dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

We moeten eten tegen de dood. Dat lijkt een open deur – het is bekend dat een mens zonder voedsel vrij vlot eindigt met een tuintje op zijn buik – dus laat ik preciezer zijn: volgens een aanzwellend orkest van experts en meningmensen moeten we gezonder eten om zo beter bestand te zijn tegen het coronavirus. Bij gebrek aan een geneesmiddel of vaccin moet onze leefstijl ons redden.

‘Overleven begint bij gezonder leven en eten’, kopte Het Parool boven een stuk van hoogleraar Jaap Seidell en Jutka Halberstadt. De NOS, over een uitzending met arts Liesbeth van Rossum: ‘Leef gezond, voorkom ernstige corona.’ Ene Jeroen Jansen opinieerde in deze krant dat ‘elk virus goed gedijt’ op het ‘ongezonde leven van velen’. Overgewicht verzwakt volgens deze journalist de longen en het immuunsysteem, waardoor mensen extra vatbaar zijn voor infecties. ‘Een (corona)virus is dan al snel het laatste duwtje in de richting van de intensive care.’

Dikke mensen, zo metafoort Jansen, zijn een ‘lek in de boot’ dat gedicht moet worden; anderhalve meter afstand houden is slechts ‘al hozend verder varen’. Hij pleit voor een ‘gezondheidsrevolutie’. Het is, naast schaamteloos stigmatiserend, meer dan een tikje Bijbels: tijdens een Plaag wijzen naar de zondaars die zich schuldig maakten aan vadsigheid en vraatzucht. Benadrukken hoe zonde leidt tot de dood en hoe de puurheid van een gezonde leefstijl zal leiden tot verlossing.

Het deed me denken aan een essay van Michelle Allison, een paar jaar geleden in The Atlantic. Ze schrijft daarin over mensen die claimen dat dikheid en ziekte te vermijden en genezen zijn door gezond te leven en eten. ‘De helden van de hedendaagse dieetcultuur’, noemt zij hen; helden die hun status verwerven doordat ze ons voorhouden hoe we de dood kunnen verslaan. ‘Mensen zijn de enige dieren die zich bewust zijn van hun sterfelijkheid, en we willen allemaal de persoon zijn wiens dood als een verrassing komt, in plaats van als een pathetische onvermijdelijkheid. We willen degene zijn waar mensen over zeggen: ‘Maar ze deed alles goed.’ Als we niet aan de dood kunnen ontsnappen, kunnen we misschien een manier vinden om er onschuldig aan te worden verklaard.’

‘Door te eten zonder je in te houden, aan de andere kant, riskeer je dat je onrein wordt bevonden’, schrijft Allison. ‘Het is toegeven aan je sterfelijkheid, aan je beperkingen en rommeligheid als een biologisch schepsel, terwijl je de vrijheid en het genoegen van eten omarmt.’

Genoegen: daar hoor je mensen die pleiten voor een gezonde leefstijl zelden over. Hun mensbeeld komt me altijd zo mechanisch voor: alsof eten slechts brandstof is, alsof het je primaire taak als mens is om te zorgen dat je lijf een efficiënte, goedlopende motor is – nooit verzopen, nooit gulzig in verbruik – zodat je aan het eind van de rit zoveel mogelijk kilometers hebt gemaakt met zo weinig mogelijk pech en tegen zo laag mogelijke onderhoudskosten. Het is ongetwijfeld medisch gezien reuze verstandig, het verkleint vast de risico’s op coronacomplicaties, misschien houdt het zelfs de dood een tijdje af. Maar het is ook zo, nou ja, vreugdeloos.

En dat terwijl eten zo goed kan zijn voor de ziel. Zoals psycholoog Paul Rozin zei: ‘Eten is niet slechts voedingswaarde die je mond in gaat of zelfs maar de plezierige sensaties die daarmee gepaard gaan. Het verbindt je met je hele leven.’ We eten om samen te zijn, om verdriet te delen, om malende gedachten te doorbreken met gezelligheid, omdat er zelfs in bange tijden soms toch iets te vieren valt.

Tijdens de lockdown aten we in huize Ten Broeke patat met mayonaise omdat de smaak ons deed denken aan betere tijden, aan lange dagen bij het buitenzwembad, aan de halfvergeten geur van chloor, gras en zonnebrandcrème. We aten pannenkoeken om onze kinderen te troosten, die maandenlang dapper teleurstelling na teleurstelling het hoofd boden; kinderen die we zoveel moesten afnemen: vrienden, school, sport, opa’s en oma’s. We aten pizza omdat het bevrijdend was om in een tijd waarin er honderd regeltjes en verboden waren even de controle los te laten, om even niet meer verantwoordelijk en deugdzaam en broccoli en volkoren te zijn.

Zelfs als een gezonde leefstijl ons kan redden, blijf ik een rommelig schepsel – een zondaar, geen held – met een hart dat vrijheid, vreugde en verlichting nodig heeft. Mijn lichaam moet misschien eten tegen de dood, maar mijn ziel moet eten voor het leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Gestereotypeerd en gestigmatiseerd worden is nooit dolletjes, maar de onzekerheid die het oproept, die raakt me het diepst. Het zeurende twijfelen aan jezelf, dat onder je huid kruipt, zich via gepieker over je daden en beslissingen naar je zelfbeeld wurmt, en daar aan je eigenwaarde begint te knagen.

Ik las in NRC Handelsblad een artikel over een paar kinderen van autistische ouders. Ze hadden een moeilijke jeugd gehad met vreselijke ervaringen. Deze handvol voorbeelden leidde in het stuk tot een algemene conclusie: dat autistische ouders zich niet in hun kinderen kunnen verplaatsen, wat zorgt voor een laag zelfbeeld en andere problemen. En omdat deze kinderen steeds rekening moeten houden met hun ouder in plaats van andersom, ontwikkelt hun identiteit niet goed. ‘Autisme veroorzaakt schade’, oordeelde een psycholoog. ‘Het kind komt tekort.’

Nou weet ik dat het idee dat mensen met autisme zich niet in anderen kunnen verplaatsen achterhaald is. Psychologiehoogleraar en autisme-expert Morton Ann Gernsbacher noemde het stigmatiserend, schadelijk zelfs; een ‘empirische mislukking’. Ik weet wat voor moeder ik ben. Ik vind het moeilijk om de emoties van anderen te ‘lezen’, maar ik kan prima meevoelen als iemand me over die gevoelens vertelt. Dus vraag ik mijn dochters vaak hoe het met ze gaat, of ze iets dwars zit, en zeg ik ze dat ik er altijd voor ze ben. Ik weet dat onzekerheid een emotie is die we wellicht te snel voelen: in een samenleving waarin vrijemarktkapitalisme de dominante ideologie is, zijn we geconditioneerd om aan onszelf te twijfelen. Een onzekere consument is immers een goede consument, want wie zichzelf niet goed genoeg vindt, is bereid om van alles te kopen om beter, fitter, productiever of gelukkiger te worden.

Ik weet dit allemaal en toch twijfel ik zo. Tijdens de lockdown was ik vaak overprikkeld en heb ik mijn luidruchtige dochters regelmatig gevraagd om even buiten te gaan spelen zodat ik wat rust aan mijn hoofd had. Heb ik ze daarmee beschadigd? Had ik gevoeliger moeten zijn toen ze steeds aan het bekvechten waren? Gaat het eigenlijk niet goed met hun ontwikkeling, maar zie ik dat niet? Ben ik een slechte moeder?

Ik kom er niet uit. Maar terwijl ik op zoek ben naar een oplader vind ik een oranje briefje op mijn bureau. ‘Mamie is de liefste in de heeeeeeele wereld’ staat erop. Acht kusjes eronder, twintig hartjes eromheen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

En zo begint het weer: het gewone leven, of iets wat daar in ieder geval een beetje op lijkt. Ik zie vrouwen met vers kapperhaar. Kinderen die in hun sportkleren naar veld, baan of zwembad fietsen. Kennissen gaan met Pinksteren lekker met de caravan op pad. Buren houden barbecues met vrienden, gezellig in een kring, een bordje op schoot met vlees dat zwart is van buiten en rauw van binnen. Een kameraad vertrouwt me toe dat ze haar vriendinnen weer gewoon een knuffel geeft. En ook buiten de deur lijdt de anderhalvemetersamenleving aan een hevig geval van klad erin, want, ach: het is toch niet te doen, het valt allemaal wel mee, het is bijna voorbij.

Op televisie hebben onvermijdelijke beroepspraathoofden als Jort Kelder, Bram Bakker en Angela de Jong inmiddels geen voorspelbare faux-dwarse meningen meer over pandemiebeleid en de lockdown-economie, maar over hoe het leven zal zijn na corona. En het virus mag dan nog steeds een riant onbenut potentieel aan onbesmette mensen hebben om zich lustig doorheen te vermeerderen, toch stijgt de verkoop van zonnebrillen en espadrilles, las ik in de krant, want het zomerse buitenleven lonkt. Een expert in consumentengedrag: ‘De opluchting en vrolijkheid spreekt eruit.’

Het gewone leven komt weer ontspannen en opgewekt op gang, maar niet voor iedereen. Het RIVM adviseert oude, zieke en gehandicapte mensen nog steeds om thuis te blijven en geen bezoek te ontvangen. Dat de anderhalvemetersamenleving veelal tot een logistieke illusie is gereduceerd, betekent dat zelfs een ommetje er vaak niet meer inzit. Terwijl vrienden hun teenslippers en strandtassen afstoffen, is het leven van mensen zoals ik veranderd in een droevige versie van de film Frozen: ‘Laat niemand toe, spreek niemand aan; wees gehoorzaam en ga hier niet vandaan.’

Dit is een politieke keuze, benadrukt journalist Tamar Doorduin in een artikel voor OneWorld. De regering had ook kunnen wachten met het versoepelen van de lockdown tot er een echt goed test- en indambeleid was. Dan was deze tweedeling niet nodig geweest; die ‘bescherming van de kwetsbaren’ die in de praktijk neerkomt op ‘opsluiting en uitsluiting’. ‘Het ‘muurtje om de kwetsbaren’ blijkt letterlijk op de muren van hun huis te slaan. Op die manier marginaliseer je deze groep alleen nog maar verder’, stelt Doorduin.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor Marieke, de geestelijk gehandicapte zus van Janneke Arbeider. Janneke plaatste een noodkreet op Facebook: terwijl de nagelsalons en terrasjes opengaan, mag haar zus nog bijna niets. Niet dat ze extra risico loopt; ze is jong en gezond. Maar omdat ze in een instelling woont, mag ze nauwelijks bezoek ontvangen, en dat bezoek mag haar niet even een knuffel geven. ‘Ondertussen weet Marieke al bijna niet meer hoe op ons, haar familie, te reageren. Ze wordt onrustig, verdrietig, durft ons soms niet eens aan te kijken.. want stel dat ze het verkeerd doet? … Ik zie mijn zus achteruit gaan, lijden.’ Ze hoopt op beter beleid.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor sekswerkers. Andere contactberoepen mogen weer aan de slag, maar zij niet. Een reden gaf de regering niet, maar het is moeilijk om je voor te stellen dat iemand pijpen coronatechnisch riskanter is dan bij iemand een pony knippen. Sekswerker en activist Yvette Luhrs vermoedt dat de overheid haar beroepsgroep gewoon wil tegenwerken; dat is niets nieuws. In een OneWorld-artikel legt ze uit hoe sekswerkers, op aandringen van diezelfde overheid, vaak niet als werknemer of zzp’er werken, maar in een fictief dienstverband. Dan werk je legaal, betaal je gewoon belasting en heb je eigenlijk precies nooit ergens recht op, dus nu ook niet op financiële steun. De gevolgen zijn schrijnend. Een vriendin van Luhrs kan haar collegegeld straks niet meer betalen. Een collega met een kind komt in de problemen met de huur. Er moest een particulier noodfonds komen voor sekswerkers die geen eten meer kunnen kopen.

Toen de coronacrisis begon, waren er mensen die hardop droomden over hoe we hier beter uit zouden komen: sterker, eendrachtiger. We zouden het met zijn allen doen; een virus kopieert zichzelf immers ook zonder aanziens des persoons. ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’, was de boodschap van onze regering. Samen bleek te duren totdat de eerste maatregelen versoepeld werden – daarna begonnen beleidsmakers alweer mensen in de steek te laten.

Het is logisch dat we allemaal verlangen naar zon en zorgeloosheid. Dat we snakken naar een terugkeer naar het gewone leven. Maar, alsjeblieft: wel met iedereen aan boord.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben naar onze tuin ontsnapt, en nu zit ik, mijn dikke groene werkhandschoenen nog aan, naast de uitbundig bloeiende sering na te denken over William Wordsworth. Hij was naast dichter ook tuinier en zag de tuin als een toevluchtsoord; een plek waar je de helende effecten van de natuur kunt ondergaan terwijl je afgescheiden bent van de wereld, maar tegelijkertijd toch ‘te midden van de werkelijkheid der dingen’ bent.

Ik las over Wordsworth in het boek Tuinieren voor de geest van psychiater Sue Stuart-Smith. ‘Deze ‘werkelijkheid der dingen’ omvat niet alleen alle natuurlijke schoonheid’, schrijft zij, ‘maar ook het verstrijken van de seizoenen en de gehele levenscyclus. Met andere woorden, tuinen vormen weliswaar een toevluchtsoord waar we ons korte tijd van de wereld kunnen afzonderen, maar ze brengen ons ook in contact met de fundamentele aspecten van het leven.’

In een tuin komen dingen tot leven en bloei, ze kwijnen en sterven af. Veel echter wordt het niet, maar tegelijkertijd hangt er weinig vanaf. Je kunt erbij zijn, zonder dat het teveel pijn doet. Dat is kostbaar, denk ik, want er zijn momenteel weinig plekken waar je de werkelijkheid ongefilterd kunt toelaten zonder overspoeld te worden door gemis.

Misschien is dat wel waarom tuinieren tijdens deze coronacrisis zo’n grote aantrekkingskracht op ons heeft. Vanaf het moment dat Nederlanders begin mei weer voorzichtig de deur uitgingen, was het druk in onze tuincentra. Ik las dat in de Verenigde Staten gewapende conservatieven de straat opgingen voor, onder andere, het recht om weer te tuinieren. ‘Tuinieren is essentieel!’ riep iemand vanuit een pick-up truck. Ik ben het zelden met zulke lieden eens, maar daar hebben ze misschien een punt.

Stuart-Smith betoogt in haar boek dat tuinieren een psychologische activiteit is: we wroeten, zaaien en snoeien niet alleen met onze handen, maar ook in ons hoofd. Een tuin is niet alleen een toevluchtsoord, ‘maar schenkt je ook de rust en stilte om je eigen gedachten te kunnen horen. Hoe meer je opgaat in het met je handen werken, hoe meer innerlijke vrijheid je krijgt om je gevoelens te ordenen en te verwerken.’

Dat is precies waarom ik de tuin in ben gevlucht. Sinds mijn vorige column is mijn opa overleden aan corona en ik ben zo druk met het regelen van de uitvaart dat mijn hoofd is gevuld met chaotische gedachtesmurrie over wat er nog gedaan moet worden. Een uurtje in de tuin en ik voel me kalm; nu merk ik pas hoe moe ik ben, en hoe verdrietig. Hoe rouw een soort heimwee is, alleen niet naar je huis, maar naar iemand bij wie je je ooit thuis hebt gevoeld.

Gelukkig geven planten er niet om als je een beetje op ze huilt. Zeker de dode niet, want heel passend bleek in mijn tuin ook van alles gestorven te zijn, zoals de margrieten die ik pasgeleden liefdevol had verplaatst, maar die inmiddels zijn kaalgevreten door klootslakken. Of het appelboompje dat de geest gaf na ruim een jaar door een buurkat als pispaaltje te zijn gebruikt.

Ik zet de zaag erin, maar de dode takken doen me ongewild denken aan die verschrikkelijke metafoor van Marianne Zwagerman in de Telegraaf, over de natuur die ‘dingen zelf regelt en af en toe een virus over de aarde jaagt om het dorre hout te kappen’. Dat gaat ook over mijn opa, denk ik steeds maar: een demente man met diabetes en een hartkwaal in een verpleeghuis. ‘Dor hout.’

Hoe ga je om met een wereld waarin er mispunten bestaan die het niet zo erg vinden dat mensen als mijn opa doodgaan? Een wereld, ook, waarin het personeel in verpleeghuizen wekenlang bewust genegeerd werd bij de verdeling van mondkapjes, waarin ze lange tijd met opzet niet werden getest en waarin ze dus ongewild hun eigen bewoners hebben besmet. Waarin beleidsmakers de levens van mensen in verpleeghuizen goedkoop hebben gemaakt.

Ik weet het even niet. En dus heb ik me afgezonderd. Ik poot jonge plantjes tegen de rouw en maak stekjes tegen het verdriet; nieuw leven tegen de dood. ‘Als er geen verlies bestond, zou het ons ontbreken aan scheppingsdrang’, schrijft Stuart-Smith. Op de plek waar de gerooide appelboom en margrieten stonden, blijken een paar stukjes vochtige, zwarte aarde over te blijven, ideaal om kaardenbollen en korenbloemen te zaaien.

Dat is geen metafoor voor de samenleving, wil ik benadrukken. Het is gewoon een simpele troost in verdrietige tijden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld. Of, nou ja, apocalyps: we beleven momenteel natuurlijk geen ultiem Einde der Tijden. Maar het is toch zeker een einde van een tijd. Een apocalyps in Bijbelse zin: het einde van de huidige wereld. Zoals mijn generatie opgroeide met een ‘voor en na 9/11’ , zo zal er straks voor altijd een ‘voor en na corona’ zijn.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld, omdat ik tot nu toe in de bevoorrechte positie verkeerde dat mijn kennis over pandemieën en andere rampen vooral uit boeken en films kwam. Ik genoot van de fictionele catastrofes: monsterstormen, zondvloeden, meteorietinslagen. Killervirussen, ook. In essentie lijken al deze verhalen op elkaar: dood en verwoesting gaan gepaard met spanning en spectaculaire actie, een snufje persoonlijk drama, en uiteindelijk is er een daadkrachtige held met het juiste inzicht en een nagenoeg onbreekbaar lichaam die net op tijd alle narigheid helpt overwinnen ter meerdere eer en glorie van de mensheid.

Deze verhalen bleken me hopeloos slecht voorbereid te hebben op onze huidige crisis. Zo is er van spektakel of zelfs actie nauwelijks sprake. Een lockdown uitzitten is niet meeslepend of spannend, het is verdrietig, vervelend en duurt lang. Een pandemie is eng, maar ook verbazingwekkend alledaags. Het is de banaliteit van de apocalyps: hoe voldoende wc-papier blijkbaar onze eerste prioriteit was. Hoe van alle dingen uitgerekend legpuzzels tegen woekerprijzen worden verkocht. Het briefje bij de Albert Heijn: je krijgt geen spaarzegels meer, maar je mag wel je bonnetjes bewaren en die ‘als dit allemaal voorbij is’ inleveren voor een pastavershoudbakje. Een Koningsdag zonder kleedjes, maar met lange anderhalvemeterrijen voor de Hema, want zelfs tijdens de apocalyps hebben we zin in een oranjetompouce.

De sportpagina’s in de krant gaan over wedstrijden die niet doorgaan en atleten die niet duelleren. In tijdschriften worden de grote interviews niet meer gehouden met mensen die in het theater staan met een nieuwe voorstelling of die onlangs een boek schreven, maar met mensen die nu al weten dat ze zullen bezwijken aan een ongeneeslijke ziekte. Alles is afgelast, behalve de dood.

Er is geen eenzame, onbreekbare held die de mensheid komt redden. De helden van onze eindtijd zijn gewone mannen en vrouwen die al wekenlang met gevaar voor hun eigen gezondheid naar hun werk gaan; die zorgen voor onze zieken, ouderen, kinderen, ons eten, dat het noodzakelijke blijft draaien. Er is geen overwinning in zicht, maar ze houden vastberaden vol; ze komen opdagen, elke dag weer.

De glorieuze verlossing van de mensheid laat bovendien aanzienlijk langer op zich wachten dan 346 pagina’s of 166 minuten (inclusief pauze). Inmiddels is duidelijk dat we de duur van deze crisis niet meten in weken, maar in maanden of – waarschijnlijker – in jaren. Dat weerhoudt allerlei mensen er evenwel niet van om alvast te filosoferen over wat er komt na corona. We zullen uit deze crisis komen met een hervormde economie, schetsen ze. We zullen meer welvaart en een betere samenleving kennen. Er zijn zelfs lieden die de crisis zelf de verlossing zien: ‘Het is zo stil! Zo schoon! Zo heerlijk terug naar de essentie!’

Maar hoe kan dit al de overwinning zijn? De apocalyps mag dan een banale kant hebben, ze is niet normaal. Het is niet normaal dat kwetsbaren vrezen voor de dood en geliefden van elkaar gescheiden zijn. Het kan niet normaal zijn dat mijn opa waarschijnlijk binnenkort eenzaam in zijn verpleeghuis zal sterven aan corona. En dat ik mijn moeder dan geen knuffel kan geven, omdat zij hartpatiënt is en ik hoest.

In de Bijbel is de apocalyps niet alleen het einde van de huidige tijd, maar ook een openbaring; een onthulling van kennis. En ik geloof heus dat deze crisis een hoop zal blootleggen: het falen van het vrijemarktkapitalisme staat hoog op mijn lijstje. Ik vind een revolutie al veel langer op zijn plaats. Maar mag ik voor nu even een voucher aanvragen? Ik verlang momenteel niet naar hervorming, ik snak naar normaal. En al weet ik dat het leven geen film of boek is, toch fantaseer ik vandaag liever over de climax dan over de economie van de toekomst. Ik droom over het moment dat we onze vrienden weer omhelzen, samen om onze doden rouwen, onze helden eren en dansen in de straten omdat het allegodenzijdank eindelijk voorbij is. Er zal vioolmuziek klinken, de camera zoomt uit, en we leven allemaal nog lang en gelukkig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het moment dat ik dit schrijf, is het 23 maart. Normaal gesproken val ik u daar niet mee lastig, maar nu de wereld in de greep is van het nieuwe coronavirus is de toekomst zo ongewis dat ik mezelf heb beloofd niet meer dan drie dagen vooruit te kijken. En toch zit ik hier, in de ochtendzon aan mijn bureau, om een column te schrijven die pas over vijf weken gelezen zal worden. Mijn nu is onvermijdelijk uw ‘een tijdje geleden’.

Toch blijf ik in dit stukje in mijn nu. Wat kan ik anders? Ik heb collega’s zich zien wagen aan voorspellingen. Rosanne Hertzberger deelde in de NRC een toekomstvisie waarin de lijkwagens door de straat rijden. Robbert Dijkgraaf schetste het beeld van ‘de man die van een wolkenkrabber valt en ter hoogte van de derde verdieping zegt: ‘Tot nu toe gaat alles goed.’’ Ik vind dat niet behulpzaam.

In mijn nu probeer ik zoveel mogelijk in het moment te leven. Dat is beter voor de ziel, las ik in The Atlantic. In plaats van te piekeren over een mogelijk catastrofale toekomst, kun je beter jezelf geruststellen met gedachten over het heden: ‘Ik ben veilig en schrijf een column’. Het is advies dat me doet denken aan een liedje van Jason Mraz, waarin hij zingt over hoe hij zijn leven niet langer wil vullen met zorgen over allerlei dingen die hem waarschijnlijk toch niet gaan overkomen. ‘So I just let go of what I know I don’t know’, zingt hij. Dat heb ik altijd een prachtige zin gevonden.

Toch staat het liedje me ook tegen. Mraz bezingt alle innerlijke vrede en lol die hij heeft nu hij in het moment leeft. Maar ik denk steeds: nou, knakker, dat moet je je wel kunnen veroorloven. Als je niet zeker weet of je morgen geld hebt om je kinderen eten te geven, wordt het verdraaid lastig om onbekommerd te zijn over de toekomst. Het heden is niet lollig als je iets vreselijks aan het meemaken bent. En je verleden achter je laten is niet gemakkelijk als je getraumatiseerd bent. In het moment leven is een knoeperd van een privilege.

In andere tijden zou deze dualiteit me fascineren: hoe leven in het moment zowel een psychologische overlevingsstrategie kan zijn als een luxe voor de bevoorrechten. Misschien schrijf ik er nog eens meer over. Maar niet vandaag. Vandaag is de toekomst onzeker en eng, en is mijn nu alles wat ik heb. Mijn nu, en mijn hoop: de hoop dat uw nu ondanks alles een goed moment zal zijn om in te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.