dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Voor mij was het die foto die het hem deed. Vorige week ging hij rond: twee patiënten, getroffen door het nieuwe coronavirus, op hun buik in een bed op een Italiaanse intensive care. Er gingen slangetjes hun lichaam in – of uit, of allebei. Dat hun gezichten in de foto vervaagd waren, maakte het alleen maar gemakkelijker om in deze patiënten alle mensen te zien van wie ik ooit gehouden heb. Om mezelf erin te zien, moederziel alleen, overgeleverd aan apparaten, zorgpersoneel en het lot.

Die nacht kon ik niet slapen. Een oerinstinct was me aan voorbereiden op deze nieuwe vijand. Vechten of vluchten was nu het plan. Maar, zo realiseerde ik me ook, er valt eigenlijk weinig te knokken, en vluchten kan niet meer. Een besef dat nauwelijks iets veranderde aan de manier waarop ik in bed lag, mijn schouders hoog opgetrokken tegen het kussen, kaken klemvast, de rand van het dekbed in gebalde vuisten. Zowel rationaliteit als eloquentie hadden me allang verlaten. Shitfuck, dacht ik. Shitfuck, shitfuck. Ik ben chronisch ziek, ik ben kwetsbaar. Ik ga misschien wel dood. En ik kan nog niet doodgaan, want ik heb dingen te doen. Vragen te stellen, stukjes te schrijven, liefde te geven, kinderen die ik moet zien opgroeien.

En op dat moment drong het tot me door: ik ken dit. Ik heb hier eerder zo gelegen. Toen ik ziek werd en het niet goed ging. Toen ik bloed plaste omdat mijn nieren het moeilijk hadden, toen ik zo benauwd was dat ik niet durfde te slapen omdat ik bang was dat ik erin zou blijven. Ik weet al hoe het voelt om als een plank in bed te liggen terwijl er kansen door je hoofd razen: vijf procent wordt doodziek, één procent sterft, of twee, of minder, of meer.

Ik weet al hoe je bang moet zijn.

Dit is nu misschien een voordeel, overwoog ik. Want ik weet ook al hoe ik moet vrezen voor mijn gezondheid en het niet alles laat overheersen. Ik weet hoe ik kan leven met onzekerheid en toch kan ontspannen. Ik heb geleerd hoe ik kan denken ‘misschien ga ik hier aan overlijden’ en daarna kan lachen om de moppen die mijn dochters vertellen. (‘Hoe noem je een heks in de woestijn? Een sandwitch.’)

Dit is wat mij hielp: het besef dat angst niet de vijand is. Angst is op zich een nuttige emotie. Angst herinnert me er nu aan dat ik mijn handen regelmatig grondig was. Angst helpt me afstand te houden op straat. Angst maakt me een verstandiger mens. Soms praat ik met mijn angst. Bedankt dat je me wees op dit gevaar, zeg ik dan. Je houdt me bij de les, maar nu is het wel weer even genoeg. Want, zoals schrijver Elizabeth Gilbert zei: angst mag best advies geven vanaf de achterbank van de auto, maar het mag niet sturen. Het bepaalt niet waar we heen gaan.

Angst is een deurverkoper: je doet open, hoort hem aan, bedankt hem beleefd voor de informatie, maar je laat hem niet binnen en je geeft hem geen thee.

De afgelopen dagen heb ik nagedacht en gelezen over hoe je corona-angst het beste geen thee kunt geven. In Vrij Nederland adviseerde een psycholoog om te stoppen met de hele dag het nieuws volgen. Nare verhalen en tegenstrijdige berichten maken bang. Langdurig op sociale media rondhangen is alsof je je angst niet alleen thee geeft, maar ook cake. Psycholoog Jo Daniels adviseerde op The Conversation dat je je beter niet teveel op je lichaam kunt focussen, want je voelt altijd wel iets vreemds. Ga liever bewegen, waar mogelijk buiten, of doe ontspanningsoefeningen. Psychotherapeut Lori Gottlieb in The Atlantic: blijf met je gedachten in het hier en nu in plaats van bij een eventuele toekomstige catastrofe. Denk: ‘Ik zit hier nu lekker met mijn kind op de bank’. En niet: ‘We gaan allemaal dood.’

We zullen nog een poos moeten leven in een samenleving waar dood en angst nadrukkelijk aanwezig zijn. Vechten of vluchten zijn geen opties. Zolang ik mijn angst geen thee geef, lukt het me om me te oefenen in overgave: ik volg alle adviezen, maar accepteer dat ik ziekte en dood niet echt in de hand heb. Hoe ik nu leef, echter, daar heb ik wel invloed op. Ik kan helpen. Ik kan zingen. Ik kan lachen. Ik kan liefhebben. Nelson Mandela zei: ‘Laat je keuzes een afspiegeling zijn van je hoop, niet van je angst.’ Laten we kiezen om te leven als ons beste zelf. Niet gedreven door bange gedachten, maar door empathie en gulheid; door vrolijkheid, door vertrouwen, door liefde. Ik kan dit. Jij kunt dit. Wij kunnen dit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik moet bekennen dat ik me een beetje zorgen maak over mijn collega Teun van de Keuken. Vorige week meldde hij in deze krant (V, 25 februari) dat hij dit jaar elke maand een ander dieet gaat proberen. Hij was begonnen met het ketodieet (dat is een voor mij als vegetariër tamelijk afschuwelijk klinkend gebeuren waarbij je nauwelijks koolhydraten eet maar wel een dagelijkse vrachtlading dood beest), en gaat nog intensief sporten, vasten, vegan eten en schijf-van-vijven. Doel is om de zin en onzin van deze diëten te ontmaskeren, iets te zeggen over hoe goed ze vol te houden zijn en te bekijken wat je van elk dieet kunt leren. Dit alles onder het mom van ‘Teun van de Keuken stelt zijn lichaam beschikbaar aan de wetenschap’. Hmm.

Nu wil het geval dat Van de Keuken een slanke, hooguit wat ‘papa-vormige’ man is. Toch vindt hij zelf dat er wel zo’n vijf kilo af mag. Hij schrijft: ‘Iedere ochtend – en vaak ook nog een keer ’s avonds – sta ik op de weegschaal. Altijd weeg ik rond de 80 kilo. Prima binnen de marges van een gezond BMI. Nu eens 79,8 (dan zwaai ik triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht) en dan weer 81,3 (dan laat ik bedroefd de schouders hangen). Ik kijk in de spiegel en zie een buik die er op zich mee door kan. Toch ben ik ontevreden met wat ik zie: te dik, te weinig gespierd, niet mooi genoeg.’

En nu maak ik me dus zorgen. Lieve Teun, als je stemming en zelfbeeld zo sterk beïnvloed worden door je spiegelbeeld en een volstrekt betekenisloze schommeling op de weegschaal, dan zou ik willen dat iemand je had aangeraden om die spullen gewoon weg te gooien en misschien wat hulp te zoeken, niet om aan een soort Grote Dieettour te beginnen die inhoudt dat je een jaar lang professioneel-geobsedeerd met eten en je lichaam moet omgaan.

En met welk doel ook? Wat voor nieuw en glanzend inzicht is er nou werkelijk te behalen door zo’n experimenteel dieetjaar? De zin en onzin van diëten is allang ontmaskerd. Door dezelfde wetenschap waar Van de Keuken zo graag zijn lichaam van in dienst wil stellen.

Zo is er het team van psycholoog Traci Mann, dat alle goed uitgevoerde dieetonderzoeken samen analyseerde en vaststelde dat je van een dieet inderdaad afvalt – eventjes. Het is best mogelijk om, zoals Van de Keuken, vijf kilo in een maand kwijt te raken, maar al na twee jaar zit het meeste gewicht er bij nagenoeg iedereen weer aan. Britse gezondheidswetenschappers becijferden op basis van de data van 170.000 dikke landgenoten dat na vijf jaar 95 tot 98 procent van de mensen even zwaar of zwaarder is dan voor het dieet. Het maakt daarbij trouwens niet uit welk dieet je volgt: koolhydraatarm, vetarm, eiwitrijk, gezellig met een groepje, alle diëten werken op de langere termijn even slecht.

Ben je dan in ieder geval wel gezonder na een dieetpoging? Nope. Fysioloog Lindo Bacon citeert in een review diverse studies waaruit blijkt dat herhaaldelijk afvallen en weer aankomen, onafhankelijk van gewicht, een hoger risico geeft op hoge bloeddruk, ontstekingsactiviteit en vroegtijdig doodgaan. Ook psychisch geeft het een knauw: vrouwen die tijdens een dieetonderzoek eerst waren afgevallen en daarna (onvermijdelijk) weer waren aangekomen, hadden meer symptomen van depressie en minder zelfvertrouwen dan vrouwen die helemaal niet hadden gelijnd.

De niet zo leuke grap is natuurlijk dat dit allang bekend is. Er drijft zelfs een hele industrie op, van Weight Watchers, sportschoolprogramma’s, maaltijdshakes, ‘snel gezond en slank’-apps en stapels boeken met fitgirls op de cover. Een industrie van bedrijven die zo zeker weten dat je van hun producten niet permanent dun wordt dat ze die kennis succesvol hebben opgewaardeerd tot een genadeloos verdienmodel waarmee ze elk jaar wereldwijd tientallen miljarden opstrijken aan het ingecalculeerde falen van verdrietige lijners. Uiterst effectief verkopen ze ons het idee dat als je na een dieet nog niet slank en gelukkig bent, dat komt doordat jij niet wilskrachtig genoeg was, en dat de oplossing ligt in een nieuw dieet. En nog een. En nog een. Een illusie waar Van de Keuken – ‘mooie resultaten’ – en zijn diëtist – ‘geen slap gedoe!’ – te lichtvaardig aan bijdragen.

En ook dat baart me zorgen, beste Teun. De website van talkshow Jinek omschreef je als ‘de meest kritische consument van Nederland’. Nou, kom op dan! Wees sceptisch, lees het beschikbare onderzoek en trek de enige wetenschappelijk verantwoorde conclusie: ik ga niet meer op dieet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Eindelijk weer een gezond BMI!’, juicht een oude studievriendin op Facebook. Ze had een goed voornemen, vertelt ze: de tien kilo kwijtraken die er na drie zwangerschappen waren bijgeslopen. ‘Het gaat me niet om mijn uiterlijk, maar om mijn gezondheid’, schrijft ze erbij. Dat zal zijn waarom ze een foto heeft bijgevoegd van haar ‘nieuwe zelf’ in een legging en sportbeha.

De drie woordjes zetten me aan het denken: een gezond BMI. Wat is dat nou precies? De body mass index reken je uit door je lichaamsgewicht te delen door je lengte in het kwadraat. De maat voor ‘een gezond BMI’ bestaat dus uit kilo’s per vierkante meter. Dat fascineert me mateloos, want welk deel van het menselijk lichaam laat zich nou betekenisvol uitdrukken in vierkante meters? Een lijf is toch geen rol behang?

Toch heeft deze curieuze maat in onze samenleving een aanzienlijke status. Het vertegenwoordigt tegelijkertijd een geneeskundige en een morele waarde: een BMI tussen de 18 en 25 is gezond en goed, maar van boven de 30 is echt ongezond en fout. Het is vooral de morele dimensie die zekerheid biedt. Wie te zwaar is, ontvangt afkeuring, wie een paar kilo afvalt en onder de 25 zakt, krijgt geheid applaus. Zoals de studievriendin: ‘Heel knap, klasse, gefeliciteerd!’

De medische kant is aanzienlijk minder zeker of exact. Om een dwarsstraatje te noemen: tot 1995 gold een BMI van 27,5 nog als gezond. De WHO paste die grens aan na een rapport van een commissie die zich niet zozeer baseerde op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht alswel op innige banden met de farmaceutische industrie, die op dat moment dacht dat ze op het punt stond om een afvalmedicijn uit te vinden.

Nog een akkefietje: de body mass index is ooit bedacht als maat voor – het zal ook eens niet – de lichamen van witte jongemannen van gemiddelde bouw. Liggen je genetische wortels in Azië, Afrika of Oceanië, of ben je heel klein, of vrouw, of oud, of Arnold Schwarzenegger, dan zegt BMI minder. Voor zover het überhaupt iets zegt over het individu, natuurlijk, want naast een rekensom van je lengte en je gewicht ben je ook nog een mens, die fit is (of niet), ziek (of niet), en onlangs is aangereden door een Honda Goldwing (of niet).

Wat ‘een gezond BMI’ is? Meer fictie dan werkelijkheid. Een geruststellend verhaaltje voor het slapengaan voor de mensen die er door mazzel aan kunnen voldoen. En een hard moreel oordeel voor de rest.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ons Hof van Eden. Zo omschrijft Trisha Kehaulani Watson-Sproat de berg Maunakea in een artikel op Vox.com. Hier vond volgens de Hawaiiaanse mythologie de schepping van de wereld plaats toen de Aardmoeder, Papahānaumoku, en de Luchtvader, Wākea, elkaar ontmoetten. Dat maakt de berg een heilige plek. Een heilige plek met twaalf telescopen erop, en plannen voor nog een nieuwe. Een monstertelescoop moet er komen, met een koepel zo hoog als een gebouw van achttien verdiepingen.

Veel oorspronkelijke bewoners van Hawaii reageren daarop zoals ik me voorstel dat christenen zouden reageren als iemand een telescoop in het Paradijs zou willen neerzetten: ze zijn niet zo in hun nopjes. Dus protesteren ze, vreedzaam: met blokkades, tentenkampen en rechtszaken.

Het beeld bestaat dat hier gaat om een conflict tussen wetenschap en cultuur, schrijft Watson-Sproat, die net als haar voorouders is geboren en getogen op O’ahu. Maar dat is niet juist. De actievoerders hebben geen probleem met telescopen. Ze willen ze alleen niet op hun berg.

Het is meer een conflict tussen twee manieren van kijken naar de wereld. Er is de neokoloniale, kapitalistische, westerse blik, die Maunakea ziet als uitgelezen plek om naar het heelal te turen, want er is weinig licht- en luchtvervuiling, puik weer, en er is Amerikaans geld voor. Bovendien staan er geen historisch belangrijke gebouwen op de berg, dus wat is het probleem?

En dan is er de blik van de oorspronkelijke bewoners, die niet alleen nog steeds gerechtvaardigd boos zijn over landonteigening en culturele onderdrukking door de Amerikaanse koloniale macht, maar voor wie ook, aldus Watson-Sproat, ‘de spirituele en culturele betekenis van Maunakea intrinsiek verbonden is met het majestueuze landschap.’ Diep verstrengeld met de Hawaiiaanse cultuur is een liefde voor het land, aloha ’āina. Zorg en verbondenheid met het land en de natuur is deel van de identiteit. (Zaken die, zo merken de actievoerders op, niet in bijzonder goede handen zijn bij het telescoopgebeuren op Maunakea. Als sinds 1998 verschijnen er rapporten over hoe het natuurbeheer van de academici op de bergtop te wensen overlaat.)

Maunakea is niet de enige plek waar deze wereldbeelden botsen. In de Groene Amsterdammer stond een interview met Norka Pareja Ortiz en Celia Umenza; inheemse activisten uit Colombia die met gevaar voor eigen leven opkomen voor mensenrechten en de natuur. Bedrijven – mijnen, plantages – nemen grond in, verwoesten het, en gaan op zoek naar nieuw land. Hun oog valt dan al snel op het land waar nu inheemse mensen wonen. ‘Wij gaan goed met onze territoria om, waardoor ze rijk en vruchtbaar zijn’, zegt Ortiz. Dat komt omdat ze zich innig verbonden voelen met alles om hen heen, en er dus voor zorgen: de natuur, het water, de lucht, de grond. Maar, zegt Umenza, ‘volgens de overheid dragen wij niets bij aan de economie van het land. We hebben geen bedrijven, dus mogen we wel dood als we moeilijk doen.’

Bij nader inzien is ‘botsen’ hiervoor niet het goede woord. Accurater is: het kapitalistische wereldbeeld walst met geweld over de levens van inheemse volken heen. En ook dat is niet exclusief voor Colombia en Maunakea. In hun boek A history of the world in seven cheap things schrijven hoogleraren Jason Moore en Raj Patel hoe onder het kapitalisme zowel natuur als veel mensenlevens goedkoop zijn. Kapitalisme is niet alleen een economisch systeem, stellen zij, maar ook een manier waarop de relatie tussen mensen en de rest van de natuur is georganiseerd. En wel als volgt: in het kapitalisme is alleen dat van waarde dat je kunt tellen in geld. Natuur is daarom iets om te gebruiken; om zo weinig mogelijk in te investeren en zo veel mogelijk winst uit te trekken. En dat geldt ook voor veel mensen; zeker voor oorspronkelijke bewoners of mensen die wonen in (voormalige) koloniën.

We zien kapitalisme als noodzakelijk en onvermijdelijk, schrijven de hoogleraren, maar in feite is het in crisis omdat het goedkoop maken van natuur en levens altijd een strijd is. Het leven vecht namelijk terug: grond raakt uitgeput, dieren sterven uit, mensen staan op voor hun rechten en hun land.

Umenza zegt: mensen van buiten denken dat ze alles kunnen kopen. ‘Maar wat als het water op is? Wat als het land kapotgemaakt wordt? Wat als de zon door brandlucht niet meer te zien is?’

Dan zouden we vast willen dat we, in ons kapitalistische westen, meer aloha ’āina hadden gehad. Meer liefde voor het land. Voordat het te laat was.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De sierkers in mijn tuin heeft dikke knoppen, en dat zit me dwars. Uit mijn slaapkamerraam zie ik de opgevouwen suikerspinbloesem aandringen. Geef me nog twee warme dagen, lijken de knoppen te zeggen, en ik ontplooi mezelf.

Het is te vroeg, zou ik terugkaatsen als het zin had om met bomen te praten. Misschien komt er nog flinke vorst en dan vriezen je knoppen kapot. Of, erger nog, de kou blijft uit. En dan heb jij met je roze blaadjes eigenwijs het begin van de lente gemarkeerd in februari in plaats van in april.

De natuur is van slag, las ik. Boswachters zien het klein hoefblad in bloei staan, en de narcissen en het gras. Arctische wintervogels blijven weg. Van de leg door het veranderende klimaat, is de conclusie. Dat ben ik ook. Want we mogen als moderne mensen dan ver verwijderd lijken van de natuur, met onze centrale verwarming, magnetrons en Netflix, als je bent opgegroeid in een klimaat met seizoenen zitten ze toch in je bloed. Er bestaat een haast lichamelijke verwachting over hoe de wereld buiten in een bepaalde tijd van het jaar aan moet voelen.

Wanneer die verwachting niet uitkomt, leidt dat tot onbehagen. Ik heb mijn muts nog niet hoeven dragen, er was geen sneeuw, geen ijs op de vijver; iets is loos. Unheimisch, dat is misschien het beste woord. Dit seizoen, deze ‘winter’, voelt niet helemaal als mijn Heim, mijn thuis.

Zadie Smith schrijft in haar essay Klaagzang om de veranderde seizoenen: ‘Het is pijnlijk om terug te denken aan vroeger. .. Toen je op weg naar school de rijp op de hulstbessen bewonderde. .. Hele sportvelden die kraakten onder je schoenen.’ Het is een hartzeer waar we nog maar weinig woorden voor hebben, stelt ze. ‘Voor de huidige klimaatverandering zijn allerlei wetenschappelijke en ideologische termen, maar nauwelijks huiselijke. Is dat verrassend? Mensen die in rouw zijn, evenals mensen die zich schamen en generen, drukken zich meestal uit in eufemismen. Het droefgeestigste eufemisme: ‘het nieuwe normaal’.

Is deze non-winter het nieuwe normaal? Misschien is het nog triester dan dat. ‘Een nieuw normaal klinkt alsof we in een nieuwe toestand zijn beland en daar zullen blijven’, zei klimaatwetenschapper Michael Mann na extreme bosbranden in Californië. ‘Maar als we fossiele brandstoffen blijven verbranden en koolstofvervuiling in de atmosfeer brengen, zal de opwarming van het aardoppervlak gewoon doorgaan.’ Er is geen nieuw normaal; het wordt nog erger.

Ik zal niet te apocalyptisch doen. Dit is uiteraard niet het einde van de wereld. Maar wel het einde van een wereld. Een wereld waar ik op gesteld ben. Een wereld met Elfstedentochten, en kinderen op sleetjes, en ochtenden waarop alle bomen in het vroege zonlicht glinsteren van de rijp, alsof er die nacht elfenstof is gestrooid, waardoor je doodnormale omgeving ineens een plek vol magie is geworden.

Het is goed om bij zo’n einde iets bij te voelen, denk ik. Frustratie, woede, rouw, angst, wanhoop, alles tegelijk. Klimaatpijn.

Natuurlijk doen feiten er ook toe. Het is belangrijk om van de wetenschapsredactie te horen dat duizenden onderzoeken ‘een veel somberder beeld van klimaatverandering schetsen dan gerechtvaardigd is.’ We stevenen nog steeds af op een rampzalige klimaatcrisis, edoch minder catastrofaal dan soms werd voorgesteld. Waarvan akte.

Maar we praten niet voor niets over harde feiten, niet over zachte, troostrijke, rechtvaardige of stimulerende feiten. Als feiten tot daden zouden aansporen zoals gevoelens dat kunnen, hadden we dan niet allang een beter klimaatbeleid gehad? Zoals Marcia Luyten schreef in haar column: ‘Een ramp die zich in afkortingen en kengetallen afkondigt, laat zich makkelijk negeren.’ En bagatelliseren, wil ik toevoegen. Dat gaat onze leiders nog te goed af. Wellicht omdat ze er weinig bij voelen? Luyten schreef ook over premier Rutte, die gevraagd werd of hij last had van vliegschaamte. Hij lachte: ‘Vliegschaamte? Wat erg! Jongens, geniet toch van je leven.’

Misschien is het tijd dat politici voelen wat wij voelen. Vergeet niet hoe vaak vooruitgang al werd afgedwongen door emoties, door de woede en onvrede van het volk. Of hoe gevoelig onze machthebbers zijn voor boze burgers met bezorgde onderbuiken. Dus: wees bang, wees verdrietig, wees kwaad. Gebruik je klimaatpijn als brandstof. Denk aan Audre Lorde: ‘Woede is geladen met informatie en energie.’ Laat je stem horen, demonstreer, schrijf, schreeuw, voer actie, rebelleer. Voel iets. Doe iets. Maar blijf in vredesnaam niet onverschillig. Dit is onze wereld. Ons enige thuis.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat als ik mijn beste tijd gehad heb?

Het is een enge vraag. Maar ik moet haar stellen; ik krijg haar niet uit mijn hoofd. Dat komt omdat ik een paar weken geleden heb moeten stoppen met de medicijnen die me de afgelopen twee jaar vrij goed op de been hielden. Eén klein, wit, smerig pilletje bij het ontbijt en de pijn was minder verblindend, de vermoeidheid minder verlammend. Totdat bijwerkingen de kop op staken: een hoge piep in mijn oren, slecht zien, hallucinaties.

Vooral dat laatste was niet acceptabel. Ik kan geen middel slikken dat knoeit met mijn hersenen. Want mijn brein, dat is waar ik als schrijver mijn geld mee verdien. En, belangrijker nog: mijn hoofd is mijn voornaamste bron van plezier. Al mijn hele leven word ik voortgestuwd door een onverzadigbare nieuwsgierigheid. De wereld is voor mij een plek die aanvoelt alsof je met honger een onbekende bakkerij binnenloopt; het water loopt me in de mond bij het heerlijke vooruitzicht dat er zoveel wonderlijks te ontdekken valt. ‘The pleasure of finding things out’, noemde natuurkundige Richard Feynman het. ‘Alles is interessant als je er diep genoeg in duikt.’

Maar wat nu? Er zijn wel andere medicijnen, maar of die zullen helpen? Wat als het vanaf nu steeds slechter zal gaan? Wie ben ik dan? Meer klotevragen dringen zich op. Wat als ik mijn beste werk al gemaakt heb? Als ik nooit meer zo goed zal schrijven als ik ooit deed?

Ik haat deze vragen. Ze verlangen een antwoord. Zonder antwoord dreigen ze me te verlammen.

Elizabeth Gilbert peinst over deze kwestie in haar boek Big magic: creative living beyond fear. Eerder schreef ze de mega-bestseller Eat, pray, love. En mensen vroegen haar: hoe ga je ooit nog iets schrijven dat beter of populairder is dan dat boek? Hoe ga je deze topprestatie nog overtreffen?

Gilbert maakt bezwaar tegen die vragen. Zo veronderstellen ze dat er een ‘top’ is, en dat ‘het beste’ presteren de belangrijkste reden is om te willen schrijven of creëren. Ze herbergen de aanname dat je voortdurend moet winnen: niet alleen van je collega’s, maar ook van je vroegere zelf. En dat als je niet kunt winnen, je dan maar beter niet kunt spelen.

Een gevaarlijke gedachte, noemt ze dit. Want eigenlijk doet winnen er niet toe. Zelfhulpboeken stellen vaak de vraag: wat zou je doen als je zeker zou weten dat je niet kunt falen? Maar volgens Gilbert is er een veel betere vraag: wat zou je doen, zelfs als je weet dat je misschien wél zult falen? Wat geeft je zoveel plezier dat de woorden ‘succes’ en ‘falen’ betekenisloos worden?

Dat is een veel betere vraag om in je hoofd te hebben.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.