dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

En zo begint het weer: het gewone leven, of iets wat daar in ieder geval een beetje op lijkt. Ik zie vrouwen met vers kapperhaar. Kinderen die in hun sportkleren naar veld, baan of zwembad fietsen. Kennissen gaan met Pinksteren lekker met de caravan op pad. Buren houden barbecues met vrienden, gezellig in een kring, een bordje op schoot met vlees dat zwart is van buiten en rauw van binnen. Een kameraad vertrouwt me toe dat ze haar vriendinnen weer gewoon een knuffel geeft. En ook buiten de deur lijdt de anderhalvemetersamenleving aan een hevig geval van klad erin, want, ach: het is toch niet te doen, het valt allemaal wel mee, het is bijna voorbij.

Op televisie hebben onvermijdelijke beroepspraathoofden als Jort Kelder, Bram Bakker en Angela de Jong inmiddels geen voorspelbare faux-dwarse meningen meer over pandemiebeleid en de lockdown-economie, maar over hoe het leven zal zijn na corona. En het virus mag dan nog steeds een riant onbenut potentieel aan onbesmette mensen hebben om zich lustig doorheen te vermeerderen, toch stijgt de verkoop van zonnebrillen en espadrilles, las ik in de krant, want het zomerse buitenleven lonkt. Een expert in consumentengedrag: ‘De opluchting en vrolijkheid spreekt eruit.’

Het gewone leven komt weer ontspannen en opgewekt op gang, maar niet voor iedereen. Het RIVM adviseert oude, zieke en gehandicapte mensen nog steeds om thuis te blijven en geen bezoek te ontvangen. Dat de anderhalvemetersamenleving veelal tot een logistieke illusie is gereduceerd, betekent dat zelfs een ommetje er vaak niet meer inzit. Terwijl vrienden hun teenslippers en strandtassen afstoffen, is het leven van mensen zoals ik veranderd in een droevige versie van de film Frozen: ‘Laat niemand toe, spreek niemand aan; wees gehoorzaam en ga hier niet vandaan.’

Dit is een politieke keuze, benadrukt journalist Tamar Doorduin in een artikel voor OneWorld. De regering had ook kunnen wachten met het versoepelen van de lockdown tot er een echt goed test- en indambeleid was. Dan was deze tweedeling niet nodig geweest; die ‘bescherming van de kwetsbaren’ die in de praktijk neerkomt op ‘opsluiting en uitsluiting’. ‘Het ‘muurtje om de kwetsbaren’ blijkt letterlijk op de muren van hun huis te slaan. Op die manier marginaliseer je deze groep alleen nog maar verder’, stelt Doorduin.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor Marieke, de geestelijk gehandicapte zus van Janneke Arbeider. Janneke plaatste een noodkreet op Facebook: terwijl de nagelsalons en terrasjes opengaan, mag haar zus nog bijna niets. Niet dat ze extra risico loopt; ze is jong en gezond. Maar omdat ze in een instelling woont, mag ze nauwelijks bezoek ontvangen, en dat bezoek mag haar niet even een knuffel geven. ‘Ondertussen weet Marieke al bijna niet meer hoe op ons, haar familie, te reageren. Ze wordt onrustig, verdrietig, durft ons soms niet eens aan te kijken.. want stel dat ze het verkeerd doet? … Ik zie mijn zus achteruit gaan, lijden.’ Ze hoopt op beter beleid.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor sekswerkers. Andere contactberoepen mogen weer aan de slag, maar zij niet. Een reden gaf de regering niet, maar het is moeilijk om je voor te stellen dat iemand pijpen coronatechnisch riskanter is dan bij iemand een pony knippen. Sekswerker en activist Yvette Luhrs vermoedt dat de overheid haar beroepsgroep gewoon wil tegenwerken; dat is niets nieuws. In een OneWorld-artikel legt ze uit hoe sekswerkers, op aandringen van diezelfde overheid, vaak niet als werknemer of zzp’er werken, maar in een fictief dienstverband. Dan werk je legaal, betaal je gewoon belasting en heb je eigenlijk precies nooit ergens recht op, dus nu ook niet op financiële steun. De gevolgen zijn schrijnend. Een vriendin van Luhrs kan haar collegegeld straks niet meer betalen. Een collega met een kind komt in de problemen met de huur. Er moest een particulier noodfonds komen voor sekswerkers die geen eten meer kunnen kopen.

Toen de coronacrisis begon, waren er mensen die hardop droomden over hoe we hier beter uit zouden komen: sterker, eendrachtiger. We zouden het met zijn allen doen; een virus kopieert zichzelf immers ook zonder aanziens des persoons. ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’, was de boodschap van onze regering. Samen bleek te duren totdat de eerste maatregelen versoepeld werden – daarna begonnen beleidsmakers alweer mensen in de steek te laten.

Het is logisch dat we allemaal verlangen naar zon en zorgeloosheid. Dat we snakken naar een terugkeer naar het gewone leven. Maar, alsjeblieft: wel met iedereen aan boord.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben naar onze tuin ontsnapt, en nu zit ik, mijn dikke groene werkhandschoenen nog aan, naast de uitbundig bloeiende sering na te denken over William Wordsworth. Hij was naast dichter ook tuinier en zag de tuin als een toevluchtsoord; een plek waar je de helende effecten van de natuur kunt ondergaan terwijl je afgescheiden bent van de wereld, maar tegelijkertijd toch ‘te midden van de werkelijkheid der dingen’ bent.

Ik las over Wordsworth in het boek Tuinieren voor de geest van psychiater Sue Stuart-Smith. ‘Deze ‘werkelijkheid der dingen’ omvat niet alleen alle natuurlijke schoonheid’, schrijft zij, ‘maar ook het verstrijken van de seizoenen en de gehele levenscyclus. Met andere woorden, tuinen vormen weliswaar een toevluchtsoord waar we ons korte tijd van de wereld kunnen afzonderen, maar ze brengen ons ook in contact met de fundamentele aspecten van het leven.’

In een tuin komen dingen tot leven en bloei, ze kwijnen en sterven af. Veel echter wordt het niet, maar tegelijkertijd hangt er weinig vanaf. Je kunt erbij zijn, zonder dat het teveel pijn doet. Dat is kostbaar, denk ik, want er zijn momenteel weinig plekken waar je de werkelijkheid ongefilterd kunt toelaten zonder overspoeld te worden door gemis.

Misschien is dat wel waarom tuinieren tijdens deze coronacrisis zo’n grote aantrekkingskracht op ons heeft. Vanaf het moment dat Nederlanders begin mei weer voorzichtig de deur uitgingen, was het druk in onze tuincentra. Ik las dat in de Verenigde Staten gewapende conservatieven de straat opgingen voor, onder andere, het recht om weer te tuinieren. ‘Tuinieren is essentieel!’ riep iemand vanuit een pick-up truck. Ik ben het zelden met zulke lieden eens, maar daar hebben ze misschien een punt.

Stuart-Smith betoogt in haar boek dat tuinieren een psychologische activiteit is: we wroeten, zaaien en snoeien niet alleen met onze handen, maar ook in ons hoofd. Een tuin is niet alleen een toevluchtsoord, ‘maar schenkt je ook de rust en stilte om je eigen gedachten te kunnen horen. Hoe meer je opgaat in het met je handen werken, hoe meer innerlijke vrijheid je krijgt om je gevoelens te ordenen en te verwerken.’

Dat is precies waarom ik de tuin in ben gevlucht. Sinds mijn vorige column is mijn opa overleden aan corona en ik ben zo druk met het regelen van de uitvaart dat mijn hoofd is gevuld met chaotische gedachtesmurrie over wat er nog gedaan moet worden. Een uurtje in de tuin en ik voel me kalm; nu merk ik pas hoe moe ik ben, en hoe verdrietig. Hoe rouw een soort heimwee is, alleen niet naar je huis, maar naar iemand bij wie je je ooit thuis hebt gevoeld.

Gelukkig geven planten er niet om als je een beetje op ze huilt. Zeker de dode niet, want heel passend bleek in mijn tuin ook van alles gestorven te zijn, zoals de margrieten die ik pasgeleden liefdevol had verplaatst, maar die inmiddels zijn kaalgevreten door klootslakken. Of het appelboompje dat de geest gaf na ruim een jaar door een buurkat als pispaaltje te zijn gebruikt.

Ik zet de zaag erin, maar de dode takken doen me ongewild denken aan die verschrikkelijke metafoor van Marianne Zwagerman in de Telegraaf, over de natuur die ‘dingen zelf regelt en af en toe een virus over de aarde jaagt om het dorre hout te kappen’. Dat gaat ook over mijn opa, denk ik steeds maar: een demente man met diabetes en een hartkwaal in een verpleeghuis. ‘Dor hout.’

Hoe ga je om met een wereld waarin er mispunten bestaan die het niet zo erg vinden dat mensen als mijn opa doodgaan? Een wereld, ook, waarin het personeel in verpleeghuizen wekenlang bewust genegeerd werd bij de verdeling van mondkapjes, waarin ze lange tijd met opzet niet werden getest en waarin ze dus ongewild hun eigen bewoners hebben besmet. Waarin beleidsmakers de levens van mensen in verpleeghuizen goedkoop hebben gemaakt.

Ik weet het even niet. En dus heb ik me afgezonderd. Ik poot jonge plantjes tegen de rouw en maak stekjes tegen het verdriet; nieuw leven tegen de dood. ‘Als er geen verlies bestond, zou het ons ontbreken aan scheppingsdrang’, schrijft Stuart-Smith. Op de plek waar de gerooide appelboom en margrieten stonden, blijken een paar stukjes vochtige, zwarte aarde over te blijven, ideaal om kaardenbollen en korenbloemen te zaaien.

Dat is geen metafoor voor de samenleving, wil ik benadrukken. Het is gewoon een simpele troost in verdrietige tijden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld. Of, nou ja, apocalyps: we beleven momenteel natuurlijk geen ultiem Einde der Tijden. Maar het is toch zeker een einde van een tijd. Een apocalyps in Bijbelse zin: het einde van de huidige wereld. Zoals mijn generatie opgroeide met een ‘voor en na 9/11’ , zo zal er straks voor altijd een ‘voor en na corona’ zijn.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld, omdat ik tot nu toe in de bevoorrechte positie verkeerde dat mijn kennis over pandemieën en andere rampen vooral uit boeken en films kwam. Ik genoot van de fictionele catastrofes: monsterstormen, zondvloeden, meteorietinslagen. Killervirussen, ook. In essentie lijken al deze verhalen op elkaar: dood en verwoesting gaan gepaard met spanning en spectaculaire actie, een snufje persoonlijk drama, en uiteindelijk is er een daadkrachtige held met het juiste inzicht en een nagenoeg onbreekbaar lichaam die net op tijd alle narigheid helpt overwinnen ter meerdere eer en glorie van de mensheid.

Deze verhalen bleken me hopeloos slecht voorbereid te hebben op onze huidige crisis. Zo is er van spektakel of zelfs actie nauwelijks sprake. Een lockdown uitzitten is niet meeslepend of spannend, het is verdrietig, vervelend en duurt lang. Een pandemie is eng, maar ook verbazingwekkend alledaags. Het is de banaliteit van de apocalyps: hoe voldoende wc-papier blijkbaar onze eerste prioriteit was. Hoe van alle dingen uitgerekend legpuzzels tegen woekerprijzen worden verkocht. Het briefje bij de Albert Heijn: je krijgt geen spaarzegels meer, maar je mag wel je bonnetjes bewaren en die ‘als dit allemaal voorbij is’ inleveren voor een pastavershoudbakje. Een Koningsdag zonder kleedjes, maar met lange anderhalvemeterrijen voor de Hema, want zelfs tijdens de apocalyps hebben we zin in een oranjetompouce.

De sportpagina’s in de krant gaan over wedstrijden die niet doorgaan en atleten die niet duelleren. In tijdschriften worden de grote interviews niet meer gehouden met mensen die in het theater staan met een nieuwe voorstelling of die onlangs een boek schreven, maar met mensen die nu al weten dat ze zullen bezwijken aan een ongeneeslijke ziekte. Alles is afgelast, behalve de dood.

Er is geen eenzame, onbreekbare held die de mensheid komt redden. De helden van onze eindtijd zijn gewone mannen en vrouwen die al wekenlang met gevaar voor hun eigen gezondheid naar hun werk gaan; die zorgen voor onze zieken, ouderen, kinderen, ons eten, dat het noodzakelijke blijft draaien. Er is geen overwinning in zicht, maar ze houden vastberaden vol; ze komen opdagen, elke dag weer.

De glorieuze verlossing van de mensheid laat bovendien aanzienlijk langer op zich wachten dan 346 pagina’s of 166 minuten (inclusief pauze). Inmiddels is duidelijk dat we de duur van deze crisis niet meten in weken, maar in maanden of – waarschijnlijker – in jaren. Dat weerhoudt allerlei mensen er evenwel niet van om alvast te filosoferen over wat er komt na corona. We zullen uit deze crisis komen met een hervormde economie, schetsen ze. We zullen meer welvaart en een betere samenleving kennen. Er zijn zelfs lieden die de crisis zelf de verlossing zien: ‘Het is zo stil! Zo schoon! Zo heerlijk terug naar de essentie!’

Maar hoe kan dit al de overwinning zijn? De apocalyps mag dan een banale kant hebben, ze is niet normaal. Het is niet normaal dat kwetsbaren vrezen voor de dood en geliefden van elkaar gescheiden zijn. Het kan niet normaal zijn dat mijn opa waarschijnlijk binnenkort eenzaam in zijn verpleeghuis zal sterven aan corona. En dat ik mijn moeder dan geen knuffel kan geven, omdat zij hartpatiënt is en ik hoest.

In de Bijbel is de apocalyps niet alleen het einde van de huidige tijd, maar ook een openbaring; een onthulling van kennis. En ik geloof heus dat deze crisis een hoop zal blootleggen: het falen van het vrijemarktkapitalisme staat hoog op mijn lijstje. Ik vind een revolutie al veel langer op zijn plaats. Maar mag ik voor nu even een voucher aanvragen? Ik verlang momenteel niet naar hervorming, ik snak naar normaal. En al weet ik dat het leven geen film of boek is, toch fantaseer ik vandaag liever over de climax dan over de economie van de toekomst. Ik droom over het moment dat we onze vrienden weer omhelzen, samen om onze doden rouwen, onze helden eren en dansen in de straten omdat het allegodenzijdank eindelijk voorbij is. Er zal vioolmuziek klinken, de camera zoomt uit, en we leven allemaal nog lang en gelukkig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het moment dat ik dit schrijf, is het 23 maart. Normaal gesproken val ik u daar niet mee lastig, maar nu de wereld in de greep is van het nieuwe coronavirus is de toekomst zo ongewis dat ik mezelf heb beloofd niet meer dan drie dagen vooruit te kijken. En toch zit ik hier, in de ochtendzon aan mijn bureau, om een column te schrijven die pas over vijf weken gelezen zal worden. Mijn nu is onvermijdelijk uw ‘een tijdje geleden’.

Toch blijf ik in dit stukje in mijn nu. Wat kan ik anders? Ik heb collega’s zich zien wagen aan voorspellingen. Rosanne Hertzberger deelde in de NRC een toekomstvisie waarin de lijkwagens door de straat rijden. Robbert Dijkgraaf schetste het beeld van ‘de man die van een wolkenkrabber valt en ter hoogte van de derde verdieping zegt: ‘Tot nu toe gaat alles goed.’’ Ik vind dat niet behulpzaam.

In mijn nu probeer ik zoveel mogelijk in het moment te leven. Dat is beter voor de ziel, las ik in The Atlantic. In plaats van te piekeren over een mogelijk catastrofale toekomst, kun je beter jezelf geruststellen met gedachten over het heden: ‘Ik ben veilig en schrijf een column’. Het is advies dat me doet denken aan een liedje van Jason Mraz, waarin hij zingt over hoe hij zijn leven niet langer wil vullen met zorgen over allerlei dingen die hem waarschijnlijk toch niet gaan overkomen. ‘So I just let go of what I know I don’t know’, zingt hij. Dat heb ik altijd een prachtige zin gevonden.

Toch staat het liedje me ook tegen. Mraz bezingt alle innerlijke vrede en lol die hij heeft nu hij in het moment leeft. Maar ik denk steeds: nou, knakker, dat moet je je wel kunnen veroorloven. Als je niet zeker weet of je morgen geld hebt om je kinderen eten te geven, wordt het verdraaid lastig om onbekommerd te zijn over de toekomst. Het heden is niet lollig als je iets vreselijks aan het meemaken bent. En je verleden achter je laten is niet gemakkelijk als je getraumatiseerd bent. In het moment leven is een knoeperd van een privilege.

In andere tijden zou deze dualiteit me fascineren: hoe leven in het moment zowel een psychologische overlevingsstrategie kan zijn als een luxe voor de bevoorrechten. Misschien schrijf ik er nog eens meer over. Maar niet vandaag. Vandaag is de toekomst onzeker en eng, en is mijn nu alles wat ik heb. Mijn nu, en mijn hoop: de hoop dat uw nu ondanks alles een goed moment zal zijn om in te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een van mijn lievelingsboeken begint met de wraak van de natuur. In Kinderen van Moeder Aarde laat Thea Beckman na een verwoestende wereldwijde kernoorlog een gedeelte van Alaska afscheuren en in zee zinken, het Japanse eiland Honshu in tweeën splijten, meren leeglopen en stuwdammen bezwijken. ‘Niemand van de nog levenden begreep waar die enorme vloedgolven, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en alles verwoestende tornado’s vandaan kwamen. Weinig mensen kregen ook de tijd erover na te denken. Moeder Aarde had Haar evenwicht verloren.’

De natuur die uit balans raakt en terugslaat: dat idee is weer in zwang sinds de uitbraak van het nieuwe coronavirus, al komen de klappen nu in de vorm van een Plaag in plaats van Hellevuur en Zondvloed. Inger Andersen, directeur van het VN-milieuprogramma, noemde de pandemie een ‘waarschuwingsschot’ en zei dat de natuur ‘ons een boodschap stuurt’. De Paus stelde tijdens een interview dat we onvoldoende hebben gereageerd op eerdere catastrofes, zoals de bosbranden in Australië en smeltende gletsjers. ‘Ik weet niet of dit de wraak van de natuur is, maar dit zijn zeker reacties van de natuur.’ Filosoof Damiaan Denys opperde in Trouw: ‘Het [coronavirus] is een gezonde correctie op onze megalomane levensstijl, een tik van de Schepper, de natuurwet, een homeostase’. De Italiaanse schrijver Sandro Veronesi zei in De Standaard dat het haast lijkt ‘alsof het coronavirus de antilichamen vormt van de aarde, die nu op de mens worden afgevuurd, omdat de mens nutteloos en zelfs schadelijk is voor de planeet.’

Voor het punt van Zijne Pauselijke Supermegaheiligheid, dat het virus een reactie van de natuur is, wel wat te zeggen. Overal ter wereld dringen mensen het leefgebied van wilde dieren binnen. Daardoor is er meer contact tussen ons en die dieren, en meer contact geeft een grotere kans op de overdracht van nare ziektes, zeker als we de dieren in kwestie ook nog oppeuzelen.

Maar de natuur die waarschuwingsschoten afvuurt? Die virussen inzet als haar antilichamen? De natuur als wraakgodin, die de mensheid mores leert voor aangedaan leed? Terwijl ik tijdens het paasweekend in Moeder Aarde sta te wroeten om een pol margrieten te verplaatsen, komt dat idee me steeds vreemder voor. De zon schijnt. De krentenboom bloeit. Een regenworm kruipt over mijn hand. Ik kan er moeilijk een bestraffende macht in zien.

Uiteraard is natuur meer dan bloesem en vochtige aarde. Er is ook bloeddorst, strijd, worsteling; er zijn parasieten en plagen; er is dood en verrotting en bederf. Maar is de natuur wraakzuchtig? Is ze wreed?

Ik moet denken aan een essay uit 1918 van de toen zeer beroemde natuurschrijver John Burroughs over precies die vraag. We noemen de natuur misschien wreed, overpeinst hij, omdat ons lot haar zo onverschillig laat. We nemen die apathie te persoonlijk, we zien onszelf erin. Als wij zo volstrekt onbetrokken zouden zijn, dan zou dat zeker wreed zijn. Maar we moeten de natuur niet zo vermenselijken. ‘Vuur en overstromingen veroorzaken pijn en dood’, schrijft Burroughs, ‘de zwaartekracht zal ons net zo snel verpletteren als in leven houden, maar deze krachten zijn niet wreed, want er is geen wens om lijden te veroorzaken; ze zijn deel van een systeem van dingen waar ons leven en welzijn van afhankelijk is.’

Moeder Aarde is niet wreed, ze is amoreel; rechtvaardigheid is in de natuur een betekenisloos begrip. Wat wreed is, is het coronavirus neerzetten als een verdiende straf of waarschuwing. Wat wreed is, is weten dat de pandemie vooral de kwetsbaren treft, en dan toch suggereren dat ze een zekere gerechtigheid kent. Spreken over ‘een gezonde correctie’ – dat is wreed.

Misschien is het voor sommigen een bijna onverdraaglijke gedachte: dit overkwam ons gewoon. Ons lijden en afzien heeft wellicht een oorzaak, maar er was geen reden, geen bedoeling, geen boodschap, geen straf. Enkel pech en onverschilligheid.

Zelf vind ik juist troost in die onverschilligheid. Hoe in de natuur alles gewoon doorgaat, terwijl onze mensenlevens stil lijken te staan. Hoe er een parallelle wereld is waarin een lockdown niets betekent, die zich niets aantrekt van modellen, ic-capaciteit of persconferenties; zelfs niet van onze stille wanhoop, angst en eenzaamheid; niet van onze rouw. De madeliefjes bloeien in het gras, de hommels proberen nog één keer of ze toch niet dwars door het raam heen kunnen vliegen, de mezen zingen in het oranjeroze avondlicht. Hier bestaat geen wraak, alleen een wilde, ontembare drang om te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het besloop ons, de afgelopen weken. Een gedachtegoed dat niet normaal mag zijn, werd elke dag iets gewoner. Een verwerpelijk idee kwam stilletjes door onze maatschappelijke achterdeur naar binnen, ook al bedoelde natuurlijk niemand het zo.

Het begon misschien hier: bij de vaststelling hoe fijn het was dat er aan het coronavirus zelden jonge en gezonde mensen sterven. Zoals Maarten Keulemans schreef, eind februari: ‘De ziekte die we inmiddels covid-19 moeten noemen, ‘oogst’ vooral de al verzwakten. En al doet ze dat wreed en zonder genade, dat is een geluk bij een ongeluk.’ Maarten kennende was het troostend bedoeld. Hij voegde toe dat men maatregelen zou kunnen nemen ‘om de risicogroepen extra te beschermen.’ Dat was fijn, maar het was toch gezegd en breed beaamd: een geluk dat verzwakten worden geoogst.

Wat later stond er hierover een ingezonden brief in deze krant. ‘Als dit het dierenrijk zou betreffen, hadden we het over het uitdunnen van de populatie om die gezond te houden. Maar nu het de mensheid is, zal het wel onethisch zijn om dat op te merken.’ Het was bijna terloops: even bij het ontbijt filosoferen over het nut van stervende zwakkeren.

Dat was de eerste keer dat de woorden door mijn hoofd speelden: eugenetica, sociaal-darwinisme. Dat laatste is een losse set ideologieën, maar laat ik het zo zeggen: als je de aanvechting voelt om Darwins theorie over ‘survival of the fittest’ te vertalen als ‘het recht van de sterkste’ en dat wilt opwaarderen tot iets wenselijks, dan zit je er te dicht bij. Als je impliceert dat de samenleving beter af is zonder zwakkeren, ging je over het randje.

Dat randje werd twee weken geleden bezocht door filosofen Marcel Verweij en Roland Pierik. Zij vroegen zich af wie er voorrang moeten krijgen bij een tekort aan bedden op de intensive care (IC). Hun antwoord: jonge en fitte mensen. Zeg maar: de sterksten. En zwakkeren niet. Het is verontrustend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer. Hoe de deur bijna achteloos op een kier ging voor sociaal-darwinisme.

Dat was de eerste keer dat ik moest huilen. Verweij en Pierik willen een maatschappelijk discussie over deze kwestie. Ik zag al voor me hoe ik wekenlang zou lezen dat de melkboer en de makelaar vinden dat oude, gehandicapte en chronisch zieke mensen – mensen zoals ik – best van de IC geweerd mogen worden. Ik wil geen publieke debat over wanneer je mij mag laten doodgaan. Dat is wreed. En zoals Maranke Wieringa (zelf gehandicapt) twitterde: ‘Ik was gezond voorzichtig met betrekking tot het virus, nu ben ik doodsbang. Het virus is niet veranderd, maar hoe er nu gesproken wordt over mij en de mijnen wel.’

Inmiddels klopt sociaal-darwinisme steeds vaker aan. De NOS meldde dat ‘mensen die compleet hulpbehoevend zijn voor hun dagelijkse verzorging’ volgens richtlijnen bij IC-beddenschaarste niet meer opgenomen worden. Dat was schadelijk onvolledig, maar alarmbellen waren blijkbaar niet afgegaan ter redactie, zo normaal is zo’n notie inmiddels. Enkele Amerikaanse staten stelden in protocollen dat gehandicapte mensen geen goede kandidaten zijn voor beademing. Bert Wagendorp liet weten dat hij liever niet heeft dat schransende zwaarlijvigen IC-bedden bezet houden wanneer een geliefde van hem er een nodig heeft. Schrikbarend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer naar dader.

Dat was de eerste keer dat ik kwaad werd. Hoe durven jullie? Dikke, zieke, oude, gehandicapte mensen leven altijd met uitsluiting en discriminatie. En nu, in deze bange tijden, komen jullie – geen artsen, maar columnisten, filosofen – speculeren of je ons categorisch moet uitsluiten van mogelijk levensreddende zorg? Zien jullie niet dat je zo een verschrikkelijke maatschappelijke tweedeling creëert, tussen de haves en de have-nots, tussen sterken en zwakkeren, tussen de gelukkigen – fitte, jonge mensen die al minder te vrezen hebben van het virus en ook nog vast kunnen rekenen op zorg – en de ongelukkigen, die terecht banger zijn voor corona en ook nog moeten aanhoren dat men ze zo nodig aan hun lot wil overlaten?

Dat is niet de weg, nu we samen een onzichtbare vijand bestrijden, nu solidariteit van levensbelang is. Laat artsen aan het bed beslissen over leven en dood, en laten wij hen en elkaar respecteren door niet te speculeren over wie de moeite van het redden waard is. Laten we mensen blijven; mensen die we herkennen. Anders verliezen we tijdens deze crisis meer dan levens; dan verliezen we ons hart.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.