Bereiden we onze kinderen wel goed genoeg voor op de samenleving? Die vraag bleef door mijn hoofd spelen sinds ik, een poosje geleden alweer, een HP/De Tijd-artikel las over ‘de pampergeneratie’. Psycholoog en hoogleraar Jan Derksen kwam aan het woord, en hij vond van niet. Kinderen krijgen teveel applaus van hun ouders, stelde hij, waardoor het misgaat als ze hun eerste stappen in de harde maatschappij zetten. ‘Ze hebben telkens te horen gekregen dat ze het geweldig deden. Als ze uit school met een tekening aankwamen, vonden hun ouders die meteen fantastisch, in plaats van dat ze zeiden: oké, hij is wel leuk, maar je kunt dit of dat nog verbeteren.’
Nou moet ik bekennen dat ik ook zo’n moeder ben die de tekeningen van haar kinderen altijd schitterend vind. Ik peins er niet over om verbeterpuntjes aan te dragen, omdat ze met zoveel vreugde zijn gemaakt. Mijn kadetjes waren helemaal niet bezig met een neerzetten van een optimale tekenprestatie, of met het verbeteren van zichzelf. Het mislukt even vaak als het iets moois oplevert, maar dat dondert niet. Ze hadden lol.
Het is een zeer lichamelijke vorm van plezier, een tamelijk doelloze manier van gewoon bezig zijn met spieren en ledematen, zonder dat het ergens toe hoeft te leiden, maar gewoon omdat het fijn is om je lijf te gebruiken om iets te maken of te doen. Ze houden van het gevoel van het papier onder hun handen, van de textuur van de verf, van de ervaring van krijt aan hun vingers.
Ik kijk hier met bewondering naar, want zo beheersen kinderen iets dat volwassenen bijna zonder uitzondering zijn kwijtgeraakt: de kunst om volstrekt vanzelfsprekend één te zijn met je lichaam, zonder dat je als van buitenaf toekijkt of het allemaal wel voldoende nut heeft en of er wel adequaat gepresteerd wordt. Voor veel volwassenen is een lichaam niet het deel van jezelf dat gewoon zomaar danst, zwemt en tekeningen maakt. Het is een project dat we voortdurend evalueren, en dat continue voor verbetering vatbaar is.
Dat is ook niet zo vreemd, want we worden de hele dag gebombardeerd met de boodschap dat we op de een of andere manier nóg gelukkiger, fitter en gezonder zouden kunnen zijn, schrijven wetenschappers Carl Cederström en André Spicer in hun boek ‘The wellness syndrome’. Daar is op zich niets mis mee, vinden zij, ware het niet dat we er collectief zo in zijn doorgeschoten dat zelfverbetering inmiddels een soort morele plicht is geworden. Om een goed mens te zijn, dien je aan jezelf te werken.
Dat heeft gevolgen voor hoe we ons tot ons lichaam verhouden. Hoe lang is het geleden dat je iets lekkers hebt gegeten, zonder te denken aan je gezondheid? Dat je hebt gesport voor het pure plezier van het gebruiken van je spieren, zonder dat je als doel had een bepaalde prestatie te leveren? Maak je nog weleens iets met je handen zonder je te bekommeren over de kwaliteit van het eindresultaat? Wanneer hebt je voor het laatst in de spiegel naar je naakte lichaam gekeken zonder op te merken wat er nog aan te hervormen valt?
Deze constante focus op zelfverbetering mag dan aan ons verkocht worden als ‘wellness’, zo stellen Cederström en Spicer, maar gecombineerd met de alomtegenwoordige neoliberale gedachte dat een individu helemaal zelf verantwoordelijk is voor eigen lijf en lot, leidt het vaak tot schuldgevoel en angst. Want helemaal slagen kun je natuurlijk nooit. Je kunt altijd nóg productiever zijn op je werk, nog betere prestaties leveren, nog fitter worden, nog meer doen. Het falen zit ingebouwd in het streven.
De nadruk op de rol van het individu verbloemt ondertussen wel dat geluk en gezondheid ook politieke kwesties zijn. Wie ‘wellness’ tot de eigen verantwoordelijkheid rekent, is minder geneigd om van politici te eisen dat zij beleid maken dat eraan bijdraagt, bijvoorbeeld door iets doen aan onrechtvaardige toestanden die ons ongelukkiger en ongezonder maken: discriminatie, werkloosheid, armoede, ongelijkheid, een ongezonde leefomgeving, noem maar op.
Eigenlijk wil ik mijn kinderen juist erg slecht voorbereiden op deze neoliberale samenleving. Ik hoop dat ze zich als volwassenen tegen de morele plicht tot constante zelfverbetering zullen verzetten, om in plaats daarvan voor rechtvaardigheid te strijden. En dat ze het belang van vreugde zullen blijven begrijpen, zodat ze niet meegaan in het idee dat je alleen maar een goed en vervullend leven kunt leiden als je voldoende presteert.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.