dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Modern feminisme is laf en apologetisch’. Dat stond er boven het opiniestuk dat Sophie Merle – sociaal wetenschapper en beeldend kunstenaar, zo leert het tekstje naar de pasfoto – dat vandaag in de Volkskrant stond. ‘Van een militante gelijkheidsideologie is het feminisme verworden tot een inhoudsloze modekreet’, las ik in de lead. Ernaast een foto van drie vrouwen met een hoofddoek, en daaronder de woorden ‘Gelovig of bang?’. Dat klinkt allemaal reuze prikkelend, maar wat Merle precies gaat betogen kan ik er niet uit opmaken. Hoog tijd om haar artikel goed te lezen, dus. Leest u mee?

Merle opent:

Eén van de meest vermoeiende vragen die je als vrouw gesteld kan worden is of je een feministe bent.

Door hier de tweede persoon enkelvrouw te gebruiken doet ze alsof dit een ‘truth universally acknowledged’ is, maar dit lijkt me een persoonlijke kwestie.

Het is eigenlijk bijna onmogelijk om daar antwoord op te geven, aangezien het tegenwoordig volkomen onduidelijk is wat er met ‘feminisme’ bedoeld wordt.

Het feminisme is nooit een eenduidig iets geweest, om de simpele reden dat vrouwen allemaal verschillend zijn (verrassond!). Dat betekent echter niet dat ‘feminisme’ een onduidelijk begrip is. Zelfs de bepaald niet obscure Engelstalige Wikipedia-pagina over feminisme definieert het vrij helder: ‘Feminism is a collection of movements and ideologies aimed at defining, establishing, and defending equal political, economic, cultural, and social rights for women. This includes seeking to establish equal opportunities for women in education and employment. A feminist advocates or supports the rights and equality of women.’ De meeste moderne feministen die ik ken vatten dit als volgt samen: ‘Feminism is the radical notion that women are people’. Dit alles is geen rocket science.

Aan alles kan wel een feministische draai worden gegeven.

No shit, Sherlock!

En dat gebeurt dan ook. Fulltime werken is feminisme, maar de keuzevrijheid om parttime te werken ook. Kiezen voor het dragen van een hoofddoek is feminisme. Alles net zoals mannen willen doen is feminisme. Alles anders dan mannen willen doen is feminisme. Vrouwelijke premier willen worden is feminisme. In je blootje in een videoclip provocatief op een sloopbal rondslingeren is feminisme.

Hier spant Merle het paard achter de wagen. Geen van de voorbeelden die ze geeft zijn feminisme. Het feminisme schrijft immers niet voor wat een vrouw met haar leven moet doen, het gaat erom dat ze kan doen wat zij zelf verkiest in een maatschappij waar er gelijke kansen en rechten zijn voor alle seksen.

Kortom, het feminisme is van militante gelijksideologie ontaard tot een vage, inhoudsloze modekreet die te pas en onpas gebruikt wordt en vooral niks meer durft uit te sluiten.

Hier moest ik om lachen. Eerst negeert Merle vrij opzichtig dat feminisme best helder gedefinieerd is (of ze kan niet googelen, dat kan ook). Vervolgens gaat ze zelf een definitie invullen met uiteenlopende en tegenstrijdige zaken die geen feminisme zijn, maar individuele levenskeuzes. Dat zij hierna het feministisch spoor een beetje bijster is, snap ik best. Wat kritisch zelfonderzoek was misschien op zijn plaats geweest, zo van: ‘Hé, misschien moet ik eens wat gaan lezen over wat feminisme precies is.’ Helaas blijft dit uit. In plaats daarvan maakt ze het zojuist door haarzelf veroorzaakte onbegrip tot een algemeen geldige regel, en concludeert ze dat feminisme een ‘vage, inhoudsloze modekreet’ is.

Het feminisme van de 21ste eeuw is opportunistisch en relativistisch. Het is een feminisme op wieltjes: je kunt er alle kanten mee op.

Dit is een raadselachtig stukje alineagebeuren. Dat feminisme opportunistisch en relativistisch is, klinkt stevig – en doet het vast goed onder de usual feminismehaters – maar Merle vertelt niet waarom dat dan zo is. Voorbeelden ontbreken. Ik heb ook geen idee wat die arme wieltjes er mee te maken hebben.

Dat het westers feminisme failliet is…

Dit volgt volgens Merle blijkbaar logischerwijs uit het voorgaande. Maar aangezien het voorgaande vooral over haar eigen onbegrip ging, lijkt deze stelling me voorbarig.

Dat het westers feminisme failliet is, blijkt niet alleen uit de dalende oplagecijfers van Opzij. Het blijkt ook uit een interview met de nieuwe hoofdredactrice van het feministisch maandblad in de Volkskrant van 15 augustus.

Het maandblad Opzij heeft een oplage van 35.000 stuks. Er wonen meer dan 400 miljoen vrouwen in de westerse wereld*. Dat maakt het een beetje gek om het al dan niet failliet zijn van het westers feminisme op te hangen aan de Opzij. De ‘hoofdredactrice’ Irene de Bel heette trouwens in het Volkskrant-stuk nog gewoon ‘hoofdredacteur’.
*) even voor de vuist weg, ik telde de populatie van de EU, de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland bij elkaar op en deelde die door twee.

Toegegeven, de vraagstelling [van dat interview met Irene de Bel, neem ik aan – AtB] was nogal zwart-wit, maar zelfs de meest karikaturale stellingen zouden toch niet moeten leiden tot een situatie waarin het dragen van de hoofddoek in West-Europa als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd, terwijl roze meisjes-Lego als voorbeeld van onderdrukking (want rolbevestigend) wordt beschouwd.

Ho, huh, wat? Oké, deze zin doen we even stukje voor stukje. Laten we beginnen bij ‘het dragen van de hoofdddoek in West-Europa [die] als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd’. Aangezien Merle net over het Volkskrant-interview met Irene de Bel sprak, neem ik aan dat ze hier reageert op deze passage:

Vraag van de Volkskrant (Evelien van Veen deed het interview): ‘De hoofddoek: symbool van onderdrukking of van individuele vrijheid?’
Antwoord van Irene de Bel: ‘Hier in Nederland: van individuele vrijheid. In Afghanistan is het wat anders, maar hier moeten jonge moslima’s zelf de keus kunnen maken. Het is net als mijn korte rokjes in mijn Cobouw-tijd: met de vooroordelen eromheen kun je je voordeel doen.’

Merle vat dit op alsof Irene de Bel hier het hoofddoekje verdedigt als symbool van westerse vrijheid. Maar dat is niet wat hier staat. De Bel zegt dat ze vindt dat hier jonge moslima’s ‘zelf de keus moeten kunnen maken’. Dat is een mening of wens over de keuzevrijheid van deze vrouwen, geen verdediging van een bepaald soort kledingstuk. Terug naar onze raadselachtige zin.

…waarin het dragen van de hoofddoek in West-Europa als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd, terwijl roze meisjes-Lego als voorbeeld van onderdrukking (want rolbevestigend) wordt beschouwd.

Dit gaat over deze uitspraak van De Bel:

‘[De emancipatie is] bijna voltooid. Na duizenden jaren ongelijkheid hebben we op papier gelijke rechten. Als de mannen nu nog een dag minder gaan werken, zijn we zo goed als klaar. Wat me wel zorgen baart, is het alledaags seksisme. Al dat rolbevestigende speelgoed, roze voor de meisjes, blauw voor de jongens – wat dat betreft gaan we erop achteruit. Vroeger was de lego toch veel meer uniseks?’

Niet een uitspraak waar ik zelf happy mee was, vooral omdat De Bel het klaar-zijn van het feminisme hier volkomen beredeneerd vanuit het perspectief van de witte, heteroseksuele, cis middenklasse vrouw. Daarmee ontkent ze een groot deel van de huidige feministische bewegingen, die zich onder andere inspannen op het kruispunt tussen seksisme en racisme, transfobie en homofobie, die strijden tegen seksueel en huiselijk geweld, tegen huwelijksdwang, tegen geïnstitutionaliseerde vrouwenverminking, of voor meer vrijheid op het gebied van uiterlijk, seks en gender. Dat gezegd hebbende, zegt De Bel hier niet dat roze meisjes-Lego een voorbeeld is van onderdrukking. Ze plaatst dit nadrukkelijk in de categorie ‘alledaags seksisme’, en gebruikt Lego om te benoemen dat we op dit gebied achteruit emanciperen. Wat gewoon een feitelijk juiste uitspraak is.

Er schuilt toch wel wat meer culturele dwang en seksisme in de traditie waaruit de hoofddoek voortkomt dan in een geëmancipeerde vrijemarkteconomie die ouders en kinderen heel veel keuzemogelijkheden biedt op het gebied van speelgoed.

Drie dingen. Ten eerste was het feminisme nooit een wedstrijd. Het is vrij zinloos om een ranglijst aan te leggen over welke vorm van seksisme of culturele dwang erger is. Al was het maar omdat dit zeer persoonlijk is. Willekeurig voorbeeld: een cis meisje uit een streng gelovig islamitisch gezin zal last hebben van andere vormen van dwang en seksisme dan een trans meisje uit een atheïstisch gezin. Wie het zwaarder heeft, is een volstrekt zinloze vraag. Bovendien suggereert zo’n hiërarchie dat de ene vorm van dwang of seksisme wel opgelost moet worden, en de andere de moeite niet waard is. Alsof artsen alleen nog kanker zouden moeten genezen, maar hun neus dienen op te halen voor versleten kniegewrichten.
Ten tweede: die vrijemarkteconomie voorstellen als een geëmancipeerde bedoening waarin heel veel keuzemogelijkheden zijn, is een wel heel, ehm, interessante voorstelling van de werkelijkheid (bezoek mijn seksismemuseum om te zien hoe het wel zit).
Ten derde: waar komt die tegenstelling tussen hoofddoek en vrijemarkteconomie vandaan? Sinds wanneer zijn Nederlandse moslimvrouwen geen onderdeel van die vrijemarkteconomie? Of, nu we het er toch over hebben, van het westers feminisme?

Traditionele rolpatronen bestaan ook in de westerse cultuur, maar in tegenstelling tot de meeste niet-westerse culturen, bestaat er in het Westen, meer dan waar dan ook, de vrijheid en de ruimte om je niks van die rolpatronen aan te trekken zonder daar zeer nadelige gevolgen van te ondervinden.

Zeg dat maar tegen mensen die niet aan die rolpatronen en gendernormen voldoen. Zoals het trans meisje Rachel Pepe, die niet naar het Amerikaanse school mag, tenzij ze zich weer als jongen gaat kleden. Of tegen de jongen die niet naar school mocht met zijn My Little Pony-rugzak Of tegen de mannen en vrouwen die slachtoffer werden van het toegenomen anti-homogeweld in Amsterdam*. Of tegen de homoseksuele, lesbische, biseksuele of transgender tieners die op Nederlandse scholen worden gepest, niet zichzelf kunnen zijn, vaker depressief zijn en vaker een zelfmoordpoging doen.
*) De meerderheid (61,8%) van de plegers heeft alleen de Nederlandse identiteit, blijkt uit dit rapport. Een minderheid heeft (ook of alleen) een Surinaams, Turks, Marokkaans, Duits of Roemeens paspoort.

Dat maakt de verdediging van de hoofddoek en de aanval op roze Lego des te absurder: er wordt dwang geconstateerd waar die niet bestaat, en daar waar het risico op vrouwenonderdrukking het grootst is, is er vooral sprake van ‘keuzevrijheid’.

Een verdediging die niet plaatsvond, een aanval die in feite een voorbeeld is van een objectief waarneembaar fenomeen, een hiërarchie in onderdrukking die eigenlijk zinloos is – moving on….

De aanname dat de keuze voor een hoofddoek in de westerse wereld altijd plaats vindt in een situatie van volkome[n] vrijheid is buitengewoon slordig en gemakzuchtig.

Merle betoogt hier, en in de alinea’s hierna, dat het helemaal niet gezegd is dat moslimvrouwen wel allemaal in alle vrijheid voor of tegen een hoofddoek kunnen beslissen. Daar heeft ze natuurlijk helemaal gelijk in. Het is alleen een gek onderdeel van haar betoog tegen het moderne feminisme, want ik ken geen feminist die dit ontkent. Elke feminist die ik ooit heb ontmoet keurt hoofddoekjesdwang af – inclusief Opzij-hoofdredacteur Irene de Bel, die immers stelde dat jonge moslima’s ‘zelf de keus moeten kunnen maken’.

(…) Maar laten we ons niet voor de gek houden en wegkijken wanneer er naast vrijheid, zeker ook sprake is van onderwerping.

Merle geeft hier geen voorbeeld van wegkijkerij. Ook in de voorgaande alinea’s, waarin ze uitweidde over welke vormen van hoofdoekdwang zij zich allemaal kon voorstellen, deed ze dat niet. Als die ‘westerse feministen’ op zo’n grote schaal zouden wegkijken wanneer vrouwen ergens toe gedwongen worden, dan zou het toch een koud kunstje moeten zijn om daar een citaatje of twee van op te duikelen. In plaats daarvan gaan we tijdreizen met Merle:

Het meest extreme voorbeeld van het selectief-radicaal, apologetische wegkijkfeminisme is Germain Greer, boegbeeld van de tweede feministische golf (…)

Juist, ja: de tweede feministische golf. Niets ten nadele van de tweede feministische golf – die heeft ons veel goeds gebracht en ik heb veel liefde en respect voor de feministen van deze generatie – maar we zijn ondertussen bezig met de vierde golf. Bovendien ging Merle toch het moderne westerse feminisme failliet verklaren, en niet het feminisme van dertig jaar geleden?

Dezelfde vrouw [Germaine Greer dus] die haar magnum opus begon met ‘vrouwen beseffen niet hoezeer mannen ze verachten’, zegt dertig jaar later in het vervolg op dat boek doodleuk dat het willen verbieden van vrouwenbesnijdenis een westerse poging is tot het uitroeien van een culturele identiteit.’

Ja, wat Greer daar zegt is absurd. En, net als het idee dat hoofddoekjesdwang prima is, is dit helemaal geen populaire houding binnen het hedendaagse feminisme, laat staan dat het mainstream is. Je moet een beweging niet beoordelen op zijn extremisten.

‘Als er een heel hoge prijs – zoals uitstoting, vernedering, laster en soms zelfs mishandeling – voor een bepaalde keuze betaald moet worden, zullen maar weinig vrouwen de moed hebben om die keuze te maken. Voor zeuren over speelgoed wordt per slot van rekening ook een veel lagere prijs betaald dan voor het bekritiseren van een religie die nog wel eens neigt naar fanatisme.’

De suggestie hier lijkt te zijn dat moderne, westerse feministen liever over speelgoed praten dan aan islamkritiek doen omdat ze laf zijn. Dit raakt aan het hardnekkige cliché dat je alleen een goede feminist kunt zijn als je voortdurend de islam bekritiseert (dat vind ik nou vermoeiend ;-)). Bovendien kan ik uit ervaring melden dat praten over speelgoedseksisme je komt te staan op een flinke porte laster, vernedering, alsmede immer gezellige doods- en verkrachtingsbedreigingen. Ik zou het leveren van kritiek op de gendernormen in de westerse cultuur dus niet zo snel de makkelijkste weg noemen ;-).

En ook andere moderne, westerse feministen kiezen niet bepaald de eenvoudigste weg met de laagste prijs. Ik denk aan de Nederlandse feministen van kleur die het lef hebben om kritiek te leveren op onderdrukkende elementen uit de islam of de cultuur van het land van hun ouders of grootouders, en dan ook nog energie hebben om het racisme binnen de Nederlandse samenleving (witte feministen incluis) aan de kaak te stellen (veel, veel kudos!). Of de LGBT-feministen die zich in een klimaat van onbegrip en afwijzing hard maken voor inclusiviteit en gendervrijheid (steun! liefde!). Of de sex positive feministen die opkomen voor een wereld waarin seks weer vooral gaat over vrijheid in plaats van over morele paniek (hou van jullie!). Of de feministen in de sekswerkbusiness die opkomen voor hun rechten, omdat hun werk ook gewoon werk is (zet hem op!). Of de onvermoeibare vrouwenrechtenstrijders die onderdrukking en verminking van en geweld tegen vrouwen steeds weer op de agenda zetten (applaus! <3!). Wat deze feministen gemeen hebben is dat ze volop deelnemen aan de moeilijke strijd voor die gelijke rechten en kansen voor vrouwen waar we het eerder over hadden.

Zo niet Merle. Zij kiest ervoor om vanaf de zijlijn kritiek te leveren op een fenomeen dat ze niet echt begrijpt, met argumenten die niet echt ergens op slaan en voorbeelden die niet echt iets zeggen over het hedendaagse feminisme. Dat is veel minder moeilijk, want eigenlijk heb je dan niks gezegd. Je bent nergens voor gaan staan, je hebt niet het risico genomen dat hoort bij het formuleren van een echt standpunt. Je hebt eigenlijk alleen gezegd: jullie zijn stom. Over vaag en inhoudsloos gesproken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ebola geen bedreiging voor toeristen’, kopte de Telegraaf begin deze week. De immer charmante krant van wakker Nederland weet wat er echt belangrijk is wanneer er honderden Liberianen, Guineeërs en Sierra Leoners sterven aan een gruwelijke ziekte.

Deze intense bezorgdheid voor het lot van West-Afrikaanse burgers zag je de afgelopen dagen in meer westerse media. Zo bracht CNN op haar website zeer prominent het nieuws dat twee Amerikaanse hulpverleners besmet waren geraakt met het virus. Verdere aandacht volgde toen bleek dat er een ebolapatiënt had rondgelopen op de internationale luchthaven van Lagos, Nigeria. Diverse verslaggevers kwamen met behulpzame kaartjes waarop te zien was welke landen een rechtstreekse vliegverbinding hebben met deze miljoenenstad. ‘Slechts één vlucht verwijderd’, zette zakenwebsite Quartz er onheilspellend bij.

Ook de Britse kranten waren hartverwarmend betrokken bij de getroffenen. ‘Ebola is afschuwelijk – en het laat zien hoe onvoorbereid we zijn op epidemieën’, luidde een kop in de Telegraph. Die ‘we’, dat zijn Europeanen, blijkens de eerste alinea. Gisteren leefde de Telegraph zelfs zo intens mee met de arme zieken, dat ze een liveblog begonnen. Openingszin: ‘Vakbondsleiders waarschuwen dat douanemedewerkers onvoorbereid zijn op de mogelijkheid dat het ebolavirus naar Groot-Brittannië komt…’.

Voor een deel is dit natuurlijk huis-, tuin- en keukenbangmakerij. Mede met dank aan Hollywood zijn we gewend geraakt aan een irrationale angst voor ebola en aanverwante bloederige akeligheden. De nuchtere vaststelling dat er netto veel meer mensen het loodje leggen door malaria weegt niet op tegen dat ene chocoladeletterbesef: er zou OP DIT MOMENT een KILLERVIRUS in het vliegtuig naar EUROPA kunnen zitten. Een besef dat, indien vakkundig aangewakkerd, wonderen kan doen voor de krantenverkoop.

Maar dat is niet de enige verklaring. Feit is dat we in Europa een lange geschiedenis hebben van niet warm of koud worden van overleden Afrikanen. Eén van de cynischer journalistieke vuistregels luidt niet voor niets dat nieuwswaarde gelijk is aan het aantal doden gedeeld door de afstand. Het lot van Sierra Leoners is daarmee verminderd interessant. De uitermate minimale kans dat we hier uit onze oogbollen gaan bloeden, echter, vereist blijkbaar onmiddellijke aandacht.

Dit geldt niet alleen voor journalisten. Terwijl ebola om zich heen greep vroeg ik me af waarom er eigenlijk geen vaccin is. De reden bleek dat eigenlijk niemand er geld aan wil uitgeven. Er is voor commerciële farmaceuten geen winst te behalen, en de potjes voor tropisch virusleed richten zich veelal op grotere moordenaars als hiv en wederom malaria. Maar ook hier speelt afstand een rol; geld was vast geen issue geweest als ebola niet op het West-Afrikaanse platteland zou huishouden, maar in, zeg, Iowa. Nu moeten ebolavaccinmakers het doen met geld van met name het Pentagon. En ook daar geven ze het niet uit omdat ze zo ontzettend begaan zijn met het lot van de Liberianen & co, maar omdat ze vrezen dat een of andere grapjurk van ebola een biologisch wapen zal maken waar westerlingen aan doodgaan.

Het zal wel heel menselijk zijn, om vooral voor de eigen huid te vrezen. Maar het is ook best onkies, dat het sterven van die arme mensen in Liberia, Guinee en Sierra Leone grotendeels uit zicht blijft, tenzij we doen alsof hun dood over ons leven gaat.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind dat die mega korte broekjes terug moeten in de voetballerij. En dan zo’n hoosbui als tegen Spanje. Mooi man…’. Dat twitterde zangeres Babette van Veen vorige week, voordat de halve finales van het WK begonnen. En zij was lang niet de enige die hardop genoot van al het mannelijk schoon op het veld. ‘Voor de meeste vrouwen wordt het pas leuk als de shirtjes worden gewisseld’, stelde de Telegraaf, waarna de krant meldde dat de Chileen Mauricio Pinilla was verkozen tot mooiste speler van het toernooi. De lezers van gaysite.nl wezen ter aanvulling Daley Blind aan als ‘lekkerste Nederlander’. Zelfs het serieuze RTL Nieuws maakte op haar website in alle ernst plek voor de uiterlijke beoordeling van de zeven knapste voetballers, waaronder wederom ons nationale snoepje Daley, en de zeven lelijkste, waaronder de Franse keeper Stéphane Ruffier.

Het is een interessant fenomeen, dit objectificeren van het mannenlichaam. Het doet me denken aan die Coca Cola-reclames, waarvan de eerste midden jaren negentig op televisie kwam. Een groep kantoormevrouwen stoot elkaar aan en loopt snel naar het raam: ‘Het is half twaalf. Coca Cola Light break!’. Daar zien ze hoe een een appetijtelijke bouwvakker zijn uiterst welgevormde bovenlijf – voorzien van precies de juiste hoeveelheid spieren en borsthaar – ontbloot en een blikje cola nuttigt. ‘And I just want to make love to you’, zingt Etta James zwoel op de achtergrond.

Er zat een zekere triomf in die reclame. Het was alsof de kantoordames iets terugpakten dat vrouwen was afgenomen. In de westerse samenleving worden normaal gesproken vooral vrouwen geobjectificeerd. In reclames worden sexy vrouwenlichamen ingezet om vrijwel alles te verkopen, van knäckebröd tot deodorant. Maar deze Coca Cola Light-man, zo leken de vrouwen te willen zeggen, die is er voor óns. En de seksualiteit die daar bezongen wordt, die behoort óns toe. Die omkering van de seksuele macht is op zijn minst verfrissend. Misschien zelfs empowering.

Hetzelfde geldt voor het openlijk bewonderen van sexy voetbaltorso’s in al dan niet natgeregende strakke shirtjes. Tenminste, zolang de mannen het lustobject zijn. Over Veronica’s WK Lingerie, waarin schaarsgeklede vrouwen penalty’s probeerden te nemen, hoorde ik vooral veel mensen verzuchten dat het zo’n seksistisch cliché was.

Dat levert wel een wat vreemde situatie op. Gedrag dat traditioneel gezien vooral door mannen werd vertoond is voor hen niet langer toegestaan – want seksistisch en dus onwenselijk –, terwijl het voor vrouwen juist bevrijdend is om precies dát te doen wat we van mannen niet langer pikken.

En dat geldt ook buiten de wondere wereld der objectificering. Het feministisch maandblad Opzij ageert bijvoorbeeld in alle toonaarden tegen de uitsluiting van vrouwen, maar in 2008 stelde de redactie toch dat mannen niet mochten solliciteren voor de vrijgekomen functie van hoofdredacteur. Een ingreep die ik op zich wel kan begrijpen. Om een parallel te trekken met de Coca Cola Light-break: juist door seksistisch te zijn kon de redactie iets beschermen dat in het verleden was afgenomen. In dit geval: de vrouwelijke stem in het maatschappelijk debat.

Toch wringt er iets. Zo past deze aanpak maar moeizaam met het gekoesterde ideaal van gelijke behandeling. En hoe meer de emancipatie voortschrijdt, hoe meer het begint te schuren wanneer vrouwen seksisme en objectificering gebruiken om zichzelf te bevrijden.

Dat schuren wordt heel treffend gedemonstreerd door twee Amerikaanse tieners, slam poets David Faganya and Gabe Barralaga. Ze droegen tijdens een wedstrijd een gedicht voor over hun lichaam, en hun fitnesspogingen om hun torso meer te laten lijken op dat van Matthew McConaughey. ‘I’m trying to get this beach body’, zeiden ze. Tevergeefs, want de één was niet gespierd genoeg, en de ander was te dik: ‘Het strand is geen plek voor een walvis als ik.’ Ze sloten af met de woorden: ‘Maar we zijn moe, en uitgeput, van proberen iets te worden wat we niet zijn.’

Wat me trof aan hun voordracht was hoe herkenbaar het was. Het gevoel alleen te kunnen slagen als je uiterlijk aan torenhoge eisen voldoet, de gegarandeerde ontevredenheid met je lichaam die het gevolg is – het zijn dingen waar meisjes en vrouwen al decennia onder gebukt gaan en waar feministen zich al bijna even lang terecht tegen verzetten. Dat jongens nu hetzelfde ervaren is geen vooruitgang, het is triest. Emancipatie ging nooit over een gelijk recht op objectificering. En het laatste wat jongens nodig hebben zijn mensen die bevestigen hoe belangrijk zo’n perfect mannenlichaam is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In alle takken van de IT zijn vrouwen ontzettend in de minderheid. Hoe kan dat? Willen ze niet, kunnen ze niet, of is er sprake van een ‘printplaten plafond’? En waarom is het belangrijk dat er juist wel meer vrouwen gaan programmeren?

“De opgaven zijn echte hersenkrakers. Je moet steeds andere technieken toepassen. Mijn vaardigheden blijven groeien.” Enthousiast vertelt de 35-jarige cyber security-expert Melanie Rieback in dagblad NRC Next over de hack-wedstrijden waar ze aan meedoet. Afgelopen mei nam ze voor het eerst deel aan een capture-the-flag-competitie tijdens de Hack in the Box-conferentie in Amsterdam. Dat was niet alleen een persoonlijke primeur; het was ook de eerste keer dat er op deze conferentie vrouwenteams meestreden om de prijzen.

Daar had de organisatie zich dan ook flink voor ingespannen. Zo werden alle keynote-toespraken op de conferentie door vrouwen gehouden. En dat terwijl je in de cyber security de dames met een lichtje moet zoeken: in Europa ligt het aandeel vrouwen in de branche rond de zeven procent. En dan zijn marketingmensen meegerekend.

Ook in andere IT-sectoren zijn vrouwen schaars. Van de 1000 Europese vrouwen met een bachelordiploma in de ICT op zak gaan er maar 29 in de sector werken, zo blijkt uit een EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’, uitgebracht onder leiding van Neelie Kroes. Bij mannen is dat 95 van de 1000. Zij worden bovendien vaker ingezet als professional of manager, terwijl vrouwen veel vaker dan mannen een ondersteunde functie hebben. Volgens VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, is in Nederland slechts 10 procent van het ICT-personeel vrouw. Bij Google gaat het om 17 procent van de tech-werknemers. En in de open source gemeenschap hebben vrouwen een aandeel van 11 procent, bleek uit een onderzoek uit 2013.

De grote vraag is natuurlijk: waarom zo weinig? Verklaringen vallen uiteen in ruwweg drie categorieën: de vrouwen kunnen niet, ze willen niet, of ze worden zo hard tegengewerkt dat ze maar niet door het printplaten plafond weten heen te breken.

 

Geen computerbrein?

Laten we met het ‘kunnen’ beginnen. Zowel op het MBO, de havo als het vwo kiezen jongens twee tot vier keer vaker voor een profiel of studierichting met techniek erin, blijkt uit VHTO-cijfers. Dit verschil zie je terug in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij de informatica-opleidingen. In 2012-2013 was zowel op het HBO als op de universiteit slechts zo’n 16 procent van de studenten daar vrouw. Er zijn dus waarschijnlijk überhaupt minder vrouwen dan mannen die hebben leren programmeren.

Volgens velen komt dit door een sekseverschil in de hersenen. Jongens en mannen zijn volgens deze mensen van nature meer geschikt voor zaken die van doen hebben techniek en computers. Dat denkt ook de Britse psychologiehoogleraar Simon Baron-Cohen. Hij meent dat mannen zogenoemde ‘systeemdenkers’ zijn – dol op ontdekken hoe dingen werken –, terwijl meisjes en vrouwen juist uitblinken in sociaal gedrag en empathie. Beide zaken zijn volgens de psycholoog aangeboren. In de baarmoeder staan de hersentjes van jongens namelijk bloot aan veel meer testosteron dan de meisjes. Een hoge dosis van dit geslachtshormoon maakt van de ongeboren jongetjes kleine nerds-in-de-dop, een lage dosis richt de meisjesbovenkamer in op zorgen en samenzijn.

Lang leek het erop dat de zienswijze van Baron-Cohen en co klopte. Zo bleek uit grote studies dat mannen inderdaad beter waren in allerlei vaardigheden die je ook nodig hebt wanneer je een computer programmeert, zoals inzicht in wiskunde en logica. Maar de afgelopen jaren is er iets merkwaardigs aan de hand: deze sekseverschillen worden steeds kleiner. Waren mannen in de jaren tachtig en negentig nog gemiddeld beter in wiskunde dan vrouwen, anno 2014 blijkt uit verschillende studies dat beide groepen even goed scoren. Onder jongeren van Aziatische of Afrikaanse afkomst doen de meisjes het zelfs, ook onder de absolute wiskundetoppers, iets beters.

Cultuur blijkt bovendien een sterkere invloed te hebben op de vaardigheden van mannen en vrouwen dan natuur: vooral in landen waar de vrouwenemancipatie er fruitig voorstaat, doen de meiden het qua wiskundetalent even goed of beter dan de jongens. Ook in Nederland zijn er sterke aanwijzingen dat de seksekloof in studiekeuze langzaam maar zeker kleiner wordt: steeds meer slimme meiden kiezen techniek.

Het is een ontwikkeling die past bij nieuwere inzichten uit de hersenwetenschap. Zo stelt neuropsycholoog Cordelia Fine: “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.”

 

“Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden”

Deze wetenschappelijke inzichten worden gesteund door ervaringen in de praktijk. Er zijn steeds meer initiatieven die meisjes succesvol aan het programmeren doen slaan. Neem ThoughtSTEM, een organisatie uit San Diego onder leiding van Stephen Foster, die naschoolse programma’s organiseert waar kinderen kunnen leren coden. Doordat ze hun lessen heel direct linken aan het bij beide seksen populaire Minecraft, trekken ze veel meisjes aan. “Ik zou zeggen dat de meisjes het juist beter doen dan de jongens, tenminste in mijn klas”, zegt Foster.

Ook andere diversiteitsminnende projecten, zoals de Ada Initiative, Girls Who Code en Black Girls Code, laten zien dat er bij meiden en vrouwen niet alleen deskundigheid maar ook veel enthousiasme is voor het vak. In de New York Times staat beschreven hoe een meisje dat nooit zelfs maar gehoord had van computer science na een eerste kennismaking tegen haar ouders zei: “Dit vind ik echt heel leuk. Is dit iets wat je kunt doen voor de kost?”

Maar wacht even. Als vrouwen dus wel kúnnen coden, hacken en systemen ontwerpen, en ze het ook best wíllen, waarom zijn ze in de IT dan zo schaars?

Een belangrijke aanwijzing staat in het EU-rapport van Neelie Kroes. Van de vrouwen die enthousiast aan een loopbaan als programmeur of informaticus beginnen, houdt een aanzienlijk deel er na een paar jaar weer mee op. Om precies te zijn: van de 30-jarige vrouwen met een bachelorsdiploma in de ICT werkt ongeveer 20 procent in de sector, maar tegen de tijd dat ze 45 zijn is dat nog maar 9 procent. Het kan natuurlijk zijn dat deze dames massaal van gedachten veranderden over hun carrière, maar meestal wijst zulke hoge uitval op iets anders: seksisme op de werkvloer.

Hoe dat er in de praktijk uit ziet, blijkt uit een open brief die negen vrouwelijke programmeurs afgelopen mei plaatsten op het technologieblog modelviewculture.com. Ze vertellen, nog steeds enigszins geschokt, over hun ervaringen. “We hadden dit niet verwacht”, schrijven ze. “Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden.”

Wat ‘dit’ is, blijkt uit een opsomming van wat ze allemaal meemaakten. Een bloemlezing: “We zijn lastiggevallen op mailinglist en voor hoer en kut uitgemaakt. We hebben allemaal verhalen over hoe we werden betast op publieke bijeenkomsten. We maakten mee dat mannen een zakelijke afspraak probeerden te veranderen in een date. We krijgen constant de vraag ‘of we wel kunnen coden’ wanneer we praten over technische onderwerpen of daar presentaties over geven. En soms krijgen we boze mailtjes die dreigend zeggen dat we het vak beter kunnen verlaten, want ‘er zijn niet meer cunts nodig die het verpesten’.”

 

Meer vrouwen, meer geld

En dat terwijl er een aantal uitstekende redenen zijn om de IT-sector wat vrouwvriendelijker te maken. Om maar eens een zakelijk dwarsstraatje te noemen: vrouwen nemen 85 procent van alle aankoopbeslissingen, schrijft technologiejournalist Derek Khanna in the Atlantic. Ze downloaden ook meer films en muziek dan mannen, zijn in de meerderheid op alle sociale netwerken behalve LinkedIn en op sommige platforms zijn ze de fanatiekste gamers. Vrouwen stonden vooraan toen er ge-sms’t ging worden, bij e-health-toepassingen, toen de e-readers op de markt kwamen, en ga zo maar door.

Daarmee wil Khanna niet zeggen dat elke vrouw in de IT zich nou op de edele kunst der damesmarketing moet gaan richten. Maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een bedrijf met een flink leger vrouwelijke programmeurs een voordeel heeft dat een bedrijf dat vrijwel alleen uit mannen bestaat moet missen. En dat blijkt trouwens ook gewoon uit de cijfers: ook in de IT maken bedrijven die meer diversiteit kennen gemiddeld meer winst dan bedrijven die voor het overgrote deel worden gerund door blanke mannen.

En nu we het toch over geld hebben: het EU-rapport van Kroes en co voorspelt dat het Europees Bruto Binnenlands Product jaarlijks met 9 miljard euro kunnen stijgen als de vrouwen net zo vast op hun plek blijven in hun ICT-baan als de mannen. Tel daarbij op dat er in 2015 naar verwachting 900.000 onvervulde Europese ICT-banen zijn, en er zijn meer dan genoeg redenen om op te houden met het verkwisten van al dat vrouwelijke talent en enthousiasme voor het vak.

Cyber security-expert Rieback wil daarom graag meer rolmodellen voor meisjes die willen programmeren. Met haar team dameshackers wil ze iedereen laten zien dat vrouwen hetzelfde kunnen als mannen. En de negen vrouwelijke programmeurs die een open brief schreven, die willen gewoon heel graag hun werk doen. “We zijn gewoon toevallig mensen die van technologie houden en het met heel ons hart omarmen.”

***
Links:

We need more women in tech: the data prove it

How to get girls into coding

EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’

An open letter on feminism in tech

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vrouwen zijn geen slaaf van hun hormonen. Zelfs als ze op hun allervruchtbaarst zijn, hebben ze geen andere smaak qua mannen dan wanneer de eierstokjes minder jeuken, zo las ik afgelopen zaterdag in deze krant. En dat terwijl evolutiepsychologen al vele jaren voorspellen dat juist in de periode rondom de ovulatie vrouwen een hormonaal aangedreven voorkeur hebben voor een vlugge wip met een dominante, breedbekaakte, symmetrische machoman. Ook al hebben de dames de rest van de maand het liefst een zorgzame vent, hun eitjes laten ze het liefst bevruchten door een man die alle tekenen heeft van een stoer genenpakket.

Althans, dat was dus de theorie waar mee werd afgerekend. De afrekenaar in kwestie was Hidde Boersma, die zich baseerde op een pas verschenen meta-analyse, dus op een publicatie waarin alle deugdelijke studies naar de link tussen cyclus en partnerkeuze samen werden bekeken. Het waren er wel 58, waarmee de onderzoeksgroep van psycholoog Wendy Wood liet zien dat de keuze voor een bepaald type kerel helemaal niet varieert gedurende de maand. ‘Een romantisch verzinsel’, duidde Boersma de evolutiepsychologische theorie.

Het was mooi gezegd, maar bij psychologiehoogleraar Mark van Vugt schoot het in het verkeerde keelgat. ‘Slechte wetenschapsjournalistiek’, twitterde hij meteen. De reden: er is nóg een recente meta-analyse, óók naar de link tussen de vrouwelijke cyclus en partnervoorkeur, en die zat niet in Boersma’s stuk. Extra sappig: die meta-analyse – van Martie Haselton en collega’s – concludeerde juist het tegenovergestelde.

Wat is hier aan de hand? Ik stak mijn licht op, en hoorde dat team Wood en team Haselton ooit samen op het meta-analytische pad waren. Maar ze kregen ruzie over welke studies goed genoeg waren om mee te mogen doen. Wood wilde een handjevol buiten de analyse laten omdat ze de vruchtbare periode te ruim definieerden. Sommige rekenden met wel twaalf vruchtbare dagen per cyclus, terwijl vrouwen in werkelijkheid maar op zes dagen kans hebben op bingo.

Daarnaast schrapte Wood nog een paar studies omdat de bijbehorende publicatie leed aan statistische vaagheid, en de onderzoekers desgevraagd niet over de brug kwam met cijfermatige duidelijkheid. In beide gevallen gaat het om studies die Haselton in haar meta-analyse wel meenam. En in beide gevallen gaat het ook om juist die onderzoeken die een sterk verband lieten zien tussen menstruatiecyclusmoment en mannenkeuze. Dit verklaart voor een belangrijk deel waarom Woods meta-analyse een totaal andere conclusie trekt dan die van Haselton en co.

De vraag is welke keuze beter is. Heeft Wood ons behoed voor een staaltje misleidende slodderstatistiek? Of heeft Haselton juist een aantal waardevolle studies gered van gewisse uitsluiting? Of speelt er nog iets anders?

Misschien wel. Haselton en Wood zijn namelijk van verschillende wetenschapskampen. Haselton verklaart modern gedrag graag vanuit de evolutiebiologie. Zo was ze afgelopen december nog in het nieuws met de ontdekking dat vrouwen meer spijt hebben van een een one night stand dan mannen. Deze afkeer van de eennachtswip zit volgens haar als sinds de oertijd in het damesbrein ingebakken. Immers: seksuele losbandigheid was riskant, want voor je het wist was je zwanger. En dat was niet een investering die je wilde aangaan met het DNA van zomaar elke lul de behanger.

Wendy Wood, daarentegen, ziet cultuur en sociale rollen als belangrijkste verklaring voor gedrag. In een veelgeciteerd onderzoek maakt ze bijvoorbeeld gehakt van één van de hardnekkigste sprookjes uit de evolutiepsychologie: het idee dat vrouwen sinds de prehistorie een aangeboren voorkeur hebben voor een rijpere, welgestelde man die hen kan onderhouden. Wood vergeleek verschillende jager-verzamelaarsvolkeren met elkaar, en ontdekte dat dit alleen geldt in culturen waarin vrouwen zelf nauwelijks bestaansmiddelen hebben. In culturen waarin vrouwen zelf echter de kost bijeen scharrelen, hebben ze liever een zorgzame vent die goed is met de kinderen.

Het ligt in de rede dat deze intellectuele tweespalt invloed heeft gehad op hoe Haselton en Wood naar de studies over menstruatiecyclus en mannenvoorkeur keken, al weten we dat natuurlijk niet zeker. Ironisch genoeg is het normaal gesproken juist vaak zo dat meta-analyses de strijd tussen twee wetenschapskampen beslechten. Hierin staat immers onze beste beschikbare kennis, de samenkomst van alle deugdelijke studies die naar een onderwerp zijn gedaan, de gouden veer in de kont van het academisch bedrijf.

Ik vraag me af: als we niet meer op die gouden veer kunnen terugvallen, wat kunnen we dan nog wéten? Misschien vooral dit: objectief onderzoek is een illusie. En wetenschappers zijn net mensen.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We rollen nog net geen rode loper uit, en er is ook geen champagne. Maar verder is er bijna niets dat we niet willen doen om meer mannen voor de basisschoolklas te krijgen, zo las ik afgelopen woensdag in deze krant. Meer geld, betere carrièreperspectieven, meer status, minder knippen en plakken met olijke kleutertjes – van CNV Onderwijs mag er in de zoektocht naar meer meesters heel veel op de schop.

Want meester zijn moet weer léúk worden. Een mannelijke gymleraar vertelde er nog geruststellend bij dat juffen in de lerarenkamer heus niet altijd over vrouwenonderwerpen praten. Ze hebben het ook weleens over vakantie, bijvoorbeeld. Het zijn net mensen.

De reden voor deze meest recente uitbarsting van meester-enthousiasme is dat nog slechts een erbarmelijke 12 procent van de pabo-bevolking man is. Naar de gevolgen van deze ontwikkeling is nooit onderzoek gedaan, meldde het krantenbericht, maar betrokkenen vinden dit mannentekort een groot probleem, onder andere omdat jongens zo geheel gespeend blijven van geslachtelijk goed passende rolmodellen. (Overigens is dat ‘nooit onderzoek’ niet helemaal juist. In 2004 concludeerde het onderzoeksinstituut ITS op basis van een analyse onder 60.000 leerlingen: ‘Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.’)

Hoe anders gaat het wanneer vrouwen in een bepaalde beroepsgroep goeddeels ontbreken. Neem de ondervertegenwoordiging van dames in de hoge bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Toen het Europees Parlement deze zaak afgelopen november met een quotumvoorstel een zetje in de goede richting gaf, was de kritiek niet van de lucht. Het gebrek aan topvrouwen was vooral een kwestie van ongelukkige vrouwelijke keuzes, heette het, zoals een onwil om een carrièrelang meer dan zestig uur per week te werken. Een volkomen particulier probleem van de individuele vrouw dus, dat ze zelf maar moet oplossen door zich beter te schikken naar de mores van de ratrace. Geen bijna-champagne voor haar. Zeker niet iets om een compleet arbeidssituatie voor op de schop te nemen.

Dit patroon komt vaker voor: hebben mannen of jongens een akkefietje, dan wordt dit al snel verheven tot een Probleem van Nationale Importantie. Te paard! Commissies! Meer geld! Maar zit vrouwen of meisjes iets dwars, dan moeten ze zelf maar hun weg uit het moeras zoeken.

Een voorbeeld. De jongenscrisis – u weet wel, het idee dat onze boys met al hun rouwdouwerigheid niet goed passen in die gefeminiseerde samenleving met overal juffen en taal en stilzitten, waardoor ze onderpresteren op school – staat al jaren heel hoog op de politieke en wetenschappelijke agenda. De boodschap is steeds dat de school, de kinderopvang, de ganse samenleving zich moet herinrichten om beter bij deze jongens te passen. Gescheiden lessen, meer meesters, ander lesmateriaal, meer ruimte voor lichamelijke activiteit in de klas, geen plan is te mal.

Maar nu blijkt er ook een meisjescrisis te zijn: ze hebben te weinig zelfvertrouwen. Volgens het recent verschenen boek ‘The confidence code’ is dit een van dé oorzaken voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere regionen van de arbeidsmarkt. De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly merkt op dat ook dit als privéprobleem wordt gezien: het is een issue dat vrouwen zelf moeten overwinnen. En ook al zijn er wetenschappelijke aanwijzingen dat meiden met veel meer zelfvertrouwen aan hun schoolloopbaan beginnen dan dat ze hem besluiten, ik voorspel dat de cavalerie der onderwijswijsverandering deze keer niet uitrukt.

Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens op etnisch gebied. Hoewel zorgen over voornoemde jongenscrisis oorspronkelijk zwarte, vaderloze jongens in Amerikaanse achterstandswijken betrof, gaat dit debat zowel daar als hier tegenwoordig vrijwel exclusief over witte Vinex-jongens. Wanneer gekleurde jongens het niet goed doen op school, uitvallen, op straat rondhangen of anderszins uit de pas lopen, zegt niemand: ach, ja, boys will be boys. Laten we deze baldadige knullen als maatschappij wat meer de ruimte geven. In tegendeel: ze vallen al gauw in de categorie kut-Marokkaan (dixit Rob Oudkerk) die vernederd moet worden (dixit Hans Spekman).

Zelf ben ik een groot voorstander van meer ruimte voor balddadige rouwdouwers. En van meer meesters voor de klas. Diversiteit, olé! Champagne! Kom maar op met die samenlevingsbrede rode loper! Maar doe dit dan ook voor onzekere meisjes, gestrande op-weg-naar-de-topvrouwen en kut-Marokkaantjes. Gooi van alles op de schop voor iedereen, niet enkel wanneer witte jongens of mannen ondergesneeuwd dreigen te raken. Want dat is het tegenovergestelde van diversiteit: een bevestiging dat een witte man voor veel te veel beleidsmakers nog steeds de meeste waarde heeft.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.