dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik ben naar onze tuin ontsnapt, en nu zit ik, mijn dikke groene werkhandschoenen nog aan, naast de uitbundig bloeiende sering na te denken over William Wordsworth. Hij was naast dichter ook tuinier en zag de tuin als een toevluchtsoord; een plek waar je de helende effecten van de natuur kunt ondergaan terwijl je afgescheiden bent van de wereld, maar tegelijkertijd toch ‘te midden van de werkelijkheid der dingen’ bent.

Ik las over Wordsworth in het boek Tuinieren voor de geest van psychiater Sue Stuart-Smith. ‘Deze ‘werkelijkheid der dingen’ omvat niet alleen alle natuurlijke schoonheid’, schrijft zij, ‘maar ook het verstrijken van de seizoenen en de gehele levenscyclus. Met andere woorden, tuinen vormen weliswaar een toevluchtsoord waar we ons korte tijd van de wereld kunnen afzonderen, maar ze brengen ons ook in contact met de fundamentele aspecten van het leven.’

In een tuin komen dingen tot leven en bloei, ze kwijnen en sterven af. Veel echter wordt het niet, maar tegelijkertijd hangt er weinig vanaf. Je kunt erbij zijn, zonder dat het teveel pijn doet. Dat is kostbaar, denk ik, want er zijn momenteel weinig plekken waar je de werkelijkheid ongefilterd kunt toelaten zonder overspoeld te worden door gemis.

Misschien is dat wel waarom tuinieren tijdens deze coronacrisis zo’n grote aantrekkingskracht op ons heeft. Vanaf het moment dat Nederlanders begin mei weer voorzichtig de deur uitgingen, was het druk in onze tuincentra. Ik las dat in de Verenigde Staten gewapende conservatieven de straat opgingen voor, onder andere, het recht om weer te tuinieren. ‘Tuinieren is essentieel!’ riep iemand vanuit een pick-up truck. Ik ben het zelden met zulke lieden eens, maar daar hebben ze misschien een punt.

Stuart-Smith betoogt in haar boek dat tuinieren een psychologische activiteit is: we wroeten, zaaien en snoeien niet alleen met onze handen, maar ook in ons hoofd. Een tuin is niet alleen een toevluchtsoord, ‘maar schenkt je ook de rust en stilte om je eigen gedachten te kunnen horen. Hoe meer je opgaat in het met je handen werken, hoe meer innerlijke vrijheid je krijgt om je gevoelens te ordenen en te verwerken.’

Dat is precies waarom ik de tuin in ben gevlucht. Sinds mijn vorige column is mijn opa overleden aan corona en ik ben zo druk met het regelen van de uitvaart dat mijn hoofd is gevuld met chaotische gedachtesmurrie over wat er nog gedaan moet worden. Een uurtje in de tuin en ik voel me kalm; nu merk ik pas hoe moe ik ben, en hoe verdrietig. Hoe rouw een soort heimwee is, alleen niet naar je huis, maar naar iemand bij wie je je ooit thuis hebt gevoeld.

Gelukkig geven planten er niet om als je een beetje op ze huilt. Zeker de dode niet, want heel passend bleek in mijn tuin ook van alles gestorven te zijn, zoals de margrieten die ik pasgeleden liefdevol had verplaatst, maar die inmiddels zijn kaalgevreten door klootslakken. Of het appelboompje dat de geest gaf na ruim een jaar door een buurkat als pispaaltje te zijn gebruikt.

Ik zet de zaag erin, maar de dode takken doen me ongewild denken aan die verschrikkelijke metafoor van Marianne Zwagerman in de Telegraaf, over de natuur die ‘dingen zelf regelt en af en toe een virus over de aarde jaagt om het dorre hout te kappen’. Dat gaat ook over mijn opa, denk ik steeds maar: een demente man met diabetes en een hartkwaal in een verpleeghuis. ‘Dor hout.’

Hoe ga je om met een wereld waarin er mispunten bestaan die het niet zo erg vinden dat mensen als mijn opa doodgaan? Een wereld, ook, waarin het personeel in verpleeghuizen wekenlang bewust genegeerd werd bij de verdeling van mondkapjes, waarin ze lange tijd met opzet niet werden getest en waarin ze dus ongewild hun eigen bewoners hebben besmet. Waarin beleidsmakers de levens van mensen in verpleeghuizen goedkoop hebben gemaakt.

Ik weet het even niet. En dus heb ik me afgezonderd. Ik poot jonge plantjes tegen de rouw en maak stekjes tegen het verdriet; nieuw leven tegen de dood. ‘Als er geen verlies bestond, zou het ons ontbreken aan scheppingsdrang’, schrijft Stuart-Smith. Op de plek waar de gerooide appelboom en margrieten stonden, blijken een paar stukjes vochtige, zwarte aarde over te blijven, ideaal om kaardenbollen en korenbloemen te zaaien.

Dat is geen metafoor voor de samenleving, wil ik benadrukken. Het is gewoon een simpele troost in verdrietige tijden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het moment dat ik dit schrijf, is het 23 maart. Normaal gesproken val ik u daar niet mee lastig, maar nu de wereld in de greep is van het nieuwe coronavirus is de toekomst zo ongewis dat ik mezelf heb beloofd niet meer dan drie dagen vooruit te kijken. En toch zit ik hier, in de ochtendzon aan mijn bureau, om een column te schrijven die pas over vijf weken gelezen zal worden. Mijn nu is onvermijdelijk uw ‘een tijdje geleden’.

Toch blijf ik in dit stukje in mijn nu. Wat kan ik anders? Ik heb collega’s zich zien wagen aan voorspellingen. Rosanne Hertzberger deelde in de NRC een toekomstvisie waarin de lijkwagens door de straat rijden. Robbert Dijkgraaf schetste het beeld van ‘de man die van een wolkenkrabber valt en ter hoogte van de derde verdieping zegt: ‘Tot nu toe gaat alles goed.’’ Ik vind dat niet behulpzaam.

In mijn nu probeer ik zoveel mogelijk in het moment te leven. Dat is beter voor de ziel, las ik in The Atlantic. In plaats van te piekeren over een mogelijk catastrofale toekomst, kun je beter jezelf geruststellen met gedachten over het heden: ‘Ik ben veilig en schrijf een column’. Het is advies dat me doet denken aan een liedje van Jason Mraz, waarin hij zingt over hoe hij zijn leven niet langer wil vullen met zorgen over allerlei dingen die hem waarschijnlijk toch niet gaan overkomen. ‘So I just let go of what I know I don’t know’, zingt hij. Dat heb ik altijd een prachtige zin gevonden.

Toch staat het liedje me ook tegen. Mraz bezingt alle innerlijke vrede en lol die hij heeft nu hij in het moment leeft. Maar ik denk steeds: nou, knakker, dat moet je je wel kunnen veroorloven. Als je niet zeker weet of je morgen geld hebt om je kinderen eten te geven, wordt het verdraaid lastig om onbekommerd te zijn over de toekomst. Het heden is niet lollig als je iets vreselijks aan het meemaken bent. En je verleden achter je laten is niet gemakkelijk als je getraumatiseerd bent. In het moment leven is een knoeperd van een privilege.

In andere tijden zou deze dualiteit me fascineren: hoe leven in het moment zowel een psychologische overlevingsstrategie kan zijn als een luxe voor de bevoorrechten. Misschien schrijf ik er nog eens meer over. Maar niet vandaag. Vandaag is de toekomst onzeker en eng, en is mijn nu alles wat ik heb. Mijn nu, en mijn hoop: de hoop dat uw nu ondanks alles een goed moment zal zijn om in te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een van mijn lievelingsboeken begint met de wraak van de natuur. In Kinderen van Moeder Aarde laat Thea Beckman na een verwoestende wereldwijde kernoorlog een gedeelte van Alaska afscheuren en in zee zinken, het Japanse eiland Honshu in tweeën splijten, meren leeglopen en stuwdammen bezwijken. ‘Niemand van de nog levenden begreep waar die enorme vloedgolven, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en alles verwoestende tornado’s vandaan kwamen. Weinig mensen kregen ook de tijd erover na te denken. Moeder Aarde had Haar evenwicht verloren.’

De natuur die uit balans raakt en terugslaat: dat idee is weer in zwang sinds de uitbraak van het nieuwe coronavirus, al komen de klappen nu in de vorm van een Plaag in plaats van Hellevuur en Zondvloed. Inger Andersen, directeur van het VN-milieuprogramma, noemde de pandemie een ‘waarschuwingsschot’ en zei dat de natuur ‘ons een boodschap stuurt’. De Paus stelde tijdens een interview dat we onvoldoende hebben gereageerd op eerdere catastrofes, zoals de bosbranden in Australië en smeltende gletsjers. ‘Ik weet niet of dit de wraak van de natuur is, maar dit zijn zeker reacties van de natuur.’ Filosoof Damiaan Denys opperde in Trouw: ‘Het [coronavirus] is een gezonde correctie op onze megalomane levensstijl, een tik van de Schepper, de natuurwet, een homeostase’. De Italiaanse schrijver Sandro Veronesi zei in De Standaard dat het haast lijkt ‘alsof het coronavirus de antilichamen vormt van de aarde, die nu op de mens worden afgevuurd, omdat de mens nutteloos en zelfs schadelijk is voor de planeet.’

Voor het punt van Zijne Pauselijke Supermegaheiligheid, dat het virus een reactie van de natuur is, wel wat te zeggen. Overal ter wereld dringen mensen het leefgebied van wilde dieren binnen. Daardoor is er meer contact tussen ons en die dieren, en meer contact geeft een grotere kans op de overdracht van nare ziektes, zeker als we de dieren in kwestie ook nog oppeuzelen.

Maar de natuur die waarschuwingsschoten afvuurt? Die virussen inzet als haar antilichamen? De natuur als wraakgodin, die de mensheid mores leert voor aangedaan leed? Terwijl ik tijdens het paasweekend in Moeder Aarde sta te wroeten om een pol margrieten te verplaatsen, komt dat idee me steeds vreemder voor. De zon schijnt. De krentenboom bloeit. Een regenworm kruipt over mijn hand. Ik kan er moeilijk een bestraffende macht in zien.

Uiteraard is natuur meer dan bloesem en vochtige aarde. Er is ook bloeddorst, strijd, worsteling; er zijn parasieten en plagen; er is dood en verrotting en bederf. Maar is de natuur wraakzuchtig? Is ze wreed?

Ik moet denken aan een essay uit 1918 van de toen zeer beroemde natuurschrijver John Burroughs over precies die vraag. We noemen de natuur misschien wreed, overpeinst hij, omdat ons lot haar zo onverschillig laat. We nemen die apathie te persoonlijk, we zien onszelf erin. Als wij zo volstrekt onbetrokken zouden zijn, dan zou dat zeker wreed zijn. Maar we moeten de natuur niet zo vermenselijken. ‘Vuur en overstromingen veroorzaken pijn en dood’, schrijft Burroughs, ‘de zwaartekracht zal ons net zo snel verpletteren als in leven houden, maar deze krachten zijn niet wreed, want er is geen wens om lijden te veroorzaken; ze zijn deel van een systeem van dingen waar ons leven en welzijn van afhankelijk is.’

Moeder Aarde is niet wreed, ze is amoreel; rechtvaardigheid is in de natuur een betekenisloos begrip. Wat wreed is, is het coronavirus neerzetten als een verdiende straf of waarschuwing. Wat wreed is, is weten dat de pandemie vooral de kwetsbaren treft, en dan toch suggereren dat ze een zekere gerechtigheid kent. Spreken over ‘een gezonde correctie’ – dat is wreed.

Misschien is het voor sommigen een bijna onverdraaglijke gedachte: dit overkwam ons gewoon. Ons lijden en afzien heeft wellicht een oorzaak, maar er was geen reden, geen bedoeling, geen boodschap, geen straf. Enkel pech en onverschilligheid.

Zelf vind ik juist troost in die onverschilligheid. Hoe in de natuur alles gewoon doorgaat, terwijl onze mensenlevens stil lijken te staan. Hoe er een parallelle wereld is waarin een lockdown niets betekent, die zich niets aantrekt van modellen, ic-capaciteit of persconferenties; zelfs niet van onze stille wanhoop, angst en eenzaamheid; niet van onze rouw. De madeliefjes bloeien in het gras, de hommels proberen nog één keer of ze toch niet dwars door het raam heen kunnen vliegen, de mezen zingen in het oranjeroze avondlicht. Hier bestaat geen wraak, alleen een wilde, ontembare drang om te leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het besloop ons, de afgelopen weken. Een gedachtegoed dat niet normaal mag zijn, werd elke dag iets gewoner. Een verwerpelijk idee kwam stilletjes door onze maatschappelijke achterdeur naar binnen, ook al bedoelde natuurlijk niemand het zo.

Het begon misschien hier: bij de vaststelling hoe fijn het was dat er aan het coronavirus zelden jonge en gezonde mensen sterven. Zoals Maarten Keulemans schreef, eind februari: ‘De ziekte die we inmiddels covid-19 moeten noemen, ‘oogst’ vooral de al verzwakten. En al doet ze dat wreed en zonder genade, dat is een geluk bij een ongeluk.’ Maarten kennende was het troostend bedoeld. Hij voegde toe dat men maatregelen zou kunnen nemen ‘om de risicogroepen extra te beschermen.’ Dat was fijn, maar het was toch gezegd en breed beaamd: een geluk dat verzwakten worden geoogst.

Wat later stond er hierover een ingezonden brief in deze krant. ‘Als dit het dierenrijk zou betreffen, hadden we het over het uitdunnen van de populatie om die gezond te houden. Maar nu het de mensheid is, zal het wel onethisch zijn om dat op te merken.’ Het was bijna terloops: even bij het ontbijt filosoferen over het nut van stervende zwakkeren.

Dat was de eerste keer dat de woorden door mijn hoofd speelden: eugenetica, sociaal-darwinisme. Dat laatste is een losse set ideologieën, maar laat ik het zo zeggen: als je de aanvechting voelt om Darwins theorie over ‘survival of the fittest’ te vertalen als ‘het recht van de sterkste’ en dat wilt opwaarderen tot iets wenselijks, dan zit je er te dicht bij. Als je impliceert dat de samenleving beter af is zonder zwakkeren, ging je over het randje.

Dat randje werd twee weken geleden bezocht door filosofen Marcel Verweij en Roland Pierik. Zij vroegen zich af wie er voorrang moeten krijgen bij een tekort aan bedden op de intensive care (IC). Hun antwoord: jonge en fitte mensen. Zeg maar: de sterksten. En zwakkeren niet. Het is verontrustend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer. Hoe de deur bijna achteloos op een kier ging voor sociaal-darwinisme.

Dat was de eerste keer dat ik moest huilen. Verweij en Pierik willen een maatschappelijk discussie over deze kwestie. Ik zag al voor me hoe ik wekenlang zou lezen dat de melkboer en de makelaar vinden dat oude, gehandicapte en chronisch zieke mensen – mensen zoals ik – best van de IC geweerd mogen worden. Ik wil geen publieke debat over wanneer je mij mag laten doodgaan. Dat is wreed. En zoals Maranke Wieringa (zelf gehandicapt) twitterde: ‘Ik was gezond voorzichtig met betrekking tot het virus, nu ben ik doodsbang. Het virus is niet veranderd, maar hoe er nu gesproken wordt over mij en de mijnen wel.’

Inmiddels klopt sociaal-darwinisme steeds vaker aan. De NOS meldde dat ‘mensen die compleet hulpbehoevend zijn voor hun dagelijkse verzorging’ volgens richtlijnen bij IC-beddenschaarste niet meer opgenomen worden. Dat was schadelijk onvolledig, maar alarmbellen waren blijkbaar niet afgegaan ter redactie, zo normaal is zo’n notie inmiddels. Enkele Amerikaanse staten stelden in protocollen dat gehandicapte mensen geen goede kandidaten zijn voor beademing. Bert Wagendorp liet weten dat hij liever niet heeft dat schransende zwaarlijvigen IC-bedden bezet houden wanneer een geliefde van hem er een nodig heeft. Schrikbarend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer naar dader.

Dat was de eerste keer dat ik kwaad werd. Hoe durven jullie? Dikke, zieke, oude, gehandicapte mensen leven altijd met uitsluiting en discriminatie. En nu, in deze bange tijden, komen jullie – geen artsen, maar columnisten, filosofen – speculeren of je ons categorisch moet uitsluiten van mogelijk levensreddende zorg? Zien jullie niet dat je zo een verschrikkelijke maatschappelijke tweedeling creëert, tussen de haves en de have-nots, tussen sterken en zwakkeren, tussen de gelukkigen – fitte, jonge mensen die al minder te vrezen hebben van het virus en ook nog vast kunnen rekenen op zorg – en de ongelukkigen, die terecht banger zijn voor corona en ook nog moeten aanhoren dat men ze zo nodig aan hun lot wil overlaten?

Dat is niet de weg, nu we samen een onzichtbare vijand bestrijden, nu solidariteit van levensbelang is. Laat artsen aan het bed beslissen over leven en dood, en laten wij hen en elkaar respecteren door niet te speculeren over wie de moeite van het redden waard is. Laten we mensen blijven; mensen die we herkennen. Anders verliezen we tijdens deze crisis meer dan levens; dan verliezen we ons hart.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Voor mij was het die foto die het hem deed. Vorige week ging hij rond: twee patiënten, getroffen door het nieuwe coronavirus, op hun buik in een bed op een Italiaanse intensive care. Er gingen slangetjes hun lichaam in – of uit, of allebei. Dat hun gezichten in de foto vervaagd waren, maakte het alleen maar gemakkelijker om in deze patiënten alle mensen te zien van wie ik ooit gehouden heb. Om mezelf erin te zien, moederziel alleen, overgeleverd aan apparaten, zorgpersoneel en het lot.

Die nacht kon ik niet slapen. Een oerinstinct was me aan voorbereiden op deze nieuwe vijand. Vechten of vluchten was nu het plan. Maar, zo realiseerde ik me ook, er valt eigenlijk weinig te knokken, en vluchten kan niet meer. Een besef dat nauwelijks iets veranderde aan de manier waarop ik in bed lag, mijn schouders hoog opgetrokken tegen het kussen, kaken klemvast, de rand van het dekbed in gebalde vuisten. Zowel rationaliteit als eloquentie hadden me allang verlaten. Shitfuck, dacht ik. Shitfuck, shitfuck. Ik ben chronisch ziek, ik ben kwetsbaar. Ik ga misschien wel dood. En ik kan nog niet doodgaan, want ik heb dingen te doen. Vragen te stellen, stukjes te schrijven, liefde te geven, kinderen die ik moet zien opgroeien.

En op dat moment drong het tot me door: ik ken dit. Ik heb hier eerder zo gelegen. Toen ik ziek werd en het niet goed ging. Toen ik bloed plaste omdat mijn nieren het moeilijk hadden, toen ik zo benauwd was dat ik niet durfde te slapen omdat ik bang was dat ik erin zou blijven. Ik weet al hoe het voelt om als een plank in bed te liggen terwijl er kansen door je hoofd razen: vijf procent wordt doodziek, één procent sterft, of twee, of minder, of meer.

Ik weet al hoe je bang moet zijn.

Dit is nu misschien een voordeel, overwoog ik. Want ik weet ook al hoe ik moet vrezen voor mijn gezondheid en het niet alles laat overheersen. Ik weet hoe ik kan leven met onzekerheid en toch kan ontspannen. Ik heb geleerd hoe ik kan denken ‘misschien ga ik hier aan overlijden’ en daarna kan lachen om de moppen die mijn dochters vertellen. (‘Hoe noem je een heks in de woestijn? Een sandwitch.’)

Dit is wat mij hielp: het besef dat angst niet de vijand is. Angst is op zich een nuttige emotie. Angst herinnert me er nu aan dat ik mijn handen regelmatig grondig was. Angst helpt me afstand te houden op straat. Angst maakt me een verstandiger mens. Soms praat ik met mijn angst. Bedankt dat je me wees op dit gevaar, zeg ik dan. Je houdt me bij de les, maar nu is het wel weer even genoeg. Want, zoals schrijver Elizabeth Gilbert zei: angst mag best advies geven vanaf de achterbank van de auto, maar het mag niet sturen. Het bepaalt niet waar we heen gaan.

Angst is een deurverkoper: je doet open, hoort hem aan, bedankt hem beleefd voor de informatie, maar je laat hem niet binnen en je geeft hem geen thee.

De afgelopen dagen heb ik nagedacht en gelezen over hoe je corona-angst het beste geen thee kunt geven. In Vrij Nederland adviseerde een psycholoog om te stoppen met de hele dag het nieuws volgen. Nare verhalen en tegenstrijdige berichten maken bang. Langdurig op sociale media rondhangen is alsof je je angst niet alleen thee geeft, maar ook cake. Psycholoog Jo Daniels adviseerde op The Conversation dat je je beter niet teveel op je lichaam kunt focussen, want je voelt altijd wel iets vreemds. Ga liever bewegen, waar mogelijk buiten, of doe ontspanningsoefeningen. Psychotherapeut Lori Gottlieb in The Atlantic: blijf met je gedachten in het hier en nu in plaats van bij een eventuele toekomstige catastrofe. Denk: ‘Ik zit hier nu lekker met mijn kind op de bank’. En niet: ‘We gaan allemaal dood.’

We zullen nog een poos moeten leven in een samenleving waar dood en angst nadrukkelijk aanwezig zijn. Vechten of vluchten zijn geen opties. Zolang ik mijn angst geen thee geef, lukt het me om me te oefenen in overgave: ik volg alle adviezen, maar accepteer dat ik ziekte en dood niet echt in de hand heb. Hoe ik nu leef, echter, daar heb ik wel invloed op. Ik kan helpen. Ik kan zingen. Ik kan lachen. Ik kan liefhebben. Nelson Mandela zei: ‘Laat je keuzes een afspiegeling zijn van je hoop, niet van je angst.’ Laten we kiezen om te leven als ons beste zelf. Niet gedreven door bange gedachten, maar door empathie en gulheid; door vrolijkheid, door vertrouwen, door liefde. Ik kan dit. Jij kunt dit. Wij kunnen dit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik moet bekennen dat ik me een beetje zorgen maak over mijn collega Teun van de Keuken. Vorige week meldde hij in deze krant (V, 25 februari) dat hij dit jaar elke maand een ander dieet gaat proberen. Hij was begonnen met het ketodieet (dat is een voor mij als vegetariër tamelijk afschuwelijk klinkend gebeuren waarbij je nauwelijks koolhydraten eet maar wel een dagelijkse vrachtlading dood beest), en gaat nog intensief sporten, vasten, vegan eten en schijf-van-vijven. Doel is om de zin en onzin van deze diëten te ontmaskeren, iets te zeggen over hoe goed ze vol te houden zijn en te bekijken wat je van elk dieet kunt leren. Dit alles onder het mom van ‘Teun van de Keuken stelt zijn lichaam beschikbaar aan de wetenschap’. Hmm.

Nu wil het geval dat Van de Keuken een slanke, hooguit wat ‘papa-vormige’ man is. Toch vindt hij zelf dat er wel zo’n vijf kilo af mag. Hij schrijft: ‘Iedere ochtend – en vaak ook nog een keer ’s avonds – sta ik op de weegschaal. Altijd weeg ik rond de 80 kilo. Prima binnen de marges van een gezond BMI. Nu eens 79,8 (dan zwaai ik triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht) en dan weer 81,3 (dan laat ik bedroefd de schouders hangen). Ik kijk in de spiegel en zie een buik die er op zich mee door kan. Toch ben ik ontevreden met wat ik zie: te dik, te weinig gespierd, niet mooi genoeg.’

En nu maak ik me dus zorgen. Lieve Teun, als je stemming en zelfbeeld zo sterk beïnvloed worden door je spiegelbeeld en een volstrekt betekenisloze schommeling op de weegschaal, dan zou ik willen dat iemand je had aangeraden om die spullen gewoon weg te gooien en misschien wat hulp te zoeken, niet om aan een soort Grote Dieettour te beginnen die inhoudt dat je een jaar lang professioneel-geobsedeerd met eten en je lichaam moet omgaan.

En met welk doel ook? Wat voor nieuw en glanzend inzicht is er nou werkelijk te behalen door zo’n experimenteel dieetjaar? De zin en onzin van diëten is allang ontmaskerd. Door dezelfde wetenschap waar Van de Keuken zo graag zijn lichaam van in dienst wil stellen.

Zo is er het team van psycholoog Traci Mann, dat alle goed uitgevoerde dieetonderzoeken samen analyseerde en vaststelde dat je van een dieet inderdaad afvalt – eventjes. Het is best mogelijk om, zoals Van de Keuken, vijf kilo in een maand kwijt te raken, maar al na twee jaar zit het meeste gewicht er bij nagenoeg iedereen weer aan. Britse gezondheidswetenschappers becijferden op basis van de data van 170.000 dikke landgenoten dat na vijf jaar 95 tot 98 procent van de mensen even zwaar of zwaarder is dan voor het dieet. Het maakt daarbij trouwens niet uit welk dieet je volgt: koolhydraatarm, vetarm, eiwitrijk, gezellig met een groepje, alle diëten werken op de langere termijn even slecht.

Ben je dan in ieder geval wel gezonder na een dieetpoging? Nope. Fysioloog Lindo Bacon citeert in een review diverse studies waaruit blijkt dat herhaaldelijk afvallen en weer aankomen, onafhankelijk van gewicht, een hoger risico geeft op hoge bloeddruk, ontstekingsactiviteit en vroegtijdig doodgaan. Ook psychisch geeft het een knauw: vrouwen die tijdens een dieetonderzoek eerst waren afgevallen en daarna (onvermijdelijk) weer waren aangekomen, hadden meer symptomen van depressie en minder zelfvertrouwen dan vrouwen die helemaal niet hadden gelijnd.

De niet zo leuke grap is natuurlijk dat dit allang bekend is. Er drijft zelfs een hele industrie op, van Weight Watchers, sportschoolprogramma’s, maaltijdshakes, ‘snel gezond en slank’-apps en stapels boeken met fitgirls op de cover. Een industrie van bedrijven die zo zeker weten dat je van hun producten niet permanent dun wordt dat ze die kennis succesvol hebben opgewaardeerd tot een genadeloos verdienmodel waarmee ze elk jaar wereldwijd tientallen miljarden opstrijken aan het ingecalculeerde falen van verdrietige lijners. Uiterst effectief verkopen ze ons het idee dat als je na een dieet nog niet slank en gelukkig bent, dat komt doordat jij niet wilskrachtig genoeg was, en dat de oplossing ligt in een nieuw dieet. En nog een. En nog een. Een illusie waar Van de Keuken – ‘mooie resultaten’ – en zijn diëtist – ‘geen slap gedoe!’ – te lichtvaardig aan bijdragen.

En ook dat baart me zorgen, beste Teun. De website van talkshow Jinek omschreef je als ‘de meest kritische consument van Nederland’. Nou, kom op dan! Wees sceptisch, lees het beschikbare onderzoek en trek de enige wetenschappelijk verantwoorde conclusie: ik ga niet meer op dieet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.