dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vrouwen zijn geen slaaf van hun hormonen. Zelfs als ze op hun allervruchtbaarst zijn, hebben ze geen andere smaak qua mannen dan wanneer de eierstokjes minder jeuken, zo las ik afgelopen zaterdag in deze krant. En dat terwijl evolutiepsychologen al vele jaren voorspellen dat juist in de periode rondom de ovulatie vrouwen een hormonaal aangedreven voorkeur hebben voor een vlugge wip met een dominante, breedbekaakte, symmetrische machoman. Ook al hebben de dames de rest van de maand het liefst een zorgzame vent, hun eitjes laten ze het liefst bevruchten door een man die alle tekenen heeft van een stoer genenpakket.

Althans, dat was dus de theorie waar mee werd afgerekend. De afrekenaar in kwestie was Hidde Boersma, die zich baseerde op een pas verschenen meta-analyse, dus op een publicatie waarin alle deugdelijke studies naar de link tussen cyclus en partnerkeuze samen werden bekeken. Het waren er wel 58, waarmee de onderzoeksgroep van psycholoog Wendy Wood liet zien dat de keuze voor een bepaald type kerel helemaal niet varieert gedurende de maand. ‘Een romantisch verzinsel’, duidde Boersma de evolutiepsychologische theorie.

Het was mooi gezegd, maar bij psychologiehoogleraar Mark van Vugt schoot het in het verkeerde keelgat. ‘Slechte wetenschapsjournalistiek’, twitterde hij meteen. De reden: er is nóg een recente meta-analyse, óók naar de link tussen de vrouwelijke cyclus en partnervoorkeur, en die zat niet in Boersma’s stuk. Extra sappig: die meta-analyse – van Martie Haselton en collega’s – concludeerde juist het tegenovergestelde.

Wat is hier aan de hand? Ik stak mijn licht op, en hoorde dat team Wood en team Haselton ooit samen op het meta-analytische pad waren. Maar ze kregen ruzie over welke studies goed genoeg waren om mee te mogen doen. Wood wilde een handjevol buiten de analyse laten omdat ze de vruchtbare periode te ruim definieerden. Sommige rekenden met wel twaalf vruchtbare dagen per cyclus, terwijl vrouwen in werkelijkheid maar op zes dagen kans hebben op bingo.

Daarnaast schrapte Wood nog een paar studies omdat de bijbehorende publicatie leed aan statistische vaagheid, en de onderzoekers desgevraagd niet over de brug kwam met cijfermatige duidelijkheid. In beide gevallen gaat het om studies die Haselton in haar meta-analyse wel meenam. En in beide gevallen gaat het ook om juist die onderzoeken die een sterk verband lieten zien tussen menstruatiecyclusmoment en mannenkeuze. Dit verklaart voor een belangrijk deel waarom Woods meta-analyse een totaal andere conclusie trekt dan die van Haselton en co.

De vraag is welke keuze beter is. Heeft Wood ons behoed voor een staaltje misleidende slodderstatistiek? Of heeft Haselton juist een aantal waardevolle studies gered van gewisse uitsluiting? Of speelt er nog iets anders?

Misschien wel. Haselton en Wood zijn namelijk van verschillende wetenschapskampen. Haselton verklaart modern gedrag graag vanuit de evolutiebiologie. Zo was ze afgelopen december nog in het nieuws met de ontdekking dat vrouwen meer spijt hebben van een een one night stand dan mannen. Deze afkeer van de eennachtswip zit volgens haar als sinds de oertijd in het damesbrein ingebakken. Immers: seksuele losbandigheid was riskant, want voor je het wist was je zwanger. En dat was niet een investering die je wilde aangaan met het DNA van zomaar elke lul de behanger.

Wendy Wood, daarentegen, ziet cultuur en sociale rollen als belangrijkste verklaring voor gedrag. In een veelgeciteerd onderzoek maakt ze bijvoorbeeld gehakt van één van de hardnekkigste sprookjes uit de evolutiepsychologie: het idee dat vrouwen sinds de prehistorie een aangeboren voorkeur hebben voor een rijpere, welgestelde man die hen kan onderhouden. Wood vergeleek verschillende jager-verzamelaarsvolkeren met elkaar, en ontdekte dat dit alleen geldt in culturen waarin vrouwen zelf nauwelijks bestaansmiddelen hebben. In culturen waarin vrouwen zelf echter de kost bijeen scharrelen, hebben ze liever een zorgzame vent die goed is met de kinderen.

Het ligt in de rede dat deze intellectuele tweespalt invloed heeft gehad op hoe Haselton en Wood naar de studies over menstruatiecyclus en mannenvoorkeur keken, al weten we dat natuurlijk niet zeker. Ironisch genoeg is het normaal gesproken juist vaak zo dat meta-analyses de strijd tussen twee wetenschapskampen beslechten. Hierin staat immers onze beste beschikbare kennis, de samenkomst van alle deugdelijke studies die naar een onderwerp zijn gedaan, de gouden veer in de kont van het academisch bedrijf.

Ik vraag me af: als we niet meer op die gouden veer kunnen terugvallen, wat kunnen we dan nog wéten? Misschien vooral dit: objectief onderzoek is een illusie. En wetenschappers zijn net mensen.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We rollen nog net geen rode loper uit, en er is ook geen champagne. Maar verder is er bijna niets dat we niet willen doen om meer mannen voor de basisschoolklas te krijgen, zo las ik afgelopen woensdag in deze krant. Meer geld, betere carrièreperspectieven, meer status, minder knippen en plakken met olijke kleutertjes – van CNV Onderwijs mag er in de zoektocht naar meer meesters heel veel op de schop.

Want meester zijn moet weer léúk worden. Een mannelijke gymleraar vertelde er nog geruststellend bij dat juffen in de lerarenkamer heus niet altijd over vrouwenonderwerpen praten. Ze hebben het ook weleens over vakantie, bijvoorbeeld. Het zijn net mensen.

De reden voor deze meest recente uitbarsting van meester-enthousiasme is dat nog slechts een erbarmelijke 12 procent van de pabo-bevolking man is. Naar de gevolgen van deze ontwikkeling is nooit onderzoek gedaan, meldde het krantenbericht, maar betrokkenen vinden dit mannentekort een groot probleem, onder andere omdat jongens zo geheel gespeend blijven van geslachtelijk goed passende rolmodellen. (Overigens is dat ‘nooit onderzoek’ niet helemaal juist. In 2004 concludeerde het onderzoeksinstituut ITS op basis van een analyse onder 60.000 leerlingen: ‘Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.’)

Hoe anders gaat het wanneer vrouwen in een bepaalde beroepsgroep goeddeels ontbreken. Neem de ondervertegenwoordiging van dames in de hoge bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Toen het Europees Parlement deze zaak afgelopen november met een quotumvoorstel een zetje in de goede richting gaf, was de kritiek niet van de lucht. Het gebrek aan topvrouwen was vooral een kwestie van ongelukkige vrouwelijke keuzes, heette het, zoals een onwil om een carrièrelang meer dan zestig uur per week te werken. Een volkomen particulier probleem van de individuele vrouw dus, dat ze zelf maar moet oplossen door zich beter te schikken naar de mores van de ratrace. Geen bijna-champagne voor haar. Zeker niet iets om een compleet arbeidssituatie voor op de schop te nemen.

Dit patroon komt vaker voor: hebben mannen of jongens een akkefietje, dan wordt dit al snel verheven tot een Probleem van Nationale Importantie. Te paard! Commissies! Meer geld! Maar zit vrouwen of meisjes iets dwars, dan moeten ze zelf maar hun weg uit het moeras zoeken.

Een voorbeeld. De jongenscrisis – u weet wel, het idee dat onze boys met al hun rouwdouwerigheid niet goed passen in die gefeminiseerde samenleving met overal juffen en taal en stilzitten, waardoor ze onderpresteren op school – staat al jaren heel hoog op de politieke en wetenschappelijke agenda. De boodschap is steeds dat de school, de kinderopvang, de ganse samenleving zich moet herinrichten om beter bij deze jongens te passen. Gescheiden lessen, meer meesters, ander lesmateriaal, meer ruimte voor lichamelijke activiteit in de klas, geen plan is te mal.

Maar nu blijkt er ook een meisjescrisis te zijn: ze hebben te weinig zelfvertrouwen. Volgens het recent verschenen boek ‘The confidence code’ is dit een van dé oorzaken voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere regionen van de arbeidsmarkt. De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly merkt op dat ook dit als privéprobleem wordt gezien: het is een issue dat vrouwen zelf moeten overwinnen. En ook al zijn er wetenschappelijke aanwijzingen dat meiden met veel meer zelfvertrouwen aan hun schoolloopbaan beginnen dan dat ze hem besluiten, ik voorspel dat de cavalerie der onderwijswijsverandering deze keer niet uitrukt.

Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens op etnisch gebied. Hoewel zorgen over voornoemde jongenscrisis oorspronkelijk zwarte, vaderloze jongens in Amerikaanse achterstandswijken betrof, gaat dit debat zowel daar als hier tegenwoordig vrijwel exclusief over witte Vinex-jongens. Wanneer gekleurde jongens het niet goed doen op school, uitvallen, op straat rondhangen of anderszins uit de pas lopen, zegt niemand: ach, ja, boys will be boys. Laten we deze baldadige knullen als maatschappij wat meer de ruimte geven. In tegendeel: ze vallen al gauw in de categorie kut-Marokkaan (dixit Rob Oudkerk) die vernederd moet worden (dixit Hans Spekman).

Zelf ben ik een groot voorstander van meer ruimte voor balddadige rouwdouwers. En van meer meesters voor de klas. Diversiteit, olé! Champagne! Kom maar op met die samenlevingsbrede rode loper! Maar doe dit dan ook voor onzekere meisjes, gestrande op-weg-naar-de-topvrouwen en kut-Marokkaantjes. Gooi van alles op de schop voor iedereen, niet enkel wanneer witte jongens of mannen ondergesneeuwd dreigen te raken. Want dat is het tegenovergestelde van diversiteit: een bevestiging dat een witte man voor veel te veel beleidsmakers nog steeds de meeste waarde heeft.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was de dichter Oscar Wilde die zei: ‘Everything in the world is about sex. Except sex – sex is about power.’ Ik weet niet precies hoe het zit met alle dingen in de wereld, maar het deel over seks lijkt me zeer juist, zeker als het over seksueel geweld gaat. Dus daar wil ik het met u dan ook graag over hebben: wie heeft de macht?

Foto: Wikimedia Commons/Andrew Steinmetz (CC BY-SA-2.0)Nou, hij. Deze vriendelijk glimlachende man op deze foto is de zanger R. Kelly. Gevierd popster. Hij verkocht meer dan vijftig miljoen platen. Velen van u zullen in ieder geval zijn wereldhit ‘I believe I can fly’ kennen. Meer recent zong hij nog samen met Mary J. Blige, Mariah Carey, Celine Dion en Justin Bieber.

In 2000 onthulde journalist DeRogatis van de Chicago Sun dat R. Kelly een pedofiel is, en kinderporno heeft geproduceerd. Of althans, van deze beschuldigingen is hij in tientallen verschillende zaken verdachte geweest. De zaken over seks met minderjarigen zijn vrijwel allemaal buiten de rechtszaal om geschikt met grote geldbedragen aan zowel de slachtoffers als getuigen – en een clausule dat ze nooit mochten spreken over wat er was gebeurd. Ook in de kinderpornozaken – 21 in totaal – betaalde R. Kelly flink wat geld aan getuigen. Hij werd uiteindelijk in 2008 onschuldig bevonden.

In de documenten van de rechtbank, waar DeRogatis zijn verhaal deels op baseerde, staat te lezen hoe R. Kelly te werk ging. Kelly hing rond bij scholen, gaf meisjes aandacht, geld, nieuwe sneakers, had seks met ze en dumpte ze zodra ze te oud werden. Er waren verklaringen over hoe hij meisjes dwong om hun vriendinnen mee te nemen, hoe hij ook seks met hen had en ze dwong om seks te hebben met elkaar. Een meisje vertelt hoe hij haar ophaalde op de avond van haar prom, en haar later dwong om abortus te plegen. Toen DeRogatis sprak met de slachtoffers bleek dat sommigen hadden geprobeerd zelfmoord te plegen. Ze lieten hem de littekens zien van waar ze hadden geprobeerd hun polsen door te snijden.

Het zijn pedofielonvriendelijke tijden. Dus wat gebeurde er toen dit alles bekend werd?

Niets. Artiesten stonden nog steeds in de rij om met hem te zingen. Zijn cd’s en concerten verkochten niet slechter dan anders. Zelfs feministische websites als Jezebel, voorhoede als het gaat om de strijd tegen seksueel geweld, gaven hem goede recensies.

En zo zijn er meer beroemde mannen van wie aantijgingen van seksueel geweld lijken af te glijden alsof ze van teflon zijn.

Woody Allen en zijn geadopteerde dochter Dylan Farrow.

Roman Polanski, die de toen 13-jarige Samantha Gailey Geimer dronken en stoned voerde in een bubbelbad. Hij wilde haar kussen, zij zei nee. Ze smeekte of hij haar naar huis wilde brengen, hij weigerde. Hij befte haar terwijl ze zei dat ze dit niet wilde. Hij penetreerde haar terwijl ze ‘nee, nee, nee’ zei. Toen vroeg hij haar of hij haar anaal mocht nemen. Ze zei ‘nee’, maar hij deed het toch, totdat hij klaarkwam. Hij bekende schuld aan seks met een minderjarige en werd veroordeeld, maar ontvluchte Amerika voordat hij aan zijn gevangenisstraf kon beginnen.

Dominique Strauss-Kahn en het New Yorkse kamermeisje. Nafissatou Diallo heet ze.

Lubbers, toentertijd werkzaam bij de VN, werd door een vrouw genaamd Cynthia Brzak van ongewenste intimiteiten beschuldigd.

(Schaamt u zich trouwens niet dat u de namen van deze vrouwen niet meer kent maar de mannen wel – ik moest ze ook opzoeken.)

=

Het patroon is telkens hetzelfde. Een man met macht wordt beschuldigd van seksueel geweld. Hij zegt dat er niets is gebeurd, of alleen iets onschuldigs, met wederzijdse instemming. In eerste instantie is er verontwaardiging: hoe durft zo’n man zijn macht zo te misbruiken? Maar dan verschuift er iets. Er zijn geen getuigen, dus het is haar woord tegen het zijne. En het klopt, het ís ook zo dat niemand kan weten wat er echt gebeurd is. Ze zou het allemaal verzonnen kunnen hebben. Hij zou ook volkomen onschuldig kunnen zijn. Dat zou eigenlijk wel prettig zijn. Het zou politiek gezien ook wel heel onhandig zijn als iemand die zo lang door zovelen hooggeacht is de dader zou zijn van zo’n smerige misdaad.

De verhoudingen veranderen. Het woord verkrachting of aanranding verdwijnt en wordt vervangen door het neutralere woord ‘seksschandaal’ – waarover socioloog Chris Kilmartin overigens heel terecht zei: ‘Het zijn geweldsschandalen. Als ik jou op je hoofd sla met een koekenpan noem ik dat ook geen koken.’

Het nadeel van het woord seksschandaal is dat de relatie dader-slachtoffer niet meer zo duidelijk ligt. Niet zelden worden die twee dan ook omgedraaid.

De zaak Lubbers is er een schoolvoorbeeld van. Hoewel uit een intern onderzoek bleek dat er dingen waren gebeurd die niet door de beugel konden – en er, en passant, niet één maar vier vrouwen klachten over zijn seksuele gedrag hadden gehad – stond VN-secretaris-generaal Kofi Annan vierkant achter hem. Toen Lubbers aftrad noemde premier Balkenende dat ‘wrang’. Hij was zelfs, ja meer nog dan de vrouw, het slachtoffer van het schandaal. Dat werd later nog eens benadrukt. Zo mocht Lubbers in onder meer de Elsevier de affaire wegzetten als een persoonlijke vete van de vrouw in kwestie. Zij zou een valse beschuldiging hebben geüit, uit rancune, omdat ze was gepasseerd voor een promotie. Elsevier pleegde geen wederhoor.

Hetzelfde gebeurde toen Roman Polanski in 2009 in Zurich op het vliegveld werd gearresteerd en onder huisarrest geplaatst omdat hij zijn straf in de zaak met het 13-jarige meisje nooit had uitgezeten. Het medelijden liep in stroompjes van de krantenpagina’s. Zelfs de Franse minister van cultuur betreurde openlijk dat zo’n grootse internationaal bekende regisseur zo’n lot moest ondergaan. Regisseurs als David Lynch en – niet onironisch – Woody Allen tekenenden een petitie waarin Polanski’s onmiddellijke vrijlating werd geëist. Ze kregen hun zin, trouwens: op 12 juli 2010 lieten de Zwitsers Polanski vrij.

En zo is de omkering compleet. De vermeende dader is het slachtoffer, het vermeende slachtoffer de dader, de machts-disbalans is weer hersteld. Het beeld dat blijft hangen: dit is een misdrijf waar je mee weg kunt komen – zeker als je populair, machtig of anderszins als dader politiek onhandig bent –, en vrouwen die stamppij schoppen na seksueel geweld of ongewenste intimiteiten zijn zeurkousen die je niet serieus hoeft te nemen. Immers: als Kofi Annan of Balkenende dat al niet doen, waarom zou jij dat dan wel? En met die les in ons achterhoofd we gaan over tot de orde van de dag.

=

Wat die orde van de dag is, werd pijnlijk duidelijk in de Steubenville verkrachtingszaak. Op 12 augustus 2012 hadden twee plaatselijke football-helden seks met een dronken en bewusteloos meisje van 16 dat ze eerder hadden meegenomen van een feestje. Op de achterbank van de auto trokken ze haar shirt uit en stak één van de daders, Trent Mays, zijn vingers in haar vagina. Hij ontblootte haar borsten, terwijl zijn vrienden haar filmden en fotografeerden. In de kelder van het huis van een van de getuigen stopte Mays zijn penis in haar mond. Ze was nu totaal bewusteloos, haar kleren werden uitgetrokken en de tweede dader, Ma’lik Richmond, stak ook zijn vingers in haar vagina. Er werden meer foto’s genomen door drie getuigen, die deze foto’s meenamen naar het feestje waar ze vandaan kwamen en daar lieten rondgaan. De filmpjes en foto’s werden vervolgens gedeeld op sociale media. Ze laten zien dat eigenlijk niemand protesteert of voor het meisje opkomt.

Na het voorval kreeg niet het meisje maar Mays en Richmond ruime steun uit hun gemeenschap. ‘Wat kun je je ouders anders vertellen na een dronken nacht als dat?’ zei footballcoach Nate Hubbard in de New York Times. Voormalig honkbalspeler voor Steubenville, Michael Nodianos, zei: ‘Het is niet echt verkrachting omdat je niet weet of ze het wilde of niet.’

Mays en Richmond werden door een rechter schuldig bevonden, maar zelfs toen bleven zij het slachtoffer. Hier zijn een paar tweets, verstuurd nadat het vonnis bekend was gemaakt.
“The girl asked for it and wanted it, in my opinion. They gave it to her. No crime.”
“I feel bad for the two young guys. They did what most people in their situation would have done.”

=

“Ze deden wat de meeste mensen in hun situatie hadden gedaan.” Dat zinnetje heeft in de maanden na Steubenville nog lang door mijn hoofd gespeeld, niet alleen omdat het de omkering tussen dader en slachtoffer benadrukt, maar ook omdat het aangeeft hoe normaal seksueel geweld eigenlijk is. Seks hebben met een bewusteloos meisje is gewoon iets dat iedereen zou doen.

Het past ook wel bij het seksuele ‘spel’ dat zo vaak gespeeld wordt. We verwáchten van mannen dat ze een zekere mate van seksueel machtsvertoon, dwang of zelfs agressie laten zien. Dit noemen we: een vrouw ‘veroveren’. Ook onderdeel van dit spel is dat vrouwen wat tegenstribbelen, om zich vervolgens al dan niet te laten overhalen. Hoewel dit spel in films en op tv vaak geromantiseerd wordt, zit er ook een riskant kantje aan. Deze dynamiek maakt de vrouw namelijk tot bewaker van het proces. Zij is de rem op de geilheid van de man. Het is aan háár om te voorkomen dat de boel uit de hand loopt of grenzen worden overschreven. Gebeurt dat toch, dan is dat jammer, maar het is ook slechts een kleine afwijking van wat normaal is: de man met zijn onbedwingbare lusten, de vrouw die hier niet zomaar mee akkoord gaat.

Schermafdruk 2016-06-06 18.35.16 Deze normalisering van seksueel geweld heb ik de afgelopen tijd op veel plaatsen zien terugkomen. In de Coolcat, bijvoorbeeld, verkochten ze deze flessenopeners, met een verkrachtingsgrapje erop dat vrijwel rechtstreeks terugslaat op deze dynamiek.

Facebook was tot ruwweg een jaar geleden een soort vrijhaven voor het verheerlijken van verkrachting.

Het beleid van Facebook is zo strikt dat een vrouw geen foto mag plaatsen van hoe ze borstvoeding geeft – dan is er een tepel te zien, en dat is onzedelijk – was het volkomen toegestaan om foto’s te plaatsen met teksten als ‘No means yes, yes means anal’ of ‘Don’t wrap it and tap it, tape her and rape her’. Schermafdruk 2016-06-06 18.35.50

Dat is geen hate speech, maar ‘gewoon’ humor. Het zijn ‘grappen’ die op hun beurt weer naadloos aansluiten bij een ander gebruik op internet: dat het in sommige kringen, zoals onder de reaguurders van GeenStijl, volkomen geaccepteerd is om te laten weten dat je het met een bepaalde vrouw oneens bent door haar te bedreigen met verkrachting. ‘

Ook in het dagelijks leven van vrouwen blijken ervaringen met seksueel geweld heel normaal te zijn. Journalist Laura Bates, bekend van het EverydaySexism project, schrijft erover in haar nieuwe boek. “De nacht dat een groep tienerjongens op straat terloops op me af kwamen lopen totdat één van hen me me hard tussen mijn benen greep. (…) De jongen die in de bus naast me zat en zijn hand over mijn been op en neer liet gaan – en de andere die tegenover me zat en onder zijn jas begon te masturberen terwijl hij me vol zelfvertrouwen aankeek. (…) Hoe meer ik over deze incidenten nadacht, hoe meer ik me afvroeg waarom ik ze toentertijd had gebagatelliseerd – waarom ik nooit had geklaagd, waarom ik ze niet eens echt herinnerde tot dat ik ervoor ging zit en er echt over nadacht. Het antwoord is dat deze gebeurtenissen normaal waren. Ze hadden me niet uitzonderlijk genoeg geleken om tegen te protesteren omdat ze totaal niet ongewoon waren. Ik was er simpelweg aan gewend.”

Hetzelfde beeld kom naar voren uit een recent onderzoek in het vakblad Gender & Society, waarin meisjes tussen de 11 en 16 werden geïnterviewd over hun ervaringen met seksueel geweld. Hun woorden zijn veelzeggend: ‘Jongens proberen het altijd, dat is like, just normal.’ Een meisje dat in de wc op haar school werd aangerand door een jongen die haar shirt omhoog trok en aan haar borsten zat verteld: ‘Ik ging gewoon terug naar mijn klaslokaal en vergat het. Ik dacht niet dat het echt iets was.’ Een meisje die een jongen afwees vertelt hoe hij zo boos werd dat hij bij herhaling dreigde dat hij naar haar huis zou komen om haar te verkrachten: ‘Ik weet dat hij gewoon een grapje maakte, maar het kan wel een beetje raar zijn om te horen.’ Bovendien normaliseerden meisjes ook elkaars ervaringen, of keerden ze zelfs dader en slachtoffer om. Wanneer ze hoorden dat een vriendin was verkracht of aangerand, zeiden ze dingen als: ze heeft vast niet duidelijk genoeg nee gezegd, of: ze moet zich niet zo aanstellen, of: die arme jongen heeft het vast niet zo bedoeld.

Jaclyn Friedman, feminist en schrijver van het boek ‘Yes means yes’, over een wereld zonder verkrachting, vindt deze normalisering veelzeggend. In Nederland is 1 op de 9 vrouwen ooit verkracht, in de VS werd 1 op de 5 ooit slachtoffer van seksueel geweld. Friedman vergelijkt deze cijfers met kidnappingen: als er zoveel vrouwen zouden worden ontvoerd, zouden we een enorme publieke crisis beleven. Maar dat is nu niet zo; we vinden het normaal. Misschien zelfs onvermijdelijk.

Ze zegt: ‘Als we verkrachters echt verwerpelijk vinden, waarom houden we hen dan niet verantwoordelijk voor hun daden?’ Er gaan diverse schattingen de ronde over het percentage verkrachters dat nooit een cel van binnen ziet. Ze zitten bij mijn weten allemaal boven de 95 procent.

Friedman concludeert: ‘Wat we écht verachten is het idee van een verkrachter: dat vreselijke monster dat in de bosjes zit te wachten tot er een een onschuldig meisjes langsloopt dat hij kan bespringen. Maar echte verkrachters, mannen die vaak bekenden zijn (of zelfs geliefd worden door) hun slachtoffers? De mannen die soms onze sporthelden zijn, onze politiek leiders, maatjes, vriendjes, vaders? Het bewijs laat zien dat we hen niet eens bij benadering zozeer verachten als zou moeten.’

=

Iets waar ik over kan meepraten. In januari 2013 schreef ik in een column voor dagblad Trouw over mijn eigen ervaringen. Ik was 18 toen ik werd verkracht door een vriend van mijn vriendje. Ik schreef: “De hele avond heeft hij al aan me zitten plakken. Handjes vasthouden, arm om me heen, even aan m’n borsten voelen. Dat vind ik eerder vervelend dan bedreigend, zo in een volle kroeg met bekenden om me heen. Maar dan is het tijd om naar huis te gaan en zijn we ineens alleen. In het donker, niemand in de buurt. Hij steekt zijn tong in mijn mond en trekt mijn shirt en beha omhoog. Zijn hand gaat mijn onderbroek in, waar hij wat rondwroet en zijn vingers bij me naar binnen steekt. Met zijn andere arm houdt hij me stevig vast. Ik zeg dat ik dit niet wil. Hij maakt toch zijn gulp open. Zijn gespierde arm drukt me tegen de grond. Nee, zeg ik. Nee, houd op. Mijn broek naar beneden, zijn broek naar beneden, hij boven op me. Pas dan kom ik genoeg bij mijn positieven om hem een schop te verkopen. Terwijl ik wegren trek ik mijn kleren recht.”

De meeste reacties op de column waren hartverwarmend en vol steun en respect. Er waren vrouwen die vanwege mijn openheid voor het eerst ook open over hun ervaringen durfden te praten. Maar er was ook een ander soort reactie, van een minderheid die groter was dan ik had gehoopt. Dit waren de mensen die uitgebreid gingen discussiëren over de vraag of er ik wel echt verkracht was omdat hij ‘slechts’ zijn vingers bij me naar binnen had gestoken. Ze vonden dat ik ophef maakte over niks, dat ik me aanstelde. Of dat het mijn eigen schuld was.

Hier een paar voorbeelden van die reacties:
“Wat doet een meisje van 18 in de kroeg zonder haar vriendje? Waarom ging ze niet meteen weg? Vreselijk naïef allemaal.”
“Is dat nu verkrachting? Ik zou eerder zeggen: een uit de hand gelopen vrijpartij”
“Kom op mensen. Het tot een vrijpartij laten komen, en dan zo iemand op het laatste moment afwijzen? De Amerikanen hebben daar een mooi woord voor: een ‘cockteaser’.”

Dit zijn klassieke voorbeelden van wat psychologen ‘blaming the victim’ noemen: we geven het slachtoffer de schuld van wat er is gebeurd. Aan de basis van dit opmerkelijke gedrag ligt een algemeen menselijke en grotendeels onbewuste behoefte aan een rechtvaardige wereld. Mensen hebben het nodig dat goed volk (zoals zijzelf) goede dingen overkomen, en dat slechte dingen alleen gebeuren met slechte mensen. Het is beangstigend om te denken dat de wereld ook anders, willekeuriger, in elkaar zou kunnen zitten.
Wanneer een goed persoon toch iets slechts overkomt kun je twee dingen doen om het geestelijk ongemak dat dit oplevert te verminderen. Je kunt het slechte wat minder slecht maken, bijvoorbeeld door verkrachting te bagatelliseren. Of je kunt het ‘goede’ slachtoffer wat minder goed maken, bijvoorbeeld door te betogen dat ze het er per kort rokje of te weinig assertiviteit zelf naar gemaakt heeft.

=

Deze blaming the victim-reactie wordt gevoed door het idee dat de verantwoordelijkheid om niet verkracht bij de potentiële slachtoffers ligt. Dit is niet een idee van alleen gewoon zomaar mensen op het internet, maar ook door overheden, universiteiten, organisaties die jongeren moeten voorlichten over dit soort zaken, zoals Centra voor Jeugd en Gezin, en zelfs ouders.

ad_34482807_2423fdd63e6e4185_web

Dit is een poster van een Britse lokale overheid, die meisjes waarschuwt om niet te veel te drinken (klik erop voor een grotere versie). Er kwam een paar maanden geleden veel kritiek op, vooral vanwege de combinatie van het beeld – losgeraakte jurk en schoenen, verwondingen op haar gezicht – en tekst: ‘When you drink too much you lose control and put yourself at risk”. Het is duidelijk welk risico ze bedoelen; de boodschap is dat je jezélf in zo’n situatie plaatst. Even voor het perspectief: uit Canadees onderzoek blijkt dat een kwart van de geweldsincidenten in het uitgaansleven over seksueel geweld gaan. In 90 procent van deze gevallen is een man de dader en een vrouw het slachtoffer. Het gaat hierbij niet om misverstanden tussen twee dronken mensen die elkaars avances niet helemaal goed begrepen, maar om mannen die speciaal dronken vrouwen uitzochten als doelwit.

Deze is van de Pennsylvania Liquor Control Board. (Tekst gaat verder onder de afbeelding)
Schermafdruk 2016-06-06 18.45.18

Deze Steubenville-tweet zegt het eigenlijk allemaal: “Be responsible for your actions ladies before your drunken decisions ruin innocent lives.”
Ook op universiteiten leggen ze de verantwoordelijkheid bij de vrouw.

Ook ouders lichten op deze manier voor. Ze vertellen hun dochters: Geef duidelijk je grenzen aan. Word niet zo dronken dat je geen nee meer kunt zeggen of jezelf niet meer kunt verdedigen. Niet alleen naar huis fietsen na het uitgaan. Draag schoenen waar je op kunt wegrennen als dat nodig is. Zorg dat je altijd je telefoon bij je hebt. Liefst een niet al te kort rokje. En zo, lieverd, trap je een man in zijn ballen. Voor het geval dát.

Met jongens wordt sowieso veel minder gepraat over seks, en over dit onderwerp zijn ouders al helemaal kort van stof. Wat we bijvoorbeeld niet doen, is praten met jongens over hoe ze als omstander hun steentje bij kunnen dragen aan het voorkomen dat bijvoorbeeld een vriendin van hen verkracht of aangerand wordt, zoals dit project voorstelt.

Evenmin praten ouders met jongens over potentieel daderschap. Vaders die ik hiernaar vroeg, vertelden me dat hun totale gesprek hierover meestal iets behelsde als: “Nee is nee. Toch doorgaan mag je nooit doen. Begrepen?” Deze bondigheid komt voor een deel doordat ouders geneigd zijn om vooral met hun tieners over seks te spreken in het licht van de risico’s die ze lopen, vertelde Marianne Cense van Rutgers WPF me. Ze praten dus wel met hun dochters over potentieel slachtofferschap, maar niet met hun zoons over potentieel daderschap. En dat terwijl een goed gesprek over grijze gebieden en blurred lines hoognodig blijkt.

Uit onderzoek van Rutgers WPF blijkt dat jongens, wanneer je het ze op de man af vraagt, allemaal netjes zeggen dat je niet over iemands grenzen heen mag gaan. Maar een besef van wat die grenzen zijn, daar schort het bij sommige jongens aan. Cense vertelde me: ‘Zoals een jongen die denkt: ze zegt wel nee, maar ze lacht erbij, dus het zal wel goed zijn. Of de jongen die zei: ja, het meisje stapte in de auto met drie jongens. Wat denkt ze dan dat er gaat gebeuren?’

Voor ouders die nog denken dat deze jongens zeldzame uitzonderingen zijn heb ik een onaangename verrassing. In een Amerikaans onderzoek werd aan 1882 mannelijke studenten gevraagd of ze weleens iemand hadden gedwongen tot seks (of dat hadden geprobeerd), en of dat ze het ooit hadden gedaan met iemand die te dronken of te stoned was om nee te zeggen. Ruim 6 procent zei ja op tenminste één van die vragen. Samen bleek die 6 procent verantwoordelijk te zijn voor maar liefst 439 verkrachtingen of pogingen daartoe. Ik durf te wedden dat hun ouders of leraren dat nooit achter deze jongens hadden gezocht.

Toch richten zelfs voorlichtingsinstanties zich exclusief op slachtoffers. Op de websites van Centra voor Jeugd en Gezin staan teksten als: ‘Als je bent verkracht, voel je je erg vernederd, vies, machteloos en diep ongelukkig. Je denkt dat je meer had kunnen doen om de verkrachting te voorkomen.’

=

We leven in een cultuur waarin daders van seksueel geweld op alle vlakken meer macht hebben dan slachtoffers. Vrouwen worden geacht te voorkomen dat ze in een situatie komen waarin ze verkracht kunnen worden. Het is normaal dat mannen alles zullen doen om aan seks te komen; zij hebben immers al die onbedwingbare lusten. Vrouwen moeten hiervan de poortwachter zijn; zij moet zorgen dat er niets gebeurt wat zij niet wil. Gebeurt dit toch, dan heeft ze in haar taak gefaald. Je ziet dit terug in de manier waarop we voorlichten, en ook in de vragen die vrouwen krijgen wanneer ze slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld: wat had je aan? Heb je wel duidelijk genoeg nee gezegd? Waarom schreeuwde je niet harder? Daders zijn in dit verhaal maar onhandig en blijven in de overgrote meerderheid van de gevallen buiten beeld.

Als we nadenken over wat Oscar Wilde zei – ‘sex is about power’ – dan is dit dus de situatie op het gebied van seksueel geweld: de ene partij heeft de macht, de andere partij de verantwoordelijkheid. Zoiets kan nooit goed aflopen.

 

Foto’s: Andrew Steinmetz (CC BY-SA-2.0) / seksisme.tumblr.com / Calderdale Council / Pennsylvania Liquor Control Board

Deze lezing sprak ik op 25 april 2014 uit op het NVVS-symposium ‘Seks is politiek‘.

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik zeg niets wat niet mag: willen jullie meer of minder Marokkanen?’ vraagt Geert Wilders op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen aan een café vol PVV’ers.
‘Minder! Minder! Minder!’, scandeert de zaal.
‘Dan gaan we dat regelen’, zegt hij. Er klinkt vrolijk gelach. Pas na aandringen van de pers nuanceert Wilders schoorvoetend zijn uitspraak. Hij had ‘slechts’ criminele Marokkanen bedoeld.

Die criminele Marokkaan kennen we inmiddels. Al jaren cultiveert Wilders zeer zorgvuldig het stereotype van de zogenoemde ‘kutmarokkaan’. Zorgvuldig bewatert en bemest hij de zaadjes van het alomtegenwoordige alledaagse racisme in de Hollandse harten, totdat er iets groeit dat hij gebruiken kan.

Zoals het beeld van die kutmarokkaan; een gewelddadige etterbak, die niet naar school gaat en niet deugen wil. Hij – het is altijd een jongeman – bedreigt zijn zusters met eerwraak als ze niet leven als een non in een niqaab, hangt met intimiderend veel vrienden op straat rond, slaat homo’s in elkaar, verkracht westerse vrouwen (‘allemaal hoeren’) en als hij echt zijn dag niet heeft, overweegt hij te radicaliseren tot een alle-ongelovigen-moeten-dood-moslim.

Feiten krijgen nieuwe betekenissen in het licht van dit stereotype. Zo vormde de PVV-angehauchte journalist Joost Niemoller een set Zweedse verkrachtingsstatistieken om in een ‘bewijs’ dat moslimmannen allemaal seksueel gewelddadige schurken zijn.

Niemoller merkt (in principe correct) op dat er volgens internationale cijfers in Zweden meer verkrachtingsaangiftes worden gedaan dan in bijna elk ander land ter wereld. Wie deze misdrijven precies pleegt, is onbekend: net als Nederland houdt Zweden niet bij wat de etnische achtergrond van zedendelinquenten is. Voor Niemoller leidt het echter geen twijfel: het zijn moslimimmigranten die zich massaal in Zweedse bosjes ophouden. In zijn woorden: ‘Momenteel bestaat er een verkrachtingsgolf in Europa, waarbij blanke, niet-moslimvrouwen massaal worden verkracht door moslims.’

Er is natuurlijk een volstrekt logische verklaring voor de torenhoge Zweedse verkrachtingscijfers. Criminologen van Zweedse universiteiten wijzen er bijvoorbeeld op dat de wetten in hun land zaken aanmerken als verkrachting die elders niet strafbaar zijn, en dat zo geëmancipeerde vrouwen in hun land wellicht minder schaamte voelen dan elders om aangifte te doen. Bovendien kent hun rechtssysteem een eigenaardigheid op het gebied van seksueel geweld: van elke daad moet apart proces verbaal worden gemaakt. Dus als een vrouw zich bij de politie meldt omdat ze een jaar lang elke dag door haar echtgenoot is verkracht, dan levert dan niet één maar 365 aangiftes op.

Dit alles maakt voor Niemoller niet uit. Op rechtse blogs teelt de Zweedse verkrachtingsmythe welig, waardoor het voor de willekeurige surfende burger al gauw lijkt alsof Wilders toch wel een punt had, met zijn plan om Marokkaanse crimineeltjes het land uit te joepsen. Is er tenminste iemand die aan onze mooie, blonde dochters denkt.

Onlangs begon het kutmarokkaanse stereotype ook actuele debatten actief te beïnvloeden. Afgelopen januari verscheen er een groot rapport over geweld tegen homo’s. Hierin had de politie wél gekeken naar de etniciteit van de daders. Ze stelden vast dat het idee van de door de islam geïnspireerde Marokkaanse potenrammer niet strookte met de werkelijkheid: ‘De meerderheid van de verdachten heeft alleen de Nederlandse nationaliteit (61,8 procent). In 16,6 procent betreft het iemand met de Marokkaanse nationaliteit (eventueel samen met de Nederlandse nationaliteit).’

Maar xenofobe stereotypen zijn weerbarstig. Op de opiniewebsite joop.nl barstte een felle discussie los: veel mensen wensten dit feit niet zomaar te accepteren. Triomfantelijk werd uitgerekend dat Marokkanen dan misschien in absolute getallen niet de grootste groep zijn, maar relatief aan hun demografische statistieken wel. Wat we verder met deze kennis moesten, bleef onduidelijk, maar het stereotype van de homohatende kutmarokkaan stond in ieder geval weer volop in bloei.

Als Wilders nu zegt dat hij minder Marokkanen wil, denken veel mensen aan dat stereotype dat hij zo geduldig heeft opgebouwd en opgepoetst. En aan al die ‘feiten’ die dat beeld ondersteunen. Het zaadje van alledaags racisme groeit uit tot een flinke haatplant. Ze zijn allemaal crimineel. Ze verkrachten onze dochters. Ze slaan onze homo’s. Ze beginnen misschien wel een jihad.

Als je het zo zegt, klinkt het bijna redelijk. Natúúrlijk willen we minder Marokkanen! Je zou bijna vergeten hoe dicht Wilders’ oproep ligt bij een pleidooi voor etnische zuivering. Hoeveel agressie hij zaait in de onderbuiken van bange burgers. Hoezeer onze eigen geschiedenis waarschuwt voor zulke woorden.

‘Minder, minder, minder!’ scandeerden ze. En ze lachten.

 

Foto: Wouter Engler / WikiMedia Commons / CC BY-SA 4.0

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Glazen muiltjes versieren en theekransjes houden. Dat mogen de meisjes doen in de nieuwe Efteling-app. ‘Een echte meiden-app waarin lekker tutten centraal staat’, meldt het persbericht. Voor jongens is er een andere. ‘Stoere jongens helpen Draak met het beschermen van de schat.’

Seksistische ideeën uit de vorige eeuw, oordeelde een grote Efteling-fanclub. Dat lijkt me correct. Toch, als het alleen de Efteling was geweest, had je mij er niet over gehoord. De Kaatsheuvelse Lavenliefhebbers zijn immers in wel meer dingen wat ‘nostalgisch’. Ik noem even de attractie Monsieur Cannibale, waarbij kinderen in ronddraaiende kookpotjes zitten terwijl een zwarte meneer met jaren-vijftig-negerlippen en een pollepel in plaats van een koloniaal botje door zijn neustussenschot hen boosaardig toegrijnst.

Maar het is niet alleen de ouderwetse Efteling. In dezelfde week als hun app-lancering bracht Lego een tijdschrift uit, met voor meisjes een prinsessenthema – ‘Maak je eigen sprookje!’ – en voor jongens een wilde achtervolging met ruige schurken en politiehelicopters. Bij de Hema zag ik een jongenslaptop, blauw met plaatjes van atomen erop, en één voor meisjes, roze met hartjes. Een webwinkel voor babyspulletjes twitterde: ‘Op zoek naar een heel leuk cadeau voor een meisje? Beautycase van pluche’.

En zelfs dát zou niet zo erg zijn, als er in speelgoedland meer diversiteit was geweest. Kinderen komen niet in roze en blauw; uit onderzoek blijkt dat ruim de helft weinig met gendercliché’s opheeft. Als er voor hen nou flink wat apps waren waarin meisjes met draken konden vechten, of waarin jongens werden aangemoedigd om lekker te tutten, had ik met plezier mijn mond gehouden. Maar dat is niet het geval. Ook deze week schreef een tienjarige dat ze zo teleurgesteld was door het spelletjesaanbod op haar iPad. De meisjesspellen gaan allemaal over uiterlijk (ook nog vrijwel zonder uitzondering dat van witte, zeer magere hoofdpersonen). De jongensspellen daarentegen laten je een haai verzorgen of skateboarden. ‘Dingen die cool zijn en niet alleen gaan over iemand mooi maken’, aldus het meisje.

Dit zijn geen incidenten. Uit recent Spaans onderzoek blijkt dat de meerderheid van de televisiereclames gericht is op slechts één sekse. Kracht, macht, competitie en heldendom behoren tot het domein van de jongens, schoonheid en moederschap tot dat van de meisjes. Studies in andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien.

Als die zeer jeugdige scheiding der seksen nou geen gevolgen zou hebben, zou ik hier alsnog niet over vallen. Maar ook dat is niet zo. Kinderen weten ze precies wat voor welke sekse gepast is en ze deinzen er niet voor terug om zichzelf en anderen hierin te corrigeren. Een Britse moeder schreef op het blog van de Britse actiegroep Let toys be toys hoe haar kleuterdochter idolaat was van de Disney-film Cars, maar geen sappakjes met deze auto’s mee naar school wilde. Cars is jongensachtig, zei haar dochter. ‘Ik houd er nog steeds van, maar dat mag niemand weten.’

En als het nou bij zo’n anekdote bleef, zelfs dan zat u deze column nu niet te lezen. Maar helaas. Wetenschappers toonden keer op keer aan dat al die jongens-meisjeshokjes grote invloed hebben op kinderen. Amerikaanse sociologen ontdekten bijvoorbeeld dat meisjes een onbekend stuk speelgoed leuk vonden als het werd gepresenteerd als ‘voor meisjes’. Maar werd het gelabeld als ‘voor jongens’, dan dachten ze op voorhand al: dat is niks voor mij.

Onderzoek van psychologiehoogleraar Rebecca Bigler laat bovendien zien dat puur en alleen het nadrukkelijk hanteren van de categorieën ‘meisjes’ en ‘jongens’ – dus zonder de bijbehorende cliché’s te nadrukken – maakt dat kinderen sterker in seksestereotypen gaan geloven. Ze zeggen bijvoorbeeld vaker dat alleen vrouwen voor kinderen kunnen zorgen of dat alleen mannen arts of president kunnen worden.

Hier wil ik graag even bij stilstaan. Die stereotypen die bedrijven zo enthousiast inzetten om hun speelgoed en spelletjes te verkopen, grijpen dus in op de voorkeuren en ambities van jongens en meisjes. Marketing draagt daarmee op uitermate lullige wijze bij aan het geestelijk kortwieken van kinderen op een manier die velen – volkomen terecht – van een overheid, school of religie nooit zouden pikken.

De Efteling krabbelde na de kritiek natuurlijk terug. Op twitter lieten ze desgevraagd weten dat ook meisjes met de drakenapp ‘mogen’ spelen, en jongens met de prinsessen. Maar met zo’n mededeling achteraf bewijzen ze slechts lippendienst aan de diversiteit onder kinderen. De stereotypen zijn al bevestigd, het kwaad is reeds geschied. Van respect voor kinderen getuigt het niet.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.