dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Op mijn middelbare school stond het bangalijstje op de muur van de jongens-wc. Zo was er een meisje uit mavo-1, dat zich voor een gulden liet zoenen in het fietsenhok. Een ander meisje – een jaar ouder en met grotere borsten – verleende dezelfde dienst, maar dan tegen het fiks hogere bedrag van twee gulden en een sigaret (liefst Marlboro, eventueel Lucky Strike, geen Caballero). Naast het bangalijstje hielden de jongens in mijn klas nauwgezet bij wie volgens de meerderheid der stemmen de fijnste tieten, de fraaiste benen of de lekkerste billen had. Het is een wonder dat ze met al die administratiedruk nog tijd hadden om iets te leren.

De behoefte om de makkelijke en mooie meisjes lijstgewijs vast te leggen is er nog steeds, zo las ik vorige week in de krant. Blijkbaar tot ieders verbazing, want het toegesnelde journaille werkte zich binnen een paar dagen vrij efficiënt op naar een staat van morele paniek. Een meisje uit Pijnacker zou zelfmoord hebben gepleegd omdat ze op zo’n bangalijstje stond. Haar vriendinnen ontkennen dat stellig – volgens hen was ‘gewoon’ pesten de reden van haar tragische daad –, en zijn boos omdat de suggestie werd gewekt dat het meisje seksueel losbandig was. Scholen en politiekorpsen riepen meiden die op een bangalijst staan op om aangifte te doen: zeggen dat iemand een slet is, is een vorm van laster en dus strafbaar.

Het doet een beetje 19e-eeuws aan: meisjes die zich zorgen maken dat hun goede naam bezoedeld wordt door aantijgingen van onkuisheid. Je zou denken dat die meiden, ruim veertig jaar na de aanvang van de seksuele revolutie, de vrijheid zouden hebben om zonder risico op maatschappelijke afwijzing zo vaak en met zoveel mensen als ze willen te genieten van de wonderen van hun eigen geslachtsorganen. Jongens hebben die vrijheid in onze cultuur wel. Daarom is er geen mannelijke versie van het scheldwoord ‘slet’, en zijn er ook geen bangolijsten. En daarom sloeg tijdens de vorige nationale aanval van sekspaniek de term breezersletjes alleen op de meisjes, niet op de net zo goed breezerseksende jongens.

Wellicht komt dat doordat losbandigheid voor jongens en mannen als iets natuurlijks wordt gezien. Aan het begin van de jaren zeventig opperde een invloedrijke evolutiebioloog dat het voor oermannen een goed idee was om seks te hebben met zoveel mogelijk vrouwen: zo kon hij zijn genen zo wijd mogelijk verspreiden. Voor oervrouwen zat dat anders. Na een vrijpartij was er een gerede kans op zwangerschap, gevolgd door jaren aan kinderzorg. Zo’n enorme investering ga je niet aan met de genen van zomaar iemand: preutse kieskeurigheid is dus gewenst. Een vrouw of meisje met een flinke seksuele eetlust is dus tegennatuurlijk en moreel verwerpelijk.

Ondertussen hebben wetenschappers deze theorie genuanceerd. Het bleek bijvoorbeeld toch beter voor de bevruchtingskansen als een vrouw seks had met meerdere mannen. Een zekere mate van sletterigheid zit er wellicht dus van nature in. Tot nu toe hebben vrouwen deze optie binnen hun biologische erfenis nog niet echt weten te omarmen. Misschien komt dat nog: een dag dat we onze schouders ophalen over bangalijsten, omdat de seksualiteit van meisjes geen kwestie meer is van collectieve afkeuring maar van persoonlijke smaak.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn brein is een ‘hij’. Als ik over mijn hersenen schrijf, dan gaat het bijna automatisch over zíjn frontaalkwab, zíjn neurotransmitters, zíjn eigenaardigheden. Natuurlijk weet ik wel dat brein een onzijdig woord is. Maar mijn hersenen voelen zich nu eenmaal man. Niet dat ik me niet op mijn gemak voel met mijn vrouwenlijf. Toegegeven, menstruatie valt als lichaamsfunctie vies tegen en staande plassen is veel handiger dan dat gehannes op je hurken, maar de vent in mijn hoofd heeft niet het gevoel dat er iets mis is met het onderstel.

Ik voel mee met mensen voor wie dat anders is. Die al van jongs af aan naar zichzelf kijken en zeker weten dat er ergens een gruwelijke vergissing is gemaakt, waardoor bij hun brein het verkeerde lijf is geleverd. Maar in plaats van transgenders de ruimte te geven, bestaat in Nederland nog steeds een discriminerende wet die voor een geslachtswissel op je paspoort vereist dat je een steriliserende geslachtsveranderende operatie ondergaat. Staatssecretaris Teeven wil dat nu veranderen – en terecht. Maar terwijl ik hierover nadacht, vroeg ik me af: waarom staat er überhaupt op je paspoort of je man of vrouw bent?

Ooit was het vast handig om zonder al te veel intimiteiten te kunnen controleren of iemand een penis heeft of niet. Bijvoorbeeld toen we vrouwen nog weerden bij de stembus of toen alleen mensen van complementaire geslachten met elkaar mochten trouwen. Maar, emancipatie zij dank, die tijden zijn voorbij. Moderne paspoorten herbergen bovendien zoveel persoonsgegevens – vingerdrukken en dergelijke – dat geslacht weinig toevoegt aan het identificatieproces. Hoe vaak gebeurt het nou dat iemand tussen je benen moet kijken om te weten wie je bent?

Onze obsessie met het registreren van geslacht in twee hokjes doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Wanneer je kijkt naar hersenactiviteit of gedrag, is sekse duidelijk een schaal en beslist geen dichotomie (1). Toch heeft het twee-hokjes-model stevig postgevat, ook in de neurowetenschap. En daar bewijst het vervolgens zichzelf. Wanneer wetenschappers geen man-vrouwverschil vinden, dan publiceren ze er ook niet over. Vinden ze zulks wel, dan schrijven ze vaak een aparte paper (2). Dat het sekseverschil vrijwel altijd kleiner is dan de diversiteit tussen mannen onderling of vrouwen onderling, staat zo diep verstopt in de publicatie dat het zelden de krant haalt. Zo krijg je al gauw het idee dat alle studies uitwijzen dat vrouwen een roze brein brein hebben en mannen een blauw.

Zelfs transseksualiteitsonderzoekers denken er zo over (3). Aan het VU Medisch Centrum kunnen ouders terecht als hun kind denkt in het verkeerde lijf te zitten. In een hersenscanner wordt gekeken of het genderdysfore gevoel ‘klopt’ met de aanwezige hersenactiviteit. Alsof zo’n scanner objectief antwoord kan geven op de vraag welke sekse iemand ‘echt’ heeft.

Die vraag kan je alleen zelf beantwoorden. En het zou mooi zijn als we elkaar, in het paspoort en daarbuiten, meer opties zou bieden dan man (want penis) of vrouw (want vagina). Nog verfrissender: laten we helemaal ophouden met het registeren van geslacht. Nu kun je niet eens een shampootje bestellen bij Yves Rocher zonder aan te geven of je al dan niet behept bent met een klokkenspel. Ik doe er niet meer aan mee. De volgende keer kruisen mijn mannenbrein en vrouwenlijf eendrachtig beide hokjes aan.

Bronnen:

(1) Dat de verschillen tussen mannen en vrouwen over het algemeen klein zijn, de overlap tussen beide seksen groot is en de verschillen tussen de ene vrouw en de andere vrouw (of de ene man en de andere man) meestal meer in het oog springen dan de verschillen tussen mars en venus, blijkt onder andere glashelder uit de paper ‘The gender similarities hypothesis’ van Janet Sibling Hyde. Deze paper is hier online te lezen (pdf): http://wulv.uni-greifswald.de/2006_mw_forsch_gender/userdata/Hyde_2005.pdf

(2) Cordelia Fine schrijft in haar boek ‘Waarom we allemaal van Mars komen’ over het eenzijdige publicatiebeleid van veel wetenschapper, als het gaat om sekseverschillen. Zie ook haar wetenschappelijke publicatie ‘From scanner to soundbite’ hierover (pdf): http://inside.bard.edu/~luka/documents/ResearchPartArt1.pdf

(3) Over de aanpak van het VUmc hoorde ik voor, tijdens en na een radio 1-uitzending van Labyrint op 14 augustus. Ik was zelf een van de gasten. Julie Bakker van het Netherlands Institute for Neuroscience schoof ook aan, en vertelde op de radio hoe ze te werk gaan in het transseksualiteitsonderzoek. De uitzendig is terug te luisteren via de website van W24: http://www.wetenschap24.nl/programmas/labyrint/labyrint-radio/2011/augustus/14-08.html

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Aanstaande zondag schuift neuroloog Dick Swaab aan bij Zomergasten. Van zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ gingen meer dan 100.000 exemplaren over de toonbank. Maar dit succes is niet gebaseerd op wetenschappelijke kennis van de relatie tussen menselijke gedrag en de werking van het brein, maar op luchtfietserij, een air van eruditie, onkennis en vervlogen faam uit de tijd dat zijn homohersenonderzoek nog serieus werd genomen door andere wetenschappers.

Aanstaande zondag schuift neuroloog Dick Swaab aan bij Zomergasten. De bijbehorende webpagina maakt duidelijk waarom Swaab dat mag: hij schuwt het maatschappelijk debat niet, hij “is vermaard om zijn onderzoeken waarbij hij het menselijk gedrag verklaart vanuit de werking van het brein”, hij schreef een interessant boek (‘Wij zijn ons brein’) en hij is natuurlijk de wereldberoemde ontdekker van hét homogebiedje in de hypothalamus, een klein structuurtje in de binnenkant van ons brein.

Van al die claims is alleen deze waar: Swaab loopt niet weg voor debat. Sterker nog, sinds hij een heleboel mensen boos maakte door een oorzaak voor homoseksualiteit in het brein aan te wijzen, koketteert hij met de rel die dat toen opleverde. Hij werd bedreigd, mensen noemden hem ‘dr. Mengele-Swaab’ en op een zeker moment verzamelde zich zelfs een woedende menigte voor zijn huis die riep ‘Dick, snij toch in je eigen pik’. Dit alles is meer dan twintig jaar geleden, maar moet telkens weer worden opgedregd, zodat Swaab kan zeggen dat hij ondanks alle ophef toch gewoon doorging.

En dat deed hij, hoewel hij – in tegenstelling tot wat veel mensen denken – op het gebied van homoseksualiteit in het brein interrnationeel gezien helemaal niet wordt gezien als onderzoekskampioen. In dezelfde periode dat ‘Wij zijn ons brein’ uitkwam, verscheen ook het boek ‘Gay, straight and the reason why’, van Simon LeVay (neurowetenschapper aan Harvard Medical School). Op pagina 200 levert hij zeer serieuze kritiek op Swaabs onderzoek: “Dick Swaab’s groep schreef in 1990 dat een celgroep genaamd de suprachiasmatische nucleus groter was in homomannen dan in heteromannen. De suprachiasmatische nucleus is betrokken bij de regulatie van dag-nachtritmes, niet seks. Swaabs rapport is niet bevestigd door andere groepen. Als de bevinding klopt, is het onduidelijk of het betekenisvol is.”

Daarna vervolgt LeVay: “Ik moet opmerken dat Dick Swaab’s groep in 1985 over een andere celgroep in de hypothalamus, die nu bekend staat als INAH1, beweerde dat deze groter was in mannen dan in vrouwen. (…) Ze schreven ook dat ze geen verschil hadden gevonden in de grootte van INAH1 tussen homo- en heteromannen, en ze gebruikten deze bevinding om het idee te verwerpen dat de hypothalamus van homomannen zich atypisch ontwikkelt. Sinds dat gebeurde hebben drie andere laboratoria echter gefaald in hun poging om een sekseverschil in INAH1 aan te tonen. Het is serieus de vraag of de observatie van Swaab en Fliers in 1985 (…) wel betrouwbaar is. Swaab blijft echter geloven dat deze nucleus anders is bij mannen dan bij vrouwen.”

Na de onderzoeken in 1985 en 1990 verlegde Swaab zijn focus een tijdje naar transseksualiteit in het brein. Daarna schreef hij met name reviews over het onderzoek van andere mensen naar homo-heteroverschillen in de hersenen [een voorbeeld: http://www.pnas.org/content/105/30/10273.full.pdf]. In die reviews blijft hij vier dingen volhouden: (1) de hersenen van homo’s en hetero’s verschillen, (2) de hersenen van mannen en vrouwen verschillen en (3) dat komt allemaal doordat voor de geboorte heteromannen en homovrouwen aan meer testosteron worden blootgesteld dan homomannen en heterovrouwen, en (4) daardoor verandert er iets aan het brein in het algemeen en de hypothalamus in het bijzonder.

Deze vier claims spelen ook een belangrijke rol in Swaabs boek ‘Wij zijn ons brein’. Maar op elke claim is flink wat af te dingen.

Eigenlijk weten we een stuk minder over het homo/hetero-brein dan je zou verwachten. Dat komt doordat het type onderzoek dat Swaab (en LeVay trouwens ook) deed, als zeer beperkende factor heeft dat je er hersenen van overleden homo’s en hetero’s voor nodig hebt. Het is bovendien van belang dat de homoseksuele hersendonoren niet zijn gestorven aan aids – iets waar Dick Swaab in zijn onderzoek geen rekening mee heeft gehouden. Aids heeft namelijk grote impact op het brein; het veroorzaakt vaak dementie en wetenschappers sluiten absoluut niet uit dat aids hersenstructuren kan vervormen. De laatste jaren bieden nieuwe hersenscantechnieken echter uitkomst, zodat onderzoekers als Ivanka Savic het brein van homo’s en hetero’s kunnen bestuderen zonder dat ze daarvoor eerst hoeven te overlijden. In die breinen vond Savic inderdaad wat verschillen, bijvoorbeeld in de manier waarop de hersenen van hetero’s en homo’s (m/v) reageerden op feromonen van hun eigen of de andere sekse. Globaal zit dat zo: als een hetero feromonen ‘ruikt’ van de andere sekse, dan zie je in het brein een soort seksuele aantrekkingsreactie. ‘Ruikt’ een hetero feromonen van dezelfde sekse, dan zie je een patroon dat wel met agressie en concurrentie te maken heeft. Bij homoseksuele mannen en vrouwen is dat precies andersom.

Maar Savic bestrijdt vervolgens dat deze verschillen worden veroorzaakt door prenatale testosteron. Op 12 juni 2009 vierde het Netherlands Institute of Neuroscience (NIN. waar ook Dick Swaab aan verbonden is) haar honderdste verjaardag met een symposium waar ook Savic sprak. Zij vertelde daar dat ze had gezocht naar homo-heteroverschillen in het brein van meisjes die CAH hebben. Deze bijnieraandoening zorgt ervoor dat het meisje in de baarmoeder aan ‘mannelijk’ hoge doses testosteron wordt blootgesteld. Uit sommige onderzoeken, hoewel niet alle, blijkt dat meisjes met CAH later ook vaker lesbisch blijken te zijn. Hoe dan ook, als de testosterontheorie die Dick Swaab aanhangt klopt, dan zou een CAH-meisje qua hersenactiviteit moeten lijken op een heteroman en een homovrouw. Maar dat bleek niet het geval: ondanks een stevige portie testosteronmarinade hebben CAH-meisjes als ze volwassen zijn een typisch heterovrouwenbrein. Savic concludeerde daarop dat de testosteronhypothese niet kan kloppen en dat we de oorzaak van zowel sekseverschillen als homo-heteroverschillen elders moeten zoeken.

Dick Swaab greep meteen na Savic praatje op het NIN-symposium de microfoon om verbolgen te reageren dat er iets niet deugde aan haar onderzoek. Hij vroeg Savic pinnig of de CAH-meisjes bij hun geboorte ook vervormde geslachtsdelen hadden gehad (door de grote hoeveelheid testosteron lijkt de clitoris van een CAH-meisje soms op een kleine penis). Savic bevestigde dat dit het geval was. Swaab zei dat hij daarmee een fout in Savic onderzoek had ontdekt. Want de geslachtsdelen vormen zich in het eerste trimester van de zwangerschap, maar het foetusbrein is – volgens Swaab dan – vooral in het tweede trimester heel gevoelig voor testosteron. Savic reageerde nogal ontdaan, wat enkele van de aanwezigen tijdens de lunch als bewijs voor Swaabs gelijk zagen. Maar het is waarschijnlijk dat Savic in de war was doordat Swaab met zijn opmerking een zeer beperkt begrip van de aandoening CAH liet zien. En dat verwacht je niet bij zo’n geleerde professor. Het bijnierprobleem dat de ‘overdosis’ aan testosteron veroorzaakt, lost zichzelf namelijk nooit vanzelf op tussen het eerste en tweede trimester van een zwangerschap. De testosteronvloed stopt pas zodra er na de geboorte met medicijnen wordt begonnen [meer info op deze website van een arts van University College London Hospital]

Voor wie het werk van Savic nog niet bewijs genoeg is dat baarmoederlijk testosteron niet zorgt voor geaardheids- of sekseverschillen, is er het uitstekende boek van de Amerikaanse onderzoekster Rebecca Jordan-Young [zie ook dit artikel dat ik eerder schreef]. Niet alleen bestudeerde zij meer dan dertig jaar aan wetenschappelijke literatuur – oftewel duizenden en duizenden artikelen – over dit onderwerp, ze interviewde ook ’s werelds meest vooraanstaande wetenschappers op dit gebied. Waaronder Dick Swaab, vertelde Jordan-Young toen ze in Nederland was voor een lezing – in een achterafcollegezaaltje van de UvA, voor een groepje van hooguit twintig genderwetenschapsstudenten, een handjevol belangstellenden en twee journalisten (Ellen de Bruin en ik). Ellen de Bruin ging bij Swaab te rade of hij nog wist dat hij met Savic had gesproken. Waarop Swaab zei over Jordan-Youngs levenswerk: “Ik kan me haar niet herinneren; ik heb zo veel interviews gegeven. En ik heb het boek niet gezien, dus daar kan ik ook niets over zeggen.”

Jordan-Young wilde wel iets over het werk van Swaab en consorten zeggen: “Over het geheel genomen is het bewijs dat hormonen voor de geboorte de seksuele oriëntatie beïnvloeden op z’n best triest te noemen.” De Bruin tekende uit haar mond op: “De theorie dat hormonen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ gedrag bepalen, is heel slecht onderbouwd. Wetenschappers die het hormonenverhaal toch willen vertellen, kiezen selectief de resultaten uit die hun bevallen en laten inconsistente data weg.” [zie het archief van NRC]

Een voorbeeld van die inconsistente data is de immer groeiende berg aan bewijs dat wat er na de geboorte met ons gebeurt, uitermate belangrijk is voor de manier waarop ons brein er later uit komt te zien. Recente inzichten in de epigenetica en hersenplasticiteit leren ons dat onze hersenen eerder ter wereld komen als superveranderlijke leerfabrieken dan als kant-en-klaar pakket. Bij ratten is ondertussen meerdere malen aangetoond dat wanneer je een meisjesrat precies zo behandelt als een jongensrat, er later in haar brein ook mannelijke hersenstructuren te zien zijn [zie ook http://www.kennislink.nl/publicaties/meisjesrat-krijgt-mannenbrein]. Wetenschappers Feinberg en Irizarry van John Hopkins University publiceerden vorig jaar in PNAS over de theorie dat epigenetische flexibiliteit zelfs de kern is waar het bij homo sapiens om draait: we zijn juist geëvolueerd om in te spelen op onze omgeving, om ons aan te passen aan de omstandigheden. Het is niet moeilijk om in te zien hoe zo’n vaardigheid onze voorouders in hun immer veranderende wereld geholpen heeft te overleven [zie ook http://www.kennislink.nl/publicaties/geboren-om-te-veranderen].

Maar waar komen de verschillen in het brein tussen mannen en vrouwen dan vandaan? In haar boek ‘Waarom we allemaal van Mars komen’ wijst neuropsycholoog Cordelia Fine naar dezelfde oorzaken als ik in mijn boek ‘Het idee m/v’: in onze cultuur worden jongens en meisjes voortdurend verschillend behandeld. We halen beiden dezelfde onderzoeken aan: vrouwen die het geslacht van hun ongeboren baby weten, omschrijven de bewegingen van hun zoons als actiever en krachtiger dan de schopjes van hun dochters. Na de geboorte zet deze houding door: moeders praten meer tegen hun dochters, hebben het met hun zoons minder vaak over emoties, en als de baby’s gaan kruipen onderschatten ze hun dochters en overschatten hun zoons.

Al die tijd zijn de hersentjes van baby’s volop aan het groeien en dus nog erg kneedbaar. Zo wordt de cultuur van de ouders onderdeel van de biologie van de kinderen. Dáárom vinden wetenschappers soms verschillen in mannen- en vrouwenbreinen: niet omdat dames en heren daarmee worden geboren, of omdat hun brein nu eenmaal door honderdduizenden jaren aan evolutie is voorbestemd om zich anders te ontwikkelen, maar omdat hun flexibele hersenen zich van jongs af aan hebben aangepast aan onze blauw-versus-roze cultuur.

Dit weerhoudt Dick Swaab er niet van in het maatschappelijk debat en in zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ erop te hameren dat alles al vastligt bij de geboorte: “Hoewel er vaak verondersteld werd dat ook de ontwikkeling na de geboorte van belang zou zijn voor onze seksuele oriëntatie, ontbreekt hiervoor ieder bewijs”, schrijft hij over homoseksualiteit. Over man-vrouwverschillen zegt hij dat technisch talent bij jongens en zorggedrag bij meisjes “in ons brein [is] geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden.” Cordelia Fine heeft hier een niet mis te verstaan woord voor: neuroseksisme. Neurowetenschap, zo schrijft ze, geeft een soort autoriteit aan ouderwetsen stereotypen. En dat is precies wat Dick Swaab ook keer op keer doet. Hij citeert graag Joke ’t Hart, die ooit zei: “Maar als ik op een gegeven moment zou accepteren dat er sekseverschillen bestaan op zulke fundamentele punten als de samenstelling van de hersenen, dan ben ik uitgepraat als feministe.” Het citaat prijkte ook naast zijn boek, op de site van Uitgeverij Contact, voordat het werd vervangen door stukjes juichende recensie. Klaarblijkelijk vindt Swaab dat feministes uitgepraat behoren te zijn omdat er sekseverschillen in het brein zijn gevonden. Swaab vergeet ’t Hart haar uitspraak deed in 1987, lang voordat wie dan ook weet had van hersenplasticiteit en epigenetica.

Swaab lijkt zelf die recente ontwikkelingen in de neurowetenschap trouwens ook te hebben gemist. De dolenthousiaste recensenten viel dat niet op. Trouw zei bijvoorbeeld: “Hét standaardwerk over het brein, pocht de uitgever, en dat is niets teveel gezegd… Een bijzonder rijk en vakkundig geschreven boek.” Psychologie Magazine voegde er een verbazingwekkende veer in Swaabs achterwerk aan toe: “’Bomvol interessante informatie… Elk hoofdstuk is een boekje apart. Bovendien een aanrader voor collega’s, als update voor de nieuwste ontwikkelingen in het hersenonderzoek.” Nieuwste ontwikkelingen? Het is voor de kenner overduidelijk dat Swaab al jaren de neurowetenschappelijke literatuur niet meer op de voet volgt. Het woord ‘epigenetica’ staat niet in het register, en over ‘plasticiteit’ wordt slechts eenmaal gesproken, en dan gaat het over het brein van de foetus, voor de geboorte.

Van veel van Swaabs beweringen is sowieso volstrekt onduidelijk waar ze vandaan komen. ‘Wij zijn ons brein’ staat vol met zinsnedes als “uit alle onderzoeken blijken”, “de meeste studies tonen aan” en een enkele keer zelfs “het is algemeen bekend dat”, maar een literatuurlijst ontbreekt en er wordt nauwelijks met naam en toenaam verwezen naar andere onderzoekers of gepubliceerde studies. Toch gaat hij de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen te lijf alsof hij daar expert in is. Douwe Draaisma merkte in een essay [die hier staat] terecht op dat neuroloog Swaab, vertrouwend op zijn eruditie, de grenzen van zijn eigen specialisme ernstig overschrijdt. Swaab filosofeert en moraliseert er in zijn boek op los, maar om als wetenschapper zomaar over het vakgebied van je mede-academici heen te klossen getuigt niet van collegiaal respect, schrijft Draaisma. Hij illustreert met een voorbeeld:

“Er staat – in het licht van dit verwijt – een curieuze passage in Wij zijn ons brein. Een journaliste van Folia vroeg Swaab naar zijn commentaar op de verwijzingen naar kwantumfysica in Van Lommels verklaring voor bijna-doodervaringen. Swaab schrijft: ‘Aangezien dit mijn vakgebied niet is, wilde ik geen commentaar leveren op dit deel van Van Lommels boek en heb ik de journaliste hiervoor verwezen naar een specialist op dit gebied, de theoretisch fysicus Robbert Dijkgraaf die momenteel president van de KNAW is.’ En vervolgens citeert Swaab dan Dijkgraaf, die uitlegt dat kwantumfysische processen alleen optreden onder zeer bijzondere, geïsoleerde omstandigheden en dat het menselijk brein die omstandigheden niet biedt. Maar het gaat nu even om ‘Aangezien dit mijn vakgebied niet is…’ Er zijn blijkbaar vakgebieden die Swaab aan specialisten overlaat en vakgebieden die dokter er zélf wel even bijdoet, wijsbegeerte en criminologie bijvoorbeeld, sociologie, pedagogie, geschiedenis, zeg maar de verzamelde geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Wat hij hierover te berde brengt wordt niet voorafgegaan door ‘Hoewel dit mijn vakgebied niet is…’, laat staan dat hij er iemand van de KNAW bijroept.”

Omdat Swaab zich zo ver buiten zijn vakgebied begeeft was het misschien ook wel onvermijdelijk dat zijn boek vol met onnozele fouten kwam te staan. Zo waant hij zich op pagina 46 even antropoloog en schrijft hij over de “fruit etende, jagende en gereedschap gebruikende voorloper van de mens” het volgende: “De bescherming van de vrouw en het kind door de man had als voordeel dat de mens iedere twee tot drie jaar een kind kon krijgen, …” Maar er is geen enkele aanwijzing dat onze voorouders er zo’n krap geboorte-interval op nahielden. Sterker nog, hedendaagse jager-verzamelaars krijgen maar eens in de vier tot vijf jaar een kind. Iedere twee, drie jaar een kind baren is voorbehouden aan landbouwgemeenschappen. Dat weet elke student antropologie – en veel wetenschapsgeïnteresseerden ook, want het staat bijvoorbeeld uitgebreid beschreven in ‘Guns, germs and steel’ van Jared Diamond.

Rest de vraag waar Dick Swaab zijn populariteit aan te danken heeft. Natuurlijk is hij een uitermate bekwaam neuroloog. Hij richtte de Hersenbank op, en maakte zich bijzonder verdienstelijk in onder meer het Alzheimeronderzoek. Maar daar hoor je hem slechts zelden over. In plaats daarvan laat hij zich op de site van Zomergasten introduceren als “vermaard om zijn onderzoeken waarbij hij het menselijk gedrag verklaart vanuit de werking van het brein.” En dat is hij niet. Hij weet simpelweg daarvoor veel te weinig van de gedragswetenschappen af, omdat het zijn vakgebied niet is, omdat hij zich er overduidelijk niet in verdiept heeft en omdat hij – getuige zijn reactie op Savic’ onderzoek – ook niet bijster geïnteresseerd lijkt in wetenschappelijk onderzoek dat zijn knuffeltheorie over prenatale testosteron als veroorzaker van alles onderuit haalt.

Maar ondanks het feit dat het Swaab op gedragsgebied aan kennis ontbreekt en dat zijn studies naar het homoseksuele brein achterhaald zijn, zit hij zondag wel aan tafel bij Zomergasten. En zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ ging meer dan 100.000 keer over de toonbank. Dat levert niet alleen een aardige duit op (bij een standaardboekencontract moet je denken aan een bedrag dat rond de 300.000 euro ligt) maar ook een flink podium dat hij al menigmaal heeft gebruikt om nog meer onzin de wereld in te helpen. Niet gek voor 462 pagina’s onkundige luchtfietserij, en wat vervlogen homohersenfaam uit vroeger tijden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hyena’s, olifanten, paarden, apen, dolfijnen, parkieten, kanaries… de lijst met dieren die aan soloseks doen is lang. En de mens is daarop geen uitzondering. Maar waarom masturberen we eigenlijk? Heeft al dat gevinger en gesjor ook nog nut?

Het gevlekte hyenavrouwtje heeft een clitoris om jaloers op te zijn. Hij is namelijk zo lang, dat ze kan masturberen door zichzelf te likken. Het wilde steenbokmannetje kan iets vergelijkbaars met zijn wilde steenbokkenpenis. En dat doen ze dan ook met enige regelmaat. Logisch natuurlijk; zo’n kans laat je niet liggen. De rest moet zich behelpen met poot, hand of wat er verder zoal in de buurt te vinden is. Maar dat doen ze dat ook vol enthousiasme. Voor zover bekend zijn alle hogere diersoorten wel te porren voor een lekker potje masturberen. De mens is daarop geen uitzondering. Bijna alle mannen en zo’n tachtig procent van de vrouwen helpen zichzelf zo nu en dan een handje. De grote vraag is natuurlijk: waarom? Wat is het nut van masturberen? Het moet belangrijk zijn, want we beginnen er al vroeg in ons leven mee. Heel vroeg.

Foetus doet het ook
‘Ze maakte een strelende beweging, voornamelijk in de buurt van de clitoris’, schreef Giorgio Giorgi van de Universiteit van Genua, Italië. Het had het begin van een erotisch verhaal kunnen zijn. Ware het niet dat Meizner het had over een foetus van 32 weken die tijdens zwangerschapsecho wel iets heel bijzonders deed. ‘Deze lichte aanrakingen werden steeds herhaald en gingen gepaard met korte, schokkerige bewegingen van het bekken en de benen’, vervolgt Giorgi. ‘Tijdens de climax volgden er snelle spiersamentrekkingen over het hele lichaam. Daarna ontspande ze en ging ze rusten.’ Dat laat zien dat een meisje als voor de geboorte kan klaarkomen. Bij jongens lukt dat pas als ze ook sperma gaan produceren. Maar dat wil niet zeggen dat ze tot de puberteit wachter met aan zichzelf zitten. In 1987 zag de arts Israel Meizner hoe een anonieme jongetjesfoetus een erectie had en daarna ook ‘masturbatie-achtige bewegingen’ maakte. En dat is nog maar het begin. De meeste kinderen blijven masturberen. Wat maakt het zo belangrijk dat we er al voor onze geboorte mee beginnen?

Oefening baart kunst
De oudste theorie is dat soloseks ons voorbereid op een goed en bevredigend volwassen seksleven. Wie van kind af aan zijn lichaam leert kennen door er zelf aan te zitten, geniet later meer van de ‘echte seks’. Dat is belangrijk, omdat je aan een vrouw niet kunt zien wanneer ze vruchtbaar is; in tegenstelling tot bijvoorbeeld de apin, wiens billen opzwellen als de tijd rijp is. De beste manier voor mensen om toch zwanger te worden is dan door lekker veel seks te hebben. En daar gaat iedereen natuurlijk veel sneller mee akkoord als de seks prettig is. Een positieve houding ten opzichte van masturbatie helpt daar bij, ontdekten Paul Abramson en collega’s (University of California, Los Angeles) al dertig jaar geleden. Abramson nodigde een groep mannen en vrouwen uit om mee te doen aan een wat merkwaardig experiment. De deelnemers gingen mee naar een kamertje, waarin een gordijn hing. Achter dat gordijn mochten de vrouwen en mannen zich uitkleden (‘Deelnemers werd toegestaan een licht shirt en sokken aan te houden’, meldt Abramson geruststellend). Door een gat in het gordijn ‘keek’ een thermograaf hoe warm de geslachtsdelen van de deelnemers waren. Daarna kregen ze een erotisch verhaal over seks of gruwelijk verhaal over walvissenvangst te lezen. Tot slot kregen de deelnemers een korte vragenlijst voorgeschoteld met onder andere de vraag hoe ze dachten over masturbatie. Wat bleek? Vrouwen die positief stonden tegenover zelfbevrediging, raakten meer opgewonden. En wie goed opgewonden raakt, heeft meer seks en dus meer kans om zwanger te worden. Abramson & co vonden geen bewijs dat masturbatie mannen ook helpt met hun volwassen seksleven. Maar dat wil niet zeggen dat mannen zich voor niks aftrekken…

Man loost oud zaad
Een regelmatige zaadlozing doet wonderen voor de spermakwaliteit. Dit beweren biologen Robin Baker en Mark Bellis van de University of Manchester. Het zit zo. Mannen produceren voortdurend vers zaad. Dat zaad blijft zo’n zeven dagen bewaard in de testikels. De omstandigheden zijn daar niet optimaal; het is er nogal warm, waardoor zaad van een week oud beduidend minder fris en zwemgraag is dan vers sperma. Daarom is het een goed idee om er af en toe eigenhandig wat oude jongens uit te gooien. Zo stuur je als het er echt om draait alleen de beste, jongste zwemmers richting baarmoeder. Maar die strategie is ook riskant. Want in totaal heeft een man die zichzelf bevredigt minder zaadcellen beschikbaar. Kan dat kwaad? Alleen als mannen die een paar dagen voor de seks nog handwerken ook echt minder zaadcellen ín de vrouw terecht laten komen. En dat kun je zien aan de flowback, de ‘mix van zaadvloeistof, zaadcellen, vrouwelijke afscheidingen en vrouwelijk weefsel’ die uit een vagina loopt na de seks. Een stel vrouwen (wier man twee à drie dagen daarvoor had gemastubeerd) vingen hun flowback op door na het vrijen boven een glazen beker te hurken. ‘Wanneer de flowback bijna klaar is om naar buiten te komen, kan dit bespoedigd worden door bijvoorbeeld te kuchen’, gaven Baker en Bellis nog als tip. Dankzij dit geklieder kwamen Bellis en Baker te weten dat het voor de hoeveelheid zaadcellen ín de vrouw niet uitmaakt of de man masturbeert of niet. Maar de spermakwaliteit van de soloseksende man is wel beter. Of althans, zo zat het bij de dertien stelletjes die meededen aan dit onderzoek. Sinds Bellis en Baker heeft gek genoeg niemand meer zoiets gedaan. Dertien stelletjes is bovendien best weinig. Om die reden vragen sommige collega-biologen zich af of de spermakwaliteitstheorie wel afdoende bewezen is.

Fantasie maakt climax
Er is dus extra bewijs nodig. Het zou bijvoorbeeld helpen als ook dieren regelmatig zouden masturberen om van hun oude zaad af te komen. Maar dat is niet het geval, schrijft psycholoog Jesse Bering van de Queens University in Belfast. Hoewel de meeste dieren graag en vaak aan zichzelf zitten, soloseksen maar heel weinig soorten lang genoeg door om er ook een orgasme en dus een zaadlozing aan over te houden. Neem de rode colobusaap. Hoewel een onderzoeker deze aap maar liefst 9500 uur lang observeerde, zag ze het maar vijf keer gebeuren dat een mannetje zich aftrok totdat hij ejaculeerde. Als regelmatig klaarkomen zo voordelig is voor je kansen om een vrouwtje zwanger te maken, waarom gebruikten deze apen die mogelijkheid dan niet? Er moet meer aan de hand zijn dan de theorie van Baker en Bellis doet vermoeden. En Bering heeft wel een idee. Volgens hem masturberen mensenmannen niet zozeer vanwege hun spermakwaliteit, maar vanwege de vermogens van de menselijke geest. Ons brein kan de meest opwindende beelden oproepen om ons te helpen ons hoogtepunt te bereiken. ‘Probeer maar eens succesvol, totdat je klaarkomt, te masturberen zonder een of ander erotisch beeld voor je geestesoog te laten verschijnen. Maak in plaats daarvan je geest helemaal leeg en denk aan, weet ik veel, een enorm blanco doek in een kunstgalerie. Hoe ging dat? Zie je de onmogelijkheid ervan?’ De reden dat mensen wel een orgasme krijgen van aftrekken of vingeren zit hem in onze fantasie. Apen (en kanaries en paarden en dolfijnen en …) zouden misschien wel willen, maar ze hebben er de verbeeldingskracht niet voor.

Slagroom op je toetje
Masturbatie is dus net zoiets als chocola of een koud biertje: wanneer je ontdekt dat je het wilt, blijf je eraan denken totdat het verlangen is bevredigd. Je moet het gewoon hebben. En vervolgens word je door je brein beloond. Pilsje of orgasme, als je krijgt wat je wilt, komen er in je brein allerlei prettige stofjes vrij. Neem prolactine. Dit stofje is zowel na masturbatie als na ‘echte’ seks in je hersenen te vinden. Je krijgt er een heerlijk gevoel van. Het is wel zo dat er bij een seksueel duet vier keer zoveel vrijkomt dan bij een solo. Maar laten we eerlijk zijn: iets dat vier keer minder lekker is dan seks, is nog steeds ontzettend lekker. En mensen zijn nu eenmaal geëvolueerd om genot na te jagen. Daarom eten we chocola tot we er dik van worden. En daarom masturberen we van jongs af aan veel vaker dan nodig zou zijn als het alleen ging om voorbereiding op ons latere seksleven of om oud sperma kwijt te raken. We doen gewoon wat lekker is. Dat zelfbevrediging de kans op zwangerschap misschien wat groter maakt, is slagroom op het toetje.

Bronnen:
Met de hand, Mels van Driel, Uitgeverij De Arbeiderspers (2010).

Bonk, Mary Roach, Canongate (2008). NB: Dit boek verscheen in voorjaar 2011 in de Nederlandse vertaling als Wip, Mary Roach, Maven Publishing (2011).

‘One Reason Why Humans Are Special’, Scientific American Blogs, Jesse Bering, 2010.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘De mannelijke geslachtsdrift is als een gasfornuis; hij ontsteekt direct, werkt binnen een paar seconden op volle kracht en kan net zo snel weer worden uitgezet wanneer het eten gaat is. De geslachtsdrift van vrouwen is als een elektrische oven; zij warmt langzaam op tot de hoogste temperatuur en het duurt veel langer voor het afgekoeld is.’ Voor veel stellen een bekend beeld, waar sekseverschilgoeroes Allan en Barbara Pease in hun miljoenenbestseller Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen een heel hoofdstuk aan besteden. Het echtpaar Pease legt ook uit hoe dit bekend klinkende man-vrouwverschil in bed verklaart kan worden. In de prehistorie was het namelijk voor de man van belang om zijn zaad zo vaak mogelijk in zo veel mogelijk vrouwen te storten. Zo verwek je veel kinderen, en dat maakt je genen tot evolutionaire winnaars. Voor vrouwen is het anders. Zij moeten immers het kind ook dragen, baren en zogen. Om te voorkomen dat ze al die moeite steken in de baby van een lapzwans zijn ze kieskeurig als het op seks aankomt. Pas als een man de juiste mate van intimiteit op tafel heeft getoverd zijn ze bereid de knieën uit elkaar te doen. Of althans, dat is de theorie die onder boekschrijvers en ook onder evolutiepsychologen nog steeds erg populair is. Deze theorie, die alweer stamt uit de jaren zeventig, wordt gebruikt als verklaring voor allerlei sexy observaties, zoals dat mannen vaker aan seks denken, vaker zin hebben, meer van porno houden, vaker vreemdgaan en een mooie vrouw prefereren boven een rijke met aanzien. Het is echter maar de vraag of dit allemaal wel klopt. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat er tussen de lakens helemaal niet zoveel verschillen zijn tussen hem en haar. Hoe het dan wel zit met de seks (m/v)? Tijd om vijf van de meest hardnekkige mythes over Mars en Venus tussen de lakens eens nader te bekijken.

 

 

Mythe 1: Hij denkt vaker aan seks

 

Mannen zouden elke zeven seconden aan seks denken. Je vraagt je af hoe ze dan ooit nog iets gedaan krijgen. Gelukkig voor hen blijkt dit ‘gegeven’ dan ook een schromelijke overdrijving van de werkelijke feiten. Dat ontdekte Terri Fisher van de Ohio State University onlangs. Hij vroeg 163 mannelijke en vrouwelijke studenten om een week lang een gedachtedagboek bij te houden. Elke keer als deze proefkonijnen dachten aan seks, eten of slapen, maakten ze een aantekening in dat dagboek. Zo konden de onderzoekers aan het eind van de week zien wie er het meest aan seks hadden gedacht. Het antwoord: de jongemannen dachten per dag gemiddeld 19 keer aan seks. De vrouwen bleven iets achter, maar lang niet zoveel als je zou denken: met tien erotische gedachte-uitstapjes hadden ze toch nog best een dirty mind. Fisher denkt trouwens niet dat dit verschil nou betekent dat mannen veel sensueler zijn ingesteld dan vrouwen. Mannen bleken namelijk ook vaker aan eten en slapen te denken: gemiddeld zo’n achttien en elf keer per dag, tegen vijftien en achteneenhalf keer voor vrouwen. Mannen zijn dus gewoon met hun hoofd wat meer bij hun lijf. Nog een markant feitje: toen de onderzoeker aan het eind van de week de studenten vroeg om terug te blikken op hun erotische dagdromerijen, zaten de mannen in hun schatting van seksgedachten best aardig in de buurt. De vrouwen onderschatten echter flink hoe vaak hun brein was afgedwaald naar de meer erotische hoeken van onze geesten. Volgens Fisher komt dat doordat in onze cultuur het idee heerst dat mannen veel meer met seks bezig zijn, en dat het voor nette dames geen pas geeft om er al te veel geile gedachten op na te houden.

 

Mythe 2: Hij heeft vaker zin

 

Het is in veel relaties een bekend probleem: hij heeft goede zin, maar van haar hoeft het niet zo. Weinig animo om een bedavontuur aan te vangen hoeft echter niet te betekenen dat vrouwen ook per definitie het lustloze geslacht zijn. Het zou ook kunnen dat ze zich vaker in erotiekdempende situaties bevinden, zoals emotionele penarie, ziekte, stress of dat ze zich relatieproblemen meer aantrekken. Een van de manieren om er toch achter de komen hoe het zit met de lekkere trek van Mars en Venus is om veel studies bij elkaar te nemen waaraan samen heel veel mannen en vrouwen meedoen. Hoe groter de groep die je bestudeert, hoe kleiner de kans dat individuele wissewasjes de resultaten beïnvloeden. Dat is precies van Jennifer Petersen en Janet Sibling Hyde, toentertijd verbonden aan de University of Wisconsin-Madison, deden. Ze namen alle studies die tussen 1993 en 2007 waren gedaan naar seks onder mannen en vrouwen. In totaal waren er 730 bruikbaar, die ze allemaal samenvoegden, zodat ze nu het gedrag van bijna anderhalf miljoen mensen uit 87 landen konden analyseren. Zo ontdekten ze dat dames en heren qua zin in seks maar weinig verschilden. Dat verschil was sinds de laatste grote vergelijkbare analyse in 1993 bovendien kleiner geworden. Een leuk detail dat nog eens onderstreept dat er met de basislust van vrouwen weinig mis is: uit een studie van Terri Conley van de University of Michigan bleek dat vrouwen met net zoveel plezier met Johnny Depp in bed zouden duiken als mannen met Angeline Jolie.

 

Mythe 3: Vrouw houdt niet van porno

 

Mannen zijn zonder twijfel de grootverbruikers van porno. Maar waarom is dat eigenlijk zo? Worden vrouwen niet opgewonden van het zien van vrijende mensen? Of is er iets mis met de porno? Uit onderzoek blijkt vooral dat laatste het geval te zijn. Wetenschapper Ellen Laan van de Universiteit van Amsterdam liet in de jaren negentig vrouwen kijken naar gewone mannenporno: in een bepaald niet sfeerverlichte ruimte komt zonder veel plichtplegingen een man met een flinke erectie binnen, die zonder verdere aandacht voor essentiële zaken als de clitoris de gewillige dame penetreert, klaarkomt en vervolgens vertrekt. Tijdens dit onromantisch verpozen hield Laan de vochtigheid van de vagina van haar proefpersonen in de gaten. Het resultaat: de vagina werd inderdaad natter bij het kijken naar mannenporno. Maar desondanks vonden de vrouwen er geen bal aan. Waarschijnlijk komt dit door het negatieve, vrouwonvriendelijke karakter van dit standaardtype porno. Dat houdt de vrouw tegen om ervan te genieten. Een vervolgstudie van Ellen Laan bevestigt dat. Toen zij in haar lab dames naar minder erectie-gerichte vrouwvriendelijke porno liet kijken, bleken ze namelijk wel opgewonden te worden, zowel van onderen als tussen de oren. Liefde voor porno is dus helemaal niet exclusief aan mannen voorbehouden; vrouwen vinden het net zo prettig. Alleen moet dan wel het genot van de vrouw ook in beeld.

 

Mythe 4: Man gaat vaker vreemd

 

Hier zijn Mars en Venus het volgens het grote onderzoek van Petersen en Hyde gloeiend over eens: buiten de deur vrijen is niet zo’n goed idee. Maar dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat mannen en vrouwen ook even vaak vreemdgaan. Volgens de evolutiepsychologische theorie van Trivers zouden mannen een hele sterke neiging moeten hebben om van het gras van de buren te snoepen, terwijl bij vrouwen die behoefte veel minder zou moeten zijn. Zo zit het echter niet. Petersen en Hyde vonden in de door hen verzamelde studies slechts een matig sekseverschil in vreemdgaan. Eerlijkheidshalve moet daar wel bij gezegd worden dat dit matige verschil uitpakte in het ‘voordeel’ van de mannen: zij gaven zelf iets vaker aan dat je buiten de pot hadden gepiest. Overigens is het maar de vraag of dit te maken heeft met een al sinds de oertijd voorgeprogrammeerde spermaverspreidingsdrift. Toen Joris Lammers van de Universiteit Tilburg in 2010 onder meer dan 1200 Nederlandse hoogopgeleiden een vragenlijst afnam, bleek dat de kans dat je vreemdgaat vooral afhangt van hoeveel macht je hebt. Volgens Lammers heeft dat twee redenen: machtige mensen gedragen zich assertiever, en ze zijn minder bang om risico’s te nemen. Dat mannen vaker ontrouw zijn, is volgens hem het logische gevolg van het feit dat vrouwen in onze cultuur minder macht hebben.

 

Mythe 5: Hij wil schoonheid, zij status

 

Er deden maar liefst 10,047 mensen uit 37 culturen uit 33 landen mee aan het onderzoek van evolutiepsycholoog David Buss van de University of Texas. Buss wilde weten of partnerkeuze cultureel bepaald is, of dat er een soort algemene regels zijn die overal op aarde gelden voor de ideale man of vrouw. Dat laatste zou immers duiden op een aangeboren, in de oertijd ontstane voorkeur. Het is beslist geen geringe prestatie geweest om al die mensen uit al die landen te ondervragen. De conclusie van Buss werd dan vlak na het verschijnen eind jaren tachtig ook warm onthaald door zijn wetenschappelijke collega’s: vrouwen zouden vooral een man met status willen, en mannen vooral een jonge, knappe vrouw. Dat past binnen de evolutiepsychologische theorie: vrouwen willen een man met genoeg macht om hen te beschermen, en mannen zoeken juist een gezonde, vruchtbare plek voor hun zaad. Maar ondanks dat het onderzoek nog steeds geldt als dé studie naar partnerkeuze, blijkt er met de uitvoering een groot probleem te zijn. Dat schrijven onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers van Boston University in hun boek ‘Bij gelijke geschiktheid’. Buss ondervroeg tijdens zijn grote studie veel meer westerse mensen dan mensen uit andere culturen. Op zich logisch, en ook niet erg, ware het niet dat hij, toen hij de gemiddelde voorkeur ging uitrekenen, geen rekening hield met deze scheefgroei in zijn proefpersonenpoule. Daardoor overstemden in de statistische analyse de westerse mannen en vrouwen bijvoorbeeld de Iraniërs of Zulu’s volledig. Wat Buss dus eigenlijk heeft gemeten, stellen Barnett en Rivers, waren niet culturele overeenkomsten, maar het westerse beeld van wat we mooi vinden. En zelfs dat westerse beeld is sinds 1989, het jaar van Buss’ onderzoek, veranderd. Onderzoekers Paul Eastwick en Eli Finkel van Northwestern University organiseerden in 2008 een heuse speeddatesessie om de partnerkeuzetheorie in een experiment te testen. Wat bleek? Vrouwen gingen helemaal niet exclusief voor status, en mannen wilden ook niet alleen maar een leuk snoetje. Beide seksen gingen het liefst naar huis met iemand die allebei heeft.

 

 

Conclusie: het verschil verdwijnt

 

Mars en Venus willen tussen de lakens eigenlijk hetzelfde. Niks ‘de man is een gasfornuis en de vrouw een elektrische oven’. Waren al die schrijvers en evolutiepsychologen met hun kieskeurige oervrouwen en vrijelijk rondwippende grotmannen dan zo slecht bij de les? Waarschijnlijk niet. Want toen deze de prehistorische theorie voor het eerst ontstond, halverwege de jaren zeventig, waren de sekseverschillen in de slaapkamer nog veel groter dan nu. De afgelopen dertig jaar zijn mannen en vrouwen tussen de lakens naar elkaar toegegroeid. Waarschijnlijk onder invloed van de toegenomen emancipatie. Hoe weten we dat? Petersen en Hyde (die al die honderden studies bijeen veegden) vergeleken ons seksgedrag van bijna twintig jaar geleden met nu, en ze keken daarnaast ook naar verschillen tussen landen waar vrouwen in meer of mindere mate gelijk zijn aan mannen. En toen bleek dat hoe geëmancipeerder een land is, hoe minder verschillen er zijn in bed. Een van de mogelijke verklaringen hiervoor is dat de landen waar vrouwen gelijkwaardiger zijn en meer rechten hebben, vaak ook de landen zijn waar de Pil gemakkelijk te verkrijgen is. En als vrouwen niet bang hoeven te zijn dat ze zwanger worden, hoeven ze ook niet zo kieskeurig te zijn. Ze kunnen het zich als het ware veroorloven om zich erotisch gezien als een vent te gedragen. In een geëmancipeerd land zijn mannen bovendien meer betrokken bij de kinderen, dus die krabben zich wellicht wel een tweede keer achter de oren voordat ze hun relatie en de dagelijkse omgang met hun kinderen op het spel zetten voor een slippertje met de buurvrouw. Cultuur speelt dus een belangrijke rol. We worden niet geregeerd door onze oerlusten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er moet minder kunnen op seksueel gebied, vindt Martine Delfos in de NRC Next (maandag 27 december). Ouders moeten sneller ingrijpen als er volgens de radar van hun kind iets seksueel onpluis met ze is gebeurd – en dat kan ook een verkeerd getinte aai over de bol zijn, zegt ze.

Op deze manier rekt Delfos de definitie van wat seksueel misbruik of ontucht is wel erg ver op. In tegenstelling tot het betasten van een piemel of plasser, of het binnendringen van het lichaam van een kind, is het nogal lastig om in een aai over een hoofdje ondubbelzinnig een seksuele handeling te zien. Het gevoel van de ‘beaaide’ hierbij doorslaggevend maken, is erg riskant. Natuurlijk kan het zijn dat je – als kind, als ouder of zelfs als volwassene – een nare rilling krijgt van een aanraking. Ik herinner me zelf een invalkracht op de basisschool, een wat vervelende man die altijd net iets te dichtbij stond en ook een beetje stonk. Als hij m’n arm aanraakte, wilde ik het liefst naar de andere kant van de school rennen. Een creep was hij zeker. Maar een kindermisbruiker? Nee, daar was geen bewijs voor. Een claim in die richting, puur en alleen op basis van een onpluis gevoel, had evenwel de carrière en vermoedelijk het leven van die leraar om zeep geholpen. Er is dus een duidelijke keerzijde aan het oprekken van de definitie van wat we nog toelaatbaar vinden.

Toch is dit oprekken vaak wel het antwoord op een situatie die ons angst aanjaagt – iets dat kindermisbruik en loslopende pedoseksuelen op kinderdagverblijven zeker doen. Omdat we bang zijn, willen we een breder palet aan gedrag als ‘niet oké’ bestempelen, in de hoop dat we in de toekomst het echte onheil kunnen voorkomen door op tijd in te grijpen.

In de gezondheidszorg is dit een bekend patroon. In 2003 werd in de Verenigde Staten bijvoorbeeld de richtlijn voor een hoge bloeddruk aangepast. Vanaf dat moment was niet een bovendruk van 140 of meer ‘gevaarlijk’, maar was er bij een bovendruk van 120 ook al reden tot bezorgdheid en medisch ingrijpen. Van het ene op het andere moment kwamen er 50 miljoen extra bloeddrukpatiënten bij. Iets vergelijkbaars gebeurde toen de Amerikaanse National Institutes of Health de bovengrens van een gezond gewicht verlaagde van een BMI van 27 naar een BMI van 25. In de VS had in een klap meer dan de helft van de mensen overgewicht, en dus een gezondheidsprobleem.

De feitelijke gezondheid van deze mensen was natuurlijk van de ene op de andere dag niet veranderd. Er is bovendien nauwelijks wetenschappelijk bewijs voorhanden dat een bloeddruk van 120 echt medisch erg riskant is. Voor een BMI van 27 geldt zelfs het tegenovergestelde: studies laten zien dat mensen met een beetje overgewicht langer leven dan mensen met een gezond gewicht. Er was eigenlijk maar een reden voor het verruimen van de definitie van wat we nog medisch toelaatbaar vonden: angst.

In het geval van bloeddruk en gewicht ging het om angst voor met name hart- en vaatziekten. Als we er bij de groep mensen die nog net niet gevaarlijk te zwaar waren, of nog net geen echt riskant hoge bloeddruk hadden maar op tijd bij waren, dan zouden we misschien erger kunnen voorkomen. Dat bleek niet het geval: het aantal mensen dat lijdt aan hart- en vaatziekten is door de maatregel niet afgenomen. Wel zijn er een hoop mensen onnodig in het medische circuit terecht gekomen, met alle zorgen, lasten en kosten van dien.

Het oprekken van de ‘definitie van toelaatbaarheid’ heeft altijd een prijs. Dat is in een creche of op een basisschool niet anders dan in de gezondheidszorg. Wat gebeurt er als je ouders aanmoedigt om bij een onpluis gevoel, als hun ‘seksuele radar’ of dat van hun kind afgaat, stappen te ondernemen om misbruik te voorkomen? Als het oké wordt om een vervelende aai over de bol te interpreteren als een pedoseksuele handeling, zelfs als verder (nog) niet blijkt dat er iets mis is? De kans bestaat dat we er zo inderdaad zo nu en dan een pedoseksueel uitpikken, voordat hij over de schreef gaat en ernstige schade toebrengt aan een kind. Maar omdat de kans op een misverstand nu eenmaal veel groter is dan de kans dat je kind op school of op het kinderdagverblijf een misbruiker tegen het lijf loopt, zal veel vaker het volgende gebeuren: een op zich welwillende leraar of crecheleider doet iets dat onbedoeld verkeerd overkomt en krijgt onterecht het stempel ‘pedo’. En dus wordt de prijs voor het oprekken van de definitie van wat seksueel toelaatbaar is, zoals Delfos dat bepleit, straks voor het grootste deel betaald door mannen waar niets mis mee is, behalve dan dat ze graag hun leven wilden wijden aan het verzorgen en onderwijzen van kinderen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.