dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het gaat niet goed met de jongens, waarschuwen gedragswetenschappers als Jelle Jolles en Louis Tavecchio: op de basisschool doen ze het slechter dan de meisjes, in het voortgezet onderwijs vallen ze vaker uit en bij het aanmelden voor hbo of universiteit zijn ze in de minderheid. Voltrekt zich een onderwijskundig drama? Of valt het allemaal wel mee?

Volgens Tavecchio (hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en schrijver van het boek Opvoeding als spiegel van de beschaving) begint het probleem zelfs al voor de basisschool. Vanaf het moment dat een klein jochie naar de kinderopvang gaat, wordt hij meer dan 90 procent van de tijd daar omringd door vrouwen. En niet alleen ontbreekt het de jongens daardoor aan mannelijke rolmodellen, de leidsters doen hen ook tekort. Ze roepen jongens bijvoorbeeld te snel tot de orde als ze druk zijn, stoeien, rennen of onderzoekend gedrag vertonen. Uit een klein eigen onderzoek concludeert Tavecchio dan ook dat de jongens zich minder goed hechten aan de leidsters dan de meisjes. Duits onderzoek steunt hem hierin. Op de basisschool, waar ondertussen een forse meerderheid van de leerkrachten vrouw is, zet dit probleem zich voort. Feminisering van het onderwijs, zo meent Tavecchio, doet de jongens al vroeg in hun schoolloopbaan de das om.

Driessen en Doesborgh zijn hier niet van overtuigd. Al in 2004 signaleerden zij dat er meer juffen dan meesters waren op de basisschool, en dat dit mogelijk reden was tot zorg. Daarom analyseerden ze – in een allesbehalve klein onderzoek – de gegevens van 60.000 leerlingen, om antwoord te vinden op de vraag of jongens het inderdaad zo veel slechter deden met een vrouw voor de klas. Hun conclusie is helder: “Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.”

Niet de lerares, maar de inhoud
Hoogleraar psychologie aan de Vrije Universiteit, Jelle Jolles, is het hiermee eens. Volgens hem is de feminisering van het onderwijs niet de reden dat de jongens achterblijven bij de meisjes. In plaats daarvan wijst hij de lesmethodes aan als schuldige. “Het onderwijs is de laatste decennia taliger geworden, in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. Dat ligt niet aan de vrouwelijke leerkrachten: de inhoud is veranderd,” zegt Jolles in een interview met VU Magazine.

Waarom is dat taliger onderwijs kwalijk? Volgens Jolles omdat de hersenen van jongens daar minder goed mee om gaan dan die van de meisjes. “Op het gebied van taalvaardigheid lopen jongens achter op meisjes.” En het zelfstandige karakter van het studiehuis op de middelbare school past beter bij de meiden dan bij de jongens. Jolles: “Het pedagogisch klimaat op school en thuis heeft tegenwoordig minder structuur. En juist die hebben vooral jongens nodig om goed te kunnen zien welke prioriteiten ze moeten stellen.”

Langzaam rijpende hersenen
Dat jongens het moeilijk hebben met dat gebrek aan structuur, is niet verrassend als je kijkt naar de ontwikkeling van het puberbrein, meent Jolles. De hersenstructuren die bij planning en verantwoordelijkheidsgevoel betrokken zijn, zijn nog niet volwassen. En het brein van een jongen ‘rijpt’ gemiddeld gezien ook nog eens langzamer dan het meisjesbrein. Geen wonder dus, dat de jongens ook in hun prestaties achterblijven bij de meiden.

Eveline Crone en Maurits van der Molen (allebei hoogleraar ontwikkelingspsychologie, zij aan de Universiteit Leiden, hij aan de Universiteit van Amsterdam) zetten hier echter grote vraagtekens bij. In een opiniestuk in De Volkskrant van 10 april 2010 constateren ze dat Jolles’ uitleg niet kan verklaren waarom het pas sinds kort is dat meisjes betere leerlingen zijn dan jongens. Tientallen jaren was dat andersom. “We mogen toch niet verwachten dat vroeger de hersenen van jongens eerder uitgerijpt waren?” vragen ze. Bovendien wijzen ze erop dat de verschillen tussen jongens en meisjes helemaal niet zo groot zijn. “Jongens en meisjes overlappen in sterke mate.”

Het valt wel mee
Die conclusie trekt Annemarie van Langen (verbonden aan ITS, een onderzoeksinstituut van de Radboud Universiteit Nijmegen) ook. Zij rondde in 2006 een rapport af naar het probleem met de jongens, en meldt op het eind dat het eigenlijk allemaal wel meevalt. Zo blijkt dat het verschil tussen jongens en meisjes “vele malen kleiner is dan die naar sociaal milieu en etniciteit. Anders geformuleerd: in de kansrijke sociaal-etnische milieus is geen sprake van een boys problem en de vraag is derhalve of het verstandig is de kwestie toch zo te benoemen.” Laten we eerst maar eens kijken of het probleem blijft bestaan, zegt zij. “Zet de inhaalslag van meisjes zich voort, of is deze het gevolg geweest van een emancipatiegolf die het maximale effect nu wel zo ongeveer heeft bereikt?”

Vier jaar later blijkt dat inderdaad het geval. Uit cijfers van de Jeugdmonitor van het CBS blijkt dat de meisjes hun voorsprong weliswaar behouden, maar dat die niet toeneemt. Het probleem met de jongens wordt dus niet groter. En internationaal gezien blijkt het – ondanks ons ‘jongensonvriendelijke’ studiehuis – helemaal wel mee te vallen met de achterstand van de jongens. In vergelijking met andere OESO-landen zijn “de verschillen tussen de seksen in Nederland vrijwel nihil als het gaat om deelname aan het onderwijs, terwijl in veel andere landen meisjes langer en hoger onderwijs volgen dan jongens.”

Niet achterover leunen
Vrijwel, maar niet helemaal. En dat betekent niet dat we achterover kunnen leunen, meent onder andere Tavecchio. Samen met coach Lauk Woltring reageerde hij op het opiniestuk van Crone en Van der Molen, eveneens in de Volkskrant. Hoewel hij niet veel goeds heeft te melden over het stuk van Crone en Van der Molen (“onjuist, diskwalificerend en weinig respectvol”, noemt hij het), is hij het met hen eens dat niet alle puzzelstukjes van het probleem in het brein te vinden zijn. Ook de opvoeding en de omgeving van de scholieren speelt een grote rol. “Lange tijd ontbrak voor veel meisjes het perspectief op een baan waarvoor leren zín had,” schrijft Tavecchio. Maar nu is dat anders en dus heeft het jongenstalent een extra zetje nodig. “De vraag is wat we gaan doen aan de achterblijvende ontwikkeling van jongens en hun talenten, natuurlijk zonder meisjes in hun ontwikkeling te benadelen.”

En daarmee komen we bij één ding waar alle wetenschappers het wel over eens zijn: dat stimuleren van jongenstalent doe je niet door op school de seksen te scheiden. In een klas zonder meiden presteren de jongens namelijk slechter dan in een gemengde klas (ironisch genoeg zijn de meisjes zonder jongens iets beter af). Wat volgens Jolles wellicht wel werkt, is om klassen wat minder rigide samen te stellen op leeftijd, en meer op ontwikkelingsniveau: “Dan zitten bij bepaalde vakken wellicht jongere meisjes bij oudere jongens en andersom.” Of de oorzaak nu ligt in de opvoeding, het brein, de sociale omgeving of een combinatie – op die manier is het niet erg als jongens wat langzamer zijn met taal. En het biedt ook nog een oplossing voor een ander probleem waar het onderwijs al lang mee kampt: het feit dat zo weinig meisjes op school kiezen voor wiskundevakken. Jolles: “De ook bij meisjes aanwezige ‘natuurlijke talenten’ in wiskunde kunnen dan beter tot ontwikkeling komen.” Twee onderwijskundige vliegen in één klap.


De cijfers van de CBS Jeugdmonitor
Uit deze grafiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de jongens weliswaar iets vaker de school vroegtijdig verlaten dan meisjes, maar dat het j/m-verschil niet groter wordt.

boyproblem1

Hetzelfde geldt voor het aantal leerlingen dat een vwo-diploma haalt. Hier liggen de meisjes voor op de jongens, maar ze lopen niet verder uit.

boyproblem2

Dit artikel verscheen in 2010 op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.