dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Geef duidelijk je grenzen aan. Niet alleen naar huis fietsen na het uitgaan. Draag schoenen waar je op kunt wegrennen als dat nodig is. Zorg dat je altijd je telefoon bij je hebt. Liefst een niet al te kort rokje. En zo, lieverd, trap je een man in zijn ballen. Voor het geval dát.

Dit is wat we onze dochters leren over verkrachting: hoe je kunt proberen het te voorkomen. Een verstandige boodschap, doorgaans omkleed met woorden als ‘maar het is natuurlijk nooit jouw schuld als het toch gebeurt’. Woorden die ik ongetwijfeld ook tegen mijn dochters zal spreken als ze wat ouder zijn. Aangezien in Nederland een op de negen vrouwen ooit in haar leven wordt verkracht, kun je maar beter pragmatisch zijn en je dochters leren hoe ze moeten schoppen waar het zeer doet.

Maar er ontbreekt iets aan deze boodschap, realiseerde ik me toen ik een foto zag van een Amerikaanse studente die een groot bord omhoog hield: ‘Ik heb het feminisme nodig, omdat mijn universiteit tijdens de introductie voor eerstejaars wel onderwijst hoe je kunt voorkomen dat je verkracht wordt maar geen cursus heeft: niet verkrachten.’

Dat zette me aan het denken. We vertellen meisjes ontzettend veel over verkrachting, maar wat leren we jongens eigenlijk? Ik vroeg eerst rond onder familie en kennissen. ‘Seksueel geweld? Ja, daar kregen de meisjes op school wel les over. Wij jongens mochten die les rugby’en’, vertelde een vriend.

Ook instanties die jongeren voorlichten over seksuele aangelegenheden richten zich vooral op meisjes. Zo staat de tekst over seksueel geweld van een voorlichtingsfolder van het seksualiteitscentrum Rutgers WPF – ‘En dan ga je… vrijen!’ – volledig in de jij-vorm. De websites van verschillende Centra voor Jeugd en Gezin idem dito: ‘Als je bent verkracht, voel je je erg vernederd, vies, machteloos en diep ongelukkig. Je denkt dat je meer had kunnen doen om de verkrachting te voorkomen’, dat soort werk. Alleen het mogelijke slachtoffer (niet altijd maar vaak een meisje) wordt aangesproken, niet de potentiële dader (niet altijd maar vaak een jongen).

In een column in Trouw concludeerde ik daarom onlangs: ‘We leren jongens niet dat ze niet moeten verkrachten. Dat ‘nee’ nooit ‘ja’ is. Dat alles behalve expliciete instemming betekent dat je hem er niet in hangt, wat je achtergrond of normen en waarden ook zijn. De onderliggende boodschap: niet verkracht worden is hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de vrouw.’

Die stelling werd me niet door iedereen in dank afgenomen. Feministisch verantwoorde moeders vlogen in de pen om me te vertellen dat zij hun zoons heus leerden dat nee is nee. Hoezo leren we onze zonen niet om niet te verkrachten? Wat een aantijging. Natuurlijk leren we ze dat.

Maar is dat aan alle keukentafels zo? Ik sprak met meer ouders. Praten over seks met een puberzoon bleek niet voor iedereen even gemakkelijk. Een moeder met zoons van 13 en 15 vindt het al moeilijk genoeg om het over condooms te hebben, laat staan over verkrachting. ‘Ik kom niet veel verder dan ze te vertellen dat ze respect moeten hebben, dat een meisje zich gemakkelijk en veilig moet voelen bij hen. Dat alles om liefde draait. Als volwassen vrouw weet ik dat dit waardeloze antwoorden zijn, maar als iemand iets beters weet? Dit blijft een heel erg moeilijk onderwerp.’

De vaders zijn over het onderwerp ‘seksueel geweld’ veelal kort van stof. Op de vraag hoe ze hun zoon hierover voorlichten hoorde ik met name variaties op: ‘Nooit. Doen. Begrepen?’ En daarmee is de kous wel af.

Andere ouders maken er een langjarenproject van. Ze beginnen al wanneer zoonlief een peuter is te praten over fysieke grenzen. Dit is mijn lichaam, dit is jouw lichaam. Niemand mag iets met jouw lijf doen wat jij niet wilt. En jij mag niets doen wat de ander niet wil. In de hoop dat dit lesje lichamelijke soevereiniteit ook nog volstaat wanneer hun zoon botergeil en ladderzat op de achterbank van de auto ligt met een meisje dat bij nader inzien toch alleen maar wil zoenen.

Dat klinkt misschien wat karikaturaal, maar het is precies dit soort situaties waarin het mis gaat. Vrijwel elke jongen weet dat hij niet met een mes uit een bosje mag springen om een meisje te verkrachten, maar er zijn meer dan genoeg onduidelijke, grijze seksgebieden waar met jongens niet of nauwelijks over wordt gepraat. Seks hebben met een stomdronken meisje, kan dat? Mag je je vriendinnetje vingeren als ze slaapt? Als iemand je de hele avond heeft zitten opgeilen, kun je dan gevoeglijk aannemen dat ze zin heeft in seks of moet je dat eerst nog vragen? En wat nou als je middenin het voorspel zit en zij besluit dat ze alsnog wil stoppen?

Het is een illusie om te denken dat jongens op de een of andere manier automatisch wel meekrijgen wat ze in zulke situaties moeten doen. Hoogleraar antropologie Peggy Sanday van de Universiteit van Pennsylvania stelt vast dat veel jongens bijvoorbeeld neuken met een dronken meisjes niet als verkeerd zien. Ze wijst in haar artikelen op de Steubenville-verkrachtingszaak, waarin een laveloos meisje door twee plaatselijke footballhelden van feestje naar feestje werd gesleept en herhaaldelijk werd verkracht. ‘Vrienden’ legden een en ander vast op twitter en facebook. Het besef dat hier iets vreselijks gebeurde was helemaal zoek, niet alleen op de avond zelf maar ook naderhand. Een footballcoach verklaarde bijvoorbeeld: ‘Het is geen verkrachting want je niet weet of ze het wilde of niet.’

Wanneer jongens niet expliciet worden voorgelicht kunnen ze de grenzen van het toelaatbare heel anders inschatten. Zoals deze jongen, die anoniem een verhaal op de website Reddit plaatste. Ten tijde van de Steubenville-verkrachtingszaak dook het herhaaldelijk op in de Amerikaanse media omdat het scherp duidelijk maakt wat er in het hoofd van de dader gebeurt: ‘Ik was een eerstejaars student en met een meisje dat naakt bij me in bed kroop en toen nee zei. Ik denk dat ze alleen oraal wilde. Ik was extreem geil en al bijna klaar om het te doen, dus ik negeerde haar en deed het gewoon. Ze realiseerde zich wat er gebeurde en probeerde haar benen tegen elkaar te klemmen, maar het was te laat en ik was veel sterker dan haar. Ze bleef nee fluisteren, maar ik negeerde haar.’ De man in kwestie voelt zich, nu hij wat ouder is en vader is geworden van een dochter, er best rot over. Maar hij noemt zichzelf geen verkrachter en verklaart ook: ‘Een erectie heeft geen geweten.’

Nederlandse jongens zijn wat dat betreft niet anders. Marianne Cense van Rutgers WPF onderzoek naar de seksuele gezondheid van jongeren. Uit dat onderzoek blijkt dat jongens, wanneer je het ze op de man af vraagt, allemaal netjes zeggen dat je niet over iemands grenzen heen mag gaan. Maar een besef van wat die grenzen zijn, daar schort het bij sommige jongens aan. Cense: ‘Zoals een jongen die denkt: ze zegt wel nee, maar ze lacht erbij, dus het zal wel goed zijn. Of de jongen die zei: ja, het meisje stapte in de auto met drie jongens. Wat denkt ze dan dat er gaat gebeuren?’

Voor ouders die nog denken dat deze jongens zeldzame uitzonderingen zijn heb ik een onaangename verrassing. In een Amerikaans onderzoek werd aan 1882 mannelijke studenten gevraagd of ze weleens iemand hadden gedwongen tot seks (of dat hadden geprobeerd), en of dat ze het ooit hadden gedaan met iemand die te dronken of te stoned was om nee te zeggen. Ruim 6 procent zei ja op tenminste één van die vragen. Samen bleek die 6 procent verantwoordelijk te zijn voor maar liefst 439 verkrachtingen of pogingen daartoe. Ik durf te wedden dat hun ouders of leraren dat nooit achter deze jongens hadden gezocht.

Er moet dus iets gebeuren aan onze collectieve keukentafels. Er moet expliciet en uitvoerig met zoons gepraat worden over seks en verkrachting. Dat vereist een kleine cultuuromslag. Uit onderzoek blijkt namelijk dat ouders sowieso meer met meisjes over seks praten dan met jongens. Cense: ‘Dat komt doordat dit soort gesprekken meestal worden gevoerd omdat ouders zich zorgen maken over bepaalde risico’s. Zwangerschap of verkrachting bijvoorbeeld. En daar zijn meisjes toch kwetsbaarder voor.’ De jongens moeten het, op wat SOA- en condoomvoorlichting en een paar korte waarschuwende woorden van vader na, veel meer zelf uitzoeken.

Op school gaat het qua jongensvoorlichting iets beter. Voor het voortgezet onderwijs zijn lespakketten ontwikkeld waarin grenzen stellen én respecteren uitgebreid aan bod komt. De hoop is dat zulke lessen pubers leren ‘nee’ te zeggen, ook als de norm is om ‘ja’ te doen. ‘Meisjes vinden het het moeilijk om als ze A hebben gezegd, geen B te zeggen’, legt Cense uit. ‘Jongens vinden het lastig om te zeggen: nee, dat meisje is dronken, dat doe ik niet.’

Maar met goede bedoelingen en dito lesmateriaal zijn we er nog niet. ‘Veel leraren vinden seksuele weerbaarheid erg belangrijk, maar ook een lastig onderwerp. Je merkt dat leraren soms heel verlegen worden van seksuele voorlichting. Ze zijn huiverig om over seksueel geweld te praten’, zegt Cense.

En de ouders? Voor hen heeft schrijfster Stassa Edwards een paar stevige adviezen. Ze was pas bevallen van een jongetje toen in de VS de Steubenville-verkrachtingszaak speelde. De kranten stonden er vol van, maar er was één vraag die Edwards niet los liet: hoe voorkom ik dat mijn zoon een verkrachter wordt? En hoe voorkom ik dat in een maatschappij waarin seksueel geweld zo normaal is geworden dat omstanders een verkrachting niet proberen te stoppen maar vastleggen op sociale media?

Het is duidelijk dat de voorzichtige manier waarop we jongens voorlichten over seks en verkrachting een complete en totale mislukking is, schrijft Edwards in een artikel op de website van het Amerikaanse tijdschrift Ms Magazine. Zo hekelt ze de aanpak waarin ouders hun zoon leren over verkrachten na te denken in termen van ‘stel je voor dat het voor dat het jouw zus of moeder was’. Edwards: ‘Dit impliceert dat vrouwen die geen familie zijn minder mens zijn en daarom hun slachtofferschap verdienen.’

Edwards veegt ook de vloer aan met de gedachte dat het volstaat om je zoon simpelweg te leren dat nee is nee. ‘Zulke taal impliceert dat de afwezigheid van een luid en krachtig nee gelijk is aan een ja.’ Het gevolg: een cultuur waarin een jongen, zolang een meisje niet keihard ‘nee’ zegt, denkt dat hij kan doen wat hij wil. Terwijl het zoveel beter zou zijn als het andersom zou zijn: dan jongens leren te vragen of een meisje dit wel wil (en vice versa natuurlijk), en het feest alleen bij een duidelijk ‘ja’ doorgaat.

Ik kan me voorstellen dat ouders maar moeilijk kunnen geloven dat hun zoon de grenzen van zijn lief niet zou respecteren. En natuurlijk zijn niet alle jongens zo. Sterker nog: de meeste jongens zijn tedere goedzakken en hebben dat stevige keukentafel- of schoolklasgesprek over verkrachting helemaal niet nodig. Maar sommigen wel. We weten niet wie. En daarom moeten we allemaal met onze zoons over verkrachting praten.

20130218-152332.jpg

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Borsten zijn fantastisch. Ze zijn het enige lichaamsdeel dat vrijwel volledig na de geboorte ontstaat. Zodra de puberteit aanvangt, beginnen de paar borstcellen die in de baarmoeder waren aangelegd zich fanatiek te vermeerderen. Melkklieren worden aangelegd, vetweefsel verzameld. Dat gaat een tijdje zo door, en dan, voilá: tieten. Ze zijn één van de meest veelzijdige stukjes mens. Je kunt er geliefden mee bekoren, zakenpartners mee afleiden en kinderen mee voeden. Ze worden bezongen, geschilderd, vereeuwigd in glanzend marmer (of in de kalender bij de plaatselijke autogarage). Je kunt wereldberoemd worden als je ze op kunstige wijze weet te verpakken (zie Marlies Dekkers). Diverse industrieën zouden onmiddellijk failliet gaan zonder borsten.

Borsten zijn ook bijzonder. Mensenvrouwen zijn de enige dieren die ze hebben. Apendames hebben alleen als ze zogen een kleine zwelling op de plek waar anders hun tietjes zouden kunnen zitten. Zodra hun jong gespeend is worden ze voorgeveltechnisch weer zo plat al een dubbeltje. Vrouwen niet: die lopen vanaf de puberteit hun leven lang met van die uitzonderlijke flappen aan de voorkant. Waarom eigenlijk?

De meeste bekende theorie over het waarom van de menselijke memmen komt uit de koker van de Britse zoöloog Desmond Morris. In 1967 schreef hij het boek ‘De naakte aap’. Daarin linkt hij een breed palet aan modern gedrag – hoe we zorgen, eten, ruzie maken, vrijen – aan de omstandigheden waar onze prehistorische voorouders mee te maken hadden. Ook de borst komt voorbij. Volgens Morris zijn pronte voorgevels een direct gevolg van een belangrijke stap in onze evolutie: dat we rechtop gingen lopen.

Deze tweebenigheid had invloed op de manier waarop oermensen aan voedsel kwamen. Plukten aapachtigen voorheen het rijpe fruit zo uit de boom, dankzij dat rechtop lopen hadden onze menselijke voorouders hun handen vrij om speren te werpen naar langsrennend wild. Of althans, dat deden de mannen, want in Morris’ versie van de oertijd zaten de vrouwen maar een beetje met de kinderen te hannesen en verder te niksen. Ze moesten er echter wel voor zorgen dat na een woeste jachtpartij manlief zin had om a) naar huis te komen en b) de geschoten buffel eerlijk te delen.

Dat lukte volgens Morris natuurlijk alleen als mannen en vrouwen echte stelletjes gingen vormen. Paarbinding, noemt hij dat, en volgens hem wordt dat gestimuleerd door geen seks meer te hebben van achteren maar met de gezichten naar elkaar toe. En om mannen ertoe aan te moedigen hun aandacht te verleggen naar de voorkant van hun vrouw ontstonden daar de borsten, als een soort spiegelbeeld van de reeds zo boeiende billen. Morris schrijft in ‘De naakte aap’: ‘De vooruitstekende, halfronde borsten van het vrouwtje moeten absoluut kopieën zijn van de vlezige billen, en de duidelijk begrensde rode lippen rond de mond moeten kopieën van de rode labia zijn.’ Het decolleté als kont, dus, en de mond als vulva. Je zou toch nooit meer een push-upbeha of lippenstift durven dragen.

Zodra het feminisme in volle hevigheid zijn intrede deed in de wetenschap, begonnen onderzoekers aan de stoelpoten van Morris’ tieten-kont-theorie te zagen. Afgaand op moderne jager-verzamelaarsvolkeren constateerde men dat vrouwen helemaal niet nutteloos in de grot zaten te duimendraaien. Bij veel volkeren zijn ze juist verantwoordelijk voor het grootste deel van de voedselvoorziening, danwel doordat ze noten en vruchten verzamelen, danwel doordat ze zelf op pad gaan om een konijntje aan hun pijl en boog te rijgen. Bovendien is het maar de vraag of het kerngezin wel de evolutionaire standaard is: er zijn nauwelijks culturen te vinden waarin het concept levenslange monogamie echt super werkt (ook de onze niet). En dan nog dit: er zijn onder de mensapen ook soorten te vinden die met de gezichten naar elkaar toe seksen. De bonobo en de orang oetan, bijvoorbeeld. Beide apen hebben helemaal geen borsten nodig gehad om de evolutie van dit standje te bewerkstelligen. En aan paarbinding doen ze ook al niet.

Desmond Morris liet zien door al deze kritiek niet van de wijs brengen en bleef achter zijn theorie staan. De meeste van zijn collega’s gaven zich echter gewonnen en kwamen met nieuwe verklaringen voor de voluptueuze vrouwenbuste. Psycholoog Gordon Gallup van de University at Albany was daarin het meest succesvol. In 1982 formuleerde hij een theorie die zich, net als bij Morris, afspeelt in de oertijd en die borsten ziet als vooral heel nuttig voor mannen.

Gallup zag het zo: met een vrouw vrijen kost een man een hoop energie. Niet alleen moet er zaad worden geleverd, maar hij moet ook een hoop trammelant doorstaan voordat het zover is: de prehistorische variant op bosjes bloemen, lieve sms’jes en dinertjes bij kaarslicht, het in elkaar slaan van mogelijke concurrenten, het winnen van haar hart, eindeloos kussen en strelen en dan uiteindelijk de daad zelf. Een beetje vent begint daar niet aan zonder tenminste een soort basisgarantie dat al dit geouwehoer uiteindelijk zin heeft en tot een baby leidt. Vrijen met een onvruchtbare vrouw is tijdverspilling. En hoe kan een man nou zien of zijn oogappel hem gezonde kinderen zal schenken? Juist: aan de borst.

De borst is in deze theorie een soort indicator van vruchtbaarheid. Is een meisje te jong om zwanger te worden, dan heeft ze nog geen borsten. Is ze te mager om te ovuleren, dan is haar boezem gekrompen tot een schim van zijn voormalige zelf. Is ze te oud om te baren, dan is dat te zien aan een laaghangende voorgevel. Maar is de vrouw precies vruchtbaar en sappig genoeg, dan heeft ze volgens Gallup mooie, ronde, stevige, flinke borsten. Geen wonder dat dit precies is wat ook moderne mannen mooi vinden: de prehistorische mannen die hierop vielen hadden de meeste kans om succesvol nakomelingen te verwekken. We stammen allen af van voorvaderen die liefhebbers waren van grote, bolle tieten. De volgende keer dat u uw auto laat repareren kunt u de plaatselijke garagehouder dus melden dat hij met zijn pikante topless-kalender gewoon zijn evolutionaire erfgoed gedenkt.

Gallup had zijn flinke-prammen-theorie nog niet gelanceerd of er kwamen bezwaren. Zo zijn de borsten van een vrouw op zijn grootst, rondst en volst als ze zwanger is of borstvoeding geeft en dus juist helemaal niet vruchtbaar is. En als mannen geen mierentietjes willen, waarom bestaan er dan vandaag de dag nog steeds vrouwen met hele kleine borsten, die overigens ook gewoon trouwen, vrijen en kinderen krijgen?

Nou is het aardige aan Gallups theorie dat je kunt testen of ze klopt. Je kunt bijvoorbeeld mannen uitnodigen in een gedragswetenschappelijk laboratorium, ze plaatjes van naakte vrouwen met verschillende bustegroottes laten zien en ze vervolgens vragen of ze de vrouwen met de dikste tieten ook inderdaad het aantrekkelijkst vinden. Precies dat deed Nieuw-Zeelandse bioloog Barnaby Dixson van de Victoria University of Wellington. Met een twist: de mannen bekeken de naakte vrouwen door een apparaat dat hun oogbewegingen bijhield, om te controleren of ze ook echt wel naar de blote borsten van de vrouw keken. (Ik hoor u denken: serieus, hadden ze daar een apparaat van 60.000 dollar voor nodig? Ik had ze zo ook wel kunnen vertellen dat mannen hun ogen niet van een ontklede voorgevel kunnen afhouden. Maar ja, meten is weten, hè.)

Het onderzoek van Dixson leverde een aantal inzichten op die het goed doen op borrels en partijen. Zo stelde hij vast dat bij het zien van een blote vrouw de blik van de gemiddelde man er slechts 200 milliseconden over doet om over de borsten te glijden. Pas daarna kijkt een man naar haar gezicht. Hij constateerde ook dat mannen aanzienlijk langer naar de borsten kijken dan naar andere tekenen van schoonheid en evolutionaire fitheid, zoals een slanke taille en een zandloperfiguur. Zijn derde conclusie was verrassender: toen de mannen de vrouwen gingen beoordelen op aantrekkelijkheid, bleek vooral dat zandloperfiguur doorslaggevend. De borstgrootte maakte niet echt uit.

Dat vroeg om vervolgonderzoek, en dat kwam er dan ook. Deze keer keken Dixsons mannen, wederom met behulp van het oogbewegingsapparaat – hij had het ding toch staan – weer naar de borstgrootte. In deze studie nam hij ook een ander vruchtbaarheidssignaal mee: de kleur van het tepelhof (dat is het stukje getinte huid rondom het kleine knopje van de tepel zelf). Bij vrouwen die nog kinderloos zijn is dat hof doorgaans heel licht, om dan naarmate er vaker gebaard en gezoogd wordt donkerder te kleuren. Hier vond Dixson alweer een verrassing: de mannen bleken helemaal geen voorkeur te hebben voor lichte tepelhoven. Ze vonden de donkere juist het meest sexy. En hoewel ze van de allerkleinste borsten iets minder enthousiast werden, maakten ze geen onderscheid tussen gemiddelde of grote borsten. Dixson concludeert: ‘Signalen die wijzen op seksuele rijpheid zijn voor mannen aantrekkelijker.’

Dat was een stevige knauw voor de theorie van Gordon Gallup, die immers had voorspeld dat jonge borsten helemaal het ding zouden zijn. En aan de categorie ‘stevige knauwen’ kunnen we er nog eentje toevoegen: de voorkeur voor rondborstige vrouwmensen is helemaal niet universeel, zoals je zou verwachten van een eigenschap die deel is van ons oererfgoed. In haar boek ‘Borsten’ schrijft wetenschapsjournalist Florence Williams dat mannen van de nomadische Azande- en Ghandavolkeren juist het liefst lange hangborsten zien. In Japan is het helemaal niet de boezem maar de achterkant van de nek die mannen gek maakt. En in grote delen van West-Afrika en Zuid-Amerika is het juist het bolle achterwerk. (Wat zou Desmond Morris daarvan zeggen?)

Williams is dan ook meer gecharmeerd van de theorie van de Amerikaanse antropoloog Frances Mascia-Lees van Bard College. Zij schudde de wereld van de borstwetenschap eerst in de jaren tachtig en later nog eens in 2009 op door te opperen dat bustes er misschien helemaal niet ontstaan zijn om te man te behagen of signalen aan hem af te geven. In een essay in het vakblad ‘Anthropology Now’ maakt ze duidelijk dat ze dat een cultureel geïnspireerd cliché vindt. In de westerse samenleving worden borsten al honderden jaren ‘bijna dweepziek geëroticeerd’, schrijft ze. Maar dat geldt – zoals we zagen – niet voor alle samenlevingen, iets wat Mascia-Lees ertoe aanzette om een nieuwe verklaring voor de volle mensenboezem te formuleren: misschien zitten die tieten er wel voor de vrouw zelf.

Centraal in haar theorie staat vetopslag. Vrouwen zijn daar sowieso goed in. Een volwassen vrouw slaat gemiddeld twee keer zoveel lichaamsvet op als een volwassen man. En met reden: dat vetweefsel heeft ze hard nodig als ze zwanger is of een kind aan de borst heeft en er onverhoopt magere tijden aanbreken. Zou ze dan niet op die reserves kunnen terugvallen dan zou ze al snel moeten beginnen met spierweefsel afbreken, en dat is onhandig. Daarom is het ook zo geregeld dat een meisje pas voor het eerst gaat ovuleren als ze een bepaald percentage lichaamsvet heeft. En vermagerd een volwassen vrouw heel sterk, dan kan haar eisprong het laten afweten.

In de prehistorie, zo oppert Mascia-Lees, was het zo moeilijk om samen met je kinderen te overleven dat een paar procent extra vet – in de vorm van borsten – het verschil konden maken tussen voortplanten of niet, of zelfs tussen leven of dood. In haar essay werpt ze zelf mogelijke kritische noten op. Waarom kwam dat vet dan in de borststreek terecht, en niet op, zeg, je ellebogen of op je rug? Haar antwoord zit hem in de hormonen. De aanleg van de melkklieren aan het begin van de puberteit, gebeurt onder invloed van vrouwelijke geslachtshormonen, oestrogenen. Maar oestrogenen zijn ook betrokken bij vetopslag. Het is dus logisch dat het vet bij voorkeur aanzet op een oestrogeenrijk plekje: bij de borsten.

Of haar lekker-vet-theorie klopt, weet Mascia-Lees ook niet zeker. Ze is zich er ook van bewust dat haar verklaring niet zo sexy is als die van Morris of Gallup. Trots is ze wel. De tieten-kont-theorie en de flinke-prammen-theorie berusten volgens haar meer op twintigste eeuwse seksuele fantasietjes dan op wetenschappelijk bewijs, schrijft ze. Haar theorie biedt een degelijk alternatief: ‘Het maakt duidelijk dat de evolutie van permanent aanwezige borsten bij mensenvrouwen niet per se verklaard hoeft te worden vanuit hun erotische aantrekkingskracht op mannen.’ Misschien, dames, hebben we die fantastische borsten dus wel gewoon helemaal lekker voor onszelf. En dat mannen ervan mogen meegenieten, is eigenlijk heel aardig van ons.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Praktisch haar, verstandige schoenen en een houthakkershemd. Zo ziet het clichébeeld van de prototype lesbische vrouw er ongeveer uit. De aanname die aan dat beeld ten grondslag ligt is dat lesbiennes een soort heteromannen zijn, maar dan zonder piemel. Dat klinkt stereotiep, als iets dat alleen mensen denken die nog nooit een lesbische vrouw in het wild hebben gezien. Toch deelt het gros van de wetenschappers diezelfde aanname. Homoseksualiteit, zo gaat de redenering, is een vorm van ‘genderomkering’: al voor hun geboorte zijn onder invloed van met name testosteron de hersenen van homomannen vervrouwelijkt, en die van lesbiennes vermannelijkt. Maar steeds meer onderzoekers twijfelen aan het bewijs dat lesbiennes onder invloed van een hoge dosis prenataal testosteron op heteromannen zijn gaan lijken.

 

Een van de onderzoekers die vindt dat de huidige theorie nuancering behoeft, is neurowetenschapper Simon LeVay. Hij ging in 1991, in navolging van onder meer Dick Swaab, op zoek naar een homogebiedje in de hersenen van overleden mannen van beider oriëntaties. Hij vond er een – niet dezelfde als Swaab, overigens – en was op slag wereldberoemd. Twee jaar geleden schreef hij een boek, Gay, straight, and the reason why, over dit onderzoek en de vele andere studies die er gedaan zijn naar de oorzaak van homoseksualiteit.

 

In dat boek zet hij alle bevindingen rondom genderomkering op een rijtje. Lesbiennes hebben iets meer grijze massa in hun hersenen dan heterovrouwen, hoewel niet zoveel als heteromannen. Hun amygdala (het emotiecentrum van het brein) gaat qua grootte ook richting man, en reageert bovendien samen met de hypothalamus (waar onder andere seksueel gedrag wordt geregeld) heteroman-achtig wanneer ze vrouwenferomonen ruiken.

 

Maar als lesbiennes in een hersenscanner erotische foto’s van vrouwen te zien krijgen, reageert hun brein juist weer precies zo als dat van een heterovrouw die naar erotische mannenfoto’s kijkt. Hetzelfde geldt voor hun vagina’s. Net als bij heterovrouwen zijn die weinig kieskeurig: ze raken extra doorbloed – een teken van opwinding – van erotiek van alle typen, ook als er seks te zien is die niet past bij hun eigen voorkeur. Of er nu vrijende mannen, heterostellen, lesbische vrouwen en zelfs apen te zien zijn, de vagina floept aan. Mannenpenissen daarentegen komen alleen omhoog voor porno die past bij de oriëntatie van de eigenaar.

 

Ook op psychologisch vlak regeert de onduidelijkheid. Taalvaardigheid staat te boek als een echt vrouwending, maar lesbische vrouwen scoren er net zo slecht op als heteromannen. Dat levert punten op voor de genderomkeringstheorie, die meteen weer moeten worden ingeleverd omdat lesbiennes op test voor ruimtelijk inzicht – een heteromannending – nauwelijks beter scoren dan heterovrouwen. Kortom: of we nu kijken naar het brein of naar gedrag, we worden niet verpletterend door eensluidend bewijs voor de testosteron-maakte-lesbiennes-tot-piemelloze-heteroman-theorie.

 

Het probleem is wellicht dat we verschillende typen lesbiennes te veel over één kam scheren, mailt LeVay vanuit zijn tent in Yosemite Park. Lesbische vrouwen (en homomannen trouwens ook) noemt hij een psychologische collage van zowel eigenschappen die typisch zijn voor hun sekse, en eigenschappen die atypisch zijn. Die collage is voor hem overigens geen reden om de twijfelen aan het idee dat homoseksualiteit voor de geboorte ontstaat onder invloed van testosteron. ‘Ik denk dat die hypothese vrij goed bewezen is.’ Vervolgens nuanceert hij: ‘Maar het kan zijn dat het niet het hele verhaal is, en het zou voor sommige niet-heterovrouwen een grotere rol kunnen spelen dan voor andere.’

 

LeVay verwijst naar een studie van een collega-onderzoeker, Marc Breedlove, hoogleraar neurowetenschap aan Michigan State University, die keek naar de lengteverhouding tussen de wijsvinger en de ringvinger van lesbische vrouwen. Bij mannen is die verhouding kleiner dan bij vrouwen; een verschil dat in verband is gebracht met testosteronblootstelling in de baarmoeder. Bij lesbiennes met een meer mannelijke identiteit – ‘butch’, in het Engels – is die vingerverhouding lager dan bij de qua identiteit meer vrouwelijke ‘femme’-lesbiennes. ‘Dat is een aanwijzing dat we aandachtiger moeten kijken naar individuen, in plaats van uit te gaan van brede groepen als “homo” of “hetero”.’

 

Dat is precies wat psycholoog Lisa Diamond van de University of Utah heeft gedaan. In haar boek Sexual fluidity vertelt ze hoe ze voor haar onderzoek honderd vrouwen meer dan tien jaar volgde, om te kijken hoe hun seksualiteit zich zou ontwikkelen. De meerderheid van die vrouwen was niet heteroseksueel. De uitkomsten van dat onderzoek, en het bestuderen van een hele berg literatuur over vrouwelijke seksualiteit, hebben haar kijk op ‘de lesbienne’ grondig verandert.

 

Zo blijkt de vrouwelijke seksualiteit, zoals de titel van haar boek al doet vermoeden, een stuk vloeibaarder te zijn dan die van mannen; iets wat zowel geldt voor lesbiennes als voor heterovrouwen. Met ‘vloeibaar’ bedoelt Diamond dat vrouwen die verlangen, gedrag en identiteit lang niet altijd met elkaar overeenkomen. Uit een onderzoek uit 2011 van Boise State University psychologiehoogleraar Elizabeth Morgan bleek bijvoorbeeld dat van de jonge, hoogopgeleide heterovrouwen zestig procent zich aangetrokken voelt tot andere vrouwen. Van deze groep gaat lang niet iedereen ook op lesbische vrijersvoeten, en zelfs vrouwen die dat wel deden noemen zich niet altijd lesbisch.

 

Bovendien veranderen verlangen, gedrag en identiteit gedurende een vrouwenleven; waar mannenhomoseksualiteit meestal een vrij stabiel gegeven is, willen vrouwen nog wel eens van voorkeur wisselen. Bij de niet-heteroseksuele vrouwen die Diamond volgde, veranderde twee derde minstens één keer van identiteit. Dat kon alle kanten op zijn: van lesbisch naar bi, van bi naar hetero, van hetero naar lesbisch. Een van de weinige patronen die Diamond erin kon herkennen was dat de seksualiteit van vrouwen naarmate ze ouder worden minder helder gedefinieerd raakt: steeds meer vrouwen voelen zich thuis in de categorie ‘ongelabeld’: niet precies hetero, niet exact lesbisch, en ook niet echt bi. Dit in tegenstelling tot wat onderzoekers op basis van de testosteron- en genderomkeringsgedachtes vaak aannemen: dat iemands ware oriëntatie ontdekt kan worden, en biseksualiteit of ongelabeld zijn een soort overgangsfase vormen naar het moment waarom je weet of en omarmt dat je geboren bent als lesbienne of hetero.

 

Ter illustratie van dit vloeibare proces haalt Diamond in haar boek het bekende voorbeeld aan van actrice Anne Heche, die na een heteroseksueel leven verliefd werd op comédienne Ellen DeGeneres. Toen hun relatie na drie jaar op de klippen liep, trouwde Heche al vrij snel met een cameraman. Volgens sommigen betekenden deze dubbele wissel dat ze een soort neplesbienne was, maar dat idee is volgens Diamond dus onjuist. In feite zijn Heche’s gevoelens en acties juist heel kenmerkend voor vrouwen.

 

Dat we ons niet massaal van bewust zijn van de vloeibaarheid van de vrouwelijke seksualiteit wijdt ze aan het feit dat onze manier van denken over seksualiteit heel lang bezien is door een mannelijke bril. De meeste studies naar homoseksualiteit zijn gedaan onder mannen, zegt ze, en dat heeft het onderzoek naar vrouwen zeer beïnvloed. ‘Heterovrouwen die verliefd werden op hun vriendinnen, lesbische vrouwen die een tijdje verkering hadden met een mannen, van hen werd aangenomen dat ze uitzonderingen waren. In andere woorden, ze waren lastige ruis die de echte data over seksuele oriëntatie in de war schopten.’ Cijfers die Diamond aanhaalt ondersteunen dat idee: sinds 1990 zijn er twee keer zo veel wetenschappelijke publicaties verschenen over mannelijke homoseksualiteit dan over vrouwelijke. ‘Het lijkt erop dat onderzoekers hun aandacht hebben verlegd naar mannen omdat hun bevindingen bij mannen zoveel consistenter en veelbelovender waren.’

 

Diamond is er dan ook niet van overtuigd dat het idee genderomkering correct is. ‘Dit is natuurlijk een stereotype over homoseksualiteit die al lang meegaat en zijn wortels heeft in de theorieën over homoseksuele pathologie die werden voorgesteld aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.’ Nichten en manwijven, dat werk. In haar nuancering van dit stereotiepe beeld gaat ze nog wat verder dan LeVay. Niet alleen pleit ze ervoor om het idee van genderomkering op de helling te zetten, ze denkt ook dat juist bij vrouwen veel meer factoren een rol spelen dan alleen baarmoederlijke hormoonniveaus. Lesbische vrouwen hebben het wanneer ze gevraagd worden naar hun liefdesleven veel vaker over keuzes, en over omstandigheden. Net als de vrouwelijke vloeibaarheid contrasteert dat met het idee dat wetenschappers op basis van mannen en testosteron hebben over seksuele oriëntatie: iets stabiels dat zich voor je geboorte al vast staat.

 

Vrouwenwetenschapper Rebecca Jordan-Young van Barnard University gaat zelfs nog een stapje verder dan dat. In 2010 publiceerde zij het boek Brain storm waarin ze uitgebreid de vloer aanveegt met het idee dat een testosteronmarinade foetushersenen in het smaakje man of vrouw, homo of hetero creëert. Prenatale hormonen bieden wat haar betreft helemaal geen goede verklaring voor wat dan ook. En dat komt volgens haar niet door het gebrek aan onderzoek naar onder meer lesbische vrouwen. ‘De data zijn niet alleen zwak, ze zijn grotendeels tegenstrijdig [aan de testosterontheorie].’

 

Tot die conclusie komt ze niet zomaar. Voor haar boek las Jordan-Young alle belangrijke wetenschappelijke onderzoeken die er de afgelopen jaren zijn verschenen over testosteron en de vermannelijkende invloed van dit hormoon op het brein. Het onderzoek dat gedaan is naar meisjes met een aandoening die congenital adrenal hhyperplasia (CAH) heet, is een veelzeggend voorbeeld van dat onderzoek. Bij kinderen die CAH hebben is er iets mis met de bijnieren, waardoor ze onder meer al in de baarmoeder grote hoeveelheden mannelijke geslachtshormonen, waaronder testosteron, aanmaken. Meisjes met CAH komen vaak ter wereld met een clitoris die zo groot is, dat hij wat op een penis lijkt. Ook hun brein wordt gedurende de hele zwangerschap blootgesteld aan mannelijke hoeveelheden testosteron, wat hen de perfecte test maakt voor de genderomkeringsgedachte.

 

Jordan-Young geeft toe dat uit de onderzoeken die zijn gedaan naar CAH-meisjes blijkt dat ze zich als kind wat meer als jongens gedragen. Ze stoeien meer, en zijn wat minder geïnteresseerd in het hele roze-glitter-poppen-gebeuren. Dat gedrag hoeft niet per se door de hoge dosis testosteron te komen, benadrukt ze. Zo zijn meiden met suikerziekte ook jongensachtiger; een aanwijzing dat het hebben van een medische kwaal an sich een rol speelt.

 

Bovendien blijkt noch het tomboy-gedrag van de meisjes met CAH, noch hun hoge prenatale testosteronniveau te voorspellen dat ze later lesbisch worden. De CAH-meiden geven weliswaar van hun tienertijd wat vaker toe te fantaseren over seks met een vrouw, qua gedrag zijn ze uiteindelijk niet vaker homoseksueel.

 

‘Ondanks dat men zeer liberaal was met de statistiek’, concludeert Jordan-Young, ‘laten de mensen met de meest extreme cross-sekse hormoonblootstelling weinig, zo niet helemaal geen, verschuiving zien in seksuele oriëntatie.’ Het hele idee van genderomkering onder invloed van testosteron kan wat haar betreft dan ook de prullenbak in. Aldus Jordan-Young: het is tijd om het eeuwenoude idee achter ons te laten dat homomannen en lesbiennes psychologisch gesandwiched zitten tussen de tegenpolen van de heteromannelijkheid en heterovrouwelijkheid.

 

 

 

==

 

Kader:

 

Wil het echte homorat opstaan?

 

Veel onderzoek naar de link tussen seksuele oriëntatie en testosteron wordt gedaan op ratten. Dat is echter niet onproblematisch, want wanneer is een rat nou homo? Een heterorattenvrouw met zin laat dit merken door haar kont omhoog te steken. Een vrouwtje die in plaats hiervan probeert een andere dame te bestijgen, geldt als lesbisch – zij laat immers ‘mannelijk’ seksueel gedrag zien. Het vrouwtje dat door een vrouwenrat bestegen wordt, is daarmee echter geen lesbienne. Bij de mannetjes is het al net zo verwarrend. Een mannetjesrat die zijn achterwerk opsteekt, geldt als homo, want hij doet ‘het’ op de vrouwelijk manier. Maar bij rammen (een ander dierbaar onderwerp van oriëntatie-onderzoek) tellen juist degenen die slechts andere rammen van achteren nemen als homo; de ontvangende rammen krijgen het label hetero. Bijkomstige eigenaardigheid: als een rattendame in feministische sferen besluit een man te bestijgen, dan zijn ze allebei homo.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Standaard verloopt een pornofilm ongeveer zo. Op de onromantisch belichte filmset zit of ligt een gewillige vrouw, die geil de camera inkijkt. Vervolgens wandelt er een erectie het beeld in, met een man eraan vast. Die penetreert zonder verdere plichtplegingen de inmiddels hevig kreunende vrouw in diverse posities en gaten, om vervolgens op onhygiënische wijze in haar gezicht klaar te komen. Einde scène.

 

Voor de gemiddelde man is dit voldoende om aan zijn gerief te komen. Maar de meeste vrouwen worden er niet opgewonden van. Daaruit trok men tot voor kort de conclusie dat vrouwen gewoon niet zo van porno houden, maar meer van het softere, relatiegerichte werk: knuffelen en strelen en dergelijke. Een paar recente trends weerspreken dit idee. De opkomst van de porna, om maar wat te noemen: een vrouwvriendelijker variant van de erectiecentrische standaardporno, waarbij de vrouw geen object is maar een gelijkwaardige tegenspeler en ze bovendien meer geniet – hier is de clitoris niet zomaar een accessoire, maar een middelpunt van de belangstelling. Viva gaf in maart voor de tweede keer een hele dvd vol met dit werk cadeau bij haar blad. En in de Verenigde Staten liepen vrouwen de afgelopen maanden met miljoenen tegelijk warm voor het boek Fifty shades of grey van schrijfster E.L. James, waarin studente Anastasia Steele in een ietwat sadomasochistische seksrelatie met de stinkend rijke zakenman Christian Grey terecht komt. De Nederlandse vertaling, Vijftig tinten grijs, verschijnt 23 mei.

 

Knuffelen staat in dit boek niet op het menu. Wel worden er clitorissen gemasseerd, vingers en enorme erecties in vagina’s gestoken, en lichte zweepslagen uitgedeeld in ‘de rode kamer van pijn’, terwijl Grey dominant kreunt: ‘Nu ga ik u neuken, mevrouw Steele… hard.’ En ook de Viva-porna-dvd bevat, net als standaardporno, gewoon close-ups van in en uit elkaar schuivende geslachtsdelen. Weliswaar smaakvol belicht, en afgewisseld met grijpende handen en genietende gezichten, maar toch: een beavershot is een beavershot.

 

‘Het is echt een misvatting dat vrouwen alleen voor soft gaan’, zegt Liesbet Zikkenheimer. Ze is eigenaar van de goedlopende website Shespot.nl, dat erotische verhalen geschreven door vrouwen publiceert, en directeur van het bedrijf dat via onder meer Ziggo en UPC het pornakanaal Dusk! verzorgt. Dusk! was ook de partij die de porna op de Viva-dvd aanleverde. Zikkenheimer weet wat vrouwen willen, want haar pornakanaal werkt al ruim twee jaar met een doorlopend panel van meer dan 1300 kritische vrouwen, die aangeven hoe opwindend de films zijn. Haar ervaring: ‘Het mag best heel expliciet.’ En de gedachte dat vrouwen vooral geïnteresseerd zijn in zacht strelend voorspel? ‘Kom op, we zetten dat filmpje op om opgegeild te worden, dus het mag best een beetje vaart maken.’

 

Dat is ook de ervaring van Stephanie Both, seksuoloog aan het Leids Universiteit Medisch Centrum. ‘Het materiaal dat we hier in het lab gebruiken laat echt niets aan de verbeelding over, want we weten dat hoe explicieter de scenes zijn, hoe sterker de seksuele opwinding. Dat geldt zowel voor mannen als vrouwen.’

 

Met seksuele opwinding bedoelt Both hier de fysieke mate van genitale opwinding van de proefpersonen, niet hoeveel lust ze voelen. Dat onderscheid is belangrijk, want de twee kunnen – met name bij vrouwen – nogal uiteen lopen. ‘In het lab zien we dat zowel mannen als vrouwen fysiek duidelijk op seksfilmpjes reageren. Mannen krijgen een erectie, en bij vrouwen zien we dat de doorbloeding in de vagina toeneemt’, vertelt Both. De doorbloeding van de vagina wordt gemeten met een photoplethysmograaf, een soort tampon met een lampje erin, en een kabeltje waar normaliter het touwtje zou zitten. De doorbloeding van de vagina hangt samen met de vochtigheid. Erectie-omvang wordt doorgaans vastgesteld met een ringetje dat veranderingen in de diameter van het lid doorgeeft aan een computer.

 

‘Bij mannen is de relatie tussen hun fysieke opwinding en hun gevoelens vrij sterk’, zegt Both. ‘Maar als je naar vrouwen kijkt, is het verband tussen die twee dingen veel zwakker.’ Een vagina kan dus zeer happy en weldoorbloed zijn, terwijl de eigenares zich niet of nauwelijks opgewonden voelt. En dat is niet het enige sekseverschil. De vagina is als het op doorbloeding aankomt ook een stuk minder kieskeurig dan de penis. Both vertelt over een Canadese onderzoeker, Meredith Chivers, die vrouwen van beider seksuele oriëntaties naar allerlei soorten porno liet kijken: van een man en een vrouw, twee mannen of twee vrouwen. Je zou denken dat de vagina van een lesbische vrouw vooral voor dat laatste wel te porren zou zijn. Maar tot Chivers verbazing mat haar photoplethysmograaf bij alle drie de soorten porno actie. Both licht toe: ‘Dat is een verschil met mannen, die reageren veel specifieker. Homomannen krijgen dus geen erectie van heteroporno. De fysieke vrouwenopwinding is veel algemener.’

 

Chivers ging nog een stapje verder en keek of vrouwen van onderen misschien zelfs zouden reageren op apenporno. Die maakte ze zelf: ze nam filmpjes van bonoboseks, maar omdat bonobo’s blijkbaar erg stil zijn tijdens hun vrijages en wij mensen toch een geluidstrack bij de porno verwachten, monteerde ze er het geluid van wel zeer luidruchtig van bil gaande chimpansees onder. Op mannen had deze compositie geen oprichtend effect. De vagina’s echter, reageerden weer gesmeerd. Chivers concludeert hieruit dat de doorbloeding aldaar een automatische reactie is op de aanwezigheid van wat voor soort seksuele prikkel dan ook, en dientengevolge niets zegt over de lustgevoelens van de vrouw. Het is dat, of accepteren dat vrouwen eigenlijk op apen vallen, grapte ze in een interview met een journalist van de New York Times.

 

Zo’n automatische reactie kan evolutionair gezien nuttig zijn. Een vochtige vagina is bijvoorbeeld minder vatbaar voor verwonding, zelfs wanneer er sprake is van verkrachting. En sowieso is het evolutionair goed te verklaren dat we fysiek sterk reageren op erotische prikkels, denkt Both. ‘Voor de soort is het immers van levensbelang dat we ons voortplanten.’ Een onderzoek dat ze onlangs met haar collega’s uitvoerde, ondersteunt die gedachte, omdat het laat zien hoe automatisch onze seksuele reactie verloopt. ‘We lieten mannen in een hersenscanner erotische foto’s zien. Die flitsen zo snel voorbij dat ze de afbeeldingen niet bewust konden waarnemen. Desalniettemin zagen we in hun brein wel een reactie die we bij neutrale foto’s niet zagen: hersengebieden die te maken hebben met beloning en motivatie werden actief.’ Both vermoedt dat het bij vrouwen net zo werkt, maar dat is nog niet onderzocht.

 

Maar als mannen én vrouwen geëvolueerd zijn om automatisch te reageren op seks en erotiek, waarom zit er bij vrouwen dan zo’n gat tussen wat hun vagina voelt en wat hun hoofd ervan maakt? Er zijn een aantal mogelijke verklaringen. Zo krijgen mannen meer feedback van hun al dan niet opgewonden geslachtsorgaan. ‘Een erectie is immers moeilijk te missen, maar bij vrouwen zijn de fysieke signalen van opwinding subtieler’, verklaart Both. ‘Ter ondersteuning van die theorie: er zijn aanwijzingen dat bij vrouwen die meer masturberen, en daardoor hun eigen lijf beter kennen, de opwinding die ze ervaren meer overeenkomt met hun fysieke reactie.’

 

Feedback speelt een rol, maar is niet het hele verhaal, valt te lezen in een meta-analyse van Meredith Chivers en collega’s. Hoewel ze het belang erkennen van een leerproces waarbij vrouwen ontdekken hoe hun lichaam reageert en wat ze lekker vinden, blijkt ook dat vrouwen die in een lab de opdracht krijgen extra goed op hun eigen lijf te letten, of die via een photoplethysmograaf en een computer informatie krijgen over hun lichamelijke opwinding, daardoor niet meer lust gaan voelen, terwijl je dat op basis van de feedbacktheorie wel zou verwachten.

 

Een andere verklaring heeft te maken met het ronduit slechte imago dat de standaard erectieporno heeft bij de meeste vrouwen. Het komt goedkoop en nep over, en heeft de naam zowel qua productiemethode als qua inhoud uitermate vrouwonvriendelijk te zijn. ‘Hoe opgewonden je wordt van een bepaald type erotisch materiaal hangt mede af van welke betekenis dat voor je heeft’, zegt Both. ‘Wat je hoort over porno en wat je er zelf van vindt, beïnvloedt natuurlijk je gevoelens erover.’

 

Zulke gevoelens kunnen behoorlijk afleiden van de seksuele opwinding. Both legt uit hoe ze in haar lab aan de pornokijkende mannen en vrouwen niet alleen vraagt hoe opgewonden ze zijn, maar ook wat ze verder voelen. Voor mannen is het antwoord: vrij weinig. Ze zijn vooral hitsig. Vrouwen ervaren bij het kijken van porno een grotere verscheidenheid aan emoties. ‘Die kunnen zowel positief zijn, zoals ontspanning, als negatief, zoals walging of boosheid.’

 

Hersenonderzoek laat zien hoe al die extra emoties in de weg kunnen zitten. Bij mannen die naar seksfilms kijken, komt hun hersenactiviteit vrij naadloos overeen met de activiteit van hun jongeheer. Bij vrouwen is dat anders. Verschillende studies laten zien dat in het vrouwenbrein een bepaald hersencircuit uitgeschakeld moet worden, voordat een vrouw van haar fysieke opwinding kan genieten of kan klaarkomen. Wanneer een vrouw met haar gedachten bij van alles is behalve bij lust – ‘Huh, porno. Ik weet niet of ik dat wel lekker mag vinden. Gatver, hij spuit in haar gezicht. Oh, ik moet niet vergeten straks nog melk te kopen’ – dan blijft dit zogeheten inhibitiecircuit aan en blijft een gevoel opwinding uit, ongeacht wat hun vagina ervan vindt.

 

In tegenstelling tot de standaardporno is vrouwenporno wél in staat om dit circuit het zwijgen op te leggen, en om de kloof tussen lijf en gevoel te overbruggen. ‘Psycholoog Ellen Laan, van het Academisch Medisch Centrum, heeft een veelzeggend experiment uitgevoerd’, vertelt Both. ‘Zij liet vrouwen zowel vrouwvriendelijke als standaardporno zien. Fysiek reageerden de vrouwen op beide even sterk, maar voor hun gevoel van opwinding scoorde het vrouwvriendelijke filmpje veel hoger.’

 

Onderzoeker Erick Janssen van het Kinsey Institute weet waarom. Hij herhaalde het onderzoek van Laan, maar vroeg naderhand ook aan de mannen en vrouwen in zijn lab wat ze precies van de porno- en pornafilmpjes vonden: vond je de hoofdrolspelers aantrekkelijk? Wat vond je van het verhaal, van de set, van de achtergrondmuziek? Hoeveel aandacht had je voor de mannen en vrouwen in het filmpje? Voor mannen speelden de meeste van deze factoren wel een rol – niet in de laatste plaats de aantrekkelijkheid van de vrouwelijke hoofdrolspeelster. Voor vrouwen was er echter maar één ding dat gelinkt was aan haar niveau van opwinding: hoe goed ze zich kon voorstellen dat ze zelf in de film zat.

 

Bij erectie-komt-binnen-en-bezoekt-verscheidene-gaten-porno is dat verplaatsen een onplezierige of zelfs onmogelijke opgave. Je inleven in een object dat zomaar genomen wordt, zonder verdere aandacht voor haar genot, en dat daarbij om de man te behagen wat kunstmatige kreungeluiden maakt, is – als het al lukt – niet bepaald opwindend. Geen wonder dat het inhibitiecircuit weigert uit te gaan.

 

Goede porna maakt succesvol inleven daarentegen erg gemakkelijk. Een van de belangrijkste elementen, zo vertelt Liesbet Zikkenheimer, is het genot van de vrouw. ‘Beide vrijende partijen moeten minimaal evenveel genieten, en het liefst geniet de vrouw nog net iets meer. Geen vrouwen die aan de haren worden getrokken, wier keel wordt dichtgeknepen, of die in het gezicht worden gespoten. Hele lange pijpscènes, daar knappen vrouwen op af. Veel te gericht op het genot van de man. Even is leuk, maar daarna is het wel weer tijd om de vrouw te pleasen.’ Daarnaast moet er goed uitzien, zegt ze. Mooie belichting, mooie muziek, mooie mensen. En het moet echt lijken. ‘Alsof er echte passie is, alsof het stelletje in de film elkaar wel kan opvreten.’

 

Met dat genot, passie en opvreten slaat Zikkenheimer volgens psycholoog Marten Meana van de University of Nevada de spijker op zijn kop. Volgens haar zijn vrouwen enigszins narcistisch in hun opwinding: ze moeten boven alles het gevoel hebben dat ze begeert worden. Een paar jaar geleden publiceerde ze een onderzoek waarbij heteroseksuele mannen en vrouwen in haar lab naar porno keken, terwijl een speciale bril hun oogbewegingen registreerde. De mannen keken, zoals verwacht, vooral naar het gezicht en het lichaam van de vrouw in het filmpje. De vrouwen hadden echter oog voor beide partijen. Ze keken afwisselend naar het lichaam van de vrouw – om zich te verplaatsen in wat er allemaal met haar gebeurde – en naar het gezicht van de man – om te checken of zijn uitdrukking wel voldoende brandde van verlangen.

 

E.L. James, de schrijfster van Vijftig tinten grijs, heeft goed begrepen hoe ze die begeerte kan laten samenwerken met expliciete seksscènes. Hoe dominant zakenman Grey ook is, hij vertelt de Anastasia voortdurend hoezeer hij naar haar verlangt en hijgt aan de lopende band dingen als: ‘Je bent zo heerlijk nat. God, ik wil je.’ Ook op de Viva-dvd maken de shots van penetratie en orale seks zo nu en dan plaats voor een lange, liefdevolle tongzoen en een gretige blik van de man. Zulke dingen overbruggen de ruimte die er bij vrouwen zit tussen de opwinding van hun lijf en hun gevoel. Both concludeert: ‘Een vrouw voelt zich pas echt opgewonden als het hele plaatje klopt.’

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In 1973 werd Sybil dankzij het gelijknamige boek wereldberoemd als patiënt met een meervoudige persoonlijkheid. Tienduizenden mensen meldden zich met de boodschap: ‘Dat heb ik ook’. Maar ‘Sybil’ had haar stoornis helemaal verzonnen. Wat zegt dat over al die patiënten die zich naar aanleiding van het boek ook lieten behandelen voor dezelfde ziekte?

 

 

‘Hattie spreidde haar dochters benen met een lange houten lepel, bond haar met haar voeten aan die lepel vast en hing haar dan ondersteboven aan het uiteinde van een lichtsnoer aan het plafond. Terwijl het kind daar bungelde, haalde de moeder ijskoud water om de blaas van haar dochter mee te spoelen.’ Dit fragment komt uit Sybil, een boek uit 1973 over een patiënt die in het echt Shirley Mason heet. Shirley groeide op in de jaren twintig en dertig in een klein stadje in het Midwesten van de Verenigde Staten. Een periode waarin ze, volgens het boek, door haar moeder gruwelijk werd misbruikt. Door die vreselijke gebeurtenissen is haar persoonlijkheid gesplitst. Soms is ze zichzelf, soms een van haar zestien alter ego’s. Haar ‘gewone Shirley-ego’ heeft geen bewuste herinneringen aan het misbruik. Maar wanneer ze in de jaren vijftig bij toentertijd internationaal vermaard psychiater Cornelia Wilbur in therapie gaat voor haar aanhoudende emotionele problemen, leert ze haar andere persoonlijkheden en haar ware verleden kennen. Het verhaal heeft een happy end: na jarenlange behandeling door Wilbur verwerkt Shirley haar trauma. Haar persoonlijkheden smelten samen tot een: die van haarzelf. Wilbur neemt daarop het initiatief om Shirleys levensverhaal te laten optekenen, en vraagt in de jaren zestig aan de journalist Flora Schreiber of zij dat wil doen. De drie vrouwen werken samen aan Sybil. Met succes: nadat het boek verschijnt wordt het een internationale bestseller, met wereldwijd meer dan tien miljoen verkochte exemplaren. De televisieverfilming is een klassieker. Op de avond dat hij voor het eerst werd uitgezonden, keek bijna een kwart van de Amerikaanse bevolking.

 

De enorme populariteit van Sybil had gevolgen. Want in het kielzog van de hype meldden zich in Europa en Noord-Amerika tienduizenden mensen met meervoudige persoonlijkheden. Bij de psychiaters kregen ze een warm onthaal. Terwijl Schreiber aan het boek Sybil schrijft, lobbyt Wilbur bij collega-psychiaters voor internationale erkenning voor meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS) als psychiatrische aandoening. Die erkenning komt in 1980, zeven jaar na het verschijnen van Sybil. Waar pre-Sybil slechts een handjevol gevallen van MPS bekend waren, kwamen er in in de jaren tachtig zoveel nieuwe patiënten met de stoornis bij dat sommigen spraken van een epidemie. Waar kwamen al die patiënten vandaan? Een mogelijke verklaring is dat er altijd al veel mensen met MPS waren, maar dat ze dankzij ‘voorbeeldpatiënt’ Sybil dachten: ‘He, dat heb ik ook. Laat ik naar een dokter gaan.’ Maar met die uitleg is een probleem. In het boek ‘Sybil exposed’ dat in najaar 2011 verscheen, onthult schrijfster Debbie Nathan dat Shirley Masons verhaal van A tot Z was gelogen.

 

We gaan terug naar mei 1958. Shirley, dan 35 jaar oud, was nu al vier jaar bij psychiater Wilbur in therapie om aan haar meerdere persoonlijkheden te werken. Wilburs carriere neemt dankzij de complexe problemen van haar patient een grote vlucht. Dankzij Shirley staat ze nu bekend als internationaal meervoudig persoonlijkheidsexpert. Shirley heeft minder geluk: ze voelt zich na jaren behandeling eerder slechter dan beter. Dus besluitt ze dat er iets moest veranderen. Ze schrijft Wilbur een brief, waarin ze zegt: ‘Ik zal niet zeggen dat er niets mis met me is. Maar het is niet wat ik je wilde laten geloven. Ik heb geen meerdere persoonlijkheden. Eigenlijk heb ik zitten liegen.’ Wilbur weigert deze bekentenis te accepteren. Haar internationale faam als psychiater hangt immers voor een flink deel af van haar behandeling van Shirley en haar bijzondere stoornis. Dus vertelt ze Shirleys dat haar bekentenis een onbewuste poging was om haar genezing te saboteren. Ze laat bovendien duidelijk doorschemeren dat Shirley zonder haar alter ego’s niet meer bij haar in behandeling mag blijven. Die gedachte kan Shirley niet aan. Ze us half verliefd op Wilbur. ‘Ik hou van je en ik zou alles voor je doen’, schreef ze eens aan haar psychiater. Bovendien is Shirley na jaren bijna fulltime in therapie te zijn geweest zowel emotioneel als financieel afhankelijk van Wilbur. Dus voegt Shirley zich wederom in de leugen van de meervoudige persoonlijkheden. Sterker nog: ze gooit er een schepje bovenop. Tot tevredenheid van Wilbur begint ze steeds ernstiger misbruikherinneringen ‘naar boven te halen’. Haar moeder zou lesbische orgieën met jonge tienermeisjes hebben gehouden in het bos en Shirley als klein meisje bijna hebben laten verdrinken in de graansilo van haar vaders schuur. Toen de journalist Flora Schreiber besloot om in samenwerking met Shirley en Wilbur het boek Sybil te schrijven, ontdekte ze vrij snel dat deze zaken nooit werkelijk gebeurd waren. Zo was er in het geboortedorp van Sybil helemaal geen bos. Bovendien was vaders schuur in werkelijkheid meer een kolenhok, dus beslist te klein voor een graansilo. Toch schreef Schreiber het boek, omdat het ‘emotioneel waar’ was. En dat was voor haar goed genoeg.

 

Mensen die in de jaren zeventig in de psychiatrie werkten, herinneren zich nog goed hoe de Sybilstorm losbarstte. ‘De Nederlandse vertaling van het boek kwam uit, en daarna begonnen ze binnen te komen, de mensen met meerdere persoonlijkheden. En niet enkele, maar echt met tientallen tegelijk’, vertelt een voormalig verpleegkundige. Nou is zo’n plotselinge opkomst van een aandoening die op dat moment veel in de media is geen onbekend verschijnsel. In 1967 bijvoorbeeld, waarschuwden kranten in Singapore dat er een uitbraak was van koro nadat verscheidene mensen varkensvlees hadden gegeten van een big die was ingeënt tegen varkenspest. Koro is een psychologische aandoening waarbij de patiënt denkt dat zijn penis zich zal terugtrekken in het lichaam, met bijbehorende paniek en angst om dood te gaan. Na de alarmerende krantenberichten kregen honderden Singaporezen koro. De epidemie werd pas een halt toegeroepen toen diezelfde kranten uitgebreid artsen begonnen te citeren die zeiden dat koro het gevolg was van angst, niet van besmet varkensvlees.

 

De koro-uitbraak in Singapore staat in de studieboeken als een klassiek geval van massahysterie. Zou er met de ‘uitbraak’ van meervoudige persoonlijkheden hetzelfde aan de hand kunnen zijn? Sommige wetenschappers denken van wel. Zij gaan ervan uit dat MPS geen echte psychiatrische aandoening is, maar een modeziekte. Hersenonderzoek steunt die lezing. Het brein van iemand met MPS is abnormaal op dezelfde plekken als waar het brein van een Londense taxichauffeur of geoefende muzikant verschilt van een gewoon brein, schrijft Debbie Nathan. Bij die laatste twee groepen neemt men aan dat hun ‘afwijking’ komt doordat ze supergetraind zijn in het onthouden van grote hoeveelheden ingewikkelde informatie, zoals het stratenplan van Londen of complexe muziekstukken. Dat de hersenen van iemand met MPS er net zo uit zien, is een aanwijzing dat deze patiënten bewust of onbewust experts zijn geworden in het onthouden van het wel en wee van al hun alter ego’s. Iets wat natuurlijk niet zou hoeven als er echt meerdere personen in iemands hersenpan zouden huizen.

 

Dat meervoudige persoonlijkheidsstoornis een modeziekte is, wil niet zeggen dat de mensen die eraan lijden kwaadwillende leugenaars of fantasten zijn. In haar bekentenisbrief aan dr. Wilbur maakt ook Shirley duidelijk dat ze wel degelijk ernstige psychische problemen heeft: ‘Ik probeerde je te laten zien dat ik voelde dat ik hulp nodig had.’ Dat mensen een modeziekte hebben, en zelfs mensen als Shirley die een stoornis bij elkaar verzinnen, lijden echt. Verschillende wetenschappers kwamen tot de conclusie dat mensen die psychisch in de moeilijkheden zitten, volledig onbewust de neiging hebben om hun nood in een vorm te gieten die hen verzekerd van hulp. Journalist Ethan Watters schrijft hier in zijn boek Crazy like us over. Elke cultuur heeft wat hij noemt een symptom pool; een collectie stoornissen die als echt en ernstig te boek staan, en die dus garanderen dat degene die eraan lijdt aandacht en indien mogelijk genezing krijgt. Deze theorie verklaart hoe stoornissen kunnen komen en gaan. Vandaag de dag lijdt er bijvoorbeeld niemand meer aan hysterie, terwijl het aan het eind van de negentiende eeuw heel gebruikelijk was dat psychische nood die vorm aannam, inclusief spontane verlamming en kronkelen met het lichaam. Watters geeft ook een moderner voorbeeld van een ziekte die plotseling opkwam en afnam. Aan het begin van de jaren negentig ging in de media het hardnekkige gerucht dat prinses Diana leed aan boulimia, een stoornis met enorme eetbuien van voedsel dat daarna weer uitgebraakt of weggelaxeerd wordt. In dezelfde periode, zo schrijft Watters, zie je dat het aantal mensen met boulimia enorm stijgt. Na 1997, het jaar dat de prinses overleed, nam het boulimiapatiënten even hard af.

 

Er zijn ondertussen bijna dertig jaar voorbij sinds Sybil verscheen. Hoewel karakters met meervoudige persoonlijkheden nog steeds nu en dan voorbij komen in films en televisieseries is de echte hype overgewaaid. Zoals verwacht is daarmee het aantal mensen met alter ego’s ook flink afgenomen.Wat rest is het verhaal van hoe een gewetenloze psychiater met behulp van een mediahype een nieuwe psychiatrische stoornis creëerde op basis van leugens en bedrog. Het heeft maar weinig mensen goed gedaan, en zeker haar patiënt Shirley niet. Na haar ‘genezing’ in 1965 ging toen 42-jarige Shirley aan de slag als kunstdocent aan het kleine Rio Grande College in Ohio. Ze had het naar haar zin en voelde zich gelukkig. Helaas voor haar lekte kort na het verschijnen van het boek Sybil haar werkelijke identiteit uit. Ze zag zich gedwongen haar baan en vriendschappen op te geven, en begon een soort semi-kluizenaarsbestaan waarin ze vrijwel elke dag doorbracht in het huis van haar ‘levensgezel’ Wilbur. Ze verzorgde Wilbur nadat die in 1992 een beroerte kreeg. Zes jaar nadat haar psychiater en vriendin gestorven was, kreeg Shirley te horen dat ze zelf uitgezaaide borstkanker had. Ze besloot zich niet te laten behandelen en stierf in 1998, in armoede en zonder vrienden of familie om zich heen.

 

Meer lezen:

 

Ethan Watters. Crazy Like Us: over de innige verhouding tussen cultuur en psychiatrie. Free Press, New York, 2010.

 

Debbie Nathan. Sybil Exposed: hoe het echt zat met ’s werelds meest beroemde patient met meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Free Press, New York, 2011.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het alternatieve psychotherapiecircuit heeft een onschuldig imago. En dat is niet altijd terecht. Sommige technieken die ‘helers’ gebruiken om in de jeugd van hun cliënten te graven, kunnen valse herinneringen laten ontstaan. En dat leidt tot niets dan ellende.

Het begon met een droom over incest. Zo’n nachtmerrie hoeft natuurlijk niets te betekenen, maar voor Marieke is het de start van een lange zoektocht naar de waarheid. Ze twijfelt, vertelt ze aan haar broer. Ze kan het eigenlijk niet geloven, weet niet wat werkelijkheid is en wat fantasie. Is er in mijn jeugd iets gebeurd dat zo erg is dat ik de herinnering eraan volledig heb verdrongen? Ben ik misbruikt?

Marieke (37) zoekt hulp in de alternatieve hoek. Een osteopaat, een hypnotherapeut, een holistisch heler. Daar komt ze vaker. Ze heeft drie moeizame zwangerschappen achter de rug. Als tiener was ze depressief en had ze een vriendje dat seksueel gewelddadig was. ‘Daar heeft ze eigenlijk nooit over willen praten’, vertellen haar ouders, Rik en Anja. En hoewel ze het lastig vinden, geven ze toe dat de relatie met hun dochter stroef was. Ze moeten toekijken terwijl Marieke afstand neemt van haar familie, en steeds meer toenadering zoekt tot haar alternatieve therapeuten.

Een van die therapeuten is Rob Derksen, coach en oprichter van de holistische stichtingen Het Elfenlicht en De Zuil Vitalisering. Vrijwel alle psychische problemen hebben hun oorzaak in de jeugd, denkt hij. Pas als je de emoties van toen weer doorleeft, kan je ziel genezen. Ook stoornissen die door de wetenschap als ongeneeslijk worden gezien, zoals schizofrenie en autisme, zijn op die manier te helen, meent Derksen. In de holistische wereld kijken veel mensen er zo tegenaan. De arrogante wetenschap gaat ervan uit dat alternatieve therapeuten niet weten waar ze mee bezig zijn, zegt hij. ‘Wetenschappers denken dat hun manier de enige juiste manier is. En dat vind ik juist weer erg gevaarlijk en te beperkend.’

‘Ik heb een vermogen meegekregen dat ik intuïtief aanvoel wat ik moet doen’, zegt Derksen over zijn werk als heler. ‘Ik krijg dan beelden of gevoelens binnen. Net alsof ik weet vanuit mijn hart, hé, er is hier een thema met misbruik of zoiets.’ Dat gevoel deelt hij met de cliënt. Vervolgens gebruikt hij een keur aan methodes om die moeilijke jeugdherinneringen aan het licht te brengen. Zelf noemt hij regressietherapie als voorbeeld: ‘Je brengt iemand in wat sommigen een trance of hypnosetoestand noemen. En dan neem je iemand mee in wat er naar boven komt.’ In zijn sessies haalt Derksen zelfs gebeurtenissen naar boven waar iemand voordat die in therapie ging helemaal geen herinnering aan had. Zo had hij een cliënte die geen relaties aan durfde te gaan met mannen. Door ’te werken op dat gedragspatroon’ kwamen ze erachter dat de vrouw was misbruikt door haar broer, zegt hij. ‘Dus dat kan zo ver gaan dat je het helemaal verdringt en dat je het gewoon vergeet.’

Terwijl Derksen in al zijn welwillendheid denkt dat hij op deze manier zijn cliënten helpt genezen, doet zijn aanpak bij geheugendeskundige Elke Geraerts alle alarmbellen afgaan. Geraerts, verbonden aan de Erasmus Universiteit, doet al jaren onderzoek naar het gemak waarmee ons geheugen gefopt kan worden, zodat we iets gaan geloven dat nooit is gebeurd. Ze ziet in haar werk regelmatig mensen die valse herinneringen hebben opgedaan onder invloed van een foute therapeut. Van Derksens aanpak krijgt ze het benauwd; geconfronteerd met het feit dat hij in de afgelopen tien jaar al meer dan vierduizend mensen heeft behandeld, snakt ze hoorbaar naar adem. ‘Het is vrij onwaarschijnlijk dat wanneer je in therapie lang gaat sleutelen en trekken, die herinneringen accuraat zijn’, zegt Geraerts. ‘Op een bepaald moment kun je niet meer onderscheiden wat de therapeut je heeft doen inbeelden versus wat er echt is gebeurd in je kindertijd.’ Van hypnose is aangetoond dat het vaak tot valse herinneringen leidt. Droominterpretatie idem dito. De aanpak van Derksen noemt ze ‘uit den boze’.

Herinneringen liggen niet vast in je brein, zoals gegevens op een harde schijf. Integendeel: je geheugen is veranderlijk en schrikbarend gemakkelijk te manipuleren. Sinds de jaren negentig is vele malen aangetoond dat met suggestie relatief eenvoudig valse herinneringen te creëren zijn. Geraerts liet in haar experimenten mensen geloven dat ze ziek waren geworden na het eten van eiersalade of dat ze waren ontvoerd door ruimtewezens. Zo’n valse herinnering is hardnekkig. In de vakbladpublicatie van Geraerts’ eiersalade-onderzoek staat te lezen dat de herinnering leidde tot ‘significant gereduceerde consumptie van sandwiches met eiersalade, zowel direct als vier maanden na de valse suggestie.’

Psychologen creëren zo’n valse herinnering door iemand aan het handje door de nepherinnering te leiden: ‘Je bent in het ruimteschip. Stel je dat eens voor. Wat zie je?’ Die methode komt bijna precies overeen met de manier waarop alternatieve therapeuten tijdens een regressiesessie hun cliënt door hun jeugd leiden. In de experimenten werkt de techniek bij ongeveer een op de drie deelnemers; bij hen ontstaat er daadwerkelijk een valse herinnering. Dit zijn meestal mensen die van zichzelf al fantasierijk en suggestibel zijn, aldus Geraerts. Rik en Anja herkennen hun dochter in die omschrijving. Marieke was altijd al gemakkelijk te beïnvloeden, vertellen ze.

Rik en Anja denken dat hun dochter vooral beïnvloed werd tijdens intensieve meerdaagse cursussen in het alternatieve circuit die Marieke veelvuldig volgde. Daar is ze, onder begeleiding van onder andere Rob Derksen, dieper gaan graven in haar jeugd, haar dromen, haar herinneringen, vermoeden haar ouders. Ze deelde wat ze daar meemaakte met haar moeder. Die vertelt met zichtbare afkeer over de groepsdruk: ‘Een aantal keren vertelde Marieke trots hoe er bij cursisten ‘doorbraken’ werden geforceerd. Na urenlange druk van de therapeut vertelde de cursist dan uiteindelijk over haar trauma. Zo was er een incestslachtoffer dat per se moest praten over haar verleden. Toen ze dat te moeilijk vond, ging de groep aan haar trekken en tegen haar schreeuwen, net zo lang tot ze haar verhaal deed. Dat vind ik eng.’

Hoewel Derksen in alle toonaarden ontkent suggestief te werken, geeft hij toe dat hij groepsdruk inzet om bij mensen een doorbraak te forceren. ‘Dat kan heftig zijn’, zegt hij. Hij maakt ook met regelmaat mee dat er meerdere incestslachtoffers in een cursusgroep blijken te zitten: ‘Dat mensen voor het eerst zeggen: ik heb ook zoiets meegemaakt maar ik had het ver verdrongen.’ Zelf ziet Derksen dat als een gunstige uitkomst van de cursus. Maar uit psychologische experimenten blijkt dat valse herinneringen niet alleen kunnen ontstaan onder invloed van een suggestieve therapeut, maar ook onder invloed van mede-groepsleden, zegt Elke Geraerts. Ze vertaalt die bevindingen naar groepssessies waar onder druk aan misbruikherinneringen wordt getrokken: ‘Sommige mensen die al wat gemakkelijker meegaand zijn of die neiging tot fantasie hebben, kunnen dan inderdaad gaan geloven dat zij ook misbruikslachtoffer zijn.’

Marieke raakt er ondertussen steeds meer van overtuigd dat zij zo’n slachtoffer is. Ze besluit haar oudste dochter mee te nemen naar Derksen, om erachter te komen of opa ook iets met het meisje heeft gedaan. ‘Onze kleindochter heeft niets gezegd’, vertelt Anja, ‘maar Rob had met zijn helderziendheid wel van alles geconcludeerd. Dat opa wel opgewonden was geraakt, maar niet aan haar had gezeten.’

‘Ik vind het schrijnend’, zegt Elke Geraerts. ‘Ik vind dat dit soort therapeuten hun beroep niet mogen uitoefenen. Een dokter die op een hele rare manier mensen zieker maakt, mag immers ook niet blijven werken. Hetzelfde zou het geval moeten zijn voor die alternatieve therapeuten.’ Tegelijkertijd wil ze benadrukken dat foute therapiemethodes niet zijn voorbehouden aan het alternatieve circuit. ‘Zelfs mensen die een reguliere opleiding tot psycholoog hebben gevolgd gaan zich soms ook te buiten aan dit soort wanpraktijken. Maar ik denk wel, ook al zijn er geen cijfers van, dat het met name die alternatieve therapeuten zijn. Die denken dat ze als het ware voor god kunnen spelen en vinden zichzelf heel speciaal, en dat leidt tot de meeste ellende, ja.’

Voor Anja en Rik begint de ellende pas echt als de bom barst. Na jaren aan alternatieve therapie beschuldigt Marieke haar vader en haar broer van seksueel misbruik. Terwijl moeder familie bezocht in het buitenland, zou papa zich aan zijn beide kinderen hebben vergrepen. In eerste instantie zegt Marieke dat het maar een enkele keer was gebeurd, toen ze zes was. Nog wat later begint ze te vertellen dat haar broer haar later bijna dagelijks misbruikte. ‘We willen niet herhalen wat ze allemaal precies zei, waar ze haar vader en broer allemaal precies van beschuldigde’, vertelt Anja. ‘Het was zo walgelijk, zo vulgair…’ Ze valt stil, Rik vervolgt: ‘Ik dingen met haar hebben gedaan, zou mijn zoon misbruikt hebben en dat zij dan moest kijken…’ Anja valt hem in de rede: ‘Rik, stop alsjeblieft. Genoeg.’

Anja zag zich in een onmogelijke positie geplaatst. ‘Toen ik het hoorde was ik zo geschokt, dat ik dacht: ik leef met een beest. En dán moet je je partner ondervragen. Want je moet duidelijkheid hebben. En ik had Marieke beloofd dat ik alles tot op de bodem zou uitzoeken. Je móét wel twijfelen aan je man en zoon, als je dochter zoiets zegt.’ Maar de feiten in Mariekes verhaal bleken niet te kloppen. Anja was niet in het buitenland geweest in het jaar dat haar dochter zes was. Het is bijna onvoorstelbaar dat de forse mishandelingen die Marieke zich herinnerde toentertijd door niemand gezien zijn. Na een loodzware periode concludeert Anja dat de dingen die Marieke zich is gaan herinneren niet echt gebeurd kunnen zijn.

Dat maakt de pijn er niet minder om. Anja twijfelt er niet aan dat haar dochter echt lijdt. ‘Voor Marieke waren de herinneringen levensecht. Ik denk dat ze zwaar getraumatiseerd was toen ze het ons allemaal vertelde.’ De suggestieve methodes die zo gebruikelijk zijn in het alternatieve circuit hebben in deze familie alleen maar slachtoffers gemaakt. Anja vervolgt: ‘Soms vraagt een buurvrouw waarom Marieke nooit meer komt. Wat zeg je dan? Je leeft met een geheim dat het jouwe niet is. Nu zeggen we maar dat ze bij een sekte zit en heeft gekozen om zonder ons verder te gaan met haar leven. Onze familie is uit elkaar gescheurd.’

(Om privacyredenen zijn de namen Marieke, Anja en Rik gefingeerd)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.