Op de keper beschouwd is Sinterklaas een merkwaardig feest. Allerlei dingen die de rest van het jaar ongehoord zijn, blijken onder de noemer ’traditie’ niet alleen acceptabel maar zelfs aanbevelenswaardig.
Zoals feit en fictie door elkaar halen (“Nee, lieverd, mensen worden geen vijfhonderd jaar, maar voor de Goedheiligman maakt de evolutie/God een uitzondering”), liegen dat het gedrukt staat (“Sinterklaas bestaat echt. Ik weet dat hij op de buurman lijkt, schatje, maar dat is toeval”), en feestelijk aanzien hoe zwarte mensen de knechten zijn van een blank heerschap.
Vooral dat laatste was de afgelopen week in het nieuws, nadat de politie hardhandig vier mannen oppakte die volkomen terecht het punt maakten dat Zwarte Piet een nogal racistisch instituut is. Ongeacht de oorspronkelijke herkomst van de domme knecht, is het overduidelijk dat de hedendaagse Piet een zwart persoon is in karikatuur.
Niks zwarte geesten, schoorsteenvegers of raven van Wodan. Met de gouden oorringen, kroeshaarpruik en dikke rode lippen is het alsof hij zo uit een ouderwetse en nu met reden politiek incorrect verklaarde editie van Sjors en Sjimmie is gelopen.
Dat sommige zwarte mensen hier hevig aanstoot aan nemen is op zichzelf afdoende reden om de hele traditie te heroverwegen, temeer omdat die aanstoot een rechtstreeks gevolg is van het feit dat onze voorouders hun voorouders als slaven hebben verhandeld. Maar daar hebben we het liever niet over: slavernij is zo’n ongezellig onderwerp, zeker tijdens de feestdagen. Hetzelfde geldt voor nare zaken als ras.
Liever dan aan de keukentafel met de kinderen een gesprek voeren over hoe de relatieve bruinheid van je huid niets zegt over je verdere voorkeuren of vaardigheden, verklaren de meeste mensen het onderwerp taboe, in de hoop dat de vruchten van hun lendenen automatisch kleurenblind en tolerant opgroeien.
Dat zwijgen is geen goed idee, schrijven Po Bronson en Ashley Merryman in het boek ‘Ouders opgelet’. Kinderen zijn namelijk niet gek: huidskleur is een kenmerk dat nogal in het oog springt, en kleine mensen hebben net als grote mensen een enorme behoefte om te categoriseren: ik, wij, zij.
Uit een experiment van de Amerikaanse wetenschapper Rebecca Bigler blijkt hoe sterk die neiging is. Zij deelde op een basisschool willekeurig rode en blauwe T-shirts uit aan de leerlingen. Ze zei er niets bij, de leraren noemden de shirtkleur niet en maakten er ook geen onderscheid naar. Toch bleek al snel dat de roden het liefst met de roden speelden, en de blauwen het liefst met de blauwen.
De kinderen kregen ook uit het niets T-shirt gerelateerde vooroordelen. Wanneer een ‘rood’ kind werd gevraagd hoeveel van de andere roden aardig waren, zei hij: “Allemaal”. En de blauwen, zijn die ook aardig? “Sommigen.”
Racisme is blijkbaar iets waar je als ouder actief omheen moet klussen. Staan lachen terwijl Sinterklaas heer en meester speelt over een stel domme Pieten lijkt me daarbij een heel slecht begin, net als onder het mom van gezelligheid negeren hoe groepen Nederlanders zich gekwetst voelen door een kinderfeest met foute kantjes. Is dit wat we kinderen willen bijbrengen? Dat de gevoelens van een zwarte minderheid moeten wijken, omdat de traditie voor ons zo leuk is? Ik hoop het niet.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.