dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ons Hof van Eden. Zo omschrijft Trisha Kehaulani Watson-Sproat de berg Maunakea in een artikel op Vox.com. Hier vond volgens de Hawaiiaanse mythologie de schepping van de wereld plaats toen de Aardmoeder, Papahānaumoku, en de Luchtvader, Wākea, elkaar ontmoetten. Dat maakt de berg een heilige plek. Een heilige plek met twaalf telescopen erop, en plannen voor nog een nieuwe. Een monstertelescoop moet er komen, met een koepel zo hoog als een gebouw van achttien verdiepingen.

Veel oorspronkelijke bewoners van Hawaii reageren daarop zoals ik me voorstel dat christenen zouden reageren als iemand een telescoop in het Paradijs zou willen neerzetten: ze zijn niet zo in hun nopjes. Dus protesteren ze, vreedzaam: met blokkades, tentenkampen en rechtszaken.

Het beeld bestaat dat hier gaat om een conflict tussen wetenschap en cultuur, schrijft Watson-Sproat, die net als haar voorouders is geboren en getogen op O’ahu. Maar dat is niet juist. De actievoerders hebben geen probleem met telescopen. Ze willen ze alleen niet op hun berg.

Het is meer een conflict tussen twee manieren van kijken naar de wereld. Er is de neokoloniale, kapitalistische, westerse blik, die Maunakea ziet als uitgelezen plek om naar het heelal te turen, want er is weinig licht- en luchtvervuiling, puik weer, en er is Amerikaans geld voor. Bovendien staan er geen historisch belangrijke gebouwen op de berg, dus wat is het probleem?

En dan is er de blik van de oorspronkelijke bewoners, die niet alleen nog steeds gerechtvaardigd boos zijn over landonteigening en culturele onderdrukking door de Amerikaanse koloniale macht, maar voor wie ook, aldus Watson-Sproat, ‘de spirituele en culturele betekenis van Maunakea intrinsiek verbonden is met het majestueuze landschap.’ Diep verstrengeld met de Hawaiiaanse cultuur is een liefde voor het land, aloha ’āina. Zorg en verbondenheid met het land en de natuur is deel van de identiteit. (Zaken die, zo merken de actievoerders op, niet in bijzonder goede handen zijn bij het telescoopgebeuren op Maunakea. Als sinds 1998 verschijnen er rapporten over hoe het natuurbeheer van de academici op de bergtop te wensen overlaat.)

Maunakea is niet de enige plek waar deze wereldbeelden botsen. In de Groene Amsterdammer stond een interview met Norka Pareja Ortiz en Celia Umenza; inheemse activisten uit Colombia die met gevaar voor eigen leven opkomen voor mensenrechten en de natuur. Bedrijven – mijnen, plantages – nemen grond in, verwoesten het, en gaan op zoek naar nieuw land. Hun oog valt dan al snel op het land waar nu inheemse mensen wonen. ‘Wij gaan goed met onze territoria om, waardoor ze rijk en vruchtbaar zijn’, zegt Ortiz. Dat komt omdat ze zich innig verbonden voelen met alles om hen heen, en er dus voor zorgen: de natuur, het water, de lucht, de grond. Maar, zegt Umenza, ‘volgens de overheid dragen wij niets bij aan de economie van het land. We hebben geen bedrijven, dus mogen we wel dood als we moeilijk doen.’

Bij nader inzien is ‘botsen’ hiervoor niet het goede woord. Accurater is: het kapitalistische wereldbeeld walst met geweld over de levens van inheemse volken heen. En ook dat is niet exclusief voor Colombia en Maunakea. In hun boek A history of the world in seven cheap things schrijven hoogleraren Jason Moore en Raj Patel hoe onder het kapitalisme zowel natuur als veel mensenlevens goedkoop zijn. Kapitalisme is niet alleen een economisch systeem, stellen zij, maar ook een manier waarop de relatie tussen mensen en de rest van de natuur is georganiseerd. En wel als volgt: in het kapitalisme is alleen dat van waarde dat je kunt tellen in geld. Natuur is daarom iets om te gebruiken; om zo weinig mogelijk in te investeren en zo veel mogelijk winst uit te trekken. En dat geldt ook voor veel mensen; zeker voor oorspronkelijke bewoners of mensen die wonen in (voormalige) koloniën.

We zien kapitalisme als noodzakelijk en onvermijdelijk, schrijven de hoogleraren, maar in feite is het in crisis omdat het goedkoop maken van natuur en levens altijd een strijd is. Het leven vecht namelijk terug: grond raakt uitgeput, dieren sterven uit, mensen staan op voor hun rechten en hun land.

Umenza zegt: mensen van buiten denken dat ze alles kunnen kopen. ‘Maar wat als het water op is? Wat als het land kapotgemaakt wordt? Wat als de zon door brandlucht niet meer te zien is?’

Dan zouden we vast willen dat we, in ons kapitalistische westen, meer aloha ’āina hadden gehad. Meer liefde voor het land. Voordat het te laat was.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat als ik mijn beste tijd gehad heb?

Het is een enge vraag. Maar ik moet haar stellen; ik krijg haar niet uit mijn hoofd. Dat komt omdat ik een paar weken geleden heb moeten stoppen met de medicijnen die me de afgelopen twee jaar vrij goed op de been hielden. Eén klein, wit, smerig pilletje bij het ontbijt en de pijn was minder verblindend, de vermoeidheid minder verlammend. Totdat bijwerkingen de kop op staken: een hoge piep in mijn oren, slecht zien, hallucinaties.

Vooral dat laatste was niet acceptabel. Ik kan geen middel slikken dat knoeit met mijn hersenen. Want mijn brein, dat is waar ik als schrijver mijn geld mee verdien. En, belangrijker nog: mijn hoofd is mijn voornaamste bron van plezier. Al mijn hele leven word ik voortgestuwd door een onverzadigbare nieuwsgierigheid. De wereld is voor mij een plek die aanvoelt alsof je met honger een onbekende bakkerij binnenloopt; het water loopt me in de mond bij het heerlijke vooruitzicht dat er zoveel wonderlijks te ontdekken valt. ‘The pleasure of finding things out’, noemde natuurkundige Richard Feynman het. ‘Alles is interessant als je er diep genoeg in duikt.’

Maar wat nu? Er zijn wel andere medicijnen, maar of die zullen helpen? Wat als het vanaf nu steeds slechter zal gaan? Wie ben ik dan? Meer klotevragen dringen zich op. Wat als ik mijn beste werk al gemaakt heb? Als ik nooit meer zo goed zal schrijven als ik ooit deed?

Ik haat deze vragen. Ze verlangen een antwoord. Zonder antwoord dreigen ze me te verlammen.

Elizabeth Gilbert peinst over deze kwestie in haar boek Big magic: creative living beyond fear. Eerder schreef ze de mega-bestseller Eat, pray, love. En mensen vroegen haar: hoe ga je ooit nog iets schrijven dat beter of populairder is dan dat boek? Hoe ga je deze topprestatie nog overtreffen?

Gilbert maakt bezwaar tegen die vragen. Zo veronderstellen ze dat er een ‘top’ is, en dat ‘het beste’ presteren de belangrijkste reden is om te willen schrijven of creëren. Ze herbergen de aanname dat je voortdurend moet winnen: niet alleen van je collega’s, maar ook van je vroegere zelf. En dat als je niet kunt winnen, je dan maar beter niet kunt spelen.

Een gevaarlijke gedachte, noemt ze dit. Want eigenlijk doet winnen er niet toe. Zelfhulpboeken stellen vaak de vraag: wat zou je doen als je zeker zou weten dat je niet kunt falen? Maar volgens Gilbert is er een veel betere vraag: wat zou je doen, zelfs als je weet dat je misschien wél zult falen? Wat geeft je zoveel plezier dat de woorden ‘succes’ en ‘falen’ betekenisloos worden?

Dat is een veel betere vraag om in je hoofd te hebben.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is een Aziatische fabel, of mogelijk een Turkse uitdrukking, of misschien een uitspraak die is gebaseerd op werk van de Griek Aesop, die luidt: ‘Het bos werd steeds kleiner, maar de bomen bleven op de bijl stemmen. Want de bijl was slim en had de bomen ervan overtuigd dat hij een van hen was, omdat hij een steel van hout had.’

Ik zag een aantal Britten deze fabel aanhalen nadat de verkiezingen in hun land vorige maand zo diep ongelukkig uitpakten voor de linkse Labour-partij. Hun bijl is premier Boris Johnson, die zichzelf presenteert als man van het volk, terwijl het beleid dat hij voorstaat vooral rijken en grote bedrijven helpt. En dat in een land waar, om een akkefietje te noemen, ruwweg vier miljoen kinderen in armoede leven.

Er is iets veranderd, schreef Guardian-columnist George Monbiot. Niet alleen in Groot-Brittannië, maar eerder ook in de Verenigde Staten, India, Brazilië, Australië, Hongarije, Polen, Turkije. De bijlen van deze wereld hebben de formule geperfectioneerd die armen ervan overtuigt om te stemmen voor de belangen van de zeer rijken.

Het zette me aan het denken over de situatie in ons land. Ik zou graag de VVD nomineren als opperbijl: een partij waar men lovend spreekt over de gewone hardwerkende Nederlander, maar waar vooral de welgestelden der aarde altijd met een gerust hart op kunnen rekenen. Het is ook de partij die, op twee kabinetten na, mijn hele leven in de regering heeft gezeten. Dat verklaart misschien de staat van ons bos: dat steunt, piept en kraakt.

Er zijn vier onderwerpen die burgers tamelijk eensgezind belangrijk vinden: zorg, onderwijs, huisvesting, klimaat. Na bijna vier decennia toch-wel-meestal-VVD-aan-den-knopkes hangen deze dingen op zijn best met plakband en secondelijm aan elkaar. Op zijn slechtst is er enkel nog een rokend hoopje as te vinden – zie: sociale woningbouw, zie ook: jeugdzorg – zonder feniks in zicht. Er zijn te weinig juffen, meesters, verpleegkundigen, agenten. Het aantal daklozen is sinds 2009 meer dan verdubbeld. Er is geen echt plan voor een CO2-neutrale toekomst. Rechtse politici zijn er in geslaagd om veel te slopen van waar wij het meest om gaven, terwijl ondertussen de rijksten profiteerden. En toch is de VVD in de peilingen nog steeds met enige afstand de grootste partij. Forum voor Democratie, een kleiner maar nog scherper bijltje, is de grootste groeier.

Hoe kan dat toch? Misschien heeft dit ermee te maken, overwoog ik: dat links en rechts niet alleen andere standpunten hebben, maar ook een ander mensbeeld. Op rechts huldigt men het neoliberale ideaal: wie hard werkt, kan alles bereiken. Succes is maakbaar, falen eigen schuld, vecht je maar in. De staat moet vooral zorgen dat die maakbaarheid niet gefrustreerd wordt door lieden die rechts als profiteurs ziet, zoals vluchtelingen of uitkeringsgerechtigden. Op links, daarentegen, gaat men ervan uit dat armoede en achterstelling ontstaan buiten de schuld van het individu en dat de staat vooral ongelijkheid moet bestrijden en moet zorgen voor goede collectieve voorzieningen.

Dit zorgt ook voor een andere kijk op controle. Volgens het rechtse ideaal heeft het individu controle over zijn eigen leven, ellende en welvaren; of dat is in elk geval de belofte. En dus kan de staat zich terugtrekken. Dat is precies wat kabinetten de afgelopen decennia hebben gedaan, met de VVD als luidste cheerleader: ze lieten onder meer zorg en woningbouw aan de markt over. Inmiddels is duidelijk wat een soepzooi dat opleverde.

Het linkse ideaal legt de controle niet voornamelijk bij het individu, maar meer bij de overheid. En daarmee vraagt links altijd meer vertrouwen dan rechts. Zij vragen de burger om hun lot voor een belangrijk deel in de handen van de regering te leggen. Maar, vraag ik me af, durven burgers na zoveel jaren van sloop de controle over hun leven wel te schenken aan de staat die eerder zoveel stuk maakte? Waarom zou je de belofte van maakbaar succes inruilen voor vertrouwen in een regering, zelfs een linkse, wanneer je door de vorige kabinetten steeds weer gepiepeld werd? En zou het daardoor, hoe paradoxaal ook, niet zo zijn: hoe langer en beroerder rechts aan de macht is, hoe moeilijker het voor links wordt om te winnen?

Als er zoveel bomen zijn omgehakt in je bos, zie je dan het verschil tussen de bijl en de boswachter nog wel?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zonder ons geen zorg’, las ik op een van de spandoeken die na de verpleegkundigenstaking van vorige week was blijven hangen in de hal van het ziekenhuis. Op een ander: ‘De handen aan het bed eisen vijf procent.’ Iets verderop: ‘Niet omdat het kan, maar omdat het moet.’

Natuurlijk moet het. Zoals verpleegkundigen en hoogleraren uitlegden in de Volkskrant: het werk is moeilijker geworden, er is medisch meestal meer mogelijk, mensen hebben dikwijls meerdere aandoeningen, ze gaan zieker naar huis. Maar terwijl de complexiteit toenam, stegen het salaris en de waardering voor de verpleegkundigen niet mee. Sterker nog: ze moeten vaak benadrukken dat verpleegkunde echt een vak is. Professor Bianca Buurman hekelt dat minister De Jonge het steevast over ‘liefdevolle zorg’ heeft, terwijl het gaat over keiharde deskundigheid. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap: ‘Ik kan heel empathisch naar een wond kijken, maar als ik alleen maar blijf kijken, valt op een dag het been eraf.’

Een gebrek aan geld en waardering, een nadruk op liefde en empathie: het is onderdeel van een oud patroon dat drie andere hoogleraren, Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, uit de doeken doen in het manifest Feminisme voor de 99%. Met de opkomst van het kapitalisme, zo schrijven ze, kwam er een onderscheid tussen twee soorten werk. Aan de ene kant was er de productieve arbeid: het werk in fabrieken, mijnen en kantoren, waarmee winst gemaakt kan worden. En aan de andere kant was er reproductieve arbeid: werk dat geen winst oplevert, maar dat wel nodig is voor de even noodzakelijke ‘productie’ van mensen, gemeenschappen en cultuur. Hieronder vallen bijvoorbeeld kinderen krijgen en opvoeden, het huishouden doen, en ook zorgen voor zieken en ouderen.

Deze scheiding in soorten werk was tegelijkertijd een scheiding tussen de seksen, betogen Arruzza, Bhattacharya en Fraser: de productieve arbeid gold als het domein van vooral-de-man, en de reproductieve arbeid als het domein van vooral-de-vrouw. Zo raakte kapitalisme onlosmakelijk verbonden met genderongelijkheid.

En niet alleen met ongelijkheid, ook met onderdrukking, stellen de drie professors. Want aangezien kapitalisme – de naam zegt het al – draait om het vergaren van steeds meer kapitaal, werd het werk dat winst produceert het hoogst aangeslagen. Reproductieve arbeid telt in een kapitalistische samenleving als ondergeschikt. Het wordt aanzienlijk minder gewaardeerd, en van vrouwen wordt vaak verwacht dat ze dit werk onbetaald of slecht betaald doen. Stereotiepe fabeltjes over de aangeboren superzorgzame vrouwelijke natuur zijn het kapitalisme hier uiterst behulpzaam geweest: waarom zou je een vrouw een goed salaris geven voor zorgwerk dat ze uit puur biologisch genoegen toch wel zou doen?

Het is een bijzonder verneukeratief patroon waar we nog steeds in gevangen zitten. En niet alleen verpleegkundigen worstelen ermee. Ook bijvoorbeeld huishoudelijk werkers lijden onder de ingesleten gewoonte om hun reproductieve arbeid weinig te waarderen en nog minder te betalen. In een OneWorld-artikel vertellen vrouwen hoe ze moeten werken voor minder dan minimumloon, niet doorbetaald krijgen bij ziekte en zomaar ontslagen kunnen worden. Hun werk wordt, ook juridisch, niet gezien als ‘echt’ werk.

De positie van huishoudelijk werkers laat zien hoe het patroon en het hele kapitalistische systeem piept en kraakt. In een kapitalistische maatschappij telt het als vooruitgang als iedereen meer werkt, want dat wordt er meer winst gemaakt, stellen Arruzza, Bhattacharya en Fraser. Maar het zorgwerk verdwijnt niet, en ook mannen nemen het niet massaal over. Dus moeten vrouwen kiezen: toch minder ‘winstwerk’ doen om tijd te hebben voor de nog steeds noodzakelijke reproductieve arbeid, of die arbeid uitbesteden aan vrouwen uit een lagere klasse, vaak vrouwen van kleur.

Wanneer vrouwen voor dat laatste kiezen zien sommigen dat als feministische triomf: deze vrouwen zijn ‘bevrijd van het aanrecht’. Maar wat betekent dat als dit alleen kan omdat er andere vrouwen zijn die onderbetaald zorgen voor hun huizen, kinderen en bejaarde ouders? En hoe moeten die vrouwen zich bevrijden? Hoe komen zij aan voldoende waardering, een prima salaris, aan een goed leven? En wat doen we als het antwoord op die laatste vraag is: ‘Niet’?

Dan is het tijd om dit kapitalistische patroon van genderonderdrukking en onderwaardering van reproductieve arbeid bij het grofvuil te zetten. Om een antikapitalistische feministische revolutie te beginnen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elke droom die ik ooit had gehad over de toekomst was me plotseling afgenomen’, vertelde Gareth Walker, een Engelsman die op zijn 26ste te horen kreeg dat hij MS had. Zijn verhaal staat in het boek Cure: a journey into the science of mind over body van Jo Marchant. Ik las het toen ik nog niet zo lang ziek was; de diepe, dubbele streep die ik onder de uitspraak van Walker zette, laat zien hoe verdrietig ik was. Chronisch ziek zijn begint met een rouwproces. Je moet afscheid nemen van allemaal stukjes van jezelf: mogelijkheden, hobby’s, plannen, ambities.

Ik huilde veel in die tijd, maar Walker gaf me hoop. Want verderop in het boek blijkt hij inmiddels 36 te zijn en goed met zijn ziekte te kunnen omgaan. Hij werkt zelfs weer fulltime. ‘Het meeste lijden bij MS komt van het verleden en de toekomst’, zegt hij. Juist het nadenken over wat hij vroeger allemaal zo graag deed, en het piekeren over wat hij later nog allemaal zal moeten opgeven, was een marteling voor hem. (Weer een dikke streep van herkenning in het boek.) Maar Walker heeft geleerd om, met behulp van mindfulness-meditatie, die gedachten een halt toe te roepen. Door zich te concentreren op wat op dit moment om hem heen gebeurt, lijdt hij minder onder zijn ziekte en is het leven weer goed – soms zelfs heerlijk.

Het hielp me toen om dat te horen. Als het verleden te pijnlijk is, en de toekomst te ongewis, dan is het hier en nu de beste plek voor je hoofd. Aanzienlijk minder behulpzaam was de opdracht die ik uit Walkers verhaalde destilleerde: als ik maar mindful genoeg was, kon ik mezelf vast wel gezond mediteren, zodat ook ik voltijds kon blijven werken.

Er ligt veel besloten in die wens. Ideeën waar we allemaal halfbewust mee zijn opgegroeid: dat je waarde als mens samenhangt met hoe productief je bent. Dat het leven maakbaar is. Dat je een plicht hebt om bij ziekte alles te proberen om nuttig te blijven.

In zijn boek McMindfulness noemt hoogleraar Ronald Purser mindfulness daarom ‘een manier om jezelf te disciplineren, vermomd als zelfhulp.’ Onder het mom van ‘goed voor jezelf zorgen’ leer je te over-functioneren. In plaats iets aan de oorzaken van pijn en stress te doen, leer je er meer van te incasseren.

Ik probeerde het, maar het brak me op en ik werd steeds zieker. Wat ik echt nodig had, was het tegenovergestelde van zelfdiscipline: toestemming van mezelf om minder goed te functioneren. Om minder te gaan werken. Om toe te geven: soms is het hier en nu niet zo’n fijne plek. Soms doet alles pijn, soms ben ik kapot. Dat is niet mijn schuld. Ik kan er weinig aan doen. Het is wat het is. Shit happens.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Misschien hadden wij ook op trekkers moeten komen, dacht ik dinsdag toen ik zag hoeveel aandacht er was voor het protest van de boeren op het Malieveld. Ze waren boos, begreep ik, omdat ze benoemd zijn als onderdeel van een probleem dat ze liever niet willen helpen oplossen. We hebben helemaal niet veel te veel vee in ons land, vinden de boeren, en die uitstoot van stikstof en CO2 besparen jullie maar ergens anders. Wij hebben het al moeilijk genoeg; waardeer ons. Ze kregen steunbetuigingen op de radio, lange journaalitems, toegesnelde fractievoorzitters, toezeggingen van de minister. Niet te negeren, zei een verslaggever, het heeft indruk gemaakt.

Zoveel warme aandacht was er niet voor de 35.000 klimaatstakers die afgelopen vrijdag door Den Haag liepen. We waren onderdeel van een wereldwijde betoging: ruim zeven miljoen mensen gingen de straat op voor een rechtvaardiger klimaatbeleid. In plaats van trekkers hadden we borden bij ons, zelf gemaakt van oude dozen.

‘Heb lief, heb lef’, las ik op een van die borden. ‘Love your mother’, stond er op een andere; de ‘o’ van ‘mother’ was vervangen door een getekende aardbol. Het deed me denken aan een stuk van Rebecca Solnit in The Guardian. De klimaatbeweging baseert zich op wetenschap, schrijft ze. Maar er is een diepere drijfveer, ‘een erkenning van de prachtige samenhang tussen al het leven en de systemen – het weer, water, grond, seizoenen, de zuurgraad van de oceanen – waarvan dat leven afhankelijk is.’ Alles is verbonden, en die ecologische verbondenheid bevat een diepe schoonheid. Dat is wat klimaatactivisten willen beschermen: die vervlechting van leven. En dat, stelt Solnit, is een uiting van liefde.

We zijn verbonden, niet alleen met al het leven, maar ook met de aarde zelf. In de New Scientist las ik over het gebied in Oost-Afrika waar homo sapiens is ontstaan; de kraamkamer van onze soort. Hier heerste een uniek klimaat waardoor de beschikbaarheid van water en voedsel snel fluctueerde, zelfs binnen een generatie. Dat vereiste een groot aanpassingsvermogen van onze voorouders. Wetenschappers denken dat dit heeft bijgedragen aan de evolutie van ons intelligente brein. Die slimheid stelde ons vervolgens in staat om de wereld te ontdekken, maar het was weer de aarde die de volgende stap mogelijk maakte: na de laatste ijstijd kwam het klimaat in een lange stabiele periode, wat ideaal was voor de opkomst van de landbouw. Het is pas nu, vanwege de door de mens veroorzaakte opwarming, dat die stabiliteit in gevaar komt. Zowel grote droogtes als overstromingen dreigen en kunnen de landbouw ernstig ontwrichten, concludeert het artikel. Als ik een boer was, zou dat me meer zorgen baren dan een gebrek aan waardering.

We zijn verbonden, niet alleen met de aarde en het klimaat, maar ook met elkaar. Veel mensen buiten de westerse wereld leven al met de ontwrichting die volgt uit hoe we met de aarde omgaan. Terwijl vorige maand de Amazone brandde, schreef Kayapó-leider Raonie Metuktire een opiniestuk namens de mensen die al eeuwen in dat regenwoud wonen. Hij vroeg: waarom verbranden jullie, buitenstaanders, onze bomen? Waarom vervangen jullie het bos dat ons alles geeft door enkel soja voor vee? Ik snap dat sommigen hier rijk van worden, maar wat heb je daaraan als het land sterft? ‘In de Kayapó-taal noemen we jullie geld piu caprim, droevige bladeren, omdat het dood en nutteloos is, en alleen schade en verdriet brengt.’

We zijn verbonden met de aarde, met alles, iedereen. En natuurlijk zijn we ook verbonden met onze boeren. Ik kom van het platteland; ik weet waar ons eten vandaan komt. Maar feit is dat we veel te veel vee hebben, en dat het klimaat, het milieu en mensen als Metuktire die last niet langer kunnen dragen.

Als boer heb je geen recht om je verantwoordelijkheid hiervoor te negeren, alleen omdat de prijs voor die last zal worden betaald door mensen ver weg of in de toekomst. Je hebt geen recht om de opwarming van de aarde weg te zetten als ‘klimaathysterie’, alleen omdat dit probleem je nu even niet goed uitkomt. Je hebt geen recht om oplossingen voor de klimaatcrisis te weigeren, alleen omdat je jouw zorgen over je omzet belangrijker vindt dan het beschermen van leven.

Juist boeren zouden moeten weten dat je geld niet kunt eten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.