dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vorige week kwam het vijfde Kinderen in Tel-rapport uit. Het nieuws was somber: ondanks alle inspanningen gaat het niet beter met de 200.000 kinderen die het al het allermoeilijkst hadden. Zij groeien nog steeds op in slechte wijken, onder slechte sociaal-economische omstandigheden. De gevolgen voor hun individuele ontwikkeling en kansen in het onderwijs zijn groot.

Ouders zijn enorm belangrijk voor het slagen of falen van hun kinderen. Niet alleen door hun genen, maar vooral door hun manier van opvoeden, hebben ze een enorme invloed op hoe goed hun kinderen het later doen op school en in de maatschappij. Als een kind succesvol is, dan hebben de ouders het goed gedaan. Loopt het fout met een kind, dan moet er achter de voordeur gekeken worden wat er mis is gegaan. Toch?

Volgens steeds meer wetenschappers is de opvoeding die je van je ouders krijgt een stuk minder belangrijk voor je latere succes dan we altijd aannemen. Eén van de factoren die we over het hoofd zien, is de buurt waarin je opgroeit.

De buurt bleef onderbelicht
Het was aan het begin van de jaren negentig dat Christopher Jencks en Susan Mayer betoogden dat de invloed van de buurt op de ontwikkeling van een kind onderbelicht is gebleven. Zo’n buurt bepaalt immers met welke kinderen je omgaat en welke voorzieningen er zijn. Bovendien, zo realiseerden zij zich, heeft een buurt een eigen sfeer en subcultuur. Wie eerst door een villawijk loopt en daarna door een achterstandsbuurt, kan de verschillen niet alleen zien, maar ook voelen.

Sindsdien mag de wijk zich in de belangstelling van een gestage stroom sociale wetenschappers verheugen. Al snel bleek dat kinderen die opgroeien in een wijk met veel arme, laagopgeleide mensen het op school slechter deden dan kinderen uit de rijke buurten. Ze scoorden bovendien lager op IQ-tests. En daar hielden de negatieve effecten niet op. Kinderen uit slechte buurten hadden later meer psychische problemen en vaker last van gezondheidsklachten.

Een ‘laagopgeleide’ cultuur in huis
Niet al die negatieve gevolgen komen echt door de wijk zelf. Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat ouders die ervoor kiezen om hun kinderen groot te brengen in een villawijk, er andere ideeën over opvoeding op na houden dan ouders die met hun gezin in een achterstandswijk wonen. Het is haast alsof laagopgeleiden een andere cultuur hebben thuis: er wordt anders met de kinderen gepraat, er zijn minder boeken, er wordt minder voorgelezen…

En dat maakt inderdaad verschil in de ontwikkeling van de cognitieve vaardigheden van hun kinderen, zo blijkt uit bijvoorbeeld een grootschalig onderzoek van de Britse wetenschapper Michael Marmot. Hij volgde meer dan 17.000 baby’s tot aan hun tienerjaren. Toen de kinderen twee waren, testte hij hen voor het eerst. Op basis van die scores pikte hij de echte hoogvliegers en de echte laagscoorders eruit om verder te volgen.

Wat bleek? Alle kinderen werden naarmate ze ouder werden wat gematigder in hun score: de slechten werden wat beter, de goede deden het wat minder. Maar de groep laagscoorders met rijke, hoogopgeleide ouders verbeterde veel meer dan de laagscoorders uit arme gezinnen. Tegelijkertijd zakte de score van de arme maar in eerste instantie zeer slimme kinderen veel verder dan die van hun rijke leeftijdsgenoten. Dit effect was zo sterk, dat vanaf het moment dat de kinderen zeven jaar oud waren, alle rijke kinderen in cognitieve vaardigheden hoger scoorden dan alle andere arme kinderen. Het inkomen en opleidingsniveau van papa en mama had ervoor gezorgd dat de zelfs domme welgestelde kinderen toch de hoogvliegers uit een arm nest hadden ingehaald.

IQ en status

Gebaseerd op de grafiek die verscheen in de New Scientist van 13 februari 2010.

Verhuizen naar graziger weiden
Veel van de verschillen die je vindt tussen kinderen uit rijke en achterstandswijken, komen eigenlijk door verschillen in de achtergrond van de ouders. Maar niet allemaal. Als je namelijk het effect van de sociaal-economische status van de ouders uit de mix haalt, dan blijft er nog steeds een verschil tussen goede en slechte buurten bestaan. Soms zelfs een groot verschil. En dat was voor veel wetenschappers een verrassing.

Het sterkste bewijs voor dat verschil komt van twee Amerikaanse ‘experimenten’. De eerste begon in de jaren ’70, nadat arme Afro-Amerikaanse gezinnen hulp hadden afgedwongen, zodat ze uit hun arme, zwarte wijk konden vertrekken naar een nieuwe, niet zo gesegregeerde wijk. Het Gautreaux Project was begonnen. De zwarte gezinnen belandden in willekeurige andere wijken in de stad. Na tien jaar besloten onderzoekers te evalueren hoe het was gegaan met de kinderen die waren verhuisd. De jongeren die in een rijke wijk terecht waren gekomen deden het een stuk beter op hun opleiding dan degenen die met hun ouders in een andere arme wijk waren beland.

Geïnspireerd door dit project besloot de Amerikaanse overheid in 1994 om in vijf steden opnieuw sommige mensen de kans te geven om weg te verhuizen van de armoede. Willekeurige gezinnen kregen een aanbod om naar een rijke wijk te vertrekken. Ook hun kinderen deden het beter op school, en bovendien waren ze zowel lichamelijk als psychisch gezonder dan de ‘achterblijvers’.

Vóór de voordeur
Kinderen ontwikkelen zich dus beter als ze in een goede buurt wonen, en dat effect komt voor een substantieel deel door de buurt zélf – door de kinderen met wie je kunt spelen en rondhangen, de voorzieningen die er zijn, en de subcultuur en sfeer. Natuurlijk zijn ouders ook belangrijk, maar vooral via hun achtergrond en inkomen. Hun persoonlijke opvoedingsstijl doet er veel minder toe, zeker zodra een kind de voordeur achter zich dichttrekt om naar school of de straat op te gaan.

Als we alle kinderen gelijke kansen op goede schoolresultaten willen bieden, zal er dus iets gedaan moeten worden aan die slechte wijken. Maar wat? Uit de Amerikaanse ‘verhuisexperimenten’ kun je opmaken dat het een goed idee is om een deel van de gezinnen in een arme wijk te helpen verhuizen naar een betere buurt. Maar, zo beargumenteerd onderzoeker Tama Leventhal, daarmee los je het probleem in de wijk van de achterblijvers niet op. Het kan helpen als rijke gezinnen vervolgens die arme buurten intrekken, en als de voorzieningen op pijl worden gebracht. Als het om de ontwikkeling van de kinderen gaat, hebben ze namelijk meer aan verbeteringen vóór de voordeur, in plaats van erachter.

Dit artikel verscheen op 5 maart 2010 op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.