Honderdtwintig kilo. Zoveel woog ik toen ik op mijn zwaarst was. En aangezien ik klein ben, was er op dat moment ongeveer twee keer zoveel mij als de normen voorschrijven. Mijn body mass index lag ruim boven de 40. Morbide obesitas heet dat, wat naar klinkt, alsof je ieder moment dood om kan vallen.
Mijn flinke gewicht was het resultaat van een jaartje erop los leven. Net als het gros van mijn huisgenoten had ik me in het eerste jaar van mijn studententijd een dieet van bier, pizza en chocoladekoekjes aangemeten. Dat bleek met mijn aangeboren neiging tot molligheid geen overdreven goed idee. Terwijl vrienden wegkwamen met een minuscuul buikje waren voor de kerstvakantie al mijn broeken te klein. Mijn buik groeide zo snel dat ik striae kreeg.
De volgende zomer, aan de rand van het zwembad – in een nieuw aangeschaft grotematenbadpak – besloot ik dat dit niet zo door kon gaan. Ik moest gezonder gaan leven, anders prijkten aan de horizon des mijnes levens enkel nog joggingbroeken, saunaslippers en scootmobielen. Mijn voornemen slaagde redelijk; ik onttrok mezelf voor een groot deel aan het kroegleven, dronk voortaan met een vriend op mijn studentenflat groene thee in plaats van bier en ging bij de veganistische kookclub waar de meest chique saus op het menu werd gemaakt van groentenat met een half lepeltje maizena (ik verzin dit niet).
Mijn gewicht daalde – hoewel niet zo snel als ik had gehoopt – en ik voelde me beter. Ik was, en ben, volgens alle maatstaven behalve de weegschaal een gezonde vrouw. Ik eet dingen met veel vitaminen erin, ben in vorm, beweeg regelmatig, mijn bloeddruk, cholesterolgehalte en bloedsuikerwaarden zijn picobello in orde. Ja, ik heb nog steeds obesitas, flink zelfs, maar ik voel me kiplekker. Met enige regelmaat voel ik me zelfs mooi.
In kranten en tijdschriften lees ik dat dit eigenlijk niet kan. Overgewicht en obesitas zijn immers heel slecht voor de gezondheid. Nagels aan de maatschappelijke doodskist, want wie dik is krijgt onvermijdelijk hartklachten of diabetes en vroegtijdig een tuintje op zijn buik. En een geld dat die gezondheidsproblemen kosten: drie miljard per jaar aan zorgkosten en verzuimde dagen op het werk. En het wordt alleen maar meer. Oh, zouden al die dikke mensen nou maar wat meer gaan bewegen en wat minder eten! Een samenleving met alleen maar Claudia Schiffers erin, dat zou een gezond idee zijn.
De overgewichtszorgen zijn voor een deel terecht. Niemand betwist dat dikke mensen als groep meer kans hebben op hart- en vaatziekten, diabetes en gewrichtsproblemen. Maar tegelijkertijd is er in de wetenschap nog volop debat over de vraag wat nou de precieze oorzaak is van die ziektes. Zijn de vetrolletjes zelf het probleem, of is het de leefstijl die aan de ene kant leidt tot zwaarlijvigheid, en aan de andere kant tot suikerziekte of hartklachten? In februari kwamen Amerikaanse onderzoekers bijvoorbeeld tot de conclusie dat niet obesitas leidt tot diabetes, maar een eetpatroon met teveel suiker. Of je van die suikerconsumptie nu dik werd of niet. Dit simpele feitje laat zien dat het belangrijk is om onderscheid te maken leefstijl en gewicht, en om niet op basis van alleen gewicht conclusies te trekken over de gezondheid van een individu.
En dit is niet het enige onderzoek dat vraagtekens zet bij de aanname dat lichaamsvet een bedreiging voor je gezondheid is. De Amerikaanse epidemioloog Katherine Flegal van de Centers of Disease Control analyseerde afgelopen januari bijna honderd studies en stelde vast dat mensen met matig obesitas (een BMI tussen 30 en 35) even lang leefden als mensen met een zogenoemd gezond gewicht. Mensen met overgewicht (een BMI tussen de 25 en 30) bleken zelfs langer te leven. Ze denkt dat dit komt doordat een beetje extra lichaamsvet als gezondheidsbuffer kan dienen als je ernstig ziek wordt.
Flegal heeft dan ook niet zoveel op met BMI-indelingen als ‘overgewicht’ en ‘obesitas’. ‘Dit zijn gewichtscategorieën, geen gezondheidscategorieën’, stelt ze. Een uitspraak die gestaafd wordt door de cijfers. Van alle mensen die last krijgen van typische ‘overgewichtsaandoeningen’ zoals hoge bloeddruk, hoog cholesterol, veel buikvet en afwijkende bloedsuikerwaarden is bijvoorbeeld veertig procent slank. ‘Thin on the outside, fat on the inside’, wordt dat ook wel genoemd. En nog zoiets: van alle mensen met obesitas is een op de vier op deze vlakken zo gezond als een vis.
Het is precies dit zwakke verband tussen gezondheid en gewicht dat hoogleraar Paul Campos van de Universiteit van Michigan aan het twijfelen heeft gebracht over het nut van een Claudia Schiffer-rijke samenleving. Er is geen enkel bewijs dat de volksgezondheid erop vooruitgaat als alle dikke mensen dun worden, schrijft hij in zijn boek The obesity myth. Sterker nog: niemand heeft enig idee hoe je zwaarlijvigen slank maakt. Van alle mensen die op dieet gaan is 83 procent na twee jaar zwaarder dan voordat ze begonnen met lijnen. Een percentage dat toeneemt naarmate er meer jaren verstrijken. Echt heel veel gewicht verliezen lukt bijna niemand. Mensen die van morbide obees naar slanke den gaan zijn zo zeldzaam, dat er in de VS een speciaal register voor is. Iets meer dan tienduizend Amerikanen staan erin, die gemiddeld 35 kilo zijn afgevallen en dat al zo’n zes jaar volhouden. Voor het perspectief: er zijn meer dan 100 miljoen Amerikanen met obesitas.
Experts weten dit alles. Net zoals ze weten dat overgewicht de sterftekans niet verhoogt, en dat je tegelijkertijd dik en gezond kunt zijn. Waarom blijven ze in de media dan toch zo hameren op de nadelen van dik zijn? Waarom struikel je in de krant over de stukken die wijzen op de noodzaak om af te vallen door meer te bewegen en minder te eten? Campos vermoedt dat de zorgen over overgewicht misschien wel helemaal niets met volksgezondheid te maken hebben, maar eerder met het feit dat mensen zwaarlijvigheid erg verkeerd en afkeurenswaardig vinden.
Een moreel probleem met dikke mensen, dus. Om precies te zijn: volgens Campos heeft onze samenleving last van een aanval van morele overgewichtpaniek. Morele paniek is een sociologisch verschijnsel dat voor het eerst werd opgetekend in de jaren zeventig. De bedoeling was om een verklaring te vinden voor het bijzondere fenomeen dat een complete samenleving zich soms ineens ontzettend druk maakt over een enkel moreel beladen onderwerp: de ze-stelen-ons-werk-stuip rondom Midden- en Oosteuropeanen, bijvoorbeeld, of de seksualisering-van-de-samenleving-paniek naar aanleiding van een enorm reclamebord met een schaarsgeklede vrouw in een goudkleurige bikini die lingerieketen Hunkemöller prominent in het centrum van Utrecht hing.
Tijdens zo’n morele paniekaanval staat een bepaalde bevolkingsgroep heel negatief in de belangstelling – volksduivels, noemt Campos ze. Het publiek maakt zich luidruchtig zorgen over de schade die deze volksduivels aanrichten (‘drie miljard per jaar!’), en er volgt een felle oproep aan beleidsmakers, experts en ander invloedrijke luitjes om ‘iets te doen’. In het geval van de overgewichtpaniek zijn de volksduivels dikke mensen, en wat er gedaan moet worden: ze moeten afvallen. Vandaar alle aandacht voor ‘gewoon minder eten en meer bewegen’, en boodschappen als ‘van overgewicht word je ziek’.
Hoogleraar en overgewichtexpert Kathleen LeBesco van MaryMount Manhattan College is het eens met Campos’ analyse. In haar artikel Fat panic and the new morality ontleedt ze de morele overgewichtpaniek nog wat nauwgezetter dan Campos dat doet. Zo vertelt ze hoe elke uitbraak van morele paniek begint wanneer binnen de samenleving een bezorgdheid over een onderwerp ontstaat, die de gemoederen flink verhit maar bij nuchtere beschouwing wat overdreven is. Die overdrijving is in het obesitasdebat ruimschoots aanwezig. Ik liet eerder zien dat de relatie tussen overgewicht en gezondheidsproblemen complex en genuanceerd is. En toch stonden in de Nederlandse kranten de afgelopen jaren koppen als: ‘Vraatzucht nekt Nederland’ en ‘Overgewicht wordt een ramp in Nederland’. Hans de Goeij, voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid zei zelfs: ‘de obesitasepidemie heeft het karakter gekregen van een sluipmoordenaar en het effect van een kernramp.’
De nuance is dan ver te zoeken. Dat houdt mensen echter niet tegen om te roepen ‘dat er iets gedaan moet worden’, zegt LeBesco. Degene die niet kan of wil meedoen aan de voorgeschreven oplossing – zoals de dikke medemens – kan rekenen op flink wat vijandigheid. ‘We wijzen met een beschuldigende vinger naar de individuen die volgens ons lui of onwetend zijn, die het uit de hand laten lopen, die geen wilskracht hebben, of een combinatie daarvan’, schrijft LeBesco.
Die beschuldigende vinger, die ken ik heel goed. Van de verloskundige, die me berispte omdat ik voor mijn eerste zwangerschap niet op dieet was gegaan. Of ik wel wist wat voor risico’s ik nam met mijn ongeboren kind? Dat ik verder kerngezond was maakte volgens haar niet uit. Want ik was dik. Of van mensen op straat, die me ‘vretend varken’ noemden toen ik met de inmiddels 3-jarige dochter een ijsje at, om de eerste echt warme lentedag te vieren.
De maatschappelijke vijandigheid blijkt ook uit onderzoek. Een studie naar veelal Amerikaanse televisieseries liet zien dat dikke karakters minder werden aangeraakt, minder vrienden hadden en vaker het doelwit waren van nare grappen. En wetenschappers van Yale University ontdekten dat in de media zwaarlijvige mensen 23 keer zo vaak als dunne mensen zonder gezicht op de foto staan. Hun vetrollen waren tot in detail in beeld gebracht, maar het hoofd was gewoon, hopla, van de foto geknipt. Een aanpak waar ook Nederlandse media beslist niet immuun voor zijn, weet ik sinds ik er op ben gaan letten.
De vraag is natuurlijk hoe we als samenleving zover gekomen zijn. Wat voedde de morele paniek? Ten eerste de geschiedenis, schrijft hoogleraar en historicus Peter Stearns van George Mason University schrijft in zijn boek Fat history. Al sinds het einde van de negentiende eeuw, toen magerheid in de mode raakte, staat het beschimpen van de dikke medemens hoog op de publieke agenda. Stearns geeft talloze voorbeelden, waaronder deze, uit een advertentie voor een middeltje waarmee je – aldus de verkoper – moeiteloos een pond per week kunt verliezen: ‘Gebruik NU Rengo. Wacht niet tot u een walgelijke verschrikking bent.’ Deze afkeer kwam decennia vóór de eerste kennis over diabetesrisico’s, over de relatie tussen obesitas en hartklachten, of over de link tussen overgewicht en overlijden. Lang voordat er zorgen waren over gezondheid, was het oordeel: dikke mensen zijn fout. Wie er maar wat op los leeft, kan op afkeuring rekenen.
Dat heeft trouwens nog een andere, meer psychologische reden. Mensen hebben van nature een diep gewortelde behoefte aan een wereld die rechtvaardig in elkaar steekt. Goede mensen overkomen goede dingen, en wie iets slechts overkomt moet zelf wel slecht zijn. Het is mentaal extreem oncomfortabel om te denken dat dingen zomaar gebeuren. Toch is dat vaak zo. Uit tweelingenonderzoek blijkt keer op keer dat gewicht voor zo´n 75 procent in de genen zit. Het gevolg: de een heeft het idee dat ze alles kan eten wat ze wil, en de ander heeft het gevoel dat ze van een glas water al dik wordt.
Echt rechtvaardig is dat niet, en om het wereldbeeld te herstellen haalt ons onbewuste een truc uit die psychologen ‘blaming the victim’ noemen. We geven degene die iets slechts overkomt (of dik wordt) zelf wat schuld. Dat herstelt het idee dat narigheid alleen met de slechteriken gebeurt en dan knaagt een en ander niet zo, van binnen.
Hoe dat ‘blaming the victim’ er in de praktijk uitziet, is al jaren het onderzoeksterrein van psycholoog Rebecca Puhl van Yale University. Haar artikelen en boeken geven een onthutsend beeld van de manier waarop mensen met overgewicht, kennis over genen ten spijt, de verantwoordelijkheid voor hun eigen omvang in de schoenen geschoven krijgen. Zo zou hun karakter niet deugen: een op de drie huisartsen vindt dikkerds ruggengraatloos, morsig en lui. Of zwaarlijvigen zouden de verkeerde beslissingen genomen in hun leven: zeven op de tien Britse verpleegkundigen vond dat obesitas het gevolg was van persoonlijke keuzes op het gebied van eten en bewegen.
Deze manier van denken – dikke bult, eigen schuld – beïnvloedt hoe naar dikke mensen gekeken wordt. Een derde van de verpleegkundigen vindt obese patiënten weerzinwekkend en wil ze liever niet verplegen. Bazen vinden mensen met overgewicht minder competent; de beslissing om iemand al dan niet aan te nemen hangt voor 35 procent af van lichaamsgewicht. Uit een onderzoek onder 449 Amerikaanse studenten bleek dat zij liever een relatie hadden met iemand met een geslachtsziekte dan met iemand met obesitas. De conclusie, volgens Puhl: het stigma van dikke mensen is het laatste vooroordeel dat nog helemaal geaccepteerd is. Het is in onze samenleving allang niet meer oké om over vrouwen te praten als het zwakke geslacht, of over zwarte mensen als een heel ander ras, maar afkeer tonen van mensen met overgewicht, dat mag gewoon.
Het ironische hieraan is dat uit onderzoek bekend is dat juist afkeer en vooroordelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Vele studies toonden aan dat mensen in een gestigmatiseerde bevolkingsgroep qua ziektes meer te lijden hebben. Paul Campos heeft daarom in het debat over obesitas en gezondheid maar één advies: laten we ophouden over gewicht. Het verband met kwalen en sterfte is zo zwak, en de stigmatisering zo groot, dat experts, media en beleidsmakers de BMI’s en kilogrammen maar beter helemaal uit hun hoofd kunnen zetten. Gezond leven is een prima idee, maar laten we de weegschaal gewoon wegdoen.
Dat advies ga ik zelf ook ter harte nemen. Een groot deel van mijn leven had ik er zonder nadenken voor getekend om mijn mollige lijf te ruilen voor dat van Claudia Schiffer. Maar aan de andere kant: de wereld is toch veel leuker als we er niet allemaal hetzelfde uitzien? Gezondheid kan vele vormen aannemen. Ook dikke. Dat is geen probleem, dat is diversiteit.
*****
KADER:
De ene dikkerd is de andere niet. Maar wanneer is overgewicht wel een probleem? Canadese artsen onder leiding van Arya Sharma ontwikkelden de Edmonton Obesity Staging System, een schaal waarop mensen met obesitas kunnen worden ingedeeld al naar gelang de daadwerkelijke gezondheidsklachten die ze hebben. Sharma en co adviseren om kerngezonde dikkerds met rust te laten, maar er moet er wel iets gebeuren als iemand:
- ook nog een ziekte heeft die aan obesitas gerelateerd is (zoals diabetes of slaapapneu)
- of middelmatig tot zware psychologische problemen ondervindt door haar gewicht (depressie, een eetstoornis, angst)
- of dagelijkse bezigheden niet meer goed kan uitvoeren, bijvoorbeeld omdat ze snel buiten adem is, niet meer goed kan bewegen of haar werk niet meer kan doen
Daarnaast zijn er symptomen die wijzen op een vergroot risico op ‘typische overgewichtsziekten’. Deze symptomen kunnen ook bij dunne mensen of mensen met ‘gewoon’ overgewicht voorkomen:
- een hoge bloeddruk
- verhoogd cholesterolgehalte
- afwijkende bloedsuikerwaarden (gemeten op een lege maag)
- teveel buikvet
- verhoogde hoeveelheid triglyceriden (dat zijn vetten in de bloedbaan)
Wanneer iemand drie of meer van deze symptomen heeft, spreken artsen van metaboolsyndroom en stijgt de kans op onder meer een hartinfarct of een beroerte aanzienlijk.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.