dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het gaat niet helemaal lekker met de jongens. Ze doen het minder goed op school, hebben meer gedragsproblemen, en overtreden vaker de wet. Het woord ‘jongenscrisis’ valt. De dominante verklaring is dat jongens het lastig hebben in de gefeminiseerde samenleving. Vooral in hun jonge jaren moeten ze regelmatig verduren dat vrouwen de toon zetten: in de kinderopvang, op school. Deze vrouwen, zo is het idee, snappen die jongens niet zo best. Ze zien de kinderen onder hun hoede het liefst zo meisjesachtig mogelijk: lief, gehoorzaam, leergierig, sociaal.

Maar jongens zijn geen meisjes. Ze moeten juist de vrijheid hebben om actieve, baldadige rouwdouwers te zijn. Boys will be boys – iets waar in die gefeminiseerde cultuur bijna geen plek meer voor is. De jongen krijgt nauwelijks meer de kans om zich te ontwikkelen tot wat hij van nature is: een Echte Man. Een stoere, onafhankelijke, competitieve vent die niet te beroerd is om iemand op zijn bakkes te slaan als de situatie daarom vraagt. Handig met auto’s en gereedschap, maar niet emotioneel, niet kwetsbaar en beslist niet vrouwelijk. Hakt desgewenst ook hout. Vroeger rookte hij Marlboro.

Tot zover de modieuze gedachte. Want klopt het wel dat onze samenleving van jongens verwacht dat ze zich net als meisjes gedragen? Een bezoekje aan de speelgoedwinkel -geeft een ander beeld: daar is de kloof tussen de seksen nog even groot als altijd, zo niet groter. Idem in kinderfilms en -boeken, waar het gros van de helden en avonturiers nog immer stoere jongens of mannen zijn. En heeft dat idee van de Echte Man, niet verdacht veel weg van een jaren vijftig-stereotype? Was het niet juist eerder beperkend dan bevrijdend om van jongens al Marlboro-gedrag te verwachten?

 

De echte jongenscrisis?

De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly, die zich specialiseert in gender, denkt dat de problemen van de jongens niet komen doordat hun mannelijke natuur geen plek vindt in de gefeminiseerde samenleving, maar juist dat die ongetwijfeld goedbedoelde nadruk op de mannelijke natuur weer allerlei ouderwetse genderstereotypen reanimeert die we beter hadden kunnen laten rusten.

De ‘echte jongenscrisis’, zo schrijft Chemaly op salon.com, is dat zelfs vandaag de dag jongens steeds weer impliciet of expliciet te horen krijgen dat ze zich niet als meisje moeten gedragen. Dat ‘meisje’ voor jongens een scheldwoord is, en dat ze daarmee leren om alles wat riekt naar de andere sekse te verwerpen omdat ze anders onvoldoende stoer zijn. Haar vrees is dat jongens daarmee ook waardevolle eigenschappen kwijtraken. Empathie, bijvoorbeeld. ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk.’ Ze concludeert: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Een boude stelling, die tegen het zere been zal zijn van Angela Crott, historica en schrijfster van het veelbesproken boek ‘Jongens zijn ‘t: van Pietje Bell tot probleemgeval’ . Zij is juist zo’n denker die bang is dat de maatschappij zo vervrouwelijkt dat voor jongens helemaal geen plaats meer is. In deze krant riep ze van de zomer op tot een eerste masculinistische golf, die moet leiden tot een hernieuwde waardering voor het mannelijke. Jongens ‘halen nu eenmaal streken uit, kloppen zich de borst, zijn liever lui dan moe als ze iets niet interessant vinden en hebben weinig behoefte hun emoties op tafel te leggen’, schrijft ze. ‘Maar ze bezitten wel kracht, moed en doorzettingsvermogen en de durf om te concurreren en initiatieven te nemen.

Volgens Crott zijn het vooral biologische impulsen – met name testosteron – die jongens zo maken als ze zijn. Nu weet ook zij wel dat de ene jongen de ander niet is. En in de psychologie laat onderzoek na onderzoek zien dat jongens qua gedrag onderling veel meer van elkaar verschillen dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Bijna elke jongen heeft bovendien op zijn minst wel een paar vrouwelijke kanten.

‘Maar een jongen wil toch een echte man worden, geen meisje’, zegt Crott desgevraagd. ‘Zelfs meisjesachtige jongens willen dat. Als jongens teveel richting het vrouwelijke worden geduwd, worden ze boos.’ Dat jongens hun vrouwelijke kanten gaan omarmen, zoals Chemaly graag zou willen, zit er dus gewoon per biologisch decreet niet in. En met pogingen daartoe zijn de jongens niet geholpen. Boys will be boys.

 

Geboren of gemaakt

Maar worden jongens echt als initiatiefrijke strekenmakers geboren, of worden ze ook zo gemaakt? Op kinderdagverblijven zijn tweejarige jongetjes even gehoorzaam als meisjes wanneer leidsters iets vragen. Ze zijn even temperamentvol en spelen even lief met de andere kinderen, zagen psychologen Abby Winer van de Universiteit van Californië in Davis en Deborah Phillips van de Universiteit Georgetown. Dat is niet vreemd: dat twee-jarigen nog niet of nauwelijks verschillen in hun gedrag is de wetenschappelijke consensus.

Wél opmerkelijk: de jongens werden door de leidsters heel anders behandeld. De jongens kregen vaker straf, werden vaker boos toegesproken, en kregen minder liefde, knuffels en positieve aandacht. De leidsters vonden ze meer ontremd en vaker problematisch. Het oordeel van de leidster reflecteerde bijna nergens het daadwerkelijke gedrag van de kinderen. Volgens Winer en Phillips zaten onbewuste vooroordelen over jongensgedrag de leidsters in de weg. ‘Hoewel het moeilijk is om te geloven dat de verzorgers van twee-jarigen genderstereotypen hebben ontwikkeld die jongens benadelen, is dit precies wat onze bevindingen impliceren’, schrijven ze.

Op het eerste gezicht lijkt deze studie precies te passen bij de zorgen over de gefeminiseerde samenleving. De leidster waren immers allemaal vrouwen, en zij deden de jongens zoals voorspeld heel pijnlijk tekort. Maar het was dus niet zo dat de leidsters te weinig ruimte lieten aan echt jongensgedrag. In plaats daarvan zagen ze stereotiep jongensgedrag dat er helemaal niet was en werden extra streng. Het laat zich raden dat dat laatste z’n effect op jongens niet mist.

We weten helaas niet of mannelijke leiders het anders hadden gedaan, want daar zijn er te weinig van om te bestuderen. Maar onderzoek op basisscholen is er wel en dat doet vermoeden van niet. Uit een studie van het Nijmeegse onderzoeksinstituut ITS onder 60.000 leerlingen bleek dat het geslacht van de leerkracht geen invloed had op de prestaties, houding of gedrag van de leerlingen. En dit onderzoek van het Nederlands Tweelingenregister van de Vrije Universiteit uit 2011 stelt vast: ‘Het beeld dat juffen het gedrag van jongens als problematischer ervaren dan meesters, is onjuist’ en ‘de gesuggereerde negatieve gevolgen voor jongens door de feminisering van het onderwijs zijn niet aantoonbaar.’

Geen feminiseringsprobleem, dus. Wat wel? De afgelopen jaren bleek onder meer dat basisschoolleraren de taal- en wiskundeprestaties van meisjes systematisch overschatten, terwijl ze die van jongens onderschatten. Jongens krijgen in de klas meer negatieve kritiek, en ook vaker het advies om bijles te volgen, zelfs als ze gemiddeld dezelfde cijfers halen. En hoewel jongens in hun Cito-score niet voor de meisjes onderdoen, krijgen ze van hun juf of meester toch vaker een lager schooladvies.

En daarmee zijn we terug bij die andere verklaring: dat het probleem hem zit in het stereotype van de lastige, drukke, stoere, Echte-Man-in-wording jongen. Een experiment (pdf) van de universiteiten van Basel en Bochum lijkt dit te bevestigen. Vijfhonderd psychiaters (vrouwen én mannen) kregen rapporten over een kind dat misschien ADHD had. Van elk rapport waren twee versies, één met een meisjesnaam, één met een jongensnaam, verder exact gelijk. Jongens kregen maar liefst twee keer zo vaak ónterecht de diagnose ADHD als meisjes.

 

Rauw stereotype

Ineen veelbekeken lezing tijdens het sprekersevenement TedWomen vertelt de Amerikaanse activist Tony Porter de hij hoe hij als zwarte jongen in de Bronx tot Echte Man werd gemaakt: ‘Toen ik jong was leerden ze ons dat mannen hard en sterk moesten zijn, moedig, dominant, geen pijn, geen emoties, hoogstens woede – maar zeker geen angst.’ Hij leerde óók dat mannen sterk zijn en vrouwen zwak, en dat vrouwen seksuele objecten zijn, minder waard dan mannen. ‘Ik kwam er later achter dat dit de collectieve socialisatie van mannen heet, beter bekend als de man box.’

Kern van deze man box is dat mannen absoluut niet vrouwelijk mogen zijn, en dit voortdurend moeten bewijzen. Mannelijkheid is, in tegenstelling tot vrouwelijkheid, iets dat je zomaar verliezen kunt. Elke keer als je iets doet wat een Echte Man niet zou doen, breng je je man box in gevaar en loop je als jongen het risico om ‘een meisje’ genoemd te worden. En dat is verschrikkelijk, vertelt Porter. Hij sprak met een 12-jarige football-speler, en vroeg hem: ‘Hoe zou je je voelen als de coach je waar alle spelers bij waren zou zeggen dat je speelde als een meisje?’ Porter had gedacht dat je jongen er misschien verdrietig om zou worden, of boos. Maar de jongen zei: ‘Het zou me kapotmaken.’ En Porter zegt: ‘God, als het hem kapot zou maken om een meisje te worden genoemd, wat leren we hem dan over meisjes?’

Het antwoord op die vraag geeft hoogleraar psychologie Chris Kilmartin: ‘Wanneer het ergste dat we tegen een jongen kunnen zeggen is dat hij gooit ‘als een meisje’, dan leren we jongens om vrouwen niet te respecteren. Het is de culturele onderstroom van verkrachting’, zei hij in de New York Times.

Kilmartin raakt hiermee aan de rauwste kant van de Echte Mannelijkheid. Er heerst een soort hypermannelijkheidscult die jongens vertelt dat agressie natuurlijk is en seksuele verovering benijdenswaardig, en waarin vrouwen worden weggezet als volgzaam of inferieur. Met biologie heeft dit niets te maken. Het is niet DNA waar we tegenop moeten boksen, zegt hij, het zijn films en gebruiken die verschillende rollen en waardes toeschrijven aan mannen en vrouwen.

Neem de Disney-film Planes, in de herfst van 2013 in de bioscoop. In een van de scènes racet een jongensvliegtuig met twee andere mannelijke vliegtuigen. En net als hij ze aan het inhalen is, roept hij naar hen: ‘Hallo dames! Klaar om te verliezen?’ Volgens Chris Kilmartin zijn dit niet zomaar grapjes; dit zijn uitingen van een cultuur waarin vrouwelijkheid zo minderwaardig is dat je een man kunt vernederen enkel en alleen door hem ‘dame’ te noemen.

 

Onveranderlijke mannelijkheid?

In plaats van te waarschuwen voor de suboptimale invloeden van al die juffen en kinderopvangleidsters kunnen we beter oppassen voor stereotypering. Omdat er niet zoiets is als dé jongen die van nature graag streken uithaalt, zichzelf op de borst klopt, liever lui dan moe is en liever niet zijn emoties op tafel legt.

Maar dat is niet wat er gebeurt, schrijft genderwetenschapper Juliet Williams van de Universiteit van Californië in Los Angeles. In een recente analyse van het debat over de jongenscrisis concludeert ze dat het idee van boys will be boys en het biologisch essentialisme dat hierbij hoort nog steeds met een opmars bezig zijn. Over de invloed van stereotypen wordt nauwelijks gesproken. In plaats daarvan gaat het debat maar steeds over die onveranderlijke actieve, stoere, competitieve natuur van de jongens – waarmee ondanks alle goede bedoelingen het stereotype van de drukke, lastige jongen telkens weer bevestigd wordt.

Overigens merkt Williams scherp op dat dit idee van een onveranderlijk soort natuurlijke mannelijkheid alleen voor witte jongens geldt. Jongens die behoren tot etnische minderheden vinden we over het algemeen juist wel een product van hun cultuur, religie en omstandigheden. Je zult zelden iemand over problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse jongens horen zeggen dat boys will be boys, of dat leraren en bestuurders maar gewoon wat meer rekening met hun gedrag moeten houden omdat die jongens nu eenmaal van nature een niet te onderdrukken drang tot Echte Mannelijkheid hebben. Niemand die namens hen voor een masculinistische golf pleit, of hen ziet als belichaming van stoere, ruige Marlboro-mannelijkheid.

 

Ander debat

Het is tijd om het debat op een andere manier te voeren en op een andere manier naar jongens te kijken. Williams haalt in haar analyse de socioloog Michael Kimmel aan: ‘Als we echt de jongens willen redden, jongens willen beschermen en voor gunstige jongensjaren willen zorgen, dan is het onze taak om de mannelijkheidsideologie te ontmaskeren en uit te dagen, om de goedkope en gemakkelijke mal van boys will be boys te verstoren.’

Wanneer we het stereotype van boys will be boys nuanceren, hoeven jongens niet meer te lijden onder het vooroordeel dat ze lastig en druk zijn. En wanneer we jongens niet langer onder het mom van biologische verschillen in de mal van de Echte Man dwingen, hoeven ze niet meer bang te zijn om bespot te worden om hun vrouwelijke kanten. Dan kunnen ze een compleet mens worden.

 

Met dank aan Jens van Tricht, jongenscoach en coördinator van de collegereeks ‘Jongens, wat is er aan de hand?’ aan de Universiteit van Amsterdam.

 

KADER: Testosteron

Hoe zorgt testosteron ervoor dat jongens moediger en krachtiger zijn, en meer geneigd zijn tot streken? Dit is de theorie: jongenshersenen worden al in de baarmoeder gemarineerd in dit hormoon, wat de structuur van hun brein voorgoed verandert. Vervolgens is er volgens Angela Crott een testosteronpiek wanneer jongens vier zijn, die snel weer wegzakt. De volgende piek luidt het begin van de puberteit in.

Deze theorie is niet onomstreden. Sinds we weten dat de hersenen een heel mensenleven lang uiterst veranderlijk blijven, twijfelen steeds meer onderzoekers aan het idee dat prenatale testosteronmarinade de hoofdverklaring is al het jongensgedrag. En de testosteronpiek bij kleuterjongens is simpelweg een mythe, schrijft hoogleraar kindergeneeskunde Kate Steinbeck van de Universiteit van Sydney. De kindertijd is bij zowel jongens als meisjes hormoontechnisch een saaie boel. Pas vanaf het achtste jaar gebeurt er weer iets: dan ligt het testosteronniveau bij meisjes tijdelijk iets hoger dan bij jongens, ter voorbereiding van de puberteit die bij hen wat eerder begint. Dit alles maakt wel onwaarschijnlijk dat jongens het in de klas moeilijk hebben omdat ze zo onder invloed van testosteron staan.

 

KADER: Verschillen

Jongens verschillen qua gedrag onderling veel meer van elkaar dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Wat betekent dat eigenlijk? Een voorbeeld. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat mannen gemiddeld elke dag 15,669 woorden spreken. Dat is zo’n 500 minder dan de gemiddelde vrouw – wat klopt met het stereotype dat dames de kletskousen zijn. Maar de variatie tussen mannen onderling is enorm: de man die het meest sprak gebruikte 47.000 woorden, de meest zwijgzame man nog geen 600 per dag. Waaruit blijkt dat ondanks het gemiddelde man-vrouwverschil een stereotype maar weinig zegt over iemands individuele (praat)gedrag, omdat de variatie zo groot is. 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een rare Barbie. Met digitale beeldbewerking was de gewoonlijk nogal anorexische modepop voorzien van een flinke buik, stevige dijen en maar liefst twee onderkinnen. De vraag, op Facebook: zouden speelgoedfabrikanten zo’n Barbie moeten maken?

Absoluut niet, zeiden sommigen; obesitas is ongezond en moet worden tegengegaan, en dit riekt naar de goedkeuring of zelfs promotie ervan. Wat een flauwekul, reageerden anderen; alsof Barbie zelf het toonbeeld van ultieme fitheid is. Haar taille is veel te smal; was ze van vlees en bloed geweest, dan had haar buikholte geen ruimte kunnen bieden aan al haar organen. Haar voeten zijn zo klein dat ze niet had kunnen staan en als aap op handen en voeten had moeten lopen. Als dat ons idee van een normale pop is, dan kan een dikkere versie niet snel genoeg in productie genomen worden. Bovendien: echte lichamen komen ook in allerlei vormen en maten, dus waarom Barbie niet?

Net onder de oppervlakte van deze Facebook-discussie ligt een lastiger kwestie. Namelijk: hoe benader je overgewicht in een wereld waarin een aanzienlijk deel of zelfs een meerderheid van de mensen te dik is? Als een afwijking, iets slechts, dat vermeden moet worden? Of als diversiteitsissue: mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is oké?

Het is een dilemma dat zelden als zodanig herkend wordt. Een zaak van conflicterende waarden, vooral voor de jonge doelgroep van al dan niet dubbelkinnige Barbies. Aan de ene kant leren we kinderen graag om van zichzelf te houden, omdat ze goed zijn precies zoals ze zijn. Aan de andere kant: dikke kinderen zien we het liefst dun. Die moeten dus juist niet zichzelf zijn.

Beide boodschappen doorgeven kan niet. Zelfliefde vereist zelfacceptatie, terwijl de wens om overtollige kilo’s te bevechten het tegenovergestelde vraagt: een geïnternaliseerde ontevredenheid, als brandstof voor een immer ronkende wens om jezelf te veranderen.

Momenteel kiest onze samenleving bijna blind voor de ontevredenheid. De medische schrik rondom overgewicht zit er flink in, en in een reflex is begonnen met allerlei projecten om kinderen hiervoor te behoeden. Op de kleuterschool zingen kinderen liedjes als ‘hap hap hap, slik slik slik, eet je niet teveel, anders word je veel te dik’. In voorlichting wordt overgewicht afgekeurd en slankheid onder het mom van een ‘gezonde leefstijl’ als ideaal neergezet. Dat die voorlichting in de regel volstrekt ineffectief is, leidt slechts zelden tot kritiek of zelfs maar verbazing. Zo reageerde werkelijk niemand verrast toen vorige week bleek dat een poging om crèchekinderen water te laten drinken in plaats van suikerrijk vruchtensap jammerlijk was mislukt. Treurige conclusie is dat voorlichters met lege handen staan, overgewicht bijna altijd chronisch is, en dat ondanks alle moeite mollige kinderen meestal dikke volwassenen worden.

Ondertussen tiert de stigmatisering van zwaarlijvigen welig, mede aangemoedigd door die voorlichtingstechnische nadruk op het wegwerken van de kilo’s. Afkeer van vetzucht is zo gewoon geworden dat het nauwelijks meer opvalt. Afgelopen zaterdag nog verwees Bert Wagendorp in zijn column terloops naar zwaarlijvigen als ‘vet mormel’. Een mormel is volgens de Van Dale een ‘lelijk schepsel, m.n. lelijke hond’.

De gevolgen zijn het pijnlijkst voor kinderen. Overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we zulke kinderen in kanjertrainingen en dergelijke juist aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De impliciete boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

Dit moet beter kunnen. We kunnen misschien niet voorkomen dat obesitas gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, maar die maatschappelijke aangemoedigde zelfhaat, daar kunnen we vanaf. Het voorlichtingsroer moet radicaal om. We moeten kinderen leren dat je jezelf kunt accepteren en liefhebben, ongeacht je omvang. Dat je geen vet mormel bent, maar mooi en waardevol, ook als je dik bent.

Dat geldt ook voor volwassenen. Ik stel een alternatief nieuwsjaarsvoornemen voor: deze keer gaan we niet alweer op dieet, maar gaan we van onszelf houden. Onvoorwaardelijk, dus ook van de rolletjes en de kwabjes. Als we niet dun kunnen zijn, dan maar gelukkig.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dames en heren, welkom bij deze safari. Vandaag bezoeken we de poes; het prachtige vulvalandschap tussen de benen van de vrouw*. Links en rechts ziet u de twee hoogste heuvels: de buitenste schaamlippen of labia. Ertussen zit een smal ravijntje waar we op een zonnige dag al iets van de binnenste schaamlippen kunnen zien – daarin zullen we zodadelijk afdalen.

Maar eerst de heuvels. De grote schaamlippen zijn een fascinerend onderdeel van de damesanatomie. En van de mannelijke, trouwens. Bij het eerste ontstaan van de geslachtsorganen, in de baarmoeder, hebben alle embryo’s vrouwelijke geslachtsdelen. Pas na een paar weken zorgt een hormonaal seintje ervoor dat bij de jongetjes een penis ontstaat. De labia groeien dan aan elkaar en vormen de balzak. Wie op safari gaat in het mannelijk kruis kan de overblijfselen hiervan terugvinden. Over de balzak loopt een dun naadje: dat is de plek waar de ongeboren schaamlipjes aan elkaar groeiden.

Terug naar de vrouw. De vorm van haar grote labia is aan mode onderhevig. In een land als Nederland is het hip om vrij strakke buitenste en vrij kleine binnenste schaamlippen te hebben. Er zijn zelfs chirurgen die desgewenst de boel corrigeren om aan een tussenbeens schoonheidsideaal te voldoen. In een land als Uganda is de mode anders: daar trekken meisjes van jongs af aan aan hun labia, om ze zo groot mogelijk te maken.

 

Vies schaamhaar?

Ook de begroeiing is een modieuze kwestie. In de jaren zestig en zeventig was de natuurlijke coupe in zwang en tierde het schaamhaar welig. (Opvallend detail, over schaamhaar en natuur: apen, verder toch een stuk behaarder dan mensen, hebben juist vrij kale schaamlippen. Wetenschappers weten niet precies waarom, maar ze vermoeden dat menselijk schaamhaar in de prehistorie een signaal was dat iemand geslachtsrijp aan het worden was).

In de loop van de jaren negentig kreeg schaamhaar een imagoprobleem: het zou vies en onverzorgd zijn om alles zomaar te laten groeien, en kort knippen, afscheren of waxen raakte in de mode. Of schaamhaar echt onhygiënisch is, daarover zijn de meningen verdeeld. De haartjes zijn een geliefde habitat van de schaamluis; in dat licht bent u het beter kwijt dan rijk. Bovendien bleek uit een Belgisch onderzoek dat vrouwen met haarloze labia betere seks hebben – maar wat hier oorzaak is en wat gevolg, is moeilijk te zeggen. Staat tegenover dat ontharen ook nadelen heeft. Ingroeiende haartjes kunnen leiden tot pukkels en steenpuisten. Een Franse studie liet weten dat het wrattenveroorzakende pokkenvirus Molluscum Contagiosum vaker voorkomt op een geschoren flamoes. En uit een Amerikaans onderzoek bleek dat sinds een kale poes in de mode is er jaarlijks tien keer zoveel mensen naar de eerste hulp van het ziekenhuis komen omdat ze zichzelf down under hebben verwond met een scheermesje.

 

Het ravijn in

Tijd om in het ravijn af te dalen. Van boven naar beneden ziet u hier de clit – deze bezoeken we straks –, de opening van de plasbuis en de kleine schaamlippen met in het midden de vagina. Dit deel van de vulva is het huis van een klein ecosysteempje. In en om de vagina wonen meer dan vierhonderd soorten micro-organismen. Het zijn vooral bacteriën, en dan met name uit de familie ‘lactobacillus’. Mocht die naam u vaag bekend voorkomen: dat kan kloppen. Dezelfde soort bacteriën zitten ook in onder meer yoghurt, kaas, salami en zuurdesembrood, en ze zijn het hoofdbestanddeel van Yakult. Lactobacillus maakt melkzuur, wat goed is voor het klimaat in de poes. Wanneer deze zuur blijft, krijgen schimmels en andere ongenode gasten minder kans om zich te nestelen.

De vagina zelf bestaat uit spieren. Het is een flexibel buisje, wat praktisch is, want daardoor kan het vrouwenlichaam alle kanten op buigen. Ook in de breedte is er een hoop speling, zodat er indien noodzakelijk een hele baby door kan. Doorgaans lukt dit zonder kleerscheuren. Op de vaginamond na vinden we in de vagina geen zenuwen – wat wel zo fijn is, bij dat hele bevallingsgebeuren.

Sommige mensen denken dat er toch één plek in de vaginawand is waar zenuwen samenkomen. Die plek zou dan juist bijzonder gevoelig zijn voor aanraking: de g-spot. Deze zou een paar centimeter van de uitgang moeten zitten, aan de bovenkant. De beste manier om het plekje te vinden is volgens de experts door een wijsvinger in de vagina te steken en dan een soort ‘kom eens hier’-beweging te maken richting de bovenkant van de vagina. Voor sommige vrouwen is dit uitermate opwindend, maar het is wetenschappers – ondanks zestig jaar proberen – nog nooit gelukt om anatomisch bewijs te vinden dat de g-spot echt bestaat. De meeste seksonderzoekers denken dan ook dat de g-spot geen zenuwknoop is, maar de plek waar een deel van de clitoris tegen de vaginawand duwt.

 

De clit geeft je vleugels

Dat brengt ons bij één van de meest bijzondere structuren uit de poezensafari: de clit. De meeste mensen denken dat dit orgaan enkel bestaat uit dat kleine knobbeltje dat we bovenaan het ravijn zagen. Maar niets is minder waar. Onderhuids blijkt de clitoris een omvangrijke structuur met maar liefst vier zwellichamen die zich, twee aan twee, als een soort vleugels om de plasbuis en vagina heen vouwen. Om bij de vogelanalogie te blijven: als die zwellichamen de vleugels zijn, is het knobbeltje slechts het puntje van de snavel.

Wanneer een vrouw opgewonden wordt, loopt deze structuur vol bloed. Vrouwen krijgen dus, net als mannen, een flinke erectie. Deze dameserectie werkt als een soort stootkussen, zodat bij een vrijpartij de bekkens van beide minnaars niet pijnlijk tegen elkaar botsen. De ‘snavel’ van de clit richt zich ook op, zodat ze gemakkelijker gestimuleerd kan worden. En aan de onderkant drukt de clitoris dus tegen de vaginawand aan, waardoor ook bij vaginale penetratie de clitoris lekker kan meedoen. In de clitoris zitten meer dan achtduizend zenuwcellen die al deze heerlijke sensaties kunnen doorgeven. Dat is meer dan in welk ander deel van het menselijk lichaam dan ook – inclusief de penis.

 

Natte poes

Nu onze safaripoes opgewonden is, is het interessant om nog even terug te keren naar de vagina. U ziet dat hier een heldere vloeistof is ontstaan: het vaginale vocht. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, komt dit vocht niet uit speciale klieren, maar uit de vaginawand zelf. Wanneer een vrouw erg geil is, neemt de doorbloeding van de vaatjes rondom de vagina zo toe dat er plasma door de wand heen lekt. Het lijkt een beetje op zweten. In dit ‘zweet’ zit naast water ook pyridine, wat een mild vissige geur kan hebben, en wat zuren, zodat vaginavocht ongeveer dezelfde PH-waarde heeft als sinaasappelsap.

In de zeventiende eeuw dachten artsen trouwens dat in dit ‘vrouwennat’ zaad zat, net als in het kwakje van de man. Wanneer een vrouw niet vaak genoeg vochtig werd en dus haar zaad onvoldoende loosde, kon dit naar haar hoofd stijgen en ervoor zorgen dat haar ‘denkvermogen’ werd aangetast. Met dat laatste bedoelden artsen uit die tijd dat de vrouwen ‘vergiftigd raakten met wellustige verlangens’. De oplossing: een dieet zonder gekruid vlees en een huwelijk met een potente jongeman, of een ingreep van een terzake kundige vroedvrouw of arts, die al wrijvend het zaad vrijelijk liet stromen.

Maar terug naar onze safari, want we willen natuurlijk het hoogtepunt van onze rondleiding niet missen. Nu de poes vochtig is van opwinding en de clitoris ferm en erect, is het moment bijna daar dat de vrouw gaat klaarkomen. Bij een orgasme trekken de spieren van de vaginawand ritmisch samen. Wanneer het gevoel wegebt, houdt ook de vagina op met ‘zweten’ en neemt de clitoris weer zijn gebruikelijke vorm aan. Omdat vrouwen niet echt zaadhoudend vocht hoeven maken, kan het hele proces indien gewenst vrijwel meteen weer herhaald worden. Maar dat laten we over aan de volgende bezoekers van de poes.

 

*) er zijn ook vrouwen die van onderen een ander landschap hebben, bijvoorbeeld omdat ze trans zijn, of interseks. Ook dit zijn uiteraard gewoon vrouwen, maar dan met een andere safari.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dames en heren, welkom bij onze nieuwste safari. Vandaag bezoeken we het zaakje: u weet wel, wat er bij de man* zoal tussen de benen bungelt en zichzelf opheft. Ten noorden van u ziet u het meest in het oog springende deel van onze reis: de penis, die we straks zullen beklimmen. Ten zuiden van ons bevinden zich de ballen of testikels. Daar zal de rondleiding vandaag beginnen.

De testikels van de man zitten gezellig samen in een zakje. Dat zakje hebben ze omdat ze idealiter iets minder warm zijn dan het lijf van hun gelukkige eigenaar – een graad of 34 is voor de gemiddelde bal ideaal. Aan de balzak zit een spiertje dat zich ontspant als de testikels te heet dreigen te worden. Worden de noten te koud, dan trekt de spier zich samen en nestelt het hele gebeuren zich wat dichter tegen de mannelijke onderkant aan. Reden voor dit testikelgewiebel is de spermaproductie, die in de bal plaatsvindt. Zonder die ideale temperatuur van 34 graden voelen de zaadcellen zich minder oké en dat zou ervoor kunnen zorgen dat ze, wanneer het tijd is voor actie, minder fanatiek van A naar eicel zwemmen.

Overigens: de afstand die zo’n zaadcel aflegt voordat hij überhaupt bij de uitgang is, is veel langer dan u zou denken als u zo naar het mannelijk kruis kijkt. Ballen en penis liggen immers op het oog vrij dicht bij elkaar, wat een nogal compact en recht-door-zee transportsysteem doet vermoeden. Maar niets is minder waar. Voordat de soldaatjes op de plaats van bestemming zijn, leggen ze maar liefst een afstand van 80 centimeter door het mannenlichaam af. De eerste 60 centimeter daarvan reizen ze door de zaadleider. Die voert hen onder meer langs de prostaat, die aan de zwemmers de bekende witte plakkerige spermavloeistof toevoegt. Daarna is het nog zo’n 20 centimeter tot de uitgang via de plasbuis wordt bereikt.

Gelukkig voor de zaadcellen hoeven ze dit hele eind niet zelf te zwemmen – de bulbospongiosus-spier regelt dit voor hen. In 10 tot 15 samentrekkingen stuwt hij het sperma richting de plek van bestemming, waar het met een snelheid van zo’n 45 kilometer per uur de schwans verlaat (ook wel bekend als: het orgasme). Bij veel mannen gaat dat gulpend, maar er zijn ook mannen die 30 tot 60 centimeter ver sproeien. Het onofficiële wereldrecord vliegende kwakjes is van een onbekende man die onder toeziend oog van seksuoloog Alfred Kinsey bijna 2,5 meter ver ejaculeerde. ‘Twee lakens waren neergelegd om de Perzische tapijten te beschermen’, merkte Kinsey nog op in het bijbehorende rapport.

 

Lekker zwellen

We zetten onze safari voort in noordelijke richting. Hier treffen we de penis aan. Aan de onderkant zit de jongeheer met een stukje vel – het scrotumweb – vast aan de testikels. Iets daarboven ziet u, als de piemel opgewekt genoeg is, een soort groef lopen. Die groef ontstaat doordat aan weerszijden van het lid zwellichamen zitten: de corpora cavernosa. Zodra een man opgewonden raakt, lopen deze sponsachtige structuren vol bloed.

Dat gaat zo. Wanneer een man iets geils ziet of voelt, zorgt het brein ervoor dat er stikstofmonoxide richting de bloedvaten in de penis gaat. Dat doet twee dingen. Het maakt de bloedvaten wijder, en er gaat een tweede stofje naar de spieren in de zwellichamen met de boodschap: jongens, jullie mogen je nu ontspannen. Samen zorgen deze twee dingen dat de zwellichamen vrij vlug vol bloed lopen. Ze raken zo vol dat ze zelfs de bloedvaten die vanuit de sergeant-majoor weer terug het lichaam in lopen enigszins dichtdrukken. Zo blijft het bloed grotendeels waar het is, en blijft de erectie in stand, totdat de spieren zich na het orgasme weer ontspannen.

De corpora cavernosa zijn trouwens niet de enige zwellichamen. Mannen hebben er nog eentje, die om de plasbuis heen zit. Daar fungeert hij als een soort beschermheer van de plasbuis; doordat ook hij vol met bloed loopt zorgt hij ervoor dat de andere twee zwellichamen deze buis niet dichtdrukken. Dat zou voor het aanstormende sperma immers onhandig zijn.

 

Size does matter?

Veruit de meeste penissen zijn enthousiaste toestand tussen de 10 en 19 centimeter groot. Slap is hij gemiddeld zo’n 7 en 10 centimeter. (Ter vergelijk: een blauwe vinvis heeft een zwengel van 2 tot 3 meter lang, en testikels van 70 kilo. Maar hij is natuurlijk ook veel groter. Onze kerels hoeven zich niet te schamen; afgezet tegen hun lichaamsgewicht hebben ze bovengemiddeld grote benedenbuurmannen.)

Het maakt trouwens ook uit in welk continent u zich bevindt. Gaat u op piemelsafari in Zuidoost-Azië, dan zit de doorsnee opgeheven tampeloeres rond de 12, 13 centimeter; in Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse landen rond de evenaar is de typische lulhannes wat langer. In Nederland zijn we gezegend met hele gemiddelde erecties van gemiddeld een ruime 14 centimeter lang.

Hierbij moeten we wel aantekenen dat de variatie aanzienlijk is. Het eeuwenoude seksstudieboek Kamasutra hanteert daarom drie veelzeggende categorieën voor het mannelijk geslacht: de haas (dit zijn de kleinste pielemuisjes), de stier en de hengst (de flinkste knuppels). Vagina’s komen in corresponderende categorieën, respectievelijk het hert, de merrie en de olifant. Hertjes die hun hart hebben verloren aan een hengst, of hazen die willen wippen met een olifant, hoeven overigens niet te wanhopen. De Kamasutra geeft – zeer hands-on – tips voor alle mogelijke combinaties.

Nu we hier toch zijn, op safari in het mannelijk kruis, met ons meetlint in de hand, is het misschien een goed moment om ons af te vragen of de Kamasutra daar gelijk in heeft: doet grootte er echt niet toe? Nou, volgens vrouwen niet. Uit een Brits onderzoek blijkt dat 85 procent van de bevraagde dames prima tevreden is met de afmetingen van het lid van haar lief. Uit een andere studie blijkt dat ze het bovendien niet zo vreselijk belangrijk vonden. Slechts een kleine minderheid kon het iets schelen, en daarbij bleek de omtrek der snikkel belangrijker dan de lengte. Mannen denken daar overigens zelf anders over. Zij hechten juist wel waarde aan een voldoende lange snoeshaan, en waren ook veel kritischer dan de dames: in die Britse studie vond 45 procent hun apparatsjik te klein.

 

Topje van de ijsberg

En daarmee komen we aan het bij het laatste deel van deze rondleiding: de eikel, of glans. Dit vaak wat rozige deel van de piemel vormt het hoofd van de kleine secretaris-generaal. Van nature is hij bedekt door de voorhuid. De voorhuid beschermt de eikel tegen wrijving – niet die van de goede soort, maar van onderbroeken en dergelijke – en zorgt dat het topje van de ijsberg een beetje vochtig en slijmerig blijft. Het is tevens al sinds de Oud-Testamentische koning Saul zijn aanstaande schoonzoon David vroeg om 100 Filistijnse exemplaren één van de meest besproken stukjes vel ter wereld. Dat komt vooral doordat sommige religies en culturen voorschrijven dat dit velletje op jeugdige leeftijd te verwijderen.

Of besnijden medisch gezien nou voordelig is of niet, is al jaren onderwerp van fel debat tussen artsen. In Nederland is het officiële standpunt van de artsenfederatie KNMG dat hij meestal beter gewoon kan blijven zitten, omdat besneden mannen vaker last hebben van problemen bij het plassen (omdat er eelt rond de plasbuis komt) en vaker moeite hebben bij het klaarkomen (omdat hun eikel minder gevoelig is).

Maar terug naar vrolijker eikelzaken. Nergens in het mannenlichaam zitten zoveel zenuwen als in de kop van zijn genotsknots. Vooral het frenulum – het kleine velletje waarmee de voorhuid vastzit aan de rest van de penis – staat bekend als dikke bingo. Wanneer deze plek gedurende gemiddeld zo’n vijf tot zeven minuten door een terzake kundig persoon gestimuleerd wordt, leidt dat in veruit de meeste gevallen tot een reflex van het ruggengraat, die de schaamzenuw op uitermate prettige wijze doorgeeft aan het hele kruis.

En vlak voordat dit orgasme in al haar ejaculerende glorie losbarst, ronden wij onze safari af. Mocht u toch nog naar het vuurwerk willen kijken, dan raden wij u aan voor de zekerheid tenminste 2,5 meter afstand te bewaren en eventuele Perzische tapijten af te dekken.

 

 

*) er zijn ook mannen die van onderen een ander landschap hebben, bijvoorbeeld omdat ze trans zijn, of interseks. Ook dit zijn uiteraard gewoon mannen, maar dan met een andere safari.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben gek op revoluties. Mijn hart gaat sneller kloppen bij het zien van mensenmassa’s op belangrijke pleinen. Zoals nu in Kiev. Ik lees dat er gebouwen bezet worden, er eten wordt uitgedeeld, dat er zelfs ‘s nachts nog overal mensen en barricades zijn. De opwinding ervan doet me denken aan Arabische lentes, aan de val van de muur, Boris Jeltsin op een tank, de opgeheven armen van een pas vrijgelaten Nelson Mandela. Verwachtingsvolle eendracht, beloofde vrijheid, gecondenseerde hoop. Ik houd ervan.

De levensduur van dit gevoel is gemiddeld drie dagen. Daarna pakt mijn innerlijke cynicus mijn innerlijke romanticus altijd weer genadeloos bij de kladden. Want wat is een revolutie nou helemaal? Meestal is het niet meer dan een bocht in de weg van A naar B. De route verandert, maar je rijdt nog steeds auto, en ook de kuilen in de weg en de tegenliggers blijven goeddeels hetzelfde. Dingen die er echt toe doen, de fundamentele koerswijzigingen, die kosten tijd. Revolutieliefde komt maar al te vaak voort uit een klassieke denkfout: de neiging om vooral aandacht te hebben voor dat was nieuw is, wat schokt, wat plotseling gebeurt, en het verwaarlozen van de dingen die traag en bijna onzichtbaar aan de hand zijn.

Kranten zijn van oudsher pleisterplaatsen van deze denkfout. Jaren geleden constateerde psycholoog Paul Slovic al dat kranten drie keer vaker schrijven over spectaculaire zaken als moord, tornado’s, grote branden en ongelukken dan over bijvoorbeeld huis-, tuin- en keukenziektes, ook al eisen die ziektes honderd keer meer levens dan al deze catastrofes samen. Niet dat lezers dit erg vinden, want ook zij dichtten te grote magere-hein-kansen toe aan dingen waar je heel acuut en onverwacht aan doodgaat, en onderschatten de overlijdensrisico’s van zaken die nogal gewoontjes zijn, zoals diabetes.

Dat is evolutionair gezien natuurlijk ook wel logisch: als je een tornado ziet, is het reuze praktisch als alle alarmbellen afgaan, in verband met hard wegrennen en dergelijke. Mensen met geweren of grote branden idem dito. Bij suikerziekte daarentegen is vechten of vluchten tamelijk zinloos, dus houdt ons waarschuwingssysteem terecht zijn snater.

Problematisch wordt het wanneer er heel langzaam iets belangrijks gebeurt dat eigenlijk wel om radicaal ingrijpen vraagt, maar toch de gemoederen niet weet te verhitten. Bijvoorbeeld wanneer de aarde in slakkengang steeds warmer wordt. Daar zouden we op termijn best collectief van naar de ratsmodee kunnen gaan, wat op zich een goede reden is voor actie, ware het niet dat het gevoelsmatig allemaal niet zo deert.

Om die emotionele lacune te dichten, proberen sommigen per olifantenpaadje een trage ontwikkeling iets van urgentie mee te geven. Een mooi voorbeeld stond gisteren op de voorpagina van deze krant: ‘De groene revolutie komt uit het Noorden’. Mijn romantische hart maakte het bekende sprongetje, want dat klonk alsof er onmiddellijk iets groots te gebeuren stond, maar al snel bleek dat het artikel ging over hoe de Denen hun energievoorziening hebben verduurzaamd door heel onrevolutionair gewoon drie decennia lang een stabiel groen beleid te voeren. ‘We hebben iets bedacht en dat volgehouden’, zei de bijbehorende minister. Dat is uitermate verstandig, noodzakelijk zelfs, maar het zorgt niet voor een acute kriebel in de buikregio.

Een verwante strategie is om onze gevoelsmatig ingebakken catastrofe-alarmbel te luiden door deze te koppelen aan een langzaam sluipgevaar. Op de klimaattop in Warschau probeerden bezorgde afgevaardigden de supertyfoon in de Filippijnen tot icoon van de opwarmende aarde te maken, in de hoop dat het aanzien van minderjarige stormdoden de heren en dames beleidsmakers zou aanzetten tot effectiever klimaatbeleid. Geen gek idee, ware het niet dat allerlei fuifnummers meteen kwamen melden dat een statistisch verband tussen opgewarmd, klimaatveranderd zeewater enerzijds en harder waaiende orkanen anderzijds nog helemaal niet is aangetoond. Ze hebben gelijk natuurlijk, en het moet beslist gezegd worden, maar ik vind het ook jammer: alweer geen klimaatrevolutie.

Ach, stel je niet aan, zegt mijn interne cynicus dan, zo erg is dat nou ook weer niet. Kijk maar naar de passie die je in 2006 voelde voor Al Gore’s Inconvenient Truth: over revolutie-als-slechts-een-bocht-in-de-weg-maar-we-zitten-nog-steeds-in-de-auto gesproken. Vergeet de revolutie. De echte klus begint pas daarna: na de passie, na de schok, na het plein, na de ramp. De Denen hebben goed begrepen hoe dat je dat doet: je verzint iets verstandigs, en blijft daarbij. Dat is niet spectaculair. Het is niet romantisch. Het voelt nergens naar. Maar het werkt wel.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet altijd even gezellig op internet. Reaguurders schelden en intimideren. Elke dag vliegen er 35.000 bedreigingen over twitter. Wat bezielt mensen om zo los te gaan? Asha ten Broeke zocht het uit, en ontmoette één van haar eigen trouwe trollen.

 

‘Hypocriete kut.’

‘Feministisch zwijn *kots*.’

‘Kankerhoer verdwijn van het internet. Niemand wil je hier.’

‘Zou @ashatenbroeke haar kinderen via kunstmatige inseminatie hebben gekregen, of bestaat er echt iemand die hem bij haar omhoog krijgt?’

‘Ik kom naar je huis en ik neuk je zo hard in al je gaten dat je niets meer kunt zeggen al zou je het willen jij oliedom moddervet wijf.’

Dit soort gezelligheid zie ik bijna elke dag voorbijkomen, op twitter, in mijn mailbox, in de reacties onder mijn columns en onder de berichtjes die de redacteuren van weblog GeenStijl met enige regelmaat over me tikken. Elke keer als ik schrijf over iets als seksisme in Bart Smit-folders of de racistische kantjes van Zwarte Piet zijn ze er weer: de oprispingen uit het afvoerputje van het internet, waar geestelijk incontinente internethooligans en reaguurders de haat en intimidatie vrijelijk laten lopen.

Ik ben natuurlijk niet de enige in Nederland die hiermee te maken heeft. Maar afgelopen oktober werd voor het eerst in cijfers uitgedrukt hoe groot het probleem eigenlijk is. Nederlandse twitteraars uiten elke dag ongeveer 35.000 bedreigingen (ordinaire scheldpartijen niet meegerekend), waarvan 200 zo ernstig dat de politie op onderzoek uitgaat. Bijna elke dag wordt er iemand voor opgepakt of berispt, vertelde politiechef Martine Visser aan de Volkskrant. ‘Vroeger moest je een envelop kopen, een brief schrijven en hem posten. Nu tik je wat woorden en bedreig je iemand. Dat is erg makkelijk en gebeurt dus ook veel.’

Maar waarom? Wie zijn deze mensen? Wat bezielt hen? Iemand die Anouk iets toewenst als ‘viese rvuil vwende kanker hoer dat je bent hoop dat je binnen kort dood valt het liefs doe ik het zelf tyfus slet’ (sic), alleen omdat zij vindt dat Zwarte Piet niet meer van deze tijd is? Wat beweegt een reaguurder om over Femke Halsema te zeggen: ‘Ik zou Femke Hoersema keihard nemen met een bal in haar bek’? Van waar de aandrang om, nadat ik bij Pauw en Witteman heb genoemd dat ik twee dochters heb, te twitteren: ‘Dat er überhaupt iemand twee keer over die @ashatenbroeke heen is geweest. Da’s pas eng.’

Ik besluit het te vragen aan een paar mensen die met enige regelmaat iets onaardigs over me zeggen. Per twitter en mail verzoek ik ze vriendelijk of ze eens willen vertellen waarom ze nou eigenlijk zo’n hekel aan me hebben. Ze meesten reageren niet, en degenen die wel reageren, zijn weinig introspectief. De hatelijkheden heb ik aan mezelf te danken, vinden zij, want ik ben gewoon een dom vies varken. Net als ik spijt begin te krijgen dat ik erover ben begonnen, krijg ik een iets informatievere reactie: ‘Ik heb niet de schurft aan jou persoonlijk, maar je staat voor de verweking van dit land, het gezeur en de kleinzieligheid.’

Een soort algemene woede, dus, en ik ben half per ongeluk de kop van jut? Ik wil het serieus in overweging nemen, maar mijn brein wil er niet goed aan, na ruim twee jaar aan net-niet-doodsbedreigingen (‘Iemand moet jou eens goed overhoop steken’ – net zo onbeschaafd als een echte maar net wat minder strafbaar), verkrachtingsbeloftes (‘als ik ooit tegenkom zal ik jouw neuken tot je scheurt en bloed’, sic) en een schier eindeloze stroom kritiek op mijn uiterlijk (te dik, te lesbisch, te jongensachtig). Hoe moet ik dit anders opvatten dan persoonlijk?

 

Het haatorkest

Levendige herinneringen heb ik aan de eerste keer dat ik als freelance journalist een haatstorm over me heen kreeg. Het was twee jaar geleden; ik had zojuist in Trouw een dwarse column over Diederik Stapel geschreven. Dat zijn fraude heel erg was, maar ook vooral een vergrotende trap van een vrij ziek wetenschapssysteem waarin resultaten voortdurend fraaier werden voorgesteld dan ze waren omdat de prestatiedruk zo ontzettend hoog was. Inmiddels is dit een bekend verhaal, maar toen was de communis opinio nog dat Stapel een rotte satansappel was in een mandje vol stralende goudrenetten, en was mijn standpunt een tikje afwijkend.

GeenStijl schreef er een vilein stukje over, en daarna ging het los, op de typische manier waarop dit soort dingen gaan. Het begon in de reacties onder het GeenStijl-stukje zelf, daarna zwol het haatorkest aan op twitter en als slotakkoord kwamen er een paar echt vuige berichten via de mail, waarin anonieme hotmailadressen me seksueel geweld en/of een spoedige dood toewensten. Dieptepunt was een mailtje waarin mijn kinderen werden bedreigd: die moesten ‘gered’ worden van een verknipte moeder als ik. Een digitale gifpijl in de achilleshiel van elke ouder – mijn hart miste twee slagen toen ik dat bericht las, want het zal toch maar gebeuren dat zo’n gek de volgende dag bij het schoolplein staat. Maar net als je denkt dat je er niet meer tegen kunt, gaat de storm weer gaan liggen. Het gros van de reaguurders vindt een ander slachtoffer om op los te gaan. Rust.

Ik besluit geen aangifte te doen, omdat ik die rust niet verstoren wil. Dus blijf ik achter met alleen een rauw gevoel, en een handjevol meer vasthoudende types die vanaf dat moment te pas en te onpas hun onvriendelijke mening over mijn persoon kwamen delen. Dat clubje trouwe haters groeit sindsdien met elke nieuwe storm. Deze ‘harde kern’ bestaat uit misschien tweehonderd man (en een enkele vrouw), schat een collega-journalist die al veel langer dan ik voorzien is van zo’n vaste schare ‘fans’. Ze zorgen voor surrealistische situaties. Twitter je een linkje naar een leuke column, komen ze uit het niets ineens met: ‘Hou je bek vuile kuthoer’. Zeg je iets sympathieks over vrouwenemancipatie, wenst iemand je volkomen ongerelateerd toe dat je naar een oorlogsfront gestuurd wordt, alleen en zonder wapens. En ja, dat is een doodswens aan mijn adres, bevestigt dit fuifnummer desgevraagd.

Twee jaar geleden raadden de meeste mensen me aan om niet te reageren op het GeenStijl-bericht en bijbehorende ellende. Als je geschoren wordt, moet je stilzitten. En als je er wel wat van zegt, dan moeten zij daar weer wat mee en begint het hele circus weer van voren af aan.

Ik heb daarover nagedacht. Maar toegeven aan de angst om door GeenStijl en de trollen (zeg maar: de voetbalhooligans van het internet) in hun slipstream door de mangel gehaald te worden zou betekenen dat ik voortaan met angst in mijn hart mijn columns zou moeten schrijven. Dan zou ik me scharen bij alle beleidsmakers, journalisten, opiniemakers en activisten die me de afgelopen twee jaar op borrels en conferenties vertelden dat ze in alle ernst doodsbang zijn voor de potentiële toorn van GeenStijl en daarom sommige dingen maar gewoon helemaal niet zeggen.

Daar was ik niet toe bereid, en dus schreef ik de week na de Stapel-storm, met knikkende knieën en zweethanden, een column over hoe GeenStijl haat op internet aanwakkert. En hoe vrouwen met een mening altijd recht lijken te hebben op wat extra venijn. Want als vrouw ben je niet alleen dom en/of gek, maar komt er een extra dimensie bij die volledig draait om seks. De filosofie van de reaguurders is als volgt: vrouwen die niet ‘neuqbaar’ zijn moeten hun bek houden, want die zijn te lelijk om recht te hebben op een opinie. En vrouwen die wel aantrekkelijk zijn, hoeven niets te vinden, maar alleen mooi te wezen en geneukt te worden. Deze houding wordt meestal afgetopt met een verkrachtingsdreigement.

Voor internethooligans maakt het niet uit wát een vrouw zegt of wat haar politieke kleur is, blijkt uit een artikel uit The Observer waarin een aantal prominente Britse opinievrouwen vertelden over wat hen allemaal aan haat en intimidatie overkomt op het internet. Van een linksige columnist tot een katholieke blogger die zichzelf omschrijft als ‘tamelijk orthodox’: ze vertelden allemaal hetzelfde verhaal. Vooral de verkrachtingsbedreigingen hakken er diep in. Schrijver Susie Orbach zegt het zo: ‘Het dreigen met seksueel geweld is op zichzelf een vorm van geweld.’ Zo kijken de trollen er zelf echter niet tegenaan, blijkt uit een opmerking van New Statesman-redacteur Helen Lewis-Hasteley. ‘Iemand vroeg me of ik me niet realiseerde dat ik niet echt verkracht zou worden.’

 

Ontremming

Er komt een nieuwe gedachte bij me op. Wat nou als dat reaguren een soort spel is, waarbij beide kanten volgens andere spelregels spelen? Als het voor de trollen écht niet persoonlijk is, maar dat het gewoon in sommige kringen een soort van verknipt-normaal is geworden om je mening kracht bij te zetten met haat en intimidatie, voor de lol, en met een halve hoop om iemand als bonus de mond te snoeren? Terwijl degenen die aan de ontvangende kant van de haat en intimidatie staan zich wel echt onveilig en persoonlijk bedreigd voelen en daardoor niet altijd meer durven zeggen wat ze willen zeggen?

Ergens is dat trouwens ook wel een geruststellend idee: als trollen roepen dat ik dood moet gaan of verkracht moet worden, menen ze het het blijkbaar niet serieus. Maar die constatering roept wel onmiddellijk weer een andere vraag op: als er achter de hatelijkheden geen echte haat zit, hoe komt iemand er in vredesnaam bij dan toch zo te dreigen en intimideren? Het is niets persoonlijks, meid, maar ik ga toch gezellig even je neukbaarheid onder de loep nemen en als toetje een paar leuke verkrachtingsscenario’s schetsen?

New Statesman-columnist Laurie Penny wijt het in the Observer aan de geneugten van het per computer communiceren: ‘Het internet maakt het gemakkelijker voor jongens in eenzame slaapkamers om pestkoppen te worden.’ En daarin heeft ze waarschijnlijk gelijk. Volgens John Suler, hoogleraar psychologie aan Rider University, gedragen mensen zich op het web zeer anders dan in het echte leven. Hij schreef al in 2004 een zeer invloedrijke wetenschappelijke paper over de vraag: waarom?

Sowieso zijn mensen online meer ontremd dan wanneer ze gewoon met iemand staan te kletsen, stelt Suler vast. Dat hoeft niet per se lelijk af te lopen: er zijn ook mensen die zich meer blootgeven online, eerder iemand te hulp schieten of sneller intiem praten met iemand waar ze veel mee gemeen hebben. Maar Suler gaat ook in op wat hij ‘toxic inhibition’ (giftige ontremming) noemt. In zijn publicatie omschrijft hij het poëtisch als ‘een blinde catharsis, een herhaaldelijke vruchteloze dwang tot onverkwikkelijk gedrag.’

Eén van de eerste oorzaken van deze ontremming, zo schrijft Suler, is de anonimiteit die het internet biedt. Het maakt niet uit hoezeer je je online misdraagt, zolang je je identiteit niet bekendmaakt kun je de volgende dag gewoon naar je werk – niemand die je raar aankijkt. Maar dit gebrek aan consequenties is niet de enige reden waarom anonimiteit ontremt. Het heeft ook een psychologisch effect: mensen zijn geneigd om hun daden op het internet los te koppelen van hun ‘echte’ identiteit. Die onthechting gebruiken ze om zich op te delen in een online-zelf en een offline-zelf. Het gevolg is dat ze, zodra de computer uitstaat, geen echte verantwoordelijkheid voelen voor wat ze getrold en gereaguurd hebben. Zoals iemand die tijdens een potje squashen op het agressieve af bloedfanatiek op de baan staat, en daarna weer overgaat tot zijn eigen zachtmoedige orde van de dag.

Die onthechting wordt een handje geholpen door het feit dat een reaguurders de mensen die ze te pakken nemen niet kunnen zien. Wanneer je offline een gesprek hebt, krijg je voortdurend informatie over wat jouw gedrag met iemand doet. Wanneer je iemand dood wenst of ze uitscheldt, zie je die persoon schrikken en verdrietig of boos worden. Mensen zijn erop gebouwd zich deze emotionele reacties aan te trekken, zeggen wetenschappers, want homo sapiens is een sociale diersoort. Maar online zie en hoor je niets van dit alles. Uit een experiment uit 2012, dat voortborduurt op Sulers werk, blijkt dat vooral het gebrek aan oogcontact zorgt voor meer ‘toxic inhibition’ op internet.

Dankzij dit experiment begrijp ik ineens zangeres Anouk ook beter. Bij Pauw & Witteman vertelde ze dat ze mensen die haar vanwege de zwarte piet-discussie met de dood bedreigden haar adres gaf. ‘Kom het maar in mijn gezicht zeggen, dan hebben we het erover. Er is niemand geweest.’ Dat is misschien helemaal geen gek idee, denk ik. Ik kwam ooit GeenStijl-redacteur Annabel Nanninga tegen in de bus en dat verliep vrij goed: nadat ook zij benadrukte dat ik het allemaal niet persoonlijk moest opnemen, en ik desgevraagd bevestigde dat ik inderdaad een tuinbroek bezit, zijn we in alle vriendelijkheid uit elkaar gegaan.

Misschien zou het wel goed zijn om eens een reaguurder in de ogen te kijken. Als ultieme poging om de innerlijkheden van de trol te doorgronden. En ook gewoon, om te zien wat er gebeurt.

 

In de ogen kijken

Via via achterhaal ik het e-mailadres van een lid van mijn ‘fanclub’ die ik net iets hoger heb zitten dan de rest, omdat hij zijn verbale diarree tenminste onder zijn eigen naam deelt: Robert Engel. Hij is degene die zich afvroeg of ik mijn kinderen via kunstmatige inseminatie had gekregen. Niet erg lief, maar toch nodig ik hem uit voor een kop koffie en een interview. Tot mijn verbazing stemt hij meteen toe.

We spreken af in Den Bosch, in café De Nar. Ik heb de plek gekozen omdat de naam me toepasselijk leek, maar bij aankomst blijkt het een kaarsverlichte bruine kroeg te zijn, meer geschikt voor voetjevrijen met je minnaar dan voor een stevig interviewgesprek met iemand je de afgelopen maanden bij herhaling afzeek en vernederde.

Engel is een kleine kale man van 49, met gympies en een kabouterbaard, die me bij binnenkomst hartelijk de hand schudt en een koffie besteld. Hij weet waar hij over praat als we het over internethaat hebben. Hij blogt al meer dan vijftien jaar, en hield er al ongezouten meningen op na toen ik nog in een studentenhuis woonde. GeenStijl was een voorbeeld voor hem. Mij heeft hij nooit bedreigd, maar onlangs wenste hij een andere twitteraar een dood per messteek toe. Maar de slachtofferkant van het reaguurdersspel kent hij ook. Intiemer dan ik zelfs, want bij hem ging het zelfs zover dat zijn vriendin werd lastiggevallen op haar werk, en dat zijn ouders midden in de nacht werden gebeld met de boodschap dat hun zoon dood was. De dreiging die ervan uit gaat neemt hij serieus, ook al benadrukt hij dat hij niet bang is. ‘Ik hou m’n adres geheim’, vertelt hij. ‘Er zijn mensen die zich al vijf, zes jaar met mij bezighouden. Dan kan het best zijn dat er een keer eentje achter je staat.’

Over wat hij online zelf allemaal zegt is hij laconieker: ‘Ik weet dat ik geen lieverdje ben, maar echt mensen bedreigen, dat doe ik niet. Al was het maar omdat ik dan te pakken ben, haha. Maar nee, dan overschrijd je een grens. Dan kom je bij geweld – dat moet nooit kunnen.’ Als ik hem vraag naar zijn eigen hatelijke en dreigende opmerkingen, wuift hij het weg. ‘Een gebbetje.’

Hij moet mij vooral hebben omdat hij vindt dat mijn feministische standpunten niet meer van deze tijd zijn. ‘En daarom wil ik dat ridiculiseren. Puur voor de lol. Jij – en dit klinkt lullig maar het is niet persoonlijk – bent een gemakkelijk doelwit op zo’n moment.’

Ik vraag hem of hij die dingen ook in mijn gezicht zou zeggen, wanneer we elkaar in de ogen kunnen kijken. ‘Ja, natuurlijk. Waarom niet?’ Dat wil ik testen. Op een papiertje heb ik de tweets geschreven die hij stuurde toen bekend was geworden dat ik bij Pauw & Witteman zou gaan vertellen over de lustpil voor vrouwen. Terwijl ik in de trein naar de studio in Amsterdam zat, ging hij los. Bij het kaarslicht van de kroeg lees ik ze voor:

‘Lijkt mij overigens verstandig als je als kerel op de vlucht slaat als @ashatenbroeke met een doosje lustpillen komt aanzetten.’

‘Ik moet er echt niet aan denken, dat @ashatenbroeke mij schalks aankijkt en met half gesloten ogen haar lustpil verorbert.’

‘Trouwens, nu die @ashatenbroeke op Bob de Rooy lijkt, zou haar man zich dan verkleden als Annie?’

Ik voel me kwetsbaar terwijl ik dit voorlees, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken en te vragen waarom hij dit doet. Engel verbreekt het oogcontact. ‘Veel mensen missen het vermogen om te relativeren. Ze zijn niet in staat om een lolletje op het internet te scheiden van echte haat. Het is allemaal zo serieus.’ Daarna: ‘Het is verder niet hatelijk bedoeld.’ Hij zwijgt even. ‘Nee, dat is te makkelijk. Natuurlijk is het hatelijk bedoeld, maar ik heb echt niet voor altijd een hekel aan je. Ik vind het moeilijk om een hekel te hebben aan mensen. Zoals een vriendin van me zei: in het echt is hij best aardig.’ Dan blijkt dat ook Engel een scheiding aanbrengt tussen zijn offline-zelf en online-zelf: ‘Maar op internet ben ik gewoon de grootste klootzak.’

In het Brabantse café is hij dat echt niet. Als ik mijn opschrijfboekje heb opgeborgen, drinken we nog een kop koffie. Hij vertelt over Willem, de poes waar hij zich over ontfermde toen ze nog een zwaargewond zwerfkatje van vier weken oud was. Hoe hij vier keer per dag drupjes in haar oogjes deed, en zes keer per dag een pilletje gaf, en haar overal mee naartoe nam in de binnenzak van zijn jas. Hoe ze niet wist hoe ze zichzelf moest wassen, waarop de dierenarts zei dat hij haar dat moest leren door met zijn kin over haar vacht te strijken. Zijn ogen glimmen als hij zegt: ‘Dus ik deed dat. En verrek, het werkte.’

Ik kan het niet helpen, maar dat ontroert me. Twee uur in een gezellig café en de man waarvan ik dacht dat hij hatende internethooligan was blijkt een sympathieke vent. En dat gevoel lijkt wederzijds. Want wanneer ik hem vraag of hij nu eens in mijn gezicht wil zeggen wat hij van me vindt, zegt hij: ‘Ik vind je een aardige meid.’
Naschrift:

Ik heb GeenStijl gevraagd of ze wilden vertellen waarom ze eigenlijk doen wat ze doen, en of ze zich verantwoordelijk voelen voor de haat en agressie die ze met hun stukjes uitlokken. Ze wilden niet reageren. Wel plaatsten ze mijn verzoek om wederhoor integraal op hun website. Dat leverde geen nieuwe informatie op, maar wel verheffende reaguursels als: ‘Daar moet een piemel in, daar moet een piemel in, daar moet een piemel in’ en ‘Alle Asha’s zijn vieze kuthoeren’.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.