dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het gaat niet goed met de jongens, waarschuwen gedragswetenschappers als Jelle Jolles en Louis Tavecchio: op de basisschool doen ze het slechter dan de meisjes, in het voortgezet onderwijs vallen ze vaker uit en bij het aanmelden voor hbo of universiteit zijn ze in de minderheid. Voltrekt zich een onderwijskundig drama? Of valt het allemaal wel mee?

Volgens Tavecchio (hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en schrijver van het boek Opvoeding als spiegel van de beschaving) begint het probleem zelfs al voor de basisschool. Vanaf het moment dat een klein jochie naar de kinderopvang gaat, wordt hij meer dan 90 procent van de tijd daar omringd door vrouwen. En niet alleen ontbreekt het de jongens daardoor aan mannelijke rolmodellen, de leidsters doen hen ook tekort. Ze roepen jongens bijvoorbeeld te snel tot de orde als ze druk zijn, stoeien, rennen of onderzoekend gedrag vertonen. Uit een klein eigen onderzoek concludeert Tavecchio dan ook dat de jongens zich minder goed hechten aan de leidsters dan de meisjes. Duits onderzoek steunt hem hierin. Op de basisschool, waar ondertussen een forse meerderheid van de leerkrachten vrouw is, zet dit probleem zich voort. Feminisering van het onderwijs, zo meent Tavecchio, doet de jongens al vroeg in hun schoolloopbaan de das om.

Driessen en Doesborgh zijn hier niet van overtuigd. Al in 2004 signaleerden zij dat er meer juffen dan meesters waren op de basisschool, en dat dit mogelijk reden was tot zorg. Daarom analyseerden ze – in een allesbehalve klein onderzoek – de gegevens van 60.000 leerlingen, om antwoord te vinden op de vraag of jongens het inderdaad zo veel slechter deden met een vrouw voor de klas. Hun conclusie is helder: “Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.”

Niet de lerares, maar de inhoud
Hoogleraar psychologie aan de Vrije Universiteit, Jelle Jolles, is het hiermee eens. Volgens hem is de feminisering van het onderwijs niet de reden dat de jongens achterblijven bij de meisjes. In plaats daarvan wijst hij de lesmethodes aan als schuldige. “Het onderwijs is de laatste decennia taliger geworden, in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. Dat ligt niet aan de vrouwelijke leerkrachten: de inhoud is veranderd,” zegt Jolles in een interview met VU Magazine.

Waarom is dat taliger onderwijs kwalijk? Volgens Jolles omdat de hersenen van jongens daar minder goed mee om gaan dan die van de meisjes. “Op het gebied van taalvaardigheid lopen jongens achter op meisjes.” En het zelfstandige karakter van het studiehuis op de middelbare school past beter bij de meiden dan bij de jongens. Jolles: “Het pedagogisch klimaat op school en thuis heeft tegenwoordig minder structuur. En juist die hebben vooral jongens nodig om goed te kunnen zien welke prioriteiten ze moeten stellen.”

Langzaam rijpende hersenen
Dat jongens het moeilijk hebben met dat gebrek aan structuur, is niet verrassend als je kijkt naar de ontwikkeling van het puberbrein, meent Jolles. De hersenstructuren die bij planning en verantwoordelijkheidsgevoel betrokken zijn, zijn nog niet volwassen. En het brein van een jongen ‘rijpt’ gemiddeld gezien ook nog eens langzamer dan het meisjesbrein. Geen wonder dus, dat de jongens ook in hun prestaties achterblijven bij de meiden.

Eveline Crone en Maurits van der Molen (allebei hoogleraar ontwikkelingspsychologie, zij aan de Universiteit Leiden, hij aan de Universiteit van Amsterdam) zetten hier echter grote vraagtekens bij. In een opiniestuk in De Volkskrant van 10 april 2010 constateren ze dat Jolles’ uitleg niet kan verklaren waarom het pas sinds kort is dat meisjes betere leerlingen zijn dan jongens. Tientallen jaren was dat andersom. “We mogen toch niet verwachten dat vroeger de hersenen van jongens eerder uitgerijpt waren?” vragen ze. Bovendien wijzen ze erop dat de verschillen tussen jongens en meisjes helemaal niet zo groot zijn. “Jongens en meisjes overlappen in sterke mate.”

Het valt wel mee
Die conclusie trekt Annemarie van Langen (verbonden aan ITS, een onderzoeksinstituut van de Radboud Universiteit Nijmegen) ook. Zij rondde in 2006 een rapport af naar het probleem met de jongens, en meldt op het eind dat het eigenlijk allemaal wel meevalt. Zo blijkt dat het verschil tussen jongens en meisjes “vele malen kleiner is dan die naar sociaal milieu en etniciteit. Anders geformuleerd: in de kansrijke sociaal-etnische milieus is geen sprake van een boys problem en de vraag is derhalve of het verstandig is de kwestie toch zo te benoemen.” Laten we eerst maar eens kijken of het probleem blijft bestaan, zegt zij. “Zet de inhaalslag van meisjes zich voort, of is deze het gevolg geweest van een emancipatiegolf die het maximale effect nu wel zo ongeveer heeft bereikt?”

Vier jaar later blijkt dat inderdaad het geval. Uit cijfers van de Jeugdmonitor van het CBS blijkt dat de meisjes hun voorsprong weliswaar behouden, maar dat die niet toeneemt. Het probleem met de jongens wordt dus niet groter. En internationaal gezien blijkt het – ondanks ons ‘jongensonvriendelijke’ studiehuis – helemaal wel mee te vallen met de achterstand van de jongens. In vergelijking met andere OESO-landen zijn “de verschillen tussen de seksen in Nederland vrijwel nihil als het gaat om deelname aan het onderwijs, terwijl in veel andere landen meisjes langer en hoger onderwijs volgen dan jongens.”

Niet achterover leunen
Vrijwel, maar niet helemaal. En dat betekent niet dat we achterover kunnen leunen, meent onder andere Tavecchio. Samen met coach Lauk Woltring reageerde hij op het opiniestuk van Crone en Van der Molen, eveneens in de Volkskrant. Hoewel hij niet veel goeds heeft te melden over het stuk van Crone en Van der Molen (“onjuist, diskwalificerend en weinig respectvol”, noemt hij het), is hij het met hen eens dat niet alle puzzelstukjes van het probleem in het brein te vinden zijn. Ook de opvoeding en de omgeving van de scholieren speelt een grote rol. “Lange tijd ontbrak voor veel meisjes het perspectief op een baan waarvoor leren zín had,” schrijft Tavecchio. Maar nu is dat anders en dus heeft het jongenstalent een extra zetje nodig. “De vraag is wat we gaan doen aan de achterblijvende ontwikkeling van jongens en hun talenten, natuurlijk zonder meisjes in hun ontwikkeling te benadelen.”

En daarmee komen we bij één ding waar alle wetenschappers het wel over eens zijn: dat stimuleren van jongenstalent doe je niet door op school de seksen te scheiden. In een klas zonder meiden presteren de jongens namelijk slechter dan in een gemengde klas (ironisch genoeg zijn de meisjes zonder jongens iets beter af). Wat volgens Jolles wellicht wel werkt, is om klassen wat minder rigide samen te stellen op leeftijd, en meer op ontwikkelingsniveau: “Dan zitten bij bepaalde vakken wellicht jongere meisjes bij oudere jongens en andersom.” Of de oorzaak nu ligt in de opvoeding, het brein, de sociale omgeving of een combinatie – op die manier is het niet erg als jongens wat langzamer zijn met taal. En het biedt ook nog een oplossing voor een ander probleem waar het onderwijs al lang mee kampt: het feit dat zo weinig meisjes op school kiezen voor wiskundevakken. Jolles: “De ook bij meisjes aanwezige ‘natuurlijke talenten’ in wiskunde kunnen dan beter tot ontwikkeling komen.” Twee onderwijskundige vliegen in één klap.


De cijfers van de CBS Jeugdmonitor
Uit deze grafiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de jongens weliswaar iets vaker de school vroegtijdig verlaten dan meisjes, maar dat het j/m-verschil niet groter wordt.

boyproblem1

Hetzelfde geldt voor het aantal leerlingen dat een vwo-diploma haalt. Hier liggen de meisjes voor op de jongens, maar ze lopen niet verder uit.

boyproblem2

Dit artikel verscheen in 2010 op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In elke periode in ons leven zijn we seksueel actief: zelfs bij foetussen zien wetenschappers ‘masturbatieachtige bewegingen’. Onze seksuele ontwikkeling groeit langzaam maar gestaag, net als een boom. Elke levensfase voegt zijn eigen ring van ervaringen, gewoontes en activiteit toe aan de stam. Ontdek zelf welke ‘ringen’ een mensenleven kent, door met je muis op de gekleurde boomringen hieronder te klikken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zonder orgasme bereikt het zaad van een man nooit de baarmoeder. Maar waarom kunnen vrouwen eigenlijk klaarkomen? Volgens sommige wetenschappers is het vrouwenorgasme nutteloos: een evolutionair ongelukje. Maar klopt dat wel?

Bij mannen is het simpel: een orgasme is nodig om het zaad van bal naar baarmoeder te krijgen. Zonder die heerlijke spiersamentrekkingen blijft het sperma waar het is, vindt er dus geen bevruchting plaats en blijf je achter zonder nageslacht – een onoverkomelijk evolutionair nadeel. Bovendien is het genot dat een orgasme veroorzaakt handig, want het zorgt ervoor dat mannen vrijwel altijd bereid zijn tot seks. Zou seks voor de mannen niks aan zijn, dan zou het voor de vrouwen een hele toer zijn om ze tijdens hun vruchtbare periode te bewegen tot een vrijpartij.

Het mysterieuze vrouwenorgasme
Het vrouwenorgasme is echter met een stuk meer mysterie omgeven. Als veel-seks-verzekering stelt het niet zoveel voor: veel vrouwen komen lang niet bij elke vrijpartij klaar en het vrouwenorgasme is geen voorwaarde voor een geslaagde bevruchting. Veel wetenschappers concluderen dan ook dat het vermogen van de dames om klaar te komen geen enkel nut heeft. Het is eerder een evolutionair oeps-momentje, dat we danken aan het mannelijk orgasme.

De inmiddels overleden evolutiebioloog Stephen J. Gould is één van de wetenschappers die dit denken. Hij vergelijkt het vrouwenorgasme met de mannentepel: hoewel het een volstrekt nutteloos ding is, zit het niet in de weg bij de strijd om te overleven. Daarom was er geen reden voor de natuur om actief aan de slag te gaan met het wegwerken van de mannentepel of het vrouwenorgasme. Gewoon lekker laten zitten lag meer voor de hand, zeker als je je realiseert dat alle embryo’s in de eerste weken van een zwangerschap lichamelijk precies hetzelfde zijn. Dat geldt ook voor hun geslachtsdelen. Pas na een week of zes beginnen de jongetjes zich van de meisjes te onderscheiden. Daardoor delen ze een groot deel van hun ‘bouwplan’ – waaronder tepels en de mogelijkheid om klaar te komen bij de seks.

Het upsuck-mechanisme
Maar niet iedereen denkt dat het vrouwenorgasme een soort verrukkelijk ongeluk was. Bob Naghtigall, gynaecoloog aan de Universiteit van California in San Fransisco, houdt de optie open dat het vrouwenorgasme toch nuttig is bij de bevruchting. Een groot onderzoek is nooit gedaan, weet hij, maar hij houdt het voor mogelijk dat de samentrekkingen van de klaarkomende baarmoeder “potentieel handig zouden kunnen zijn bij het spermatransport.” Dat zou ongeveer zo in zijn werk moeten gaan: als een vrouw klaarkomt terwijl er sperma in haar vagina zit, dan trekt de baarmoedermond op zo’n manier samen, dat ze zichzelf als het ware in het sperma dipt en wat van het zaad mee naar binnen trekt – een mechanisme dat in het Engels oneerbiedig bekend staat als upsuck.

Het idee voor het upsuck-mechanisme gaat al mee sinds het eind van de negentiende eeuw, toen de overenthousiaste arts Joseph Beck het zuigen van de baarmoedermond zelf waarnam. Zijn proefpersoon was een 22-jarige blondine die, zo schrijft hij, niet alleen last heeft van acné, maar ook van een baarmoeder die zo verzakt is dat ze een beetje uit haar vagina piept, zodat eventuele upsuck duidelijk zichtbaar is. Nadat hij de baarmoeder met zijn vinger heeft gestimuleerd, ziet hij hoe “de baarmoedermond zichzelf meer dan drie centimeter opende en vijf tot zes keer achter elkaar ‘naar adem hapte’…”. Dit alles, zo merkt hij op, deed hem een beetje denken aan de mond van een bluppende vis. Latere onderzoeken hadden de grootste moeite dit spectaculaire resultaat te repliceren, en daarom blijft het vooralsnog onzeker of het upsuck-mechanisme bestaat en of het vrouwenorgasme nut heeft bij de bevruchting.

Rijke man, meer lol
Maar zelfs als het klaarkomen van de vrouw niet helpt bij spermatransport, kan het damesorgasme toch een functie hebben. Bioloog Randy Thornhill ontdekte dat vrouwen vaker klaarkomen als ze seks hebben met een aantrekkelijke man. Onder aantrekkelijk verstaan we in dit geval zowel het subjectieve oordeel (“ben ik in bed gekropen bij een knap heerschap?”) als de mate van symmetrie in het lichaam en gezicht van de man. Symmetrie staat in de evolutiebiologie bekend als een aanwijzing dat iemand genetisch in orde is en bovendien geen enge, misvormende ziektes heeft gehad. Zou het orgasme een manier zijn waarop het onderbewustzijn van de vrouw haar vertelt dat het met haar minnaar wel snor zit?

Daar lijkt het wel op. Thomas Pollet en Daniel Nettle van Newcastle University vroegen Chinese vrouwen hoe vaak ze klaarkwamen als ze met hun man vreeën. Nadat ze hadden gecompenseerd voor zaken als gezondheid, geluk, opleidingsniveau en ‘verwestering’, bleek het inkomen van de man de grootste rol te spelen in de hoeveelheid orgasmes. Dit delen de Chinese vrouwen overigens met de Japanse makaak: de aapdames van deze soort vertonen het vaakst orgasmeachtig gedrag als ze seks hebben met een mannetje met een hoge status.

Het orgasmesignaal
Het feit dat je een orgasme krijgt is dus een belangrijk signaal voor de vrouw zelf – een conclusie die nog eens bevestigd wordt als je kijkt hoe het er tijdens het vrijen precies aan toegaat in een vrouwenbrein. Gert Holstege, van de Rijksuniversiteit Groningen, stopte twaalf vrouwen in een hersenscanner en vroeg toen hun partners om ze te vingeren tot ze klaarkwamen. De meeste vrouwen kostte dat enige moeite: de situatie was niet bepaald romantisch en naar alle waarschijnlijkheid voelden ze zich bekeken (wat natuurlijk enigszins terecht was, aangezien Holstege en co op dat moment in hun brein koekeloerden). En dit was daar te zien: de hersengebiedjes die betrokken zijn bij angst, waren ook nu actief. En, zo ontdekte Holstege, totdat die gebiedjes weer uitgingen, konden de partners stimuleren tot ze een ons wogen, maar klaarkomen deed de vrouw niet.

Een vrouw krijgt dus alleen een orgasme als ze geen angst voelt. Bovendien werpt het vrouwenbrein nog meer barrières op voordat er genoten kan worden. Zo zit er in de temporaalkwabben een netwerk van hersencellen dat, als het actief wordt, de communicatie tussen de geslachtsdelen en je gevoel van opwinding in de war gooit. En daarnaast moet een vrouwenbrein nog ‘toestemming’ geven voor een orgasme: als de prefrontale cortex – waar je planning, logica en ratio zit – niet meewerkt, wordt het niks.

Een bijzonder geslaagd ongeluk?
Kortom: voordat een vrouw klaarkomt, moet er aan een uitgebreide reeks voorwaarden voldaan worden. Die voorwaarden hebben iets met elkaar gemeen: samen zijn ze een soort ‘checklist’ waarmee je kunt controleren of je wel goed bezig bent. Heb je seks met iemand die knap is? Gezond? Voldoende status heeft? Je niet bang maakt? Staat je verstand er ook achter? Pas als het antwoord op al die vragen ‘ja’ is, volgt er een orgasme. En met dat orgasme volgt een stroom oxytocine, een hormoon dat ervoor zorgt dat je je nog meer verbonden voelt met je minnaar dan eerst. Als een soort bevestiging dat je de juiste keuze hebt gemaakt.

Nu de hamvraag. Zou zoiets ingewikkelds echt ontstaan zijn om vrouwen een soort onbewuste leidraad te geven over hun minnaar? Of is het vrouwenorgasme toch een toevalligheid, ontstaan omdat vrouwen de basis van hun apparatuur delen met mannen? Op die vraag krijgen we waarschijnlijk nooit antwoord. De kwestie of het vrouwenorgasme nutteloos is, is gemakkelijker. Vanuit psychologisch oogpunt is antwoord zonder meer: allesbehalve. Het nut voor de partnerkeus is daarvoor te groot. Biologisch gezien zijn er twijfels: het is onzeker of het vrouwenorgasme bijdraagt aan de bevruchting. Echt uitmaken doet het nu niet meer. Want zelfs als het vrouwenorgasme een evolutionair ongelukje is, is het misschien wel het meest geslaagde ongelukje ooit.


Nog een mysterie: de G-spot
Naar verluidt zit er in een vrouwenvagina een plekje dat supergevoelig is en – bij de juiste aanraking – kan zorgen voor een soort superorgasme. Eén van de eerste wetenschappers die erover schreef was Ernst Gräfenberg, en aan hem dankt het plekje dan ook zijn naam: de Gräfenberg-spot of kortweg G-spot. Hij zit volgens de meeste lezingen ongeveer drie centimeter van de vaginamond, aan de voorkant. De meeste kans om hem te vinden, volgens seksuologen, heb je als je een wijsvinger in de vagina steekt en een soort ‘kom eens hier’-beweging maakt. Het is waarschijnlijk het best bestudeerde stukje vagina in de geschiedenis.

Gräfenberg zelf hield het plekje ook verantwoordelijk voor de vrouwelijke ejaculatie (squirten, in goed Nederlands). Dit zou bijvoorbeeld kunnen komen doordat er een klein kliertje zit, een soort vrouwelijke prostaat, dat bij aanraking niet alleen zorgt voor genot maar ook voor een straaltje vocht. Een andere lezing is dat de G-spot een soort knooppunt van zenuwen is, net als de clitoris, waardoor weliswaar niet het ejaculeren maar wel het superorgasme verklaard zou worden.

Tijdens wetenschappelijke onderzoeken en autopsies is zo’n vrouwenprostaat of zenuwknoop nooit gevonden. Maar dat wil nog niet zeggen dat de G-spot niet bestaat. Een deel van de vrouwen heeft namelijk wel degelijk een supergevoelig plekje in haar vagina. De verklaring is alleen wat minder mysterieus, denken wetenschappers nu. Als een vrouw opgewonden wordt, zwelt haar clitoris op. Nu is de clitoris net een ijsberg: maar een heel klein deel ligt aan de oppervlakte. Het grootste deel van het zwellichaam ligt onder de huid. En dat deel begint bij hevige opwinding tegen de vaginawand aan te drukken. Door dat drukpunt te stimuleren, stimuleer je dus toch eigenlijk de clitoris en dat kan voor een orgasme zorgen. De G-spot is dus niets anders dan de plek waar de clitoris tegen de vagina duwt. Bijkomend inzicht: er is eigenlijk geen verschil tussen het clitoraal en vaginaal orgasme (sorry, Freud).

Dit artikel verscheen op donderdag, 29 april 2010 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vorige week kwam het vijfde Kinderen in Tel-rapport uit. Het nieuws was somber: ondanks alle inspanningen gaat het niet beter met de 200.000 kinderen die het al het allermoeilijkst hadden. Zij groeien nog steeds op in slechte wijken, onder slechte sociaal-economische omstandigheden. De gevolgen voor hun individuele ontwikkeling en kansen in het onderwijs zijn groot.

Ouders zijn enorm belangrijk voor het slagen of falen van hun kinderen. Niet alleen door hun genen, maar vooral door hun manier van opvoeden, hebben ze een enorme invloed op hoe goed hun kinderen het later doen op school en in de maatschappij. Als een kind succesvol is, dan hebben de ouders het goed gedaan. Loopt het fout met een kind, dan moet er achter de voordeur gekeken worden wat er mis is gegaan. Toch?

Volgens steeds meer wetenschappers is de opvoeding die je van je ouders krijgt een stuk minder belangrijk voor je latere succes dan we altijd aannemen. Eén van de factoren die we over het hoofd zien, is de buurt waarin je opgroeit.

De buurt bleef onderbelicht
Het was aan het begin van de jaren negentig dat Christopher Jencks en Susan Mayer betoogden dat de invloed van de buurt op de ontwikkeling van een kind onderbelicht is gebleven. Zo’n buurt bepaalt immers met welke kinderen je omgaat en welke voorzieningen er zijn. Bovendien, zo realiseerden zij zich, heeft een buurt een eigen sfeer en subcultuur. Wie eerst door een villawijk loopt en daarna door een achterstandsbuurt, kan de verschillen niet alleen zien, maar ook voelen.

Sindsdien mag de wijk zich in de belangstelling van een gestage stroom sociale wetenschappers verheugen. Al snel bleek dat kinderen die opgroeien in een wijk met veel arme, laagopgeleide mensen het op school slechter deden dan kinderen uit de rijke buurten. Ze scoorden bovendien lager op IQ-tests. En daar hielden de negatieve effecten niet op. Kinderen uit slechte buurten hadden later meer psychische problemen en vaker last van gezondheidsklachten.

Een ‘laagopgeleide’ cultuur in huis
Niet al die negatieve gevolgen komen echt door de wijk zelf. Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat ouders die ervoor kiezen om hun kinderen groot te brengen in een villawijk, er andere ideeën over opvoeding op na houden dan ouders die met hun gezin in een achterstandswijk wonen. Het is haast alsof laagopgeleiden een andere cultuur hebben thuis: er wordt anders met de kinderen gepraat, er zijn minder boeken, er wordt minder voorgelezen…

En dat maakt inderdaad verschil in de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden van hun kinderen, zo blijkt uit bijvoorbeeld een grootschalig onderzoek van de Britse wetenschapper Michael Marmot. Hij volgde meer dan 17.000 baby’s tot aan hun tienerjaren. Toen de kinderen twee waren, testte hij hen voor het eerst. Op basis van die scores pikte hij de echte hoogvliegers en de echte laagscoorders eruit om verder te volgen.

Wat bleek? Alle kinderen werden naarmate ze ouder werden wat gematigder in hun score: de slechten werden wat beter, de goede deden het wat minder. Maar de groep laagscoorders met rijke, hoogopgeleide ouders verbeterde veel meer dan de laagscoorders uit arme gezinnen. Tegelijkertijd zakte de score van de arme maar in eerste instantie zeer slimme kinderen veel verder dan die van hun rijke leeftijdsgenoten. Dit effect was zo sterk, dat vanaf het moment dat de kinderen zeven jaar oud waren, alle rijke kinderen in cognitieve vaardigheden hoger scoorden dan alle andere arme kinderen. Het inkomen en opleidingsniveau van papa en mama had ervoor gezorgd dat de zelfs domme welgestelde kinderen toch de hoogvliegers uit een arm nest hadden ingehaald.

IQ en status

Gebaseerd op de grafiek die verscheen in de New Scientist van 13 februari 2010.

Verhuizen naar graziger weiden
Veel van de verschillen die je vindt tussen kinderen uit rijke en achterstandswijken, komen eigenlijk door verschillen in de achtergrond van de ouders. Maar niet allemaal. Als je namelijk het effect van de sociaal-economische status van de ouders uit de mix haalt, dan blijft er nog steeds een verschil tussen goede en slechte buurten bestaan. Soms zelfs een groot verschil. En dat was voor veel wetenschappers een verrassing.

Het sterkste bewijs voor dat verschil komt van twee Amerikaanse ‘experimenten’. De eerste begon in de jaren ’70, nadat arme Afro-Amerikaanse gezinnen hulp hadden afgedwongen, zodat ze uit hun arme, zwarte wijk konden vertrekken naar een nieuwe, niet zo gesegregeerde wijk. Het Gautreaux Project was begonnen. De zwarte gezinnen belandden in willekeurige andere wijken in de stad. Na tien jaar besloten onderzoekers te evalueren hoe het was gegaan met de kinderen die waren verhuisd. De jongeren die in een rijke wijk terecht waren gekomen deden het een stuk beter op hun opleiding dan degenen die met hun ouders in een andere arme wijk waren beland.

Geïnspireerd door dit project besloot de Amerikaanse overheid in 1994 om in vijf steden opnieuw sommige mensen de kans te geven om weg te verhuizen van de armoede. Willekeurige gezinnen kregen een aanbod om naar een rijke wijk te vertrekken. Ook hun kinderen deden het beter op school, en bovendien waren ze zowel lichamelijk als psychisch gezonder dan de ‘achterblijvers’.

Vóór de voordeur
Kinderen ontwikkelen zich dus beter als ze in een goede buurt wonen, en dat effect komt voor een substantieel deel door de buurt zélf – door de kinderen met wie je kunt spelen en rondhangen, de voorzieningen die er zijn, en de subcultuur en sfeer. Natuurlijk zijn ouders ook belangrijk, maar vooral via hun achtergrond en inkomen. Hun persoonlijke opvoedingsstijl doet er veel minder toe, zeker zodra een kind de voordeur achter zich dichttrekt om naar school of de straat op te gaan.

Als we alle kinderen gelijke kansen op goede schoolresultaten willen bieden, zal er dus iets gedaan moeten worden aan die slechte wijken. Maar wat? Uit de Amerikaanse ‘verhuisexperimenten’ kun je opmaken dat het een goed idee is om een deel van de gezinnen in een arme wijk te helpen verhuizen naar een betere buurt. Maar, zo beargumenteerd onderzoeker Tama Leventhal, daarmee los je het probleem in de wijk van de achterblijvers niet op. Het kan helpen als rijke gezinnen vervolgens die arme buurten intrekken, en als de voorzieningen op pijl worden gebracht. Als het om de ontwikkeling van de kinderen gaat, hebben ze namelijk meer aan verbeteringen vóór de voordeur, in plaats van erachter.

Dit artikel verscheen op 5 maart 2010 op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vanochtend verblijdde de Volkskrant (katern Economie) mij met een stuk waarin mannelijke topbestuurders advies geven aan vrouwen: wat moeten zij doen of laten voor een plek in het old boys network? Dat was voor mij een tijdje geleden – vier jaar geleden ruilde ik mijn abonnement op de krant van links Nederland onverwijld in voor eentje op het NRC Handelsblad. Aanleiding was een column die ik, gelegen in bed in het appartement dat ik deelde met twee andere communicatiestudenten, op een zaterdagochtend las in de Volkskrant Magazine. Het ging over een bepaald type vrouw, dat ongeveer zo werd omschreven: u kent haar wel, ze heeft communicatiewetenschappen gestudeerd, leest graag de VK Magazine in bed op zaterdagochtend nadat ze lekker heeft gevreeen met haar man en wil graag een tatoeage van een vlinder of een dolfijn. Ik ben onmiddellijk uit bed gesprongen, heb de schetsen voor een vlindertattoo in de prullebak gesodemieterd en mijn abonnement opgezegd. Dit was allemaal veel te confronterend. Voortaan geen zaterdagochtendseks meer voor mij.

Maar sinds januari ben ik min of meer genoodzaakt om toch elke zaterdag een Volkskrant aan te schaffen, en wel hierom. Het Jaar Onze Heer 2010 werd afgetrapt met de eerste aflevering van de gammacanon – je weet wel, het resultaat van alweer een commissie met een lijstjesfetisj. Maar ondanks mijn persoonlijk afkeer van canons besloot ik toch dat dit lijstje een plek verdiende op mijn pagina over hersenen en gedrag op Kennislink. Dat bracht zo zijn eigen uitdaging met zich mee, aangezien de ‘kennis over de gammawetenschappen die elke Nederlander sowieso paraat zou moeten hebben’ slechts verkrijgbaar is tegen betaling van elke zaterdag weer 2 euro en 70 centen, of later, aan het eind, in boekvorm voor enkele tientjes. In het belang van actualiteit besloot ik tot de bijna-drie-euro-optie, en aangezien het zonde is om dan de rest van de krant ongelezen weg te gooien, bevond ik mezelf vanochtend in de situatie dat ik het hoofdartikel van VK Economie tot mij nam.

Aan het woord was Carlijne Vos, een journalist die eerder werkte voor de Telegraaf (en daar bedoel ik verder niks mee). Zij interviewde Job Cohen, Gerrit Zalm en de mij voorheen onbekende topmannen Marc Blom en Feike Sijbesma. De conclusie stond in het groot boven het stuk – klaarblijkelijk houdt links Nederland op zaterdag/zondagochtend niet van verrassingen – “Het old boys network staat open voor vrouwen, mits beide partijen zich in elkaars spelregels verdiepen”. De kop was een quote van Sijbesma: “Vrouwen moeten zichzelf blijven.” Dat was ook de teneur van het stuk – het laatste waar volgens de topmannen behoefte aan was, waren manwijven die zich als kerel gedroegen om zo hun plek bovenin te bevechten. In plaats daarvoor hadden we meer aan echte diversiteit.

Maar…

“Er zijn wel dingen die ze anders kunnen doen.” (Blom).
“Blijf jezelf, maar wees je bewust van je omgeving en hoe die tegen je aankijkt.” (Sijbesma)
“Vrouwen hebben de neiging in het openbaar te benoemen waar ze niet goed in zijn. … Doe dat thuis aan de keukentafel of met je vriendinnnen.” (Cohen)
“Toen ik vrouwen benaderde voor een ministerpost weigerden ze vaker. Om uiteenlopende redenen. De een omdat ze vond dat ze onvoldoende bestuurlijke vaardigheden had, de ander omdat ze met haar man mee wilde naar het buitenland. Dat was echt frappant. Een man zou zoiets nooit doen. Die is bereid zijn priveleven op te geven voor een ministerspost.” (Zalm)
“Vrouwen zijn soms te serieus. Loopt een klus op het werk niet goed af, dan slaan mannen elkaar op de schouders en lachen het weg. Een vrouw is eerder geneigd lessen te trekken uit zo’n slechte ervaring. Op zich beter voor het bedrijf natuurlijk, maar gezellig is het niet als je net wilt ontspannen en een vrouwelijke collega komt aanzetten over leermomenten. Mannen vinden soms wel dat vrouwen de neiging hebben om hun hun ontspanning te misgunnen.” (Blom weer)

Overigens rekent het topmannenkwartet dit de vrouwen niet aan. Het is voor vrouwen immers moeilijk om zich staande te houden tussen al die mannen. Van haantjesgedrag aan mannelijke zijde is echter evenmin sprake: “Dat is een uitstervend ras,” zegt Zalm – en geen ras waar het kwartet zich in herkent. Nee, de reden zit hem hierin (Sijbesma aan het woord): “Natuurlijk zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen. Dat werd in de jaren zestig zowat ontkend, in een goedbedoelde poging gelijke rechten en kansen voor vrouwen af te dwingen. Gevolg is dat lange tijd gesuggereerd werd dat vrouwen zich als mannen moesten gedragen. Dat moeten ze wat mij betreft juist niet doen. Wees alsjeblieft jezelf.”

Mijn verwarring is nu compleet. Ik zet de feiten dus even rustig op een rijtje.
1. Vrouwen moeten zichzelf zijn.
2. Het gedrag dat vrouwen vertonen als ze zichzelf zijn, is echter – op zijn zachtst gezegd – voor verbetering vatbaar.
3. Die verbetering zit hem vooral in het feit dat ze zich meer als mannen zouden moeten gedragen.
4. Maar als vrouwen zich als man gedragen is dat onwenselijk, want
5. Vrouwen moeten zichzelf zijn (zie punt 1)

Dit lijkt meer op een eternal loop of horror gestoffeerd in een welwillend ogend rookgordijn dan op goedbedoeld advies over hoe je zonder Y-chromosoom toch het old boys network kunt betreden. Met exact dezelfde quotes had een andere journalist (ik bijvoorbeeld) dan ook een artikel van geheel andere strekking kunnen schrijven. Bijvoorbeeld met als titel: ‘Catch-22: een vrouwelijke vrouw is incompetent, een mannelijke vrouw ongewenst’. Daarboven had bijvoorbeeld gekund: ‘Vrouwen kunnen het maar moeilijk goed doen in de ogen van topmannen – old boys network blijft ontoegankelijk.’

Waarmee ik maar wil aantonen dat de keuzes die een journalist maakt (mijn messias Nick Davies zei het al) van doorslaggevend belang zijn voor een artikel. Geen journalist is ooit objectief – zelfs Carlijne Vos niet, waarvan ik me voorstel (maar dit is speculatie) dat ze zichzelf enige moeite heeft getroost om dit stuk met neutrale hoed op te schrijven, uit angst te verzanden in een feministisch zeikstuk (wat overigens gelukt is, daar niet van). Ook mogelijk: het kwartet topmannen wilde alleen met Vos praten als ze voor publicatie het artikel mochten controleren en zonodig afkeuren – een slechte Nederlandse gewoonte die in te veel gevallen leidt tot onaanvaardbare zelfcensuur of idiote aanpassingen.

Hoe dan ook, feit is wel dat vier topmannen zonder kritische noot te kans krijgen om vrouwen op neerbuigende wijze van advies te voorzien; de woorden “bestraffend toespreken” kwamen zelfs voorbij, als in: Cohen deed dat bij een vrouw die zich onvoldoende mannelijk gedroeg. De hernieuwde relatie tussen mij en de Volkskrant loopt dus na amper twee maanden al zijn eerste deukjes op om redenen van kritiekloosheid. Laten we hopen dat de VK zich herpakt. Carlijne Vos mag zich ondertussen middels een reactie op deze blogpost bij mij melden voor een gratis exemplaar van Nick Davies’ Flat Earth News.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De laatste week van december is traditioneel voorbehouden aan de lijstjes. Op Kennislink hebben we tegenwoordig onze eigen: de beste wetenschap van 2009. Ik nomineerde zelf drie artikelen van eigen hand. De eerste ging over een team onderzoekers die een stel meisjesratten opvoedden als jongetjes – door ze met een kwastje over hun genitalieen te strijken, uit naam van de wetenschap – en zo genen in hun breintjes aan- en uitzetten (epigenetica) waardoor de bestreken meiden nu een mannenbrein hadden gekregen. De tweede ging over de Maastrichtse psychologen die 70% van de kinderen een UFO-ontvoering wisten aan te praten – iets minder vernieuwend dan numero 1, maar elegant uitgevoerd en met een streepje voor, want van eigen bodem. De derde nominatie was voor een recent experiment uit Nature, waarin wetenschappers aantoonden dat testosteron niet agressief maakt. Wat mij betreft een moderne klassieker.

En nu slaat de twijfel toe. Is dit nu de oogst van een jaar gedrag- en hersenwetenschap? Wat heb ik over het hoofd gezien? Waar ben ik door tijdgebrek niet aan toe gekomen? Wat heb ik laten liggen omdat het al uitgebreid in de krant had gestaan? Heb ik wel de goede keuzes gemaakt?

Zo schreef ik niet over de hersenwetenschappers die in een scanner het verschil tussen bewuste en onbewust aandacht zichtbaar maakten. Nog meer nieuws uit de hersenscanner dat ik aan mijn neus voorbij liet gaan: neurowetenschappers kunnen tegenwoordig gedachtenlezen. En Alzheimer wordt niet veroorzaakt door dikke plakken eiwit in het brein, maar door slechte vaten en algehele hersenmisere. Die had ik zelfs compleet gemist (tot vorige week dan – hebben de lijstjes toch zo hun nut).

Er komt een vraag bij mij op. Is het wel mogelijk om als journalist de juiste keuze te maken uit al die tonnen en tonnen publicaties? Ik lees zelf graag de alerts van allerlei vakbladen door, op zoek naar nieuws dat nog niemand anders heeft. Tijdrovend, maar een paar keer per jaar de moeite waard. Zo duikelde ik eind mei het onderzoek van Johan Karremans – ‘mooie vrouw maakt man minder slim’ – op uit de samenvattingen van the journal of experimental psychology, waarmee ik niet alleen twee weken voorlag op Nu.nl, de NOS en, nou ja, iedereen, maar zelfs de persdienst van zijn eigen Radboud Universiteit zo snel af was, dat ze mijn interview gebruikten in hun persbericht. Dat is leuk natuurlijk, maar is het de moeite ook waard? Kan ik de volgende keer niet beter, net als mijn collega’s, tijd besparen en ook gewoon op het persbericht wachten? Moet ik nieuws maken of nieuws brengen? Of nog iets anders, zoals diepere wetenschappelijke inzichten ‘vertalen’ voor een breed publiek?

Zelf voel ik eigenlijk het meest voor het laatste. En daarmee kom ik bij mijn allerlaatste eindejaarsoverpeinzing. Ik ben er namelijk stellig van overtuigd dat de allerbeste wetenschapsjournalistieke publicatie van dit jaar geen nieuwsbericht was, geen achtergrondartikel, geen essay en zelfs geen foto. Het was een video. En wel deze, waarin een muzikant met een voorliefde voor synthesizers docu-fragmenten van Sagan, Feynman, deGrasse Tyson & Bill Nye aan elkaar heeft geplakt en met een mono-manipulatie in een soort liedje met clip heeft veranderd. De boodschap is fraai: we are all connected. To each other, biologically. To the earth, chemically. To the rest of the universe, atomically.

Waarom is dit zo goed? Nou, ten eerste wordt dit filmpje verslonden door de YouTubers. In oktober, de maand waarin hij online werd gezet door de maker John Boswell, was hij de bestbekeken video. Dat is dus voor Britney Spears laatste fiasco en de trailer van Avatar en dergelijke. Meer dan een miljoen keer ging hij over het beeldscherm, en hij staat in de top 30 van bestbeoordeelde muziekvideo’s aller tijden. En dat terwijl het over natuurkunde en sterrenkunde gaat! Dat lijkt me wel een klein hoeraatje waard.

Voor mij laat deze clip zien dat wetenschap wel zeker helemaal op zichzelf aantrekkelijk kan zijn (hoewel ik Boswell niet wil dissen, denk ik niet dat het fantastische synthesizerarrangement in dit geval de doorslag gaf). Dit is een punt van discussie dat ik vaak met collega’s heb: is wetenschap iets dat je leuk moet maken – oftewel: moet de waarde lezer/kijker er aan zijn haartjes bijgesleept? – of hoef je alleen maar te laten zien hoe leuk, fantastisch, magisch, geweldig het van zichzelf is,om er vervolgens in te berusten dat je nooit iedereen enthousiast zult krijgen voor de wonderen van ons universum? Na het succes van ‘we’re all connected’ ben ik overtuigd van het laatste. Wat natuurlijk niet betekent dat ik nu maar op mijn journalistieke lauweren ga rusten en persberichtjes ga overtikken. Zeker niet. In plaats daarvan draag ik mijn 2010 op aan de magie van de wetenschap: opdat we onze lezers zullen laten zien wat er allemaal te verwonderen valt. Proost!

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.