”

“Peer-review is ook maar mensenwerk”
Kanazawa publiceerde zijn theorie bovendien in een vakblad waarvoor Wicherts regelmatig artikelen van anderen beoordeeld. “Als dit op mijn bord was gekomen, had ik het keihard afgeschoten. Het is één van de slechtste artikelen van de afgelopen vijf jaar.” Hoe kan het dan dat zo’n studie toch gepubliceerd wordt? “Peer-review is ook maar mensenwerk, en dat kan ook wel eens fout gaan.”

Maar Wicherts plaats daarbij een belangrijke kanttekening. Hij had het afgeschoten omdat het een uitermate belabberd onderzoek was, en nadrukkelijk níet omdat Kanazawa een politiek incorrecte, onfatsoenlijke positie inneemt als het gaat om IQ en ras. “Dat is politiek. Daar wil ik me niet mee bezig houden. Het gaat om de wetenschap, en in de wetenschap gaat het erom hoeveel bewijs je kunt vinden voor een theorie. Of die theorie vervolgens ‘links’ of ‘rechts’ uitvalt, vind ik niet zo interessant.”

Het is maar de vraag of de vier heren daar ook zo over denken. Lynn krijgt bijvoorbeeld geld van het omstreden Pioneer Fund, waar Rushton voorzitter van is. Dit fonds bestaat al sinds 1937 en stond toentertijd niet afwijzend tegenover de Nazi-ideologie. Nu nog steeds wijzen ze eugenetica – het ‘verbeteren’ van een samenleving door slechts selectief voortplanting toe te staan – niet af. Hun voornaamste doel is het financieren van controversieel onderzoek naar ras en erfelijkheid. Het was dit Pioneer Fund-onderzoek waar The Bell Curve zich voornamelijk op baseerde.

Veel potentie in Afrika
Terug naar de wetenschap. Want hoewel het natuurlijk belangrijk is om te weten door wie een onderzoek betaald wordt – zeker als de geldschieter politieke belangen heeft, die de objectiviteit van de wetenschapper kunnen bedreigen – is dat ondergeschikt aan het feit dat van de evolutietheorie over ras en IQ eigenlijk niets klopt.

En dat terwijl het wel een ontzettend interessant en belangrijk onderwerp is, vindt Wicherts. Want het staat wel vast dat de landen ten zuiden van de Sahara op veel lager scoren op intelligentietests dan andere landen. Wicherts zelf zoekt de reden daarvoor echter in een heel andere hoek. “Bijvoorbeeld in Europa hebben we gezien dat de IQ-scores elk jaar wat hoger worden. Dat noemen we het Flynn-effect. Er zijn een aantal redenen voor, zoals betere voeding, kleinere gezinnen, beter onderwijs… De landen in Afrika waar het om gaat scoren laag op deze factoren. Dat betekent dat er veel potentie is het IQ onwijs omhoog te trekken. Ik verwacht eigenlijk dat het daar alleen maar omhoog kan gaan, maar dat moet de toekomst uitwijzen.”

Kort door de bocht met een gen voor ras en IQ
Dat is wel even wat anders dan de boodschap van Lynn en co dat mensen van Afrikaanse afkomst laag scoren omdat intelligentie nu eenmaal niet in hun genen zit. Dat kon trouwens sowieso al niet. Al sinds we in de loop van de jaren ’90 het menselijk genoom stukje bij beetje ontcijferden, weten we dat er geen gen is dat zowel ras als IQ ‘regelt’. Zelfs het verschil in huidskleur tussen mensen met Europese of Afrikaanse voorouders is moeilijk te verklaren vanuit één gen, hoewel deze eigenschap natuurlijk wel erfelijk is. Het is niet eens mogelijk om op basis van iemand DNA met zekerheid te zeggen of iemand wit of zwart is.

Dat komt onder meer omdat zowel voor genen als voor eigenschappen geldt dat de verschillen tussen de individuen van een ras veel groter zijn dan die tussen rassen onderling. En bij intelligentie zijn waarschijnlijk duizenden genen betrokken, op manieren die we nu nog niet goed kunnen doorzien. Bovendien bepalen iemands ervaringen voor een belangrijk deel welke genen ‘aan’ en ‘uit’ gaan. Wanneer Lynn en co impliceren dat er een gen is voor ras en IQ, gaan ze dus veel te kort door de bocht.

Twijfel aan alles
De IQ-verschillen die wetenschappers vinden tussen het ene ras en het andere zijn dus waarschijnlijk niet biologisch, maar zitten hem in de omgeving. Geen nature maar nurture. Dat betekent natuurlijk niet dat we wetenschappers die met goed bewijs komen voor het tegendeel vanaf nu moeten negeren. Dat zou indruisen tegen alles waar wetenschap voor staat: twijfel aan alles, discussieer over alles, ongeacht of een theorie fatsoenlijk of politiek correct is. Maar wel op basis van goede argumenten. En die ontbreken vooralsnog bij de vier heren.

Jelte Wicherts en zijn collega’s Denny Borsboom en Conor V. Dolan publiceren binnenkort in het vakblad Personality and Individual Differences onder de titel ‘Why national IQs do not support evolutionary theories of intelligence’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De ellende begon met een therapeut die maar bleef aandringen. Is je in je kindertijd iets ergs overkomen? Ben je misschien misbruikt? Probeer je dat eens voor te stellen. Langzaam maar zeker doemden bij de patiënt de herinneringen op. Aan Iets Vreselijks. Maar zijn die herinneringen wel echt?

‘Wat ik echt wil weten, is hoe je dat in godsnaam van me kon denken’, zegt de vader van Meredith Maran. Bijna twintig jaar geleden beschuldigde ze hem van seksueel misbruik. Ondertussen weet ze dat dit nooit echt is gebeurd. Maar toen geloofde ze oprecht dat hij het had gedaan. Geheel in lijn met de tijdsgeest overtuigde ik mezelf van een incestverleden, schrijft Maran in het pasverschenen boek My Lie. In de jaren tachtig begonnen psychologen te vermoeden dat er in gezinnen veel meer misbruik voorkwam dan ze tot die tijd dachten. Alleen wisten de slachtoffers dat zelf niet meer. Die hadden de herinneringen ergens diep van binnen weggestopt. Uit zelfbescherming, dachten de psychologen. Maar juist verdrongen herinneringen leverden psychische klachten op. Om te genezen, zo was het advies, moest je op zoek naar je eigen verdrongen herinneringen. Ook Meredith Maran, ongelukkig na haar stukgelopen huwelijk en onzeker over haar leven, ging in therapie. En net als tienduizenden andere vrouwen in Amerika en Europa hervond ze daar herinneringen aan haar eigen gruwelijke misbruikverleden. Maran beschuldigde haar vader. Dat deden de vrouwen bijna allemaal, want alleen dan kon je volgens de therapeuten je misbruikverleden verwerken. Families vielen uit elkaar. In de Verenigde Staten kwam het tot duizenden rechtzaken. Honderden vaders werden door de rechter veroordeeld op niets anders dan de hervonden herinneringen van hun dochters. Ook in Nederland werden aangiftes gedaan, al waren het bij lange na niet zoveel als in de VS. De psychologen zagen ondertussen hun vermoedens bevestigd. Zie je wel, seksueel misbruik is geen zeldzaamheid. Het gebeurt overal. Veel slachtoffers hadden zich gewoon nog niet gerealiseerd wat hen was overkomen.

Brein onthoudt gevaar
Aan het begin van de jaren negentig beginnen de eerste wetenschappers hardop te twijfelen aan de theorie dat je brein uit zelfbescherming traumatische herinneringen onderdrukt. Ze spreken hun zorgen uit over de misbruikhype. Geheugenexpert Harald Merckelbach was een van die bezorgde wetenschappers. Tegenwoordig is hij hoogleraar forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht. Hij vertelt hoe ons brein juist is ingesteld om indringende gebeurtenissen extra goed te onthouden. ‘Dat blijkt ook uit studies waarbij mensen akelige plaatjes en neutrale plaatjes te zien kregen. De uitkomst van al die studies is telkens dat mensen dingen beter onthouden naarmate ze emotioneel meer lading hebben’, zegt Merckelbach. ‘Was dat niet zo geweest dan had homo sapiens het niet zo goed gedaan in de evolutie.’ Wie een goed geheugen heeft voor dingen die gevaarlijk zijn en pijn doen, heeft betere overlevingskansen. Herinneringen aan echt gebeurd seksueel misbruik zijn dan ook vaak haarscherp. Ze hoeven niet tijdens intensieve therapie uit een donker hoekje van het geheugen te worden opgediept. Ze zijn er altijd.

Suggestie doet geloven
Zo moeilijk als je een vreselijke gebeurtenis vergeet, zo gemakkelijk doe je een valse herinnering op aan een voorval dat nooit heeft plaatsgevonden. Elke Geraerts, onderzoeker aan de Erasmus Universiteit, weet er alles van. Ze voorzag honderden nietsvermoedende proefpersonen van valse herinneringen. Zo probeerde ze een groep mensen wijs te maken dat ze ooit ziek waren geworden na het eten van eiersalade, terwijl dit nooit was gebeurd. Dat lukte bij ongeveer 35 procent van de deelnemers aan haar onderzoek. ‘Wanneer je iets maar voldoende en goed suggereert gaan mensen dat ook geloven. Het moet wel iemand zijn die gemakkelijk iets aanneemt, iemand die bijvoorbeeld al best veel fantasie heeft van zichzelf, die zich gemakkelijk iets kan voorstellen.’ Jammergenoeg voor de fantasierijke proefpersonen werd door Geraerts experiment ook hun plezier in eiersalade grondig verpest. De valse herinnering leidde, aldus de onderzoekers, tot een ‘significant gereduceerde consumptie van sandwiches met eiersalade, zowel direct als vier maanden na de valse suggestie.’

Therapie is niet onschuldig
Wat gebeurt er nou wanneer iemand met zo’n rijke fantasie de verkeerde therapeut treft? Geraerts: ‘Wanneer zo’n persoon in therapie gaat vanwege een depressie of een eetstoornis of wat dan ook, dan gaan sommige therapeuten veronderstellen van, goh, dat moet iets in de kindertijd geweest zijn. Ze gaan dan suggeren, kijk, misschien ben je als kind misbruikt. Probeer je dat eens voor te stellen. En dat is natuurlijk heel kwalijk want als je je dat gaat inbeelden, gaat er een moment komen waarop je niet meer kunt onderscheiden of het echt gebeurd is of dat je het je hebt voorgesteld.’ Ondanks de inzichten uit de jaren negentig zijn er nu nog steeds veel therapeuten die zo te werk gaan en zo hun patiënten laten lijden onder een misbruikverleden dat ze niet hebben gehad. Merckelbach denkt dat het vooral om alternatieve therapeuten gaat. De meeste psychologen die netjes zijn geregistreerd bij de beroepsvereniging, zegt hij, weten ondertussen dat bij ‘stel-je-eens-voor-dat’ oefeningen het risico op een valse herinnering groot is. Toch komt onderzoeker Geraerts het in haar werk nog vaak tegen dat patiënten herinneringen aangepraat krijgen. Ook buiten het alternatieve circuit: ‘Ik heb zelfs geregeld patiënten hier die op de Riagg foutieve dingen zijn gesuggereerd’, vertelt ze. En dat is geen onschuldige praktijk. Want ook al zijn de herinneringen vals, het leed is echt, blijkt uit een studie die Geraerts net heeft afgerond. Mensen die in therapie herinneringen hervinden, hebben achteraf evenveel psychische klachten als mensen die echt zijn misbruikt. Voor Geraerts is er maar een conclusie mogelijk: dit soort therapie moet echt verboden worden.

Dochters zoeken vergiffenis
Halverwege de jaren negentig keert het tij ook in de rechtszaal. De meeste mannen die alleen op basis van een hervonden herinnering in de gevangenis waren beland, worden vrijgelaten. Nu zijn het niet de vaders die tot hun verbijstering voor het gerecht worden gedaagd, maar de therapeuten die met hun foute methodes de dochters een misbruikverleden hebben aangepraat. Deze nieuwe tijdsgeest maakt Meredith Maran aan het twijfelen. Kan het zijn dat al die herinneringen vals waren? Kunnen mijn eigen herinneringen vals zijn? Ze bezoekt de rechtszaak van Gary Ramona, die de therapeut van zijn dochter Holly voor het gerecht heeft gesleept. Voor de Beschuldiging waren de Ramona’s een gelukkig gezin. Vijf jaar geleden stuurde Holly haar vader nog een kaart, die ze ondertekende met ‘Je grote liefde, Holly’. En terwijl Maran kijkt hoe Holly in snikken uitbarst in de rechtszaal, kan ze alleen maar denken: ‘Ik wil weer mijn vaders grote liefde zijn.’ En dan: hoe kan ik dat denken, als hij me vroeger heeft misbruikt? Ze zoekt een andere therapeut, eentje die niet op haar verleden hamert, maar haar aanmoedigt om uit te zoeken wat ze wil. Wanneer Marans broer belt weet ze wat dat is. ‘Papa heeft een hartaanval gehad’, zegt haar broer. ‘Niet zo’n erge. Hij komt er wel weer bovenop.’ Maran is niet welkom in het ziekenhuis. En dan neemt ze een besluit. ‘Dit moet stoppen. Ik moet hiermee stoppen, nu er nog tijd is.’

Brein weet het beter
In Nederland leidt een hervonden herinnering ongeveer vijf keer per jaar tot een aangifte wegens misbruik. Acht jaar geleden dachten wetenschappers dat in zulke gevallen een hersenscanner misschien veel leed kon besparen. Echte en valse herinneringen geven namelijk andere patronen in het brein. De wetenschappers waren optimistisch. Ze spraken erover hoe hun ontdekking in de toekomst in de rechtszaal kon worden gebruikt. En toen kwam de nuchterheid. ‘Er is overlap tussen die patronen’, vertelt professor Merckelbach. ‘De verschillen tussen een echte en een valse herinnering zijn niet zo groot dat je een scan als leugendetector kunt gebruiken.’ In Nederland zijn er daarom experts van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken die beoordelen of een herinnering vals is of echt. Ze kijken of het slachtoffer veel fantasie heeft. Of de herinnering in therapie is hervonden. Dat soort dingen maken een getuigenis verdacht. Vaak komt er dan geen zaak van. Wat rest is het lijmen van de brokken. Voordat het te laat is. Het gaat niet goed met Meredith Marans vader. Hij wordt langzaam dement, en ze brengt veel tijd met hem door. Op de dag dat Maran op de achterbank van zijn auto zit, is hij even helder. Haar vader kijkt haar aan via de achteruitkijkspiegel. Er is niets vergeetachtigs in zijn blik. En dan vertelt hij haar, gewichtig en zonder bitterheid, dat hij kan begrijpen waarom ze hem heeft beschuldigd. En dat hij, als hij in therapie zulke herinneringen had hervonden, hetzelfde had gedaan. Zijn ogen zijn melkachtig door de staar, maar staan vol liefde. Meredith is vergeven.

Meer lezen:
The Myth of Repressed Memory: False Memories and Allegations of Sexual Abuse, Elizabeth Loftus, en Katherine Ketcham, St. Martin’s Griffin (1994)

My Lie: A True story of False Memory, Meredith Maran, Jossey-Bass (2010)

De leugenmachine: over fantasten, patiënten en echte boeven, Harald Merckelbach, Uitgeverij Contact (2011).

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Maastrichtse onderzoekers gaan op celniveau op jacht naar het jojo-effect. Om dat te doen zetten ze dertig mensen op een superstreng dieet van 500 kcal per dag. Dat is natuurlijk wetenschappelijk gezien erg interessant en nuttig. Maar wat doet zo’n crashdieet eigenlijk met je?

Bijna zeven ton subsidie. Dat krijgen de Maastrichtse hoogleraren Edwin Mariman en Marleen van Baak van ZonMW om het zo gevreesde jojo-effect beter te bestuderen. Hun onderzoek bouwt voort op eerdere studies, die suggereerden dat een streng dieet stress veroorzaakt in de vetcellen zelf.

Professor Mariman legt uit hoe dat precies gaat. “Vetcellen zijn kwetsbaar, een soort puddinkjes die gemakkelijk uit elkaar vallen”, vertelt hij. “Om zich te beschermen, bouwen ze een soort uitwendig skelet. Wanneer je afvalt, raakt de vetcel vet kwijt. Hij krimpt. Het skelet moet dan eigenlijk meekrimpen, maar het aanpassen van dat skelet kost veel energie. En energie, daar heb je juist weinig van als je op dieet bent. Dus krijgt de cel stress. De gemakkelijkste oplossing voor die stress, is om niet het skelet aan te passen, maar om de vetcel weer te laten groeien. Er moet dus vet bij. Een van de manieren waarop de vetcel dat zou kunnen regelen is door minder leptine uit te scheiden. Leptine is een hormoon dat het hongergevoel remt. Via dit en andere hormonen kunnen de vetcellen dus de gastheer aanzetten om meer te eten. Zowel de vetcel als de gastheer worden dan weer dikker.”

Om dit bekende jojo-effect te bestuderen, zetten Mariman en Van Baak zestig mensen die te zwaar zijn op dieet. De ene helft gaat langzaam afvallen. Zij mogen elke dag 1250 kilocalorieën eten, en vallen dan in de loop van drie maanden af. De andere groep mag per dag 500 kilocalorieën, en verliest op die manier in acht weken ongeveer tien procent van hun lichaamsgewicht. Bij die groep verwachten de Maastrichtse wetenschappers de grootste celstress.

Om de calorieën even in perspectief te zetten: normaal gesproken heeft een vrouw elke dag gemiddeld 2000 kilocalorieën nodig om op gewicht te blijven. Een man verbruikt er gemiddeld 2500. De deelnemers uit de ‘celstressgroep’ krijgen dus slechts 20 tot 25 procent van het benodigde aantal kilocalorieën binnen.

Lijnen heeft effect op je brein
Wat gebeurt er eigenlijk met je lijf en je brein als je zo extreem op dieet gaat? Naast het feit dat je vetcellen waarschijnlijk stress krijgen, heeft zo’n strenge lijnpoging serieuze effecten op je brein. David Linden, neurowetenschapper aan John Hopkins University, schrijft erover in zijn nieuwe boek Genot als kompas.

Normaal gesproken wordt ons lichaamsgewicht door een nauwkeurig afgesteld systeem – een “biochemische cascade”, noemt Linden het – vrijwel gelijk gehouden. Ons brein houdt in de gaten hoe uitgerekt onze maag is, hoe vol onze darmen zijn, welke voedingsstoffen er in ons bloed rondzwerven en hoeveel leptine er in ons lijf zit. Een klein gebiedje van de hypothalamus maakt vervolgens een grote optelsom en scheidt via weer andere delen van ons brein het hormoon CRH uit, of een ander hormoon, orexine. Van orexine krijg je honger, en CRH geeft je een verzadigd gevoel.

Dit systeem maakt het heel moeilijk om gewicht te verliezen en dat gewichtsverlies ook in stand te houden, schrijft Linden. “Wanneer je minder zwaar wordt, slinkt je vetmassa en lopen je leptine-niveaus terug, waardoor de biochemische cascade op gang komt die we zojuist hebben besproken. Dit geeft de aanzet tot signalen die de stofwisseling vertragen en een sterke onbewuste drang tot eten teweegbrengen. Hoe meer gewicht verloren gaat, hoe sterker de drang tot eten.”

En dat is niet alleen bij mensen zo, benadrukt Linden, maar ook bij ratten, honden en muizen. De neiging om te willen eten als je te weinig binnenkrijgt, is een oeroud evolutionair mechanisme, bedoeld om ons te beschermen tegen hongersnood. Wie probeert af te vallen en dun te blijven stelt zich dus te weer tegen miljoenen jaren aan evolutie, aldus Linden.

En dat is niet het enige. Te weinig leptine in het brein zorgt er ook voor dat we anders reageren als we voedsel zien. Dat zagen wetenschappers toen ze mensen met een leptine-tekort in een hersenscanner legden en ze foto’s met eten erop lieten zien. In hun brein werd een aantal delen van het ‘genotscircuit’ actief. Dat is precies de hersenactiviteit die je ook ziet bij gewone mensen wanneer ze uitgehongerd zijn.

Linden: “Alles bij elkaar doen deze resultaten vermoeden dat bij mensen die proberen een aanzienlijk gewichtsverlies in stand te houden, een verminderd leptine-niveau hun genotscircuit zo sterk beïnvloedt dat voedsel voor hen nog aantrekkelijker wordt.” Oftewel: van een dieet krijg je honger, en die honger maakt eten tot een verleiding die je bijna niet kunt weerstaan.

Honger: een psychologische hel
Hoe moeilijk het is om te gaan met honger weten we uit een klassiek experiment van de arts Ancel Keys. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog rekruteerde hij een groep Amerikaanse soldaten, die bereid waren zich uit vaderlandslievendheid te laten verhongeren in het Minnesota Starvation Experiment.

Maar liefst 24 weken lang aten de soldaten ongeveer de helft van het aantal kilocalorieën dan ze verbruikten (in hun geval waren dat er 1500 per dag; de gespierde en fysiek actieve soldaten verbruikten normaliter gemiddeld 3000 kilocalorieën op een dag). Na deze hongerperiode waren ze ongeveer een kwart van hun lichaamsgewicht kwijtgeraakt. Maar dat was niet het enige. De psychologische gevolgen waren enorm.

De hongerende soldaten raakten compleet geobsedeerd door voedsel. Een van de soldaten begon zelfs dingen te verzamelen die hem aan eten deden denken, zoals vorken en lepels. Veel van de militairen werden depressief. Vrijwel allemaal werden ze volkomen passief. Ze bewogen zo weinig mogelijk; een natuurlijke reactie van het lichaam om zoveel mogelijk energie te besparen.

En als ze per ongeluk eten te pakken konden krijgen, dan propten ze zich helemaal vol. Helaas kon hun lichaam dat helemaal niet aan en braakten ze het grootste deel weer uit. Hun concentratie ging erop achteruit, ze waren gemakkelijk af te leiden als ze een beslissing moesten nemen. Hun zin in seks verdween. De soldaten waren er kortom niet al te best aan toe.

De psychologische prijs van een dieet
De proefpersonen van Mariman en Van Baak hoeven zulke extreme reacties niet te vrezen. Acht weken op een streng dieet is niet helemaal hetzelfde als vierentwintig weken honger lijden. Dat wil echter niet zeggen dat iemand die acht weken lang maar 500 kilocalorieën per dag eet, geen honger zal hebben.

Psychologische onderzoeken suggereren echter ook dat het feit dat iemand met overgewicht kiest voor zo’n dieet en weet dat er winst te behalen is in de vorm van verloren kilo’s, beschermt tegen de allerzwaarste gevolgen. Zo zijn er een aantal studies gedaan met zeer strenge diëten in combinatie met gedragstherapie, en die laten zien dat je er niet meetbaar depressiever op wordt tijdens zo’n crashdieet.

Maar dat wil niet zeggen dat er helemaal geen keerzijde is. Als het zware dieet na acht weken over is, moet je blijven opletten wat je eet. Als je na de extreme lijnperiode niet voor altijd een beetje op dieet blijft, zitten de verloren kilo’s er namelijk zo weer aan. En langdurig op dieet zijn, dat heeft wel weer allerlei nare psychologische gevolgen.

Zo denken chronische lijners vaker aan eten, soms tot op het punt dat ze er bijna de hele dag mee bezig zijn. Ze delen voedsel in ‘zondig’ eten en ‘acceptabel’ eten in. Als ze eenmaal hebben gezondigd, dan geven ze voor die dag hun dieet op en eten ze veel meer ongezond voedsel dan iemand die niet op dieet is. Bovendien zijn ze vaker moe, gemakkelijk geïrriteerd en emotioneel labieler dan niet-lijners.

Jojo’en: onverstandig en onvermijdelijk?
En dan is er nog de kwestie van permanent gewichtsverlies. Uit allerlei studies blijkt dat het ontzettend moeilijk is om de kilo’s die je kwijtraakt met een dieet permanent af te schudden. Na een jaar of vier, vijf is bijna elke lijner weer terug naar het oude gewicht gejojoot. Dat geeft een psychologische knauw – “Ik heb gefaald” – maar is mogelijk ook slecht voor de gezondheid. Hoogleraar Jaap Seidell zei daar eerder over: “Gewichtsfluctuaties zijn niet gunstig. Jojoën is niet verstandig om allerlei redenen (vooral psychologische) en dient vermeden te worden.”

Toch rekenen Mariman en Van Baak een beetje op het jojo-effect om hun studie te doen slagen. Om goed te kunnen bestuderen wat er nou precies gebeurt met die gestresste vetcel, is het immers nodig dat in ieder geval een deel van hun afvallers na het dieet weer aankomt.

Mariman: “We gaan niet tegen de deelnemers zeggen: ga meer eten zodat je aankomt. We laten ze afvallen en daarna ‘laten we ze weer vrij’. Na negen maanden kijken we dan opnieuw. We vrezen niet dat we te weinig mensen in onze studie hebben die weer aankomen. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat tot wel tachtig procent van de mensen die afvallen binnen die periode ook weer aankomt. Ik maak me eerder zorgen dat we niet genoeg deelnemers zullen hebben die na afvallen op gewicht blijven.”

Een nieuwe kijk op het jojo-effect
Deze tragische realiteit kan echter wel de wetenschap weer een belangrijke stap vooruit helpen. Want als Mariman en Van Baak erachter kunnen komen waarom dat jojo-effect nou zo vaak optreedt, dan kunnen daar in de toekomst mensen die gewicht willen verliezen mee geholpen zijn.

Een van de dingen die ze bijvoorbeeld gaan bekijken is of de vetcellen van mensen die langzaam afvallen minder last van stress hebben. “Dit is een nieuwe invalshoek in onderzoek naar het jojo-effect”, vertelt Mariman. “Eerder gingen onderzoekers ervan uit dat mensen gingen jojo’en door psychosociale factoren. Ze hadden bijvoorbeeld niet voldoende zelfdiscipline om hun levensstijl voldoende te veranderen.”

Die zelfdisciplineredenering heeft mensen met overgewicht tot nu toe niet geholpen. Op cel- en hormoonniveau zoeken naar de verschillen tussen een snel en een langzaam dieet werkt misschien wel. Mariman en Van Baak zouden bijvoorbeeld kunnen ontdekken of het inderdaad zo is dat dikke mensen na een ‘gewoon’ dieet op de lange termijn minder aankomen dan mensen die een crashdieet hadden gevolgd, en waarom.

Mariman denkt dat het misschien zo zit: “Dan hoeft het skelet niet meteen enorm te krimpen, maar kan het zich in kleine stapjes aanpassen, in gelijke tred met de vetcel. Maar dat gaan we nou dus onderzoeken.”

Lees hier het hele interview met professor Mariman

Bronnen
•David Linden (2011). Genot als kompas. Uitgeverij Nieuwezijds.
•Christopher Fairburn en Kelly Brownell (2002). Eating disorders and obesity. The Guilford Press.
•Patrick O’Neill en Mark Jarell (1992). Psychological effects of obesity and very-low-calorie diets. The American Journal of Clinical Nutrition, 56, 185S-189S

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Moet je kijken wat die vetzak doet’, zegt een jongen met een petje. Zijn kameraad grinnikt instemmend. De kroket die ik zojuist uit de automatiek heb gehaald maakt een brandblaar op mijn vinger. ‘Moet je niet op dieet ofzo, varken?’ zegt het petje. Ik weet niet hoe snel ik weg moet komen, zodat ze de tranen in mijn ogen niet zien.

Het punt is dat ze gelijk hebben. Ik ben ook dik. Erg dik zelfs. Als het even kan, gaan mijn twee kinnen en ik niet op de foto. Mijn bmi is 39, of 40 als ik een weekje zwaar getafeld heb. Artsen noemen het morbide obesitas, wat akelig klinkt, alsof je al bijna dood bent. Eens in de zoveel tijd gaan er stemmen op om mensen als ik extra te laten betalen voor hun zorgverzekering. Dat kunnen we eenvoudig vermijden door af te vallen, zeggen ze erbij. Alleen dunne mensen denken dat het zo gemakkelijk ligt. Zij schrijven boeken met als titel ‘Gezond eten, gewoon doen’. Ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Dikke mensen weten dat ‘gewoon doen’ er niet bij is.

Lichaamsgewicht wordt voor het grootste deel genetisch bepaald (1). Tel daarbij op dat we in een land wonen waar je om de twee meter ergens snoep en snacks kunt kopen, en het is niet verwonderlijk dat sommige mensen te zwaar zijn (2). Sterker nog: het is een mirakel dat we niet allemaal moddervet door het leven gaan. Heb je eenmaal overgewicht, dan is afvallen haast onmogelijk (3). Maar een paar procent van de mensen lukt het door te lijnen permanent flink wat gewicht te verliezen. Tot twee derde is vijf jaar na een dieet zwaarder dan ervoor: het bekende jojo-effect.

Met wilskracht heeft dit niets te maken. Uit onderzoek blijkt dat voor elke tien procent van je lichaamsgewicht dat je kwijtraakt, je lichaam twintig procent zuiniger met energie wordt (4). Dat dwingt je eigenlijk om een dieet levenslang vol te houden. Doe je dat niet, dan komen de kilo’s er vanzelf weer aan – zelfs als je je met religieuze overtuiging aan de Schijf van Vijf houdt. Daar kun je nauwelijks iets aan doen.

Waar we wel iets aan kunnen doen is de manier waarop we als samenleving met spijsverteringstechnisch ongezegende mensen omgaan. En daarin falen we nu enorm. In plaats van bovenstaande wetenschappelijk vastgestelde realiteit te erkennen, worden dikke mensen gestigmatiseerd en gediscrimineerd.

Uit een Brits onderzoek bleek dat vrouwen die steviger zijn dan het schoonheidsideaal zo’n 20.000 pond per jaar minder verdienen dan hun magere collega’s (5). In tv-series zijn dikke mensen veel minder vaak verwikkeld in romantische beslommeringen. Amerikaanse onderzoekers bekeken het beeldmateriaal bij 429 nieuwsberichten over obesitas (6). De typische manier om een dik persoon te laten zien was etend, of in een close-up vol vetrollen. Vaak was ook het gezicht van de foto gesneden. Dikkerds zijn in de media letterlijk gezichtsloos. Geen mensen, maar dingen. En dat heeft gevolgen. Bijna een kwart van de overgewichtige mensen is liever depressief dan veel te zwaar. Zestien procent is liever blind dan obees (7).

Achter die cijfers gaat een hoop zelfhaat schuil. Levens die verwoest zijn vanwege een lijf dat gemakkelijker honger krijgt en vet opslaat dan dat van een ander. Dag in dag uit worden wij, obesen, eraan herinnerd hoe slecht we zijn. Als we niet uitkijken, gaan we eerder dood dan onze ouders, koppen de kranten dreigend. We zijn een epidemie, een tsunami, een ramp. Als we de pech hebben in het openbaar een kroketje te halen, zijn we een vetzak.

‘Als ze echt hun best zouden doen, waren ze wel dun’, hoor je dan. Onzin. En dat moet maar eens afgelopen zijn. Obees zijn is geen ziekte. Een derde van de mensen die veel te zwaar is, is desalniettemin kerngezond. Natuurlijk moet iemand met onvoordelige bloedwaarden of een hoge bloeddruk zijn levensstijl herbezien; maar dat geldt ook voor dunne mensen. De reden dat de maatschappij dikke mensen zo afkeurt is niet medisch, het is cosmetisch. Men vindt het vies. En naar. En lelijk.

Maar ik ben niet lelijk. En geen epidemie. Ik ben een betrokken burger. Een hardwerkende journalist. Moeder van twee dochters. Ik ben gezond. Ik wil niet langer horen dat mijn omvang mijn schuld is. Dat ik een ramp ben voor de samenleving. Ik wil niet uitgescholden worden op straat. En als dat toch gebeurt, wil ik er niet meer om huilen.

Vanaf nu is mijn missie niet meer om dun te worden. Mijn missie is om van mijn lijf te houden. Dus, lijf: ik hou van je. Eat that.

(1) “For weight, heritability estimates were 59% in boys and 78% in girls and for BMI 34% and 74%” http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17032545. “Twin analyses on repeated assessments of BMI in a longitudinal sample of >7,000 children indicated that the genetic influence on BMI becomes progressively stronger, with heritability increasing from 0.48 at age 4 to 0.78 at age 11” http://www.nature.com/oby/journal/v16/n12/full/oby2008434a.html

(2) “Obesitas ontstaat doordat de omgeving toxisch is. Die omgeving wekt eetlust op en dat zorgt voor de consumptie van onnodige calorieën wat uiteindelijk leidt tot gewichtsproblemen” http://www.kennislink.nl/publicaties/toen-de-koekjestrommel-de-fruitschaal-verdrong-punt-punt-punt

(3) “Uit talloze onderzoeken blijkt dat dit in de praktijk niet gaat. Kilo’s die eraf gaan, komen er gewoon weer bij. En dat ‘jojoën’ is misschien nog wel slechter voor je gezondheid dan gewoon even dik blijven” http://www.kennislink.nl/publicaties/lijnen-is-niet-de-oplossing “The benefits of dieting are simply too small and the potential harms of dieting are too large for it to be recommended as a safe and effective treatment for obesity” http://motivatedandfit.com/wp-content/uploads/2010/03/Diets_dont_work.pdf

(4) “A 10% drop in bodyweight immediately reduces energy expenditure by as much as 20%” http://www.drsharma.ca/obesitywhy-is-it-so-hard-to-maintain-a-reduced-body-weight.html

(5) “Separate studies of 11,253 Germans and 12,686 U.S. residents led by Timothy A. Judge of the University of Florida found very thin women, weighing 25 pounds less than the group norm, earned an average $15,572 a year more than women of normal weight. Women continued to experience a pay penalty as their weight increased above average levels, although a smaller one — presumably because they had already violated social norms for the ideal female appearance. A woman who gained 25 pounds above the average weight earned an average $13,847 less than an average-weight female” http://blogs.wsj.com/juggle/2010/10/06/for-women-it-pays-to-be-very-thin/

(6) “For the new study, the researchers looked at 429 news stories about obesity, along with their accompanying photos, published on five major news websites. Of the photos depicting overweight or obese people, the study found, 72% portrayed them “in a negative, stigmatizing manner.”

More than half of overweight people were shown in headless body shots, pictures that centered unflatteringly on the abdomen or lower body — compared with thin subjects, the overweight were 23 times more likely to have their heads cut out of photos. Obese people were also significantly more likely to be pictured from the side or rear, unclothed or in slovenly attire, eating unhealthy food and being lazy.

News photographs degrade and dehumanize obese individuals when they show them with their heads cut out of images, as isolated body parts, or with an unflattering emphasis on excess weight,” said Rebecca Puhl, co-author of the study and director of research at the Rudd Center, in a statement. “They become symbols of an epidemic rather than valued members of society.”

http://healthland.time.com/2011/05/12/fat-stigma-how-online-news-worsens-the-problem-of-obesity/

(7) “The survey found that 16 percent of young women queried said they’d trade a year of life for their ideal body weight and shape. Ten percent were willing to trade two to five years, and 2 percent were willing to trade up to 10 years of life away. One percent said they would give up 21 years or more” http://jezebel.com/5789220/one-third-of-you-would-shorten-your-lives-to-have-the-perfect-body. “De deelnemers aan het onderzoek van Hruschka waren allesbehalve positief over overgewicht. Bijna een kwart had liever een zware depressie dan obesitas, en zo’n 16 procent was liever volledig blind dan veel te zwaar” http://www.kennislink.nl/publicaties/het-toetjeskaarteffect (Originele publicatie is paywalled, een samenvatting staat hier)

Dit opiniestuk verscheen zaterdag 28 mei 2011 in dagblad Trouw. Op de website werd ook flink gediscussieerd over dik zijn, lijnen en stigmatisering. Opmerking: op veler verzoek heb ik aan dit artikel voetnoten toegevoegd met daarin de bronnen van de cijfers en onderzoeken die ik aanhaal.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.