dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Mannen en vrouwen zijn wel gelijkwaardig, maar niet gelijk.’ Als ik een euro kreeg voor elke keer dat iemand dat zei, dan zou ik mijn aanstaande zomervakantie niet doorbrengen in Zandvoort, maar op zo’n hagelwit strand in Thailand – onder een palmboom, billen bloot, melk uit een kokosnoot, dat werk.

Niet zelden zit er achter deze gemeenplaats een vrouwonvriendelijk motief; bijvoorbeeld de suggestie dat dames het beste van hun gelijkwaardigheid kunnen genieten als ze zich achter het aanrecht bevinden. Zo was daar afgelopen november de Turkse president Erdogan die deze woorden uitte, om er meteen bij te zeggen dat vrouwen te ‘delicaat’ zijn om hetzelfde werk te doen als mannen, en dat ze tevens de moederrol dienen te vervullen.

Nou staat Erdogan niet bekend als feministisch fuifnummer, en ook zijn feitenkennis hapert nogal (zo stelde hij dat moslims Amerika ontdekten, terwijl dat toch overduidelijk de indianen waren). Maar ook verstandiger mensen hoor ik vaak zeggen dat de seksen gelijkwaardig edoch ongelijk zijn. Ze vinden dan bijvoorbeeld dat dames meer macht moeten krijgen in het bedrijfsleven en de politiek, zodat zij met hun aangeboren vrouwelijke neiging om naar verbinding te zoeken tegenwicht kunnen bieden aan de mannelijke haantjescultuur.

Zo’n aanname van intrinsieke ongelijkheid (hij hanig, zij verbinderig) vindt vaak zijn wortels in het bekende evolutieverhaal. Volgens dit verhaal hadden man en vrouw al in de prehistorie andere taken – mannen gaven leiding aan de stam en gingen op pad om mammoeten te prikken; vrouwen plukten besjes en pasten op de oerkids – dus evolueerden in Mars en Venus andere breinen en dus andere functies in de samenleving.

Klinkt aardig, maar klopt het ook? Misschien niet; al geruime tijd zagen wetenschappers aan de stoelpoten van dit steentijdelijke gedachtegoed. Britse antropologen publiceerden in mei een studie waaruit bleek dat moderne jager-verzamelaarsvolkeren helemaal niet zo’n traditionele rolverdeling kennen. Hun samenlevingen kenmerken zich juist door de afwezigheid van macho-mannen. Niet een haantje maar de consensus neemt de beslissingen. Dit maakt hun leefgroepen sterker; zo hebben ze onder meer een groter sociaal netwerk dan boerengemeenschappen waarin mannen de baas zijn. De onderzoekers denken daarom dat onze prehistorische voorouders ook verregaande gelijkheid tussen de seksen kenden – sterker nog, ze opperen dat dit een van dé drijvende krachten achter de evolutie van de mens was.

Aan de andere kant: als de oertijd een feministisch walhalla van seksegelijkheid was, waarom zijn vrouwen dan toch vaker achter het aanrecht te vinden dan aan de macht? Het antwoord ligt waarschijnlijk niet in onze genen of oertijd, maar in onze cultuur: onderzoek laat óók zien dat we jongens van kleins af aan anders behandelen en beoordelen dan meisjes. En dat sekse-ongelijkheid niet aangeboren maar aangeleerd is, maakt het beslist niet minder echt. Integendeel: hoe meer mensen in een samenleving geloven dat een bepaald verschil een soort natuurwet is, hoe wezenlijker het wordt. ‘Mannen en vrouwen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk’ – dé self-fulfilling prophecy van onze tijd.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zodra mensen niet in genderhokjes passen, gebeuren er interessante dingen. Neem de uitzending van Jinek, begin deze maand. Voor wie het niet gezien heeft: dat ging ongeveer zo.

Jinek kondigt aan dat journalist en midden-oostendeskundige Monique Samuels zo haar verhaal komt vertellen. ‘De vrouw die wij zagen is niet wie zij is. Ze nam een ingrijpende beslissing en nu gaat ze door het leven als man. En je naam is Monier.’

Dat blijkt al meteen niet helemaal juist. Samuels: ‘Ik ga NIET door het leven als man. Noem mij maar Mo. Ik ben mens. Ik ben een mens die veel vrouwelijke kanten heeft, maar ik voel me ook heel wezenlijk mannelijk.’

Jinek: ‘Maar neig je nu meer naar de mannelijke kant, voel je je daar beter bij?’

Mo: ‘Toen ik zei: “ik heet vanaf nu Mounir”, en dan denkt iedereen: “oh, dan ben je dus man.” Dan snappen we het, dan hebben we je in een ander hokje gepast. En wat mijn hele probleem was, is die constante labeling in hokjes en vakjes. Ik pas in niet in een box, ik pas niet in een kast. Ik wil vrij zijn en ik wil de ruimte hebben om uit te zoeken wie ik ben. En ik weet dat ik me zeer fijn voel in een meer mannelijke verschijning en dat dit dichter ligt bij wat ik van binnen voel. Maar ik zou nooit zeggen: ik ben nu man, dit is het nieuwe label. Wat ik graag wil, is niet van het ene label vallen maar bevrijd raken.’

Je zou denken: daar kunnen we het bij laten. Iemand is uit de genderhokjes gefloept, voelt zich daar prettig bij. Heel goed, fijn ook, niets meer aan doen.

Maar het gesprek gaat door. Samuels vertelt: ‘Ik ben nu pas voor het eerst ruimte aan het geven aan wat ik diep van binnen voel. Het kan zijn dat ik zijn dat ik hier over twee jaar met een baard zit, het kan zijn dat ik hier over twee jaar…’

Dan mengt Robert ten Brink, de andere gast aan tafel, zich in het gesprek. Hij valt Samuels in de rede: ‘Nee hoor, niet doen.’

Samuels: ‘Hoezo niet doen?’

Ten Brink: ‘Nou, dat staat je niet.’

Ik weet niet wat vreemder is: dat dit gesprek ineens gaat over het beoordelen van Samuels uiterlijke schoonheid, of dat zowel Ten Brink als Jinek dat niet vreemd vinden.

Samuels wil er wel iets over zeggen: ‘Mijn grote probleem is dus dat je als vrouw, en als vrouw in de media, constant tot object wordt gemaakt, een mooi object, dat moet voldoen aan allerlei eisen. Wie bent u om voor mij te bepalen waar ik mij fijn bij voel?’

Jinek: ‘Nou, ik denk niet dat Robert dat voor jou wilde bepalen…’

Mo: ‘Hij zegt meteen: nou, niet doen.’

Robert: ‘Ach, nou ja, het is een kwestie van smaak.’

Jinek: ‘Als hij zegt: je hebt een mooi hoofd zonder baard… Dat kan, toch?’

Mo probeert het nog een keer uit te leggen: ‘Ik ging zeggen: het kan zijn dat ik hier over twee jaar maar een baard zit, of met lang haar. En als iemand dan meteen zegt…’

Jinek interrumpeert. ‘Ik weet als geen ander hoe het is als mensen over je uiterlijk praten als je op tv bent. Dat weet ik. Alleen niet elke keer als iemand er wat van zegt, is dat om jou weg te zetten, of moet je dat zo voelen.’

Wat niet het punt was. Echt helemaal niet.

Enfin, zo gaat het nog een tijdje door. Samuels zegt: ‘Ik vind het geen fijne opmerking, want wat ik juist wil zeggen is: geef mij de ruimte om te zoeken naar wie ik ben.’

Jinek: ‘Niemand wilde jou vertellen hoe je erbij moet zitten over twee jaar. Dat moet je me in vertrouwen.’

Behalve dan dat dat precies was wat er gebeurde.

Het ongemak van Robert ten Brink en Eva Jinek is bijna tastbaar. Ze weten niet hoe ze zich een houding moeten geven. Ze durven Mo niet goed uit te laten praten. Een vrouw die een man wordt, die gewoon netjes uit het hokje ‘vrouw’ stapt, naar links en rechts kijkt, en dan na rijp beraad braaf over het zebrapad oversteekt naar het hokje ‘man’, dat kunnen de meeste mensen nog net aan. Maar iemand die op landelijke televisie komt vertellen dat het buiten de hokjes ook goed toeven is en dat er verder nog van alles ongewis is, dat is niet goed voor de collectieve bloeddruk.

Het is een soort ongemak dat soms zelfs leidt tot agressie. Zometeen gaan we al van alles horen over hoe gendernonconforme jongeren vaker gepest worden, dus laat ik hier iets uit eigen ervaring vertellen. Toen ik bij Pauw & Witteman te gast was, had ik nog kort haar. ‘Jongetjeshaar’, had ik aan de kapper gevraagd, en dat kreeg ik ook. Ik droeg een donkerblauw jasje en een wit t-shirt, lekker genderneutraal allemaal. Na de uitzending keek ik op twitter. ‘Gat-ver-damme, ze lijkt wel een 15-jarig jongetje. Gore pot.’ Een paar dagen later, op Amsterdam Centraal, greep iemand me hardhandig bij mijn bovenarm. ‘Jij bent dat mens van op tv. Vertel nou eens eerlijk: ben je een man of een wijf?’ Ik probeerde me los te rukken, maar hij bleef vasthouden en naast me lopen. ‘Durf je niet te zeggen dat je in het echt gewoon een vieze vent bent ofzo?’ Pas toen er twee agenten de hoek om kwamen, liet hij los en ging hij weg.

De waarheid is dat ik zo’n vraag eigenlijk niet beantwoorden kan. Ik heb me altijd van binnen meer man dan vrouw gevoeld, maar hoe sterk dat gevoel is, wisselt met de jaren. Soms heb ik een vrouwelijke periode, zoals nu, en dan laat ik mijn haar groeien. Meestal volgt er dan een mannelijke periode, en dan knip ik het weer af. Ik heb nooit de behoefte gehad aan een mannenlichaam, maar als ik een jurk draag heb ik het gevoel dat ik meedoe aan een verkleedpartij. ‘Girl drag’, noemde de Britse queer schrijver en feminist Laurie Penny het, wat wat mij betreft precies het goede woord is. Genderfluïde, zou je me kunnen noemen, maar liever noem ik het niets, want veel mensen vinden het al te moeilijk om te verteren dat sommige mannen niet van Mars komen en sommige vrouwen niet van Venus, zonder dat je ze gaat uitleggen dat je persoonlijk graag wat tussen die twee planeten heen en weer mag reizen.

Misschien is het wel omdat wetenschappers hebben ontdekt dat gender, samen met ras, het allereerste is dat je opvalt aan iemand die je voor het eerst ziet. Het waren onderzoekers van Harvard University die dit twee jaar geleden aantoonden door mensen in een hersenscanner te leggen. Nou blijkt dat ons brein andere activiteit laat zien als we kijken naar een foto van een man, dan wanneer we kijken naar een vrouw. Idem voor witte en zwarte mensen. En wanneer we een foto zien, flitst die speciale hersenactiviteit langs, nog voordat ons brein andere dingen gaat registeren.

Het is jammer dat de onderzoekers geen foto’s in hun studie hebben opgenomen van mensen die gendernonconform zijn. En dan een paar lieden a la Jinek, Van den Brink of die man op Amsterdam Centraal in de scanner. Ik vraag me af wat voor hersenactiviteit ze gezien zouden. Kortsluiting, wellicht?

En dat terwijl we eigenlijk allemaal gendernonconform zijn. De crux is alleen dat je het aan de meeste mensen niet kunt zien. Maar van binnen, zo weten psychologen nu al een paar jaar, zijn we allemaal een mozaïek van het mannelijke en het vrouwelijke, en alles daartussenin. Elke karaktertrek die je hebt, zit ergens op een continuüm met aan de ene kant iets dat we qua stereotypen met mannelijkheid associeren (denken in systemen, bijvoorbeeld, of rationaliteit) en aan de andere kant iets dat we qua stereotypen met vrouwen verbinden (zoals denken in emoties, of intuïtie).

Op individueel niveau is iemand dus niet in een roze of blauw hokje te plaatsen. En ook op groepsniveau blijken mannen en vrouwen niet van respectievelijk Mars en Venus te komen, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek door biologen, neurowetenschappers en gedragswetenschappers.

Een aardig voorbeeld van zulk onderzoek werd gedaan door psychologen van de Universiteit van Rochester. Zij kwamen een paar jaar geleden met een nieuwe analyse van data van dertien goed uitgevoerde onderzoeken naar sekseverschillen in persoonlijkheid. Op deze data lieten ze een ingewikkelde statistische bewerking los waarmee ik u verder niet zal vervelen. Punt is dat ze ermee konden nagaan of mannen en vrouwen qua karakter in twee ‘subsoorten’ vallen – die spreekwoordelijke mannen van Mars en vrouwen van Venus – of dat iedereen juist ergens op die glijdende schaal tussen mannelijk en vrouwelijk zit. Dat laatste bleek het geval. Het is simpelweg niet waar dat de dames aan de lieve, zachte, empathische kant van de verdeling (m/v) samenklonteren, terwijl mannen aan de andere kant stoer, rationeel en technisch ingesteld zitten te wezen. Sterker nog: zelfs de persoonlijkheidstrek ‘mannelijkheid’ bleek gelijkelijk verdeeld over de seksen.

Misschien is het wel daarom, dacht ik een tijdje geleden, dat zoveel mensen in onze samenleving zoveel waarde hechten aan genderconformiteit. Als roze en blauwe hokjes geen biologische, neurologische of psychologische werkelijkheid zijn, en mensen worden ongemakkelijk van het idee dat zulke hokjes niet bestaan, dan ligt het in de rede dat die mensen er culturele tijd en energie in gaan steken om zulke hokjes te máken.

Die culturele energie zie je bijvoorbeeld terug in de manier waarop we onze speelgoedwinkels inrichten: blauw aan de ene kant, met voetbal, transformers en Star Wars, en roze aan de andere kant, met poppen, mode en dingen met vriendinnen. Ertussenin een gangpad dat niet overgestoken dient te worden. Wee je gebeente als je als meisje graag Spiderman-schoenen draagt, of als je als jongen graag met een My Little Pony speelt.

Mensen lachen erom, als ik zeg dat zulke dwingende speelgoedvoorschriften een slecht idee zijn. En wanneer ze lachen, vraag ik me af: zouden ze niet weten hoe moeilijk jongensachtige meisjes het hebben? Of meisjesachtige jongens? Zouden ze niet weten hoe kinderen gevoed worden door dat Mars-en-Venus-denken dat volwassenen ze voeren onder het mom van ‘zo is het goed, juist en natuurlijk’? Zouden ze niet weten dat kinderen die intolerantie aanvoelen en in zich opnemen?

Of zou het ze niets kunnen schelen? Hebben ze gewoon liever een aangeharkt roze-blauw universum met af en toe wat ‘collateral damage’? Is het te spannend als er mensen blijken te zijn die niet in een hokje willen, omdat de twee ‘toegestane’ genders zitten als een te kleine spijkerbroek? Is het te eng dat sommige mensen die niet zo willen zijn als de rest de vrijheid ruiken en uit hun kooi breken? Want uitbreken, zoals Mo deed, dat moeten we, want in een te kleine spijkerbroek kunnen we niet goed ademhalen.

Aan al die ongemakkelijke mensen zou ik graag iets willen zeggen. Laat die hokjes los. De wereld is veel interessanter als je niet alleen roze en blauw ziet, maar alle kleuren.

Deze column las ik voor op de debatavond ’50 tinten roze en blauw’ (over gender non-conforme jongeren) die Movisie op 25 juni 2015 organiseerde.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zelfs de profeet besneed zijn dochters niet.’ Met die boodschap kondigde de Egyptische overheid deze week een nieuw vijfjarenplan tegen vrouwenbesnijdenis aan – of, accurater geformuleerd: tegen het bruut verminken van de geslachtsdelen van kleine meisjes. Ondanks dat het land een wet kent die zulk een gruwel verbiedt, krijgt meer dan 90 procent van de meisjes en vrouwen te maken met deze mensenrechtenschending. Een percentage waar ze in Egypte graag per campagne wat vanaf willen snoepen, meldde The Guardian, bijvoorbeeld door filmpjes te verspreiden waarin een vader zegt: ‘Ik zou dit mijn dochter nooit kunnen aandoen.’

Dat is beslist jofel van hem, en blijkbaar dus geheel in de geest van de profeet. Voor veel Nederlanders is dat laatste misschien opmerkelijk, aangezien hier de afgelopen jaren het snijden in jonge clitorissen en schaamlipjes juist regelmatig werd gekoppeld aan het islamitisch geloof. Islamkritiekofielen assorti schreven het gebruik ijverig bij in hun lijstjes met Grote Zonden van Boze Moslims. Toch krijgt de Egyptische overheid in haar campagne steun van de Al-Azhar Universiteit, waar eindbazen in de soennitische godgeleerdheid hevig prestigieus zitten te wezen en ook nog eens sympathieke fatwa’s uitvaardigen die zeggen dat iedereen met z’n messen bij meisjesgenitaliën uit de buurt moet blijven.

De relatie tussen islam en vrouwenbesnijdenis is dan ook allesbehalve eenduidig. De traditie is ouder dan de religie, om eens iets te noemen. Dat kan verklaren waarom ook hoge percentages christenen in landen als Egypte, Sudan, Ethiopië en Eritrea hun dochters op deze manier toetakelen. Tot het begin van de twintigste eeuw kwam het zelfs in onze supermegabeschaafde westerse wereld voor; om een overschot aan vrouwelijke lust in te tomen, haalden artsen dan het uitwendige deel van de clitoris weg.

Maar tegelijkertijd is het ook naïef om te doen alsof het ritueel niets te maken heeft met religie. Plattelandsgeestelijken in West- en Oost-Afrika prediken nog vaak dat het juist goed is om het snijden in stand te houden, omdat dit ouders en meisjes tot goede, vrome gelovigen maakt. Bovendien hebben wetenschappers de afgelopen jaren ontdekt dat vrouwenbesnijdenis in Azië op meer plekken voorkomt dan we dachten. In landen als Iran, Maleisië en Indonesië denken aanzienlijke groepen moslimburgers dat genitale meisjesverminking een islamitsch voorschrift is – overheidsafkeuring, fatwa’s en het goede gedrag van de profeet ten spijt.

Dat wil echter nog niet zeggen dat religie de enige reden is dat mensen hun dochters laten besnijden. Het is zelfs niet de hoofdreden, blijkt uit verschillende studies. Zo weegt het feit dat het een culturele traditie is gemiddeld zwaarder dan het godsdienstige aspect. In die traditie is het geslachtelijk verminken verknoopt geraakt met het vermijden van schaamte en het bewaken van de familie-eer. De aanname is dat besneden meisjes niet geneigd zijn om zomaar wat uit seksen te gaan, en dat ze dus ‘goede meisjes’ zijn. (Overigens blijkt ook uit onderzoek dat die aanname niet klopt; deze meisjes gaan even vaak op voorhuwelijkse vrijersvoeten als hun onbesneden leeftijdsgenoten.) Zulke ‘goede meisjes’ liggen ook beter op de huwelijksmarkt. Met een intacte vulva kom je moeilijker aan de man.

Aan de andere kant: zonder intacte vulva is het moeilijker om te genieten van seks. Veel vrouwen hebben littekenweefsel dat pijn doet bij penetratie of zelfs bij elke aanraking, en klaarkomen is vaak ingewikkeld. Mona Eltahawy schrijft in haar boek Headscarves and hymens dat genitale verminking daarmee eigenlijk ook in tegenspraak is met het geloof. ‘Passages in de Koran en Hadith pleiten voor seksuele bevrediging van de vrouw. Zowel de Koran als de profeet Mohammed bespreken voorspel, en beschrijven seks tussen een getrouwde man en vrouw als iets waar beiden plezier aan horen te beleven. Is dat niet ook islam?’

Egyptische mensenrechtenstrijders zouden zelf de focus van de nieuwe campagne graag anders zien: wat minder profeet, en wat meer bevrijding van de vrouw. Activiste Dalia Abd El-hameed, bijvoorbeeld, uitte in The Guardian de kritiek dat nu de nadruk ligt op de wet in plaats van op het veranderen van denkbeelden, en dat als het gaat over die denkbeelden, religie prioriteit krijgt over zaken als genderstereotypen. Zij zou die nadruk liever zien op het feit dat vrouwen recht hebben op seksueel genot en lichamelijke soevereiniteit.

Eltahawy schrijft dat de lichamen van vrouwen en meisjes nu de mediums zijn waarop cultuur gegraveerd wordt. Het zou zoveel beter zijn als hun lijven weer helemaal van hen werden, om mee te dansen, te vrijen, te kiezen en te spelen, en dan de sporen van hun eigen levensverhalen te dragen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mannen zijn gewoon beter. Die dubieuze wijsheid deelden enkele tientallen mensen onlangs met me op twitter. Ze waren in hun kuif gepikt, omdat ik me weer eens onledig had gehouden met het tellen van witte mannen; een slechte gewoonte van me. Deze keer betrof het de winnaars van de journalistieke hoofdprijs De Tegel, in april uitgereikt aan maar liefst negen mannen. Alleen de publieksprijs ging naar een vrouw. Van ethnische diversiteit was onder de gehuldigden überhaupt geen sprake.

Ik moest aan deze diversiteitstechnische schameligheid denken toen ik deze week in Time las over een onderzoekje van de Engels-Amerikaanse schrijfster Nicola Griffith. We blijken een onhebbelijkheid te delen; zij telt de mannelijke en vrouwelijke winnaars van literaire prijzen. En dat niet alleen: ze kijkt ook wat de sekse is van de hoofdpersonen in deze hoogstandjes. ‘Boeken over vrouwen winnen geen grote prijzen’, concludeert ze. Van alle boeken die sinds 2000 een Pulitzer kregen, bijvoorbeeld, blijken er nul geschreven te zijn vanuit vrouwelijk perspectief. Bij de Man Booker Prize waren het er twee.

Verhip, dacht ik, nu een mede-tel-fetisjist het zegt: dat viel mij ook op. Die Tegels uit april werden niet alleen gewonnen dóór witte mannen, de artikelen en documentaires gingen ook in meerderheid óver witte mannen: Lieuwe van Gogh, Jan Bennink, Athur Gotlieb, om maar eens een paar te noemen. Nauwelijks een vrouw in zicht.

Een witgewassen parade van mannen die over mannen schrijven: zou dat ook in de wondere wereld der laaglandse literatuurprijzen de norm zijn? Ik besloot om, conform mijn slechte gewoonte, wat te gaan turven in de winnaars van de Libris en AKO Literatuurprijs, en de Gouden Boekenuil. Samen reikten deze ‘grote drie’ sinds 2000 wel 46 prijzen uit. Daarvan gingen er maar liefst 42 naar een man (40 van hen wit; net als de 4 winnende vrouwen). De jury’s beloonden in deze periode in totaal 35 boeken over mannen, 4 boeken met hoofdpersonen van beide seksen, 1 boek over een land (Congo) en 1 over een planeet (de aarde). In de afgelopen vijftien jaar ging zo’n grote prijs slechts 5 keer naar een roman over een vrouw. Om nog even Griffith aan te halen: ‘Vrouwen zijn niet interessant, zegt dit resultaat. Vrouwen tellen niet.’

Maar waarom dan niet? Twee jaar geleden opperde Opzij nog dat het misschien aan de recensenten lag. Van alle besprekingen in het NRC, De Volkskrant en Trouw ging in 2012 een magere 27 procent over boeken van vrouwen. En dat terwijl experts tegenover het feministisch maandblad bevestigden dat vrouwen en mannen ruwweg evenveel romans publiceren.

Daar dacht schrijver Jamal Ouariachi vorig jaar in Vrij Nederland echter heel anders over. Zijn indruk is dat er minder literair werk van vrouwen verschijnt. Om die observatie kracht bij de zetten turfde hij (ook gij, Jamal!) de dames en heren op de inzendlijst van de Libris Literatuurprijs, en constateerde daar een verhouding van één staat tot twee. Het ligt dus niet aan de recensenten, stelt Ouariachi vast. Vrouwen produceren gewoon minder prijswaardig proza, omdat ze zich in de spirit van de Nederlandse deeltijdgeest half werk permitteren en derhalve alleen goed genoeg zijn voor literaire prijzen speciaal voor vrouwen. Of, zoals hij het in een eloquent advies uitdrukt: ‘Schrijf een boek dat een echte prijs wint, in plaats van zo’n paralympisch, tweederangs goedmakertje van Opzij.’

Daarmee lijken we terug te zijn bij het concept ‘mannen zijn gewoon beter’, maar dat zou – in mijn bescheiden penisloze deeltijdmeninkje – toch wat al te gemakkelijk zijn. We zouden dan bijvoorbeeld zomaar vergeten dat we allemaal zijn geschoold om juist de mannelijke stem te zien als toonbeeld van literaire kwaliteit. De Grote Belangrijke Boeken die we op school bestudeerden, waren vrijwel allemaal geschreven door witte mannen. Juist wat mannen zeggen, de perspectieven die zij kiezen, de thema’s die zij aansnijden, bepaalt wat in onze cultuur geldt als prachtig, hoogstaand en doorwrocht.

Hierdoor lijkt het misschien alsof we in een wereld leven waarin mannen gewoon beter zijn, maar dat zou heel goed een leugen kunnen wezen; een grondeloze aanname die we alleen geloven omdat we nog nooit iets anders hebben meegemaakt. En wat zegt het over ons dat we zo’n aanname nauwelijks bevragen? In wiens hoofd willen we eigenlijk plaatsnemen? Welke perspectieven vinden we waardevol? Welke verhalen belangrijk? Wie verdient er een stem? Ik denk dat het antwoord, alle 46 prijzen ten spijt, helemaal niet is: ‘Vooral witte mannen’. En dat stemt hoopvol; zelfs ernstige literaire bloedarmoede lijkt me niet ongeneeslijk.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Arme mannen. De triomf van het feminisme heeft ze tot tweederangs burgers gemaakt. Althans, dat schrijft journalist Peter Lloyd in een artikel in de Britse krant Daily Mail, naar aanleiding van zijn nieuwe boek Stand by your manhood (wat bij mij onmiddellijk het beeld oproept van Lloyd naast een manshoge fallus, maar dat zal aan mij liggen).

Hij staaft zijn betoog met ‘interessante’ logica. Zo hebben mannen de filosofie uitgevonden, en de wasmachine, en derhalve is het oneerlijk dat vervelende pest-feministen ze aanspreken op de nare kantjes van het mandom, zoals daar zijn de loonkloof, huiselijk-schuine-streep-seksueel geweld en het normaliseren van homofobie.

Deze redenering bespot hebbende, is er wel aanleiding om Lloyds schrijfsels niet zomaar helemaal als kullebul terzijde te schuiven. Zo blijken de heren in de categorie ‘gendergelijkheid’ ook weleens écht aan het kortste eind te trekken. De journalist wijst uiteraard op het vrouwenoverschot in het hoger onderwijs. Ook meldt hij dat de meerderheid van de werklozen uit Adamsgebroed bestaat, dat depressie en zelfdoding meer mannen dan vrouwen treft en dat teveel vaders na een akelige scheiding hun kinderen niet meer mogen zien.

Hiermee gaat Lloyd mee in de trend dat steeds meer mannen zich een nieuwe minderheid wanen; slachtoffers van moderne tijden, keihard geofferd op het altaar der vrouwenemancipatie. Wat nu? Moet ik me als feminist bekommeren om die arme man? Of mag de eerste sekse eens lekker zelf de gelijkheidskastanjes uit het gendervuur halen?

Eerst de feiten dan maar, want we kunnen natuurlijk niet zomaar stellen dat mannen zielig zijn, alleen omdat ze in een handvol statistieken de sigaar zijn. In een samenleving waarin dames en heren op weg zijn naar gelijkwaardigheid ligt het immers in de rede dat op groepsniveau soms de ene sekse gemiddeld de lul is, en soms de andere.

Om te beginnen: ook in Nederland hebben mannen vaker geen baan dan vrouwen (in 2014 was het 343.000 om 317.000). Maar procentueel zijn de mannen juist mínder vaak werkloos dan de vrouwen (7,2 procent om 7,8 procent). Voor elk wat wils dus. Hetzelfde geldt voor depressie en zelfdoding: in tegenstelling tot wat Lloyd beweert zijn vrouwen vaker zwaarmoedig, maar het klopt dat mannen zichzelf frequenter het hoekje om helpen. Ook heeft Lloyd niet helemaal ongelijk over onderwijs en vaderschap-post-scheiding; zeker dat laatste kan zeer schrijnend zijn. Maar tweederangs burgers?

Een paar jaar geleden vertelde de Australische schrijfster Clementine Ford in een lezing over een schooljuf die een experiment deed. De juf merkte dat ze in haar klas onbewust jongens vaker de beurt gaf dan meisjes, en vond dat niet zo’n goed idee. Ze besloot een systeem in te voeren waardoor ze beide seksen evenveel aandacht gaf. Al na een paar dagen kwamen de jongens klagen. De reden: in deze situatie van gelijke behandeling voelden ze zich hevig achtergesteld. Tweederangs schoolkinderen, misschien wel. Ik vraag me af wat Peter Lloyd daarvan zou vinden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Videogames hebben het gedaan. En natuurlijk porno. Althans, als we Philip Zimbardo mogen geloven. De afgelopen weken figureerde de psycholoog in vele Britse en Amerikaanse media, in artikelen en programma’s over het wel en vooral het wee van onze jongens. Volgens hem zitten zij de hele dag moederziel alleen op hun kamers digitale orks af te slachten en vieze filmpjes te kijken. Hieronder lijden zij hevig, en belangrijker nog, ze beginnen op school en allerlei andere terreinen slechter te presteren dan meisjes. Zimbardo schreef er een boek over: Man (dis)connected: how technology has sabotaged what it means to be male.

Eén van de vermakelijker televisie-optredens vond ik het BBC-praatprogramma van Victoria Derbyshire. Niet gehinderd door enige nuance of nuchterheid vertelde Zimbardo dat er momenteel een crisis plaatsvindt waarbij jonge mannen sociaal, academisch en seksueel falen – een ‘killer triade’, noemde hij het. Er zitten een paar oorzaken achter: dat geïsoleerd en buitensporig gamen en porno kijken waar we het over hadden, versterkt door het feit dat er steeds meer gezinnen zonder vader zijn – een ‘killer combinatie’, aldus Zimbardo.

Nou is het natuurlijk een uitstekend idee om je wetenschappelijk verantwoord af te vragen hoe het gaat met onze jongens, maar op Zimbardo’s redeneringen is wel wat af te dingen. En dat gebeurde dan ook. Drie gamers, ook te gast bij de BBC, wezen erop dat je computerspelletjes tegenwoordig meestal online met anderen speelt; heel sociaal, eigenlijk. En dat je ook heel goed in je uppie onmatig kunt lezen of films kijken; is dat dan geen probleem? En meisjes, zijn die op magische wijze immuun voor de invloed van games, porno en een afwezige vader?

Psycholoog Andrew Przybylski van het Oxford Internet Institute wees erop dat uit omvangrijke overzichtsstudies blijkt dat gamen nauwelijks invloed heeft op het puberaal welzijn; slechts zo’n één procent, wat in het niet valt bij echte klappers als armoede, of toegang tot geestelijke gezondheidszorg. En dan is er nog het akkefietje van correlatie en causaliteit: dat sommige jongens waarmee het niet dolletjes gaat ook veel gamen, betekent niet dat die spelletjes de oorzaak van hun misère zijn. Misschien hebben ze wel gewoon zo’n rotleven dat obsessief orks om zeep helpen hun enige uitlaatklep is.

Przybylski, samenvattend: ‘Het bewijs is er simpelweg niet.’ Waarop Zimbardo niet veel verder kwam dan: ‘Yeah, uhm, oké, uhm, nee.’ En ik dacht: waarom is deze man eigenlijk op televisie? Waarom interviewde de Guardian hem, recenseerde de New Scientist zijn boek, prees de Independent het werk als ‘diepgravend’? Het zal de kwaliteit van zijn analyse niet wezen, gok ik op basis van bovenstaande. Dus waarschijnlijk was het zijn faam.

De Zimbardo die games en porno de schuld geeft van de ‘jongenscrisis’ (en daarbij overzichtsartikelen negeert) is namelijk dezelfde als de Zimbardo die in 1971 in een kelder op de campus van Stanford University de ene helft van een groep vredelievende, puppieknuffelende studenten omtoverde in sadistische gevangenisbewaarders, en de andere in bange, hongerstakende gevangenen, alleen maar omdat hij de rollen toevallig zo verdeelde en zij daaraan gehoorzaamden. Een klassiek psychologisch experiment, verfilmd ook, dat Zimbardo tot wereldberoemde psychologische autoriteit heeft gemaakt.

Ook op dat experiment blijkt trouwens achteraf wel wat aan te merken. Een paar jaar geleden vroegen psychologiehoogleraren Alexander Haslam en Stephen Reicher zich bijvoorbeeld af of het echt gehoorzaamheid was dat de bewaarders had gedreven, of dat ze zich hadden geïdentificeerd met de leider van de gevangenis: Zimbardo zelf. En in het boek So you’ve been publicly shamed gaf de meest sadistische experiment-student toe dat hij eigenlijk gewoon een toneelstukje had opgevoerd. Hij had net de film Cool Hand Luke gezien, waarin één van de bewaarders de gevangenen flink vernederde, en besloot bewust die rol aan te nemen om Zimbardo een plezier te doen. Op de video-opnames van het experiment is zelfs te horen hoe hij het zuidelijke accent nadoet van de bewaker uit de film.

Deze onthullingen en inzichten zijn veel minder beroemd dan Zimbardo zelf. De man is op zo’n hoog, fraai, marmeren voetstuk gehesen dat kritiek van hem af glijdt als ware hij van teflon. De meeste mensen registreren de mitsen en maren niet eens, of horen er nooit over. Als de wetenschapper in kwestie het vervolgens zelf ook niet zo nauw neemt met de feiten, dan wordt zo’n voetstuk al snel een vehikel voor de verspreiding van apekool over porno en lariekoek over games. En worden die arme jongens daar beter van? Ik denk het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.