We rollen nog net geen rode loper uit, en er is ook geen champagne. Maar verder is er bijna niets dat we niet willen doen om meer mannen voor de basisschoolklas te krijgen, zo las ik afgelopen woensdag in deze krant. Meer geld, betere carrièreperspectieven, meer status, minder knippen en plakken met olijke kleutertjes – van CNV Onderwijs mag er in de zoektocht naar meer meesters heel veel op de schop.
Want meester zijn moet weer léúk worden. Een mannelijke gymleraar vertelde er nog geruststellend bij dat juffen in de lerarenkamer heus niet altijd over vrouwenonderwerpen praten. Ze hebben het ook weleens over vakantie, bijvoorbeeld. Het zijn net mensen.
De reden voor deze meest recente uitbarsting van meester-enthousiasme is dat nog slechts een erbarmelijke 12 procent van de pabo-bevolking man is. Naar de gevolgen van deze ontwikkeling is nooit onderzoek gedaan, meldde het krantenbericht, maar betrokkenen vinden dit mannentekort een groot probleem, onder andere omdat jongens zo geheel gespeend blijven van geslachtelijk goed passende rolmodellen. (Overigens is dat ‘nooit onderzoek’ niet helemaal juist. In 2004 concludeerde het onderzoeksinstituut ITS op basis van een analyse onder 60.000 leerlingen: ‘Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.’)
Hoe anders gaat het wanneer vrouwen in een bepaalde beroepsgroep goeddeels ontbreken. Neem de ondervertegenwoordiging van dames in de hoge bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Toen het Europees Parlement deze zaak afgelopen november met een quotumvoorstel een zetje in de goede richting gaf, was de kritiek niet van de lucht. Het gebrek aan topvrouwen was vooral een kwestie van ongelukkige vrouwelijke keuzes, heette het, zoals een onwil om een carrièrelang meer dan zestig uur per week te werken. Een volkomen particulier probleem van de individuele vrouw dus, dat ze zelf maar moet oplossen door zich beter te schikken naar de mores van de ratrace. Geen bijna-champagne voor haar. Zeker niet iets om een compleet arbeidssituatie voor op de schop te nemen.
Dit patroon komt vaker voor: hebben mannen of jongens een akkefietje, dan wordt dit al snel verheven tot een Probleem van Nationale Importantie. Te paard! Commissies! Meer geld! Maar zit vrouwen of meisjes iets dwars, dan moeten ze zelf maar hun weg uit het moeras zoeken.
Een voorbeeld. De jongenscrisis – u weet wel, het idee dat onze boys met al hun rouwdouwerigheid niet goed passen in die gefeminiseerde samenleving met overal juffen en taal en stilzitten, waardoor ze onderpresteren op school – staat al jaren heel hoog op de politieke en wetenschappelijke agenda. De boodschap is steeds dat de school, de kinderopvang, de ganse samenleving zich moet herinrichten om beter bij deze jongens te passen. Gescheiden lessen, meer meesters, ander lesmateriaal, meer ruimte voor lichamelijke activiteit in de klas, geen plan is te mal.
Maar nu blijkt er ook een meisjescrisis te zijn: ze hebben te weinig zelfvertrouwen. Volgens het recent verschenen boek ‘The confidence code’ is dit een van dé oorzaken voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere regionen van de arbeidsmarkt. De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly merkt op dat ook dit als privéprobleem wordt gezien: het is een issue dat vrouwen zelf moeten overwinnen. En ook al zijn er wetenschappelijke aanwijzingen dat meiden met veel meer zelfvertrouwen aan hun schoolloopbaan beginnen dan dat ze hem besluiten, ik voorspel dat de cavalerie der onderwijswijsverandering deze keer niet uitrukt.
Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens op etnisch gebied. Hoewel zorgen over voornoemde jongenscrisis oorspronkelijk zwarte, vaderloze jongens in Amerikaanse achterstandswijken betrof, gaat dit debat zowel daar als hier tegenwoordig vrijwel exclusief over witte Vinex-jongens. Wanneer gekleurde jongens het niet goed doen op school, uitvallen, op straat rondhangen of anderszins uit de pas lopen, zegt niemand: ach, ja, boys will be boys. Laten we deze baldadige knullen als maatschappij wat meer de ruimte geven. In tegendeel: ze vallen al gauw in de categorie kut-Marokkaan (dixit Rob Oudkerk) die vernederd moet worden (dixit Hans Spekman).
Zelf ben ik een groot voorstander van meer ruimte voor balddadige rouwdouwers. En van meer meesters voor de klas. Diversiteit, olé! Champagne! Kom maar op met die samenlevingsbrede rode loper! Maar doe dit dan ook voor onzekere meisjes, gestrande op-weg-naar-de-topvrouwen en kut-Marokkaantjes. Gooi van alles op de schop voor iedereen, niet enkel wanneer witte jongens of mannen ondergesneeuwd dreigen te raken. Want dat is het tegenovergestelde van diversiteit: een bevestiging dat een witte man voor veel te veel beleidsmakers nog steeds de meeste waarde heeft.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.