dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was de dichter Oscar Wilde die zei: ‘Everything in the world is about sex. Except sex – sex is about power.’ Ik weet niet precies hoe het zit met alle dingen in de wereld, maar het deel over seks lijkt me zeer juist, zeker als het over seksueel geweld gaat. Dus daar wil ik het met u dan ook graag over hebben: wie heeft de macht?

Foto: Wikimedia Commons/Andrew Steinmetz (CC BY-SA-2.0)Nou, hij. Deze vriendelijk glimlachende man op deze foto is de zanger R. Kelly. Gevierd popster. Hij verkocht meer dan vijftig miljoen platen. Velen van u zullen in ieder geval zijn wereldhit ‘I believe I can fly’ kennen. Meer recent zong hij nog samen met Mary J. Blige, Mariah Carey, Celine Dion en Justin Bieber.

In 2000 onthulde journalist DeRogatis van de Chicago Sun dat R. Kelly een pedofiel is, en kinderporno heeft geproduceerd. Of althans, van deze beschuldigingen is hij in tientallen verschillende zaken verdachte geweest. De zaken over seks met minderjarigen zijn vrijwel allemaal buiten de rechtszaal om geschikt met grote geldbedragen aan zowel de slachtoffers als getuigen – en een clausule dat ze nooit mochten spreken over wat er was gebeurd. Ook in de kinderpornozaken – 21 in totaal – betaalde R. Kelly flink wat geld aan getuigen. Hij werd uiteindelijk in 2008 onschuldig bevonden.

In de documenten van de rechtbank, waar DeRogatis zijn verhaal deels op baseerde, staat te lezen hoe R. Kelly te werk ging. Kelly hing rond bij scholen, gaf meisjes aandacht, geld, nieuwe sneakers, had seks met ze en dumpte ze zodra ze te oud werden. Er waren verklaringen over hoe hij meisjes dwong om hun vriendinnen mee te nemen, hoe hij ook seks met hen had en ze dwong om seks te hebben met elkaar. Een meisje vertelt hoe hij haar ophaalde op de avond van haar prom, en haar later dwong om abortus te plegen. Toen DeRogatis sprak met de slachtoffers bleek dat sommigen hadden geprobeerd zelfmoord te plegen. Ze lieten hem de littekens zien van waar ze hadden geprobeerd hun polsen door te snijden.

Het zijn pedofielonvriendelijke tijden. Dus wat gebeurde er toen dit alles bekend werd?

Niets. Artiesten stonden nog steeds in de rij om met hem te zingen. Zijn cd’s en concerten verkochten niet slechter dan anders. Zelfs feministische websites als Jezebel, voorhoede als het gaat om de strijd tegen seksueel geweld, gaven hem goede recensies.

En zo zijn er meer beroemde mannen van wie aantijgingen van seksueel geweld lijken af te glijden alsof ze van teflon zijn.

Woody Allen en zijn geadopteerde dochter Dylan Farrow.

Roman Polanski, die de toen 13-jarige Samantha Gailey Geimer dronken en stoned voerde in een bubbelbad. Hij wilde haar kussen, zij zei nee. Ze smeekte of hij haar naar huis wilde brengen, hij weigerde. Hij befte haar terwijl ze zei dat ze dit niet wilde. Hij penetreerde haar terwijl ze ‘nee, nee, nee’ zei. Toen vroeg hij haar of hij haar anaal mocht nemen. Ze zei ‘nee’, maar hij deed het toch, totdat hij klaarkwam. Hij bekende schuld aan seks met een minderjarige en werd veroordeeld, maar ontvluchte Amerika voordat hij aan zijn gevangenisstraf kon beginnen.

Dominique Strauss-Kahn en het New Yorkse kamermeisje. Nafissatou Diallo heet ze.

Lubbers, toentertijd werkzaam bij de VN, werd door een vrouw genaamd Cynthia Brzak van ongewenste intimiteiten beschuldigd.

(Schaamt u zich trouwens niet dat u de namen van deze vrouwen niet meer kent maar de mannen wel – ik moest ze ook opzoeken.)

=

Het patroon is telkens hetzelfde. Een man met macht wordt beschuldigd van seksueel geweld. Hij zegt dat er niets is gebeurd, of alleen iets onschuldigs, met wederzijdse instemming. In eerste instantie is er verontwaardiging: hoe durft zo’n man zijn macht zo te misbruiken? Maar dan verschuift er iets. Er zijn geen getuigen, dus het is haar woord tegen het zijne. En het klopt, het ís ook zo dat niemand kan weten wat er echt gebeurd is. Ze zou het allemaal verzonnen kunnen hebben. Hij zou ook volkomen onschuldig kunnen zijn. Dat zou eigenlijk wel prettig zijn. Het zou politiek gezien ook wel heel onhandig zijn als iemand die zo lang door zovelen hooggeacht is de dader zou zijn van zo’n smerige misdaad.

De verhoudingen veranderen. Het woord verkrachting of aanranding verdwijnt en wordt vervangen door het neutralere woord ‘seksschandaal’ – waarover socioloog Chris Kilmartin overigens heel terecht zei: ‘Het zijn geweldsschandalen. Als ik jou op je hoofd sla met een koekenpan noem ik dat ook geen koken.’

Het nadeel van het woord seksschandaal is dat de relatie dader-slachtoffer niet meer zo duidelijk ligt. Niet zelden worden die twee dan ook omgedraaid.

De zaak Lubbers is er een schoolvoorbeeld van. Hoewel uit een intern onderzoek bleek dat er dingen waren gebeurd die niet door de beugel konden – en er, en passant, niet één maar vier vrouwen klachten over zijn seksuele gedrag hadden gehad – stond VN-secretaris-generaal Kofi Annan vierkant achter hem. Toen Lubbers aftrad noemde premier Balkenende dat ‘wrang’. Hij was zelfs, ja meer nog dan de vrouw, het slachtoffer van het schandaal. Dat werd later nog eens benadrukt. Zo mocht Lubbers in onder meer de Elsevier de affaire wegzetten als een persoonlijke vete van de vrouw in kwestie. Zij zou een valse beschuldiging hebben geüit, uit rancune, omdat ze was gepasseerd voor een promotie. Elsevier pleegde geen wederhoor.

Hetzelfde gebeurde toen Roman Polanski in 2009 in Zurich op het vliegveld werd gearresteerd en onder huisarrest geplaatst omdat hij zijn straf in de zaak met het 13-jarige meisje nooit had uitgezeten. Het medelijden liep in stroompjes van de krantenpagina’s. Zelfs de Franse minister van cultuur betreurde openlijk dat zo’n grootse internationaal bekende regisseur zo’n lot moest ondergaan. Regisseurs als David Lynch en – niet onironisch – Woody Allen tekenenden een petitie waarin Polanski’s onmiddellijke vrijlating werd geëist. Ze kregen hun zin, trouwens: op 12 juli 2010 lieten de Zwitsers Polanski vrij.

En zo is de omkering compleet. De vermeende dader is het slachtoffer, het vermeende slachtoffer de dader, de machts-disbalans is weer hersteld. Het beeld dat blijft hangen: dit is een misdrijf waar je mee weg kunt komen – zeker als je populair, machtig of anderszins als dader politiek onhandig bent –, en vrouwen die stamppij schoppen na seksueel geweld of ongewenste intimiteiten zijn zeurkousen die je niet serieus hoeft te nemen. Immers: als Kofi Annan of Balkenende dat al niet doen, waarom zou jij dat dan wel? En met die les in ons achterhoofd we gaan over tot de orde van de dag.

=

Wat die orde van de dag is, werd pijnlijk duidelijk in de Steubenville verkrachtingszaak. Op 12 augustus 2012 hadden twee plaatselijke football-helden seks met een dronken en bewusteloos meisje van 16 dat ze eerder hadden meegenomen van een feestje. Op de achterbank van de auto trokken ze haar shirt uit en stak één van de daders, Trent Mays, zijn vingers in haar vagina. Hij ontblootte haar borsten, terwijl zijn vrienden haar filmden en fotografeerden. In de kelder van het huis van een van de getuigen stopte Mays zijn penis in haar mond. Ze was nu totaal bewusteloos, haar kleren werden uitgetrokken en de tweede dader, Ma’lik Richmond, stak ook zijn vingers in haar vagina. Er werden meer foto’s genomen door drie getuigen, die deze foto’s meenamen naar het feestje waar ze vandaan kwamen en daar lieten rondgaan. De filmpjes en foto’s werden vervolgens gedeeld op sociale media. Ze laten zien dat eigenlijk niemand protesteert of voor het meisje opkomt.

Na het voorval kreeg niet het meisje maar Mays en Richmond ruime steun uit hun gemeenschap. ‘Wat kun je je ouders anders vertellen na een dronken nacht als dat?’ zei footballcoach Nate Hubbard in de New York Times. Voormalig honkbalspeler voor Steubenville, Michael Nodianos, zei: ‘Het is niet echt verkrachting omdat je niet weet of ze het wilde of niet.’

Mays en Richmond werden door een rechter schuldig bevonden, maar zelfs toen bleven zij het slachtoffer. Hier zijn een paar tweets, verstuurd nadat het vonnis bekend was gemaakt.
“The girl asked for it and wanted it, in my opinion. They gave it to her. No crime.”
“I feel bad for the two young guys. They did what most people in their situation would have done.”

=

“Ze deden wat de meeste mensen in hun situatie hadden gedaan.” Dat zinnetje heeft in de maanden na Steubenville nog lang door mijn hoofd gespeeld, niet alleen omdat het de omkering tussen dader en slachtoffer benadrukt, maar ook omdat het aangeeft hoe normaal seksueel geweld eigenlijk is. Seks hebben met een bewusteloos meisje is gewoon iets dat iedereen zou doen.

Het past ook wel bij het seksuele ‘spel’ dat zo vaak gespeeld wordt. We verwáchten van mannen dat ze een zekere mate van seksueel machtsvertoon, dwang of zelfs agressie laten zien. Dit noemen we: een vrouw ‘veroveren’. Ook onderdeel van dit spel is dat vrouwen wat tegenstribbelen, om zich vervolgens al dan niet te laten overhalen. Hoewel dit spel in films en op tv vaak geromantiseerd wordt, zit er ook een riskant kantje aan. Deze dynamiek maakt de vrouw namelijk tot bewaker van het proces. Zij is de rem op de geilheid van de man. Het is aan háár om te voorkomen dat de boel uit de hand loopt of grenzen worden overschreven. Gebeurt dat toch, dan is dat jammer, maar het is ook slechts een kleine afwijking van wat normaal is: de man met zijn onbedwingbare lusten, de vrouw die hier niet zomaar mee akkoord gaat.

Schermafdruk 2016-06-06 18.35.16 Deze normalisering van seksueel geweld heb ik de afgelopen tijd op veel plaatsen zien terugkomen. In de Coolcat, bijvoorbeeld, verkochten ze deze flessenopeners, met een verkrachtingsgrapje erop dat vrijwel rechtstreeks terugslaat op deze dynamiek.

Facebook was tot ruwweg een jaar geleden een soort vrijhaven voor het verheerlijken van verkrachting.

Het beleid van Facebook is zo strikt dat een vrouw geen foto mag plaatsen van hoe ze borstvoeding geeft – dan is er een tepel te zien, en dat is onzedelijk – was het volkomen toegestaan om foto’s te plaatsen met teksten als ‘No means yes, yes means anal’ of ‘Don’t wrap it and tap it, tape her and rape her’. Schermafdruk 2016-06-06 18.35.50

Dat is geen hate speech, maar ‘gewoon’ humor. Het zijn ‘grappen’ die op hun beurt weer naadloos aansluiten bij een ander gebruik op internet: dat het in sommige kringen, zoals onder de reaguurders van GeenStijl, volkomen geaccepteerd is om te laten weten dat je het met een bepaalde vrouw oneens bent door haar te bedreigen met verkrachting. ‘

Ook in het dagelijks leven van vrouwen blijken ervaringen met seksueel geweld heel normaal te zijn. Journalist Laura Bates, bekend van het EverydaySexism project, schrijft erover in haar nieuwe boek. “De nacht dat een groep tienerjongens op straat terloops op me af kwamen lopen totdat één van hen me me hard tussen mijn benen greep. (…) De jongen die in de bus naast me zat en zijn hand over mijn been op en neer liet gaan – en de andere die tegenover me zat en onder zijn jas begon te masturberen terwijl hij me vol zelfvertrouwen aankeek. (…) Hoe meer ik over deze incidenten nadacht, hoe meer ik me afvroeg waarom ik ze toentertijd had gebagatelliseerd – waarom ik nooit had geklaagd, waarom ik ze niet eens echt herinnerde tot dat ik ervoor ging zit en er echt over nadacht. Het antwoord is dat deze gebeurtenissen normaal waren. Ze hadden me niet uitzonderlijk genoeg geleken om tegen te protesteren omdat ze totaal niet ongewoon waren. Ik was er simpelweg aan gewend.”

Hetzelfde beeld kom naar voren uit een recent onderzoek in het vakblad Gender & Society, waarin meisjes tussen de 11 en 16 werden geïnterviewd over hun ervaringen met seksueel geweld. Hun woorden zijn veelzeggend: ‘Jongens proberen het altijd, dat is like, just normal.’ Een meisje dat in de wc op haar school werd aangerand door een jongen die haar shirt omhoog trok en aan haar borsten zat verteld: ‘Ik ging gewoon terug naar mijn klaslokaal en vergat het. Ik dacht niet dat het echt iets was.’ Een meisje die een jongen afwees vertelt hoe hij zo boos werd dat hij bij herhaling dreigde dat hij naar haar huis zou komen om haar te verkrachten: ‘Ik weet dat hij gewoon een grapje maakte, maar het kan wel een beetje raar zijn om te horen.’ Bovendien normaliseerden meisjes ook elkaars ervaringen, of keerden ze zelfs dader en slachtoffer om. Wanneer ze hoorden dat een vriendin was verkracht of aangerand, zeiden ze dingen als: ze heeft vast niet duidelijk genoeg nee gezegd, of: ze moet zich niet zo aanstellen, of: die arme jongen heeft het vast niet zo bedoeld.

Jaclyn Friedman, feminist en schrijver van het boek ‘Yes means yes’, over een wereld zonder verkrachting, vindt deze normalisering veelzeggend. In Nederland is 1 op de 9 vrouwen ooit verkracht, in de VS werd 1 op de 5 ooit slachtoffer van seksueel geweld. Friedman vergelijkt deze cijfers met kidnappingen: als er zoveel vrouwen zouden worden ontvoerd, zouden we een enorme publieke crisis beleven. Maar dat is nu niet zo; we vinden het normaal. Misschien zelfs onvermijdelijk.

Ze zegt: ‘Als we verkrachters echt verwerpelijk vinden, waarom houden we hen dan niet verantwoordelijk voor hun daden?’ Er gaan diverse schattingen de ronde over het percentage verkrachters dat nooit een cel van binnen ziet. Ze zitten bij mijn weten allemaal boven de 95 procent.

Friedman concludeert: ‘Wat we écht verachten is het idee van een verkrachter: dat vreselijke monster dat in de bosjes zit te wachten tot er een een onschuldig meisjes langsloopt dat hij kan bespringen. Maar echte verkrachters, mannen die vaak bekenden zijn (of zelfs geliefd worden door) hun slachtoffers? De mannen die soms onze sporthelden zijn, onze politiek leiders, maatjes, vriendjes, vaders? Het bewijs laat zien dat we hen niet eens bij benadering zozeer verachten als zou moeten.’

=

Iets waar ik over kan meepraten. In januari 2013 schreef ik in een column voor dagblad Trouw over mijn eigen ervaringen. Ik was 18 toen ik werd verkracht door een vriend van mijn vriendje. Ik schreef: “De hele avond heeft hij al aan me zitten plakken. Handjes vasthouden, arm om me heen, even aan m’n borsten voelen. Dat vind ik eerder vervelend dan bedreigend, zo in een volle kroeg met bekenden om me heen. Maar dan is het tijd om naar huis te gaan en zijn we ineens alleen. In het donker, niemand in de buurt. Hij steekt zijn tong in mijn mond en trekt mijn shirt en beha omhoog. Zijn hand gaat mijn onderbroek in, waar hij wat rondwroet en zijn vingers bij me naar binnen steekt. Met zijn andere arm houdt hij me stevig vast. Ik zeg dat ik dit niet wil. Hij maakt toch zijn gulp open. Zijn gespierde arm drukt me tegen de grond. Nee, zeg ik. Nee, houd op. Mijn broek naar beneden, zijn broek naar beneden, hij boven op me. Pas dan kom ik genoeg bij mijn positieven om hem een schop te verkopen. Terwijl ik wegren trek ik mijn kleren recht.”

De meeste reacties op de column waren hartverwarmend en vol steun en respect. Er waren vrouwen die vanwege mijn openheid voor het eerst ook open over hun ervaringen durfden te praten. Maar er was ook een ander soort reactie, van een minderheid die groter was dan ik had gehoopt. Dit waren de mensen die uitgebreid gingen discussiëren over de vraag of er ik wel echt verkracht was omdat hij ‘slechts’ zijn vingers bij me naar binnen had gestoken. Ze vonden dat ik ophef maakte over niks, dat ik me aanstelde. Of dat het mijn eigen schuld was.

Hier een paar voorbeelden van die reacties:
“Wat doet een meisje van 18 in de kroeg zonder haar vriendje? Waarom ging ze niet meteen weg? Vreselijk naïef allemaal.”
“Is dat nu verkrachting? Ik zou eerder zeggen: een uit de hand gelopen vrijpartij”
“Kom op mensen. Het tot een vrijpartij laten komen, en dan zo iemand op het laatste moment afwijzen? De Amerikanen hebben daar een mooi woord voor: een ‘cockteaser’.”

Dit zijn klassieke voorbeelden van wat psychologen ‘blaming the victim’ noemen: we geven het slachtoffer de schuld van wat er is gebeurd. Aan de basis van dit opmerkelijke gedrag ligt een algemeen menselijke en grotendeels onbewuste behoefte aan een rechtvaardige wereld. Mensen hebben het nodig dat goed volk (zoals zijzelf) goede dingen overkomen, en dat slechte dingen alleen gebeuren met slechte mensen. Het is beangstigend om te denken dat de wereld ook anders, willekeuriger, in elkaar zou kunnen zitten.
Wanneer een goed persoon toch iets slechts overkomt kun je twee dingen doen om het geestelijk ongemak dat dit oplevert te verminderen. Je kunt het slechte wat minder slecht maken, bijvoorbeeld door verkrachting te bagatelliseren. Of je kunt het ‘goede’ slachtoffer wat minder goed maken, bijvoorbeeld door te betogen dat ze het er per kort rokje of te weinig assertiviteit zelf naar gemaakt heeft.

=

Deze blaming the victim-reactie wordt gevoed door het idee dat de verantwoordelijkheid om niet verkracht bij de potentiële slachtoffers ligt. Dit is niet een idee van alleen gewoon zomaar mensen op het internet, maar ook door overheden, universiteiten, organisaties die jongeren moeten voorlichten over dit soort zaken, zoals Centra voor Jeugd en Gezin, en zelfs ouders.

ad_34482807_2423fdd63e6e4185_web

Dit is een poster van een Britse lokale overheid, die meisjes waarschuwt om niet te veel te drinken (klik erop voor een grotere versie). Er kwam een paar maanden geleden veel kritiek op, vooral vanwege de combinatie van het beeld – losgeraakte jurk en schoenen, verwondingen op haar gezicht – en tekst: ‘When you drink too much you lose control and put yourself at risk”. Het is duidelijk welk risico ze bedoelen; de boodschap is dat je jezélf in zo’n situatie plaatst. Even voor het perspectief: uit Canadees onderzoek blijkt dat een kwart van de geweldsincidenten in het uitgaansleven over seksueel geweld gaan. In 90 procent van deze gevallen is een man de dader en een vrouw het slachtoffer. Het gaat hierbij niet om misverstanden tussen twee dronken mensen die elkaars avances niet helemaal goed begrepen, maar om mannen die speciaal dronken vrouwen uitzochten als doelwit.

Deze is van de Pennsylvania Liquor Control Board. (Tekst gaat verder onder de afbeelding)
Schermafdruk 2016-06-06 18.45.18

Deze Steubenville-tweet zegt het eigenlijk allemaal: “Be responsible for your actions ladies before your drunken decisions ruin innocent lives.”
Ook op universiteiten leggen ze de verantwoordelijkheid bij de vrouw.

Ook ouders lichten op deze manier voor. Ze vertellen hun dochters: Geef duidelijk je grenzen aan. Word niet zo dronken dat je geen nee meer kunt zeggen of jezelf niet meer kunt verdedigen. Niet alleen naar huis fietsen na het uitgaan. Draag schoenen waar je op kunt wegrennen als dat nodig is. Zorg dat je altijd je telefoon bij je hebt. Liefst een niet al te kort rokje. En zo, lieverd, trap je een man in zijn ballen. Voor het geval dát.

Met jongens wordt sowieso veel minder gepraat over seks, en over dit onderwerp zijn ouders al helemaal kort van stof. Wat we bijvoorbeeld niet doen, is praten met jongens over hoe ze als omstander hun steentje bij kunnen dragen aan het voorkomen dat bijvoorbeeld een vriendin van hen verkracht of aangerand wordt, zoals dit project voorstelt.

Evenmin praten ouders met jongens over potentieel daderschap. Vaders die ik hiernaar vroeg, vertelden me dat hun totale gesprek hierover meestal iets behelsde als: “Nee is nee. Toch doorgaan mag je nooit doen. Begrepen?” Deze bondigheid komt voor een deel doordat ouders geneigd zijn om vooral met hun tieners over seks te spreken in het licht van de risico’s die ze lopen, vertelde Marianne Cense van Rutgers WPF me. Ze praten dus wel met hun dochters over potentieel slachtofferschap, maar niet met hun zoons over potentieel daderschap. En dat terwijl een goed gesprek over grijze gebieden en blurred lines hoognodig blijkt.

Uit onderzoek van Rutgers WPF blijkt dat jongens, wanneer je het ze op de man af vraagt, allemaal netjes zeggen dat je niet over iemands grenzen heen mag gaan. Maar een besef van wat die grenzen zijn, daar schort het bij sommige jongens aan. Cense vertelde me: ‘Zoals een jongen die denkt: ze zegt wel nee, maar ze lacht erbij, dus het zal wel goed zijn. Of de jongen die zei: ja, het meisje stapte in de auto met drie jongens. Wat denkt ze dan dat er gaat gebeuren?’

Voor ouders die nog denken dat deze jongens zeldzame uitzonderingen zijn heb ik een onaangename verrassing. In een Amerikaans onderzoek werd aan 1882 mannelijke studenten gevraagd of ze weleens iemand hadden gedwongen tot seks (of dat hadden geprobeerd), en of dat ze het ooit hadden gedaan met iemand die te dronken of te stoned was om nee te zeggen. Ruim 6 procent zei ja op tenminste één van die vragen. Samen bleek die 6 procent verantwoordelijk te zijn voor maar liefst 439 verkrachtingen of pogingen daartoe. Ik durf te wedden dat hun ouders of leraren dat nooit achter deze jongens hadden gezocht.

Toch richten zelfs voorlichtingsinstanties zich exclusief op slachtoffers. Op de websites van Centra voor Jeugd en Gezin staan teksten als: ‘Als je bent verkracht, voel je je erg vernederd, vies, machteloos en diep ongelukkig. Je denkt dat je meer had kunnen doen om de verkrachting te voorkomen.’

=

We leven in een cultuur waarin daders van seksueel geweld op alle vlakken meer macht hebben dan slachtoffers. Vrouwen worden geacht te voorkomen dat ze in een situatie komen waarin ze verkracht kunnen worden. Het is normaal dat mannen alles zullen doen om aan seks te komen; zij hebben immers al die onbedwingbare lusten. Vrouwen moeten hiervan de poortwachter zijn; zij moet zorgen dat er niets gebeurt wat zij niet wil. Gebeurt dit toch, dan heeft ze in haar taak gefaald. Je ziet dit terug in de manier waarop we voorlichten, en ook in de vragen die vrouwen krijgen wanneer ze slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld: wat had je aan? Heb je wel duidelijk genoeg nee gezegd? Waarom schreeuwde je niet harder? Daders zijn in dit verhaal maar onhandig en blijven in de overgrote meerderheid van de gevallen buiten beeld.

Als we nadenken over wat Oscar Wilde zei – ‘sex is about power’ – dan is dit dus de situatie op het gebied van seksueel geweld: de ene partij heeft de macht, de andere partij de verantwoordelijkheid. Zoiets kan nooit goed aflopen.

 

Foto’s: Andrew Steinmetz (CC BY-SA-2.0) / seksisme.tumblr.com / Calderdale Council / Pennsylvania Liquor Control Board

Deze lezing sprak ik op 25 april 2014 uit op het NVVS-symposium ‘Seks is politiek‘.

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik zeg niets wat niet mag: willen jullie meer of minder Marokkanen?’ vraagt Geert Wilders op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen aan een café vol PVV’ers.
‘Minder! Minder! Minder!’, scandeert de zaal.
‘Dan gaan we dat regelen’, zegt hij. Er klinkt vrolijk gelach. Pas na aandringen van de pers nuanceert Wilders schoorvoetend zijn uitspraak. Hij had ‘slechts’ criminele Marokkanen bedoeld.

Die criminele Marokkaan kennen we inmiddels. Al jaren cultiveert Wilders zeer zorgvuldig het stereotype van de zogenoemde ‘kutmarokkaan’. Zorgvuldig bewatert en bemest hij de zaadjes van het alomtegenwoordige alledaagse racisme in de Hollandse harten, totdat er iets groeit dat hij gebruiken kan.

Zoals het beeld van die kutmarokkaan; een gewelddadige etterbak, die niet naar school gaat en niet deugen wil. Hij – het is altijd een jongeman – bedreigt zijn zusters met eerwraak als ze niet leven als een non in een niqaab, hangt met intimiderend veel vrienden op straat rond, slaat homo’s in elkaar, verkracht westerse vrouwen (‘allemaal hoeren’) en als hij echt zijn dag niet heeft, overweegt hij te radicaliseren tot een alle-ongelovigen-moeten-dood-moslim.

Feiten krijgen nieuwe betekenissen in het licht van dit stereotype. Zo vormde de PVV-angehauchte journalist Joost Niemoller een set Zweedse verkrachtingsstatistieken om in een ‘bewijs’ dat moslimmannen allemaal seksueel gewelddadige schurken zijn.

Niemoller merkt (in principe correct) op dat er volgens internationale cijfers in Zweden meer verkrachtingsaangiftes worden gedaan dan in bijna elk ander land ter wereld. Wie deze misdrijven precies pleegt, is onbekend: net als Nederland houdt Zweden niet bij wat de etnische achtergrond van zedendelinquenten is. Voor Niemoller leidt het echter geen twijfel: het zijn moslimimmigranten die zich massaal in Zweedse bosjes ophouden. In zijn woorden: ‘Momenteel bestaat er een verkrachtingsgolf in Europa, waarbij blanke, niet-moslimvrouwen massaal worden verkracht door moslims.’

Er is natuurlijk een volstrekt logische verklaring voor de torenhoge Zweedse verkrachtingscijfers. Criminologen van Zweedse universiteiten wijzen er bijvoorbeeld op dat de wetten in hun land zaken aanmerken als verkrachting die elders niet strafbaar zijn, en dat zo geëmancipeerde vrouwen in hun land wellicht minder schaamte voelen dan elders om aangifte te doen. Bovendien kent hun rechtssysteem een eigenaardigheid op het gebied van seksueel geweld: van elke daad moet apart proces verbaal worden gemaakt. Dus als een vrouw zich bij de politie meldt omdat ze een jaar lang elke dag door haar echtgenoot is verkracht, dan levert dan niet één maar 365 aangiftes op.

Dit alles maakt voor Niemoller niet uit. Op rechtse blogs teelt de Zweedse verkrachtingsmythe welig, waardoor het voor de willekeurige surfende burger al gauw lijkt alsof Wilders toch wel een punt had, met zijn plan om Marokkaanse crimineeltjes het land uit te joepsen. Is er tenminste iemand die aan onze mooie, blonde dochters denkt.

Onlangs begon het kutmarokkaanse stereotype ook actuele debatten actief te beïnvloeden. Afgelopen januari verscheen er een groot rapport over geweld tegen homo’s. Hierin had de politie wél gekeken naar de etniciteit van de daders. Ze stelden vast dat het idee van de door de islam geïnspireerde Marokkaanse potenrammer niet strookte met de werkelijkheid: ‘De meerderheid van de verdachten heeft alleen de Nederlandse nationaliteit (61,8 procent). In 16,6 procent betreft het iemand met de Marokkaanse nationaliteit (eventueel samen met de Nederlandse nationaliteit).’

Maar xenofobe stereotypen zijn weerbarstig. Op de opiniewebsite joop.nl barstte een felle discussie los: veel mensen wensten dit feit niet zomaar te accepteren. Triomfantelijk werd uitgerekend dat Marokkanen dan misschien in absolute getallen niet de grootste groep zijn, maar relatief aan hun demografische statistieken wel. Wat we verder met deze kennis moesten, bleef onduidelijk, maar het stereotype van de homohatende kutmarokkaan stond in ieder geval weer volop in bloei.

Als Wilders nu zegt dat hij minder Marokkanen wil, denken veel mensen aan dat stereotype dat hij zo geduldig heeft opgebouwd en opgepoetst. En aan al die ‘feiten’ die dat beeld ondersteunen. Het zaadje van alledaags racisme groeit uit tot een flinke haatplant. Ze zijn allemaal crimineel. Ze verkrachten onze dochters. Ze slaan onze homo’s. Ze beginnen misschien wel een jihad.

Als je het zo zegt, klinkt het bijna redelijk. Natúúrlijk willen we minder Marokkanen! Je zou bijna vergeten hoe dicht Wilders’ oproep ligt bij een pleidooi voor etnische zuivering. Hoeveel agressie hij zaait in de onderbuiken van bange burgers. Hoezeer onze eigen geschiedenis waarschuwt voor zulke woorden.

‘Minder, minder, minder!’ scandeerden ze. En ze lachten.

 

Foto: Wouter Engler / WikiMedia Commons / CC BY-SA 4.0

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Glazen muiltjes versieren en theekransjes houden. Dat mogen de meisjes doen in de nieuwe Efteling-app. ‘Een echte meiden-app waarin lekker tutten centraal staat’, meldt het persbericht. Voor jongens is er een andere. ‘Stoere jongens helpen Draak met het beschermen van de schat.’

Seksistische ideeën uit de vorige eeuw, oordeelde een grote Efteling-fanclub. Dat lijkt me correct. Toch, als het alleen de Efteling was geweest, had je mij er niet over gehoord. De Kaatsheuvelse Lavenliefhebbers zijn immers in wel meer dingen wat ‘nostalgisch’. Ik noem even de attractie Monsieur Cannibale, waarbij kinderen in ronddraaiende kookpotjes zitten terwijl een zwarte meneer met jaren-vijftig-negerlippen en een pollepel in plaats van een koloniaal botje door zijn neustussenschot hen boosaardig toegrijnst.

Maar het is niet alleen de ouderwetse Efteling. In dezelfde week als hun app-lancering bracht Lego een tijdschrift uit, met voor meisjes een prinsessenthema – ‘Maak je eigen sprookje!’ – en voor jongens een wilde achtervolging met ruige schurken en politiehelicopters. Bij de Hema zag ik een jongenslaptop, blauw met plaatjes van atomen erop, en één voor meisjes, roze met hartjes. Een webwinkel voor babyspulletjes twitterde: ‘Op zoek naar een heel leuk cadeau voor een meisje? Beautycase van pluche’.

En zelfs dát zou niet zo erg zijn, als er in speelgoedland meer diversiteit was geweest. Kinderen komen niet in roze en blauw; uit onderzoek blijkt dat ruim de helft weinig met gendercliché’s opheeft. Als er voor hen nou flink wat apps waren waarin meisjes met draken konden vechten, of waarin jongens werden aangemoedigd om lekker te tutten, had ik met plezier mijn mond gehouden. Maar dat is niet het geval. Ook deze week schreef een tienjarige dat ze zo teleurgesteld was door het spelletjesaanbod op haar iPad. De meisjesspellen gaan allemaal over uiterlijk (ook nog vrijwel zonder uitzondering dat van witte, zeer magere hoofdpersonen). De jongensspellen daarentegen laten je een haai verzorgen of skateboarden. ‘Dingen die cool zijn en niet alleen gaan over iemand mooi maken’, aldus het meisje.

Dit zijn geen incidenten. Uit recent Spaans onderzoek blijkt dat de meerderheid van de televisiereclames gericht is op slechts één sekse. Kracht, macht, competitie en heldendom behoren tot het domein van de jongens, schoonheid en moederschap tot dat van de meisjes. Studies in andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien.

Als die zeer jeugdige scheiding der seksen nou geen gevolgen zou hebben, zou ik hier alsnog niet over vallen. Maar ook dat is niet zo. Kinderen weten ze precies wat voor welke sekse gepast is en ze deinzen er niet voor terug om zichzelf en anderen hierin te corrigeren. Een Britse moeder schreef op het blog van de Britse actiegroep Let toys be toys hoe haar kleuterdochter idolaat was van de Disney-film Cars, maar geen sappakjes met deze auto’s mee naar school wilde. Cars is jongensachtig, zei haar dochter. ‘Ik houd er nog steeds van, maar dat mag niemand weten.’

En als het nou bij zo’n anekdote bleef, zelfs dan zat u deze column nu niet te lezen. Maar helaas. Wetenschappers toonden keer op keer aan dat al die jongens-meisjeshokjes grote invloed hebben op kinderen. Amerikaanse sociologen ontdekten bijvoorbeeld dat meisjes een onbekend stuk speelgoed leuk vonden als het werd gepresenteerd als ‘voor meisjes’. Maar werd het gelabeld als ‘voor jongens’, dan dachten ze op voorhand al: dat is niks voor mij.

Onderzoek van psychologiehoogleraar Rebecca Bigler laat bovendien zien dat puur en alleen het nadrukkelijk hanteren van de categorieën ‘meisjes’ en ‘jongens’ – dus zonder de bijbehorende cliché’s te nadrukken – maakt dat kinderen sterker in seksestereotypen gaan geloven. Ze zeggen bijvoorbeeld vaker dat alleen vrouwen voor kinderen kunnen zorgen of dat alleen mannen arts of president kunnen worden.

Hier wil ik graag even bij stilstaan. Die stereotypen die bedrijven zo enthousiast inzetten om hun speelgoed en spelletjes te verkopen, grijpen dus in op de voorkeuren en ambities van jongens en meisjes. Marketing draagt daarmee op uitermate lullige wijze bij aan het geestelijk kortwieken van kinderen op een manier die velen – volkomen terecht – van een overheid, school of religie nooit zouden pikken.

De Efteling krabbelde na de kritiek natuurlijk terug. Op twitter lieten ze desgevraagd weten dat ook meisjes met de drakenapp ‘mogen’ spelen, en jongens met de prinsessen. Maar met zo’n mededeling achteraf bewijzen ze slechts lippendienst aan de diversiteit onder kinderen. De stereotypen zijn al bevestigd, het kwaad is reeds geschied. Van respect voor kinderen getuigt het niet.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zo op het eerste gezicht lijken de plannen van staatssecretaris Dekker bepaald niet aanstootgevend. Scholen moeten alle leerlingen uitdagen het beste uit zichzelf te halen, vindt hij. Want een kwart van de kinderen verveelt zich soms in de klas, en onze snuggerste bollebozen blijven qua uitblinken achter bij slimmeriken uit het buitenland.

Vergeleken met de andere plannen die ons kabinet zoal heeft uitgebraakt oogt dit verdraaid sympathiek. Het beste halen uit kinderen, wie wil dat nou niet?

En toch krijg ik van dit plan jeuk op ongemakkelijke plaatsen. Misschien is het omdat ik eerder deze week las over een nieuw televisieprogramma, waarin RTL op zoek gaat naar het slimste kind van Nederland. Jonge ‘Einsteintjes in de dop’ gaan een strijd aan die vooral lijkt te draaien om goed scoren op iq-testvragen, en aanzienlijk minder om het cultiveren van intellectuele rijkdom. Alsof je slim bent als je heel snel een moeilijke rekenopgave kunt maken of het volledige periodiek systeem der elementen uit je hoofd kunt oplepelen.

Of misschien komt mijn jeuk voort uit de applausartikeltjes die de media deze week schreven over Joey Goffen, het enige kind dat dit jaar de cito-toets foutloos maakte. Het is de jongen natuurlijk van harte gegund, maar is hij werkelijk bijzonderder dan de kinderen die één fout maakten, of twee, of twintig, vijftig, honderd? En is het wel een goed idee om een maatschappelijke snelweg aan te leggen van een goed testresultaat naar zo’n voetstuk?

Volgens schrijver en onderwijsdenker Alfie Kohn niet. ‘Er is geen betere manier om kinderen de creativiteit en de interesse in leren te ontnemen dan hen ertoe aan te zetten om harder te werken voor hogere cijfers’, zegt hij in de Groene Amsterdammer. De plannen van Dekker leiden volgens hem juist tot meer middelmaat. Uit psychologische experimenten blijkt dat kinderen die weten dat een hoge score telt de moeilijke opdrachten juist schuwen. Ze maken het zichzelf liever gemakkelijk, want zo verzekeren ze zich van een goed resultaat. Dat we in onze cultuur steeds loftrompetteren over, in Dekkers woorden, ‘leerlingen met prachtige cijferlijsten’ is dan niet erg behulpzaam.

Daar komt bij dat bolleboos worden meer een kwestie van toeval dan van verdienste is. Zo heeft een kind er aanzienlijk meer kans op het zo felbegeerde etiket ‘talent’ als zij een set hoogopgeleide ouders heeft, in een goede wijk woont met dito school, wit is, verder geen psychische problemen heeft, enzovoorts.

En dan is er nog de factor ‘dom geluk’. Journalist Malcolm Gladwell schrijft in zijn boek ‘Uitblinkers’ over de Canadese psycholoog Roger Barnsley, die in de jaren tachtig ontdekte dat de beste ijshockeyers onevenredig vaak in januari, februari of maart waren geboren. De oorzaak zat hem in de manier waarop jeugdteams werden ingedeeld. Kinderen van hetzelfde geboortejaar speelden samen; een kind dat pas eind december tien werd kon dus teamgenoot hebben die al begin januari tien was geworden. Deze situatie lijkt erg op die op Nederlandse scholen, waar tussen vroege en late leerlingen best negen maanden leeftijdsverschil kan zitten.

Wanneer je in zo’n groep ijshockeyers gaat zoeken naar de toptalenten, springen de oudste spelers eruit: zij zijn groter, sterker en verder in hun ontwikkeling. Voor scholieren geldt iets vergelijkbaars. Want vroege of late leerling, uit een bevoorrecht milieu of niet, wat hun toevallige voorsprong of achterstand ook is: ze gaan allemaal langs dezelfde cito-meetlat. Wie hoog scoort, krijgt het label ‘bolleboos’ en heeft straks dus per staatssecretarieel decreet recht op extra begeleiding en kansen. Dat laat de toevallige voorsprong nog meer groeien, en daarmee is het Matteüs-effect een feit: ‘Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’

Toptalenten aan nog betere cijfers helpen is echter niet hetzelfde als alle leerlingen uitdagen het beste uit zichzelf te halen. Een goede testscore is niet gelijk aan het beste onderwijs, waarin je idealiter kinderen vooral onmeetbare zaken leert als goed nadenken, kritische vragen stellen, creatief zijn, samenwerken. En een uitblinker is bepaald niet ‘alle leerlingen’. Alle leerlingen, dat zijn ook de middelmaatjes, de laatbloeiers, de dwarskoppen, de lastpakken, de hangers-en-wurgers, de ‘rugzakjes’. Het zijn de kunstenaars, de dromers, de twijfelaars, de stille wateren. Het zijn zelfs de kinderen die op school gewoon liever de kantjes eraf lopen. Maar hun rijkdom lijkt Dekker even vergeten te zijn.

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

39.0. Dat is mijn getal. Mijn BMI, om precies te zijn, want ik ben 1.64 en ik weeg momenteel ongeveer 105 kilo. Een familietrekje: zowel mijn vader als mijn moeder zijn zeer zwaarlijvig. We noemen onszelf hobbits.

39.0 is voor mij een uitermate belangrijk getal. Want het is niet alleen een – zeer ruwe – voorspeller van de gezondsheidsrisico’s, het bepaalt ook voor een belangrijk deel hoe ik behandeld word.

Een voorbeeld. Toen ik zwanger was van mijn oudste dochter, liet de verloskundige een aantal extra tests aanrukken. Zo wilde ze mijn bloedsuiker extra in de gaten houden, want dikke zwangeren hebben een groter risico op zwangerschapsdiabetes. Dat vond ik begrijpelijk, dus ik ging braaf naar de prikpost. Mijn bloedwaardes bleken – allemaal – uitstekend in orde. Maar de verloskundige was nog niet gerustgesteld. Ze stuurde me nogmaals naar de prikpost; wederom geen bijzonderheden. Ook dit was niet voldoende. Ik moest me ‘s ochtends in het ziekenhuis melden voor een test waarvoor ik – nog middenin mijn ochtendmisselijkheid – een halve liter suikersiroop moest drinken. Een half uur of een uur later gingen ze bloed prikken, om te kijken hoe mijn lichaam hierop had gereageerd.

Ik heb me nog nooit zo beroerd gevoeld. Daar zat ik op het bankje, tegen mezelf te herhalen als een soort mantra: ‘Niet overgeven, niet overgeven, niet overgeven.’ Want ja, dan zou ik de volgende dag moeten terugkomen om de hele ellende nog een keer te doen.

Ik gaf niet over. Mijn glucosetolerantie was precies zoals hij zou moeten zijn. In vijf weken tijd was ik van onder tot boven doorgemeten, en geen enkele dikkevrouwenkwaal bleek mijn zwangerschap te overschaduwen. Ik kwam zelfs nauwelijks in gewicht aan, want erwijl de baby prima groeide, kromp mijn achterwerk.

Het mocht niet baten. In mijn zestiende week meldde mijn verloskundige plompverloren dat ik niet thuis mocht bevallen. ‘Dat is protocol’, zei ze.

‘Maar dat wil ik juist zo graag’, zei ik.

‘Nee. Doen we niet.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Heb je een concrete reden om te denken dat het onveilig zou zijn voor mij of de baby?’

‘Nee. Maaar vanwege je gewicht moet dat toch’, zei ze.

‘Maar ik ben kerngezond! Maakt het dan niet uit dat ik kerngezond ben?’ vroeg ik.

‘Nee. Want kijk maar hier op het computerscherm. Je BMI is rood. Klaar. Had je maar je verantwoordelijkheid voor jou en je kind moeten nemen en moeten afvallen voordat je zwanger werd.’

Ik ging bijna in tranen weg. En dat kwam niet alleen door de zwangerschapshormonen. Mijn verloskundige, een expert, waar ik naar opkeek, had me net een onverantwoordelijke moeder genoemd. En mijn baby was nog niet eens geboren.

=

Dat is de macht van het getal. Bijna elke arts die ik heb bezocht rekent het uit op zijn computer. Vervolgens doen ze de aanname dat ik een ongezond leven leid. Geen enkele arts heeft me ooit gevraagd naar dat leven. Ze weten daarom niet dat ik twee keer per week 32 baantjes borstcrawl zwem. Of dat ik geen rijbewijs heb en dus alle boodschappen op de fiets doe. Of dat ik nooit frisdrank drink, alleen water. Ze weten niet dat ik jaren geleden meer dan 130 kilo woog en met bloed-, zweet- en tranen daar blijvend 30 af heb gekregen. Nee, wacht, dat is niet waar. Ik heb dat ooit uit eigen beweging aan één arts verteld, en die zei: ‘Nou, op naar de volgende 30 dan!’

Voor dunne mensen zijn de aannames anders. Ronald Veldhuizen, de co-auteur van mijn boek ‘Eet mij’, vertelt bijvoorbeeld dit verhaal:

“Wanneer ik bij een arts komt, neemt die op basis van mijn gewicht automatisch aan dat ik een gezond en sportief leven leid. Maar mijn enige sportieve activiteit bestaat uit een niet eens dagelijkse sprint naar de bus. Bewegen doe ik slechts uit pure noodzaak, bijvoorbeeld als ik naar de supermarkt moet om eten te halen. Zowel mijn werk – artikelen schrijven over wetenschap – als mijn andere grote hobby – films kijken – verricht ik zittend.”

“Bovendien ben ik opgegroeid met liefde voor snoepen. Omdat mijn vader erg van snoepen hield, waren de voorraadkasten in mijn jeugd altijd gevuld met dropjes, bastognekoeken, speculaas, chips en nootjes. In een poging om het gewicht van mijn vader en haar kinderen onder controle te houden, verstopte mijn moeder de lekkernijen soms. Ik wist ze altijd te vinden. Maar dik worden, ho maar.”

=

En ook buiten de spreekkamer gaat overgewicht gepaard met allerlei aannames en morele oordelen. Zo is dun zijn ‘goed’ en dik zijn niet.

Ik verzin dit trouwens niet zelf. Het staat op de website van het voedingscentrum.

Dit zag ik staan toen ik de lengte en het gewicht van mijn oudste dochter invulde.
‘24 kilo is goed voor iemand van 1 meter 24.’

Screenshot 2014-06-24 19.24.05

Was ze vier kilo zwaarder geweest, dan had er gestaan dat ze te zwaar was. En:
‘Zorg ervoor dat je niet te vaak iets tussendoor eet en neem niet te vaak frisdrank. Kijk hoe jij een klein stapje kunt maken.’

Op zich prima advies. Maar de boodschap is ook dat je je gewicht volledig zelf in de hand hebt. En de aanname is: wie te dik is, zal verkeerde keuzes hebben gemaakt. En nou zonder in detail in te gaan op de wetenschap achter de redenen waarom we dik worden, wil ik wel opmerken dat niemand er bewust voor kiest om maar lekker dik te worden. En dat uit tweelingenonderzoek blijkt dat gewicht voor zo’n 70 tot 80 procent – afhankelijk van de studie, natuurlijk – genetisch bepaald wordt. Dat is een fors hoger percentage dan bijvoorbeeld homoseksualiteit, dat voor 20 tot 50 procent in de genen zit. En daarvan denkt vrijwel niemand meer dat het zomaar te veranderen is.

Het beeld dat zwaarlijvig zijn een kwestie is van onverstandig gemaakte keuzes, zorgt wel voor nog meer morele oordelen.

Zoals deze, uit een discussie over de vraag of dikke mensen verplicht voor twee vliegtuigstoelen moeten gaan betalen, omdat ze met al hun kwabben en buiken de medepassagiers hinderen.

‘Over het algemeen is het een kwestie van keuze wanneer mensen te veel eten en te weinig bewegen. Een van de gevolgen is dat veel mensen te veel ruimte innemen in vliegtuigen. Zij zouden daar de kosten van moeten dragen, niet de andere reizigers.’

Dat idee van dik zijn als verwerpelijke keuze geeft mensen vervolgens een vrijbrief om ronduit hatelijk te doen over dikke mensen.

Een minder aardige bijdrage, van een blogger: ‘Ik haat het om naast een zwaarlijvig monsterlijk varken te moeten zitten die het heerlijk vindt om junkfood te vreten, en dan morst op mijn schoot.’

Een lezer van zijn blog reageert: ‘JA. Dikke mensen moeten gestraft worden … Wat ze mij ooit hebben misdaan, vraag je? Ze zijn vet geworden.’

En van hatelijk doen over dikke mensen is het nog maar een kleine stap naar hatelijk doen tégen dikke mensen. Ik voeg er wat van mijn eigen ervaring als dikke journalist aan toe, waarbij ik wil opmerken dat dit extreem lijkt, maar voor de meeste dikke vrouwen die ik ken en die regelmatig in de media verschijnen bijna wekelijkse realiteit is.

Screenshot 2014-06-24 19.24.20

Wat belangrijk is om te onthouden is niet dat deze mensen asociaal en onbeschoft zijn. Wat belangrijk is om te onthouden is dat deze mensen zich dezelfde stigma’s bedienen als zoveel anderen in onze samenleving: dikke mensen zijn lui, lelijk, ongezond, lopen de hele dag te eten, hadden niet genoeg wilskracht om zich te beheersen en zijn dus slap, et cetera.

Onderzoeker Rebecca Puhl van het Yale Rudd Center doet onderzoek naar deze stigma’s, en de psychosociale gevolgen ervan.

Ze verzamelde honderden verschillende studies naar de vooroordelen en stereotypen rond overgewicht, voor haar wetenschappelijke overzichtsartikel in het vakblad Obesity en haar boek, Weight Bias.

Al in de eerste alinea van de Obesity-paper valt te lezen dat discriminatie op basis van gewicht ondertussen vergelijkbaar is met discriminatie op basis van ras.

Puhl vervolgt: ‘Vooroordelen over gewicht vertalen zich in ongelijkheid op de werkvloer, in de zorg en in het onderwijs, meestal vanwege wijdverbreide negatieve stereotypen als het idee dat te zware mensen lui, ongemotiveerd, ongedisciplineerd, minder competent, onbuigzaam en slordig zijn. Deze stereotypen zijn veelvoorkomend in westerse samenlevingen en worden zelden betwist. Dat maakt obese individuen kwetsbaar voor sociale onrechtvaardigheid, oneerlijke behandeling en een verminderde kwaliteit van leven als gevolg van substantiële achterstelling en stigma.’

Oftewel: dikke mensen worden met regelmaat op hun kilo’s beoordeeld in plaats van op wie ze zijn. Ik geef even een korte bloemlezing van het beschikbare onderzoek, om een beeld te geven van wat die stigmatisering zoal inhoudt. De verwijzingen naar het onderzoek dat ik aanhaal staan allemaal in het boek ‘Eet mij’.

Het begint al op jonge leeftijd. Kinderen van drie jaar oud laten in experimenten zien dat ze al onderscheid maken tussen dikke en dunne mensen, en weten dat dik van deze twee opties de ongewenste toestand is. Die informatie wordt vervolgens op school genadeloos ingezet om zwaarlijvige klasgenootjes uit te sluiten en te pesten. Een Amerikaanse psycholoog ontdekte in zijn lab dat kinderen liever geen drankje willen drinken waarvan ze denken dat het klaargemaakt is door een dik kind. De reden: de associatie met overgewicht doet ze walgen.

Wanneer onderzoekers scholieren vragen om een lijstje te maken van de kinderen met wie ze het liefste spelen, eindigen obese jongens en meisjes steevast onderaan. Die achterhoedepositie behouden ze de rest van hun jeugd. Dikke kinderen krijgen later verkering – als dat al lukt – dan dunne. Een onderzoek onder 449 Amerikaanse studenten wees uit dat zij liever een relatie willen met iemand met een geslachtsziekte dan met iemand met obesitas.

Ook volwassenen doen een duit in het zakje. Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld gymleraren – gemiddeld genomen uiteraard – uitgesproken negatief aan te kijken tegen vetzuchtige leerlingen. Niet alleen hebben ze lagere verwachtingen van dikke kinderen, ze denken bovendien dat leerlingen met overgewicht minder sociale vaardigheden hebben, minder goed kunnen redeneren, fysiek minder sterk zijn en minder goed kunnen samenwerken. In Puhl’s boek Weight bias haalt een aantal volwassenen herinneringen op aan hun zwaarlijvige jeugd. ‘Toen ik klein was, was ik een keer niet op school omdat ik ziek was. De leraar die de presentielijst invulde noemde mijn naam en zei toen: “Zij is vast thuisgebleven om te eten.” De andere kinderen vertelden me dit de volgende dag.’ Een andere vrouw herinnert zich: ‘Ik zat in groep 8 en mijn leraar keek mijn schoonschrijfwerk na. Toen meldde ze aan de hele klas dat mijn handschrift net als ik was – “vet en gedrongen” (…) De pijn en vernedering die je dan ondergaat als onschuldig kind, raak je nooit meer kwijt.’

Dit is hoe we hier in Nederland op reageren. We weten dat overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we gepeste kinderen in kanjertrainingen en dergelijke aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Bijvoorbeeld op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

=

Volwassenen doen het qua stigmatisering nauwelijks beter. Bijna een kwart van de dikke mensen zou liever depressief zijn dan veel te zwaar. Zestien procent zegt zelfs liever blind te zijn dan obees.

Op de werkvloer, waar iedereen geacht wordt zakelijk en professioneel met elkaar om te gaan, spelen overgewichtvooroordelen een grote rol. Een paar voorbeelden.

Uit verschillende Amerikaanse en Europese onderzoeken blijkt dat ongeveer een kwart van de te zware werknemers weleens te maken heeft gehad met daadwerkelijke discriminatie. Soms maakten ze vanwege hun postuur geen promotie of werden ze niet aangenomen voor een baan. Uit experimenten waarbij proefpersonen valse sollicitatiebrieven moesten beoordelen waarbij de sollicitanten in niets verschilden behalve in hun gewicht, bleek dat de beslissing om iemand aan te nemen voor 35 procent afhing van hoe zwaar iemand was: zelfs uiterst competente dikke mensen waren puur en alleen vanwege hun omvang aanzienlijk in het nadeel. Uit een Amerikaans onderzoek waar meer dan 10.000 jongvolwassenen zeven jaar werden gevolgd, bleek dat iemands gewicht beter voorspelde hoeveel iemand aan het eind van die periode verdiende dan iemands iq. Bovendien bleek een teveel aan gewicht soms reden te zijn voor ontslag, zelfs wanneer de werknemers in kwestie volgens de evaluaties van hun eigen bazen hun werk goed deden en dat een slanke lijn voor hun baan allesbehalve noodzakelijk was.

Wie denkt dat dit te maken heeft met de gezondheidsnadelen van overgewicht – werkgevers hebben liever niet iemand in dienst die vaak verzuimd – is er dit onderzoek. Wetenschapper Timothy A. Judge van de University of Florida bekeek de salarissen van meer dan 11.000 Duitse en meer dan 12.000 Amerikaanse werknemers. Een vrouw die zo’n tien kilo onder normaal gewicht zit – wat volgens de meeste onderzoeken meer gezondheidsrisico’s oplevert dan overgewicht – verdient van alle vrouwen het meest. Een vrouw met een gewoon gewicht – dus geen overgewicht – verdient in een vergelijkbare baan gemiddeld 15.572 dollar per jaar minder dan een magere vrouw. Wie tien kilo boven normaal gewicht zit, verdient zelfs 29.419 dollar minder dan haar superdunne collega’s. Een forse man, daarentegen, verdient meer dan 8000 méér dan een magere man. Dit gaat om schoonheidsidealen en stigma, niet om gezondheid.

=

En dan mensen die in de gezondheidszorg werken. Een grote meerderheid van hen ziet zwaarlijvigheid als eigen schuld. In een vragenlijstonderzoek onder 620 Amerikaanse huisartsen bleek dat meer dan de helft obese patiënten zag als vreemd, onaantrekkelijk, lelijk en ongehoorzaam. Een derde kruiste op de vragenlijst bovendien het hokje lui, morsig en ruggengraatloos aan bij de vraag welke eigenschappen ze van toepassing vonden op zwaarlijvige patiënten. Onder Franse huisartsen was het beeld even grim. Zo gaf zestig procent in een vergelijkbare studie aan dat, in weerwil van de wetenschappelijke kennis over obesitas en gewichtsverlies, dikke mensen vooral dik bleven doordat ze niet gemotiveerd genoeg waren.

En dat waren alleen nog maar de bewúste vooroordelen van artsen. Een onderzoek naar de onbewuste associaties van artsen die werken in het obesitasveld – en die, zoals ze zelf aangaven, weet hebben van de genetische component – liet zien dat de overgrote meerderheid van hen dikke mensen beoordeelde als lui, slecht en waardeloos.

Uit een Britse studie onder bijna vierhonderd verpleegkundigen bleek dat bijna zeven op de tien vond dat obesitas het gevolg is van persoonlijke keuzes op het gebied van voeding en bewegen. Enkele andere onderzoeken onder verpleegkundigen lieten zien dat meer dan eenderde van hen obese patiënten weerzinwekkend vond, en liever niet voor hen wilde zorgen.

Dit heeft gevolgen voor de zorg die iemand krijgt. Artsen, zo blijkt, besteden minder tijd aan hun vetzuchtige patiënten dan aan de slanke. Bovendien schrijven ze klachten vaak zonder nader onderzoek toe aan het overgewicht. Dat kan tot spectaculaire misdiagnoses leiden, zoals in het geval een zwaarlijvige man uit Londen die al jaren bij zijn arts liep met buikpijn. Ligt aan je gewicht, was de reactie. Na een decennium aandringen mocht hij eindelijk naar het ziekenhuis voor een scan. De chirurg verwijderde kort daarop een kwaadaardige tumor van meer dan twintig kilo.

Als de chirurg van deze man lijkt op de artsen uit de kleine maar veelzeggende studie van de arts Joseph Zarconi en collega’s, dan zullen ze zich behoorlijk vermaakt hebben met die operatie. In Zarconi’s onderzoek vertelden geneeskundestudenten dat van alle patiënten de extreem zwaarlijvige het vaakst onderwerp waren van denigrerende grappen onder artsen. Kinderen werden niet uitgezonderd, hoewel de grappen het ergst waren op de afdeling chirurgie en – dit wil eigenlijk geen enkele dikke vrouw weten – gynaecologie.

Een van de studenten vertelt hoe de aanwezige artsen en verpleegkundigen tijdens een operatie van een uitermate zware vrouw met het ‘vetschortspel’ speelden. Het vetschort is de flap buikvet die bij mensen die erg zwaar zijn zo ver naar beneden hangt dat hij de bovenbenen kan raken. Bij de operatie die de student beschreef – een baarmoederverwijdering – , zat deze hangbuik zodanig in de weg dat hij weggehaald moest worden. Als spel konden de artsen en verpleegkundigen wedden hoeveel het vetschort zou wegen; degene die het dichtst bij zat won de pot. Een andere student meldt dat in het ziekenhuis waar hij werkt het gebruikelijk is dat de groentjes op de afdeling wordt verteld dat je onder de vetflappen van oudere vrouwen van alles gevonden kan worden, en dat in het verleden iemand er weleens een koekje of een afstandsbediening heeft ontdekt.

De studenten en de artsen rechtvaardigen deze grappen door te benadrukken dat het overtollige gewicht van dikke patiënten hun eigen schuld is, concludeert Zarconi. Hij citeert een van de studenten: ‘Obesitas is zonder twijfel een gezondheidsrisico. Dus nemen we aan dat het hun eigen fout is als ze iets hebben, in tegenstelling tot een mager iemand die, zeg, diabetes krijgt.’ Een andere student voegt daar aan toe dat obesitas ‘iemands eigen fout is, want ze hebben moeten eten om zo te worden. Je kijkt ze vol walging aan, zo van “jij kunt niet voor jezelf zorgen, en nu moet ik allerlei mensen gaan vragen om me te helpen je te behandelen en waarschijnlijk ga je daarna nog steeds niet voor jezelf zorgen”.’

=

De media hebben deze manier van naar dikke mensen kijken volledig omarmt, wat het stigma nog eens extra aanzet. In 2011 keken onderzoekers van Yale University naar 429 online journalistieke nieuwsberichten over de gezondheidsepidemie obesitas. Van de foto’s waar dikke mensen op stonden, beoordeelden ze bijna driekwart als negatief en stigmatiserend.

Meer dan de helft van de dikke mensen op het beeld bij het nieuws stond erop in wat de onderzoekers noemen een headless body shot. De foto’s in kwestie zoomden in op hun buik, hun kwabberige rug, hun drillerige benen, zonder dat hun gezicht te zien was. Het is hoogstwaarschijnlijk niet de bedoeling van de nieuwsredacties om de gefotografeerden hiermee te kwetsen, maar toch zegt ook deze trend weer veel over de tijdsgeest en de negatieve onbewuste associaties die veel mensen hebben met overgewicht. In veel gevallen was het nieuws voorzien van een foto van iemand met obesitas waar simpelweg het hoofd afgeknipt was. Al met al stonden dikke mensen 23 keer zo vaak hoofdloos op een foto als dunne. De ‘fotomodellen’ waren daarnaast vaak naakt, zodat al hun vet extra goed in beeld kwam, of hadden heel strakke, goedkoop ogende kleren aan. Ook stonden ze veel vaker dan dunne mensen etend of lui rondhangend op de foto. Bovendien zijn de mensen op de fotoʼs bij overgewichtnieuws vaak extreem zwaarlijvig, en daarmee helemaal niet representatief voor de gemiddelde persoon met overgewicht; dat zijn in meerderheid mensen met een klein buikje of een paar pondjes te veel op de heupen.

Ik neem u even mee op een korte rondleiding door het Nederlands medialandschap. (Klik hier voor een overzicht)

Uit onderzoek van het Yale Rudd Center blijkt dat zulke foto’s stigmatisering in de hand werken. Mensen die een nieuwsbericht lazen met zoʼn hoofdloze foto erbij dachten duidelijk negatiever over zwaarlijvigen dan mensen die hetzelfde bericht lazen met bijvoorbeeld een foto van een obees persoon met het hoofd intact.. Iemand die letterlijk gezichtsloos in beeld wordt gebracht, wordt gereduceerd tot object.

=

Maar ik ben geen object. Ik ben geen gezondheidsepidemie. Ik ben geen ruggengraatloos persoon. En ik ben ook niet het nummer 39.0. Ik ben gewoon een mens, vrouw, moeder, hardwerkend journalist, een hobbit ;). Iemand die genetisch gezien het kortste strootje heeft getrokken en nu haar best doet zo gezond mogelijk door het leven te gaan.

Ik denk dat we als samenleving goed moeten nadenken over hoe we over dikke mensen praten. Op psychosociaal vlak zijn er een paar harde noten te kraken. Daarom wil ik deze lezing afsluiten met een paar ongemakkelijke vragen.

– Als gewicht voor een groter deel genetisch bepaald is dan homoseksualiteit, is het dan wel redelijk om aan te nemen dan dikke mensen dun kunnen worden als ze zich maar genoeg inspannen?

– Past de stigmatisering van dikke mensen binnen de gezondheidszorg wel bij de Eed van Hippocrates: geen kwaad doen?

– Zou, gezien de psychosociale gevolgen van stigmatisering, het tegengaan van ‘vet-isme’ niet evenveel aandacht moeten krijgen als het tegengaan van overgewicht?

– Zouden we de diversiteit van lichamen niet moeten vieren, en pas daarna moeten kijken hoe we iedereen zo gezond mogelijk kunnen maken?

– Welke boodschap geven we momenteel mee aan dikke kinderen? We willen graag dat kinderen leren dat ze de moeite waard zijn, gewoon zoals ze zijn, maar de boodschap aan dikke kinderen is: je bent goed als je bent, precies zoals je bent, maar dan dunner.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.