dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Denkend aan Holland / zie ik breede rivieren / traag door oneindig / laagland gaan’, zeg ik tegen m’n dochters, terwijl we naar de IJssel bij Zutphen kijken. ‘Een gedicht van Hendrik Marsman’, leg ik uit. ‘Ik weet niet meer hoe het verder gaat.’

De IJssel is nu natuurlijk helemaal geen breede rivier. Het is een vrij lullige vaargeul, met drooggevallen kribben en water dat is gezakt tot onder het laagste punt van de peilschaal. Een deel van de bedding ligt bloot, de aarde gebarsten. En zo is het bijna overal in Europa. De bron van de Theems droogde op, de Loire is een sloot, de Rijn een pierebadje. De Po verdween op sommige plaatsen helemaal; een journalist liep bij Turijn van de ene oever naar de andere zonder natte voeten te krijgen. In de Elbe zakte het water tot onder de hongerstenen; rivierkeien waarin honderden jaren geleden tijdens droogtes waarschuwende woorden zijn gegraveerd: ‘Als je mij ziet, huil dan.’

Thuis zoek ik Marsmans gedicht op. Ik was vergeten dat het over rampen ging: ‘De lucht hangt er laag / en de zon wordt er langzaam / in grijze veelkleurige / dampen gesmoord, / en in alle gewesten / wordt de stem van het water / met zijn eeuwige rampen / gevreesd en gehoord.’

‘Eeuwige rampen’. Marsman zal, aan het begin van de vorige eeuw, gedoeld hebben op het altijd aanwezige gevaar van grote overstromingen. Maar nu hoor ik iets anders in die woorden. Want de huidige droogte staat niet op zichzelf. Samen met bosbranden, hittegolven, moessons die uitblijven of juist halve landen laten overstromen is het deel van een groter, overkoepelend onheil: de klimaatcrisis. Het is allemaal in essentie dezelfde ramp. Een decennialange wereldramp in slow motion.

Rivieren tonen de ernst van de situatie. Neem de Colorado-rivier, eens machtig genoeg om de Grand Canyon te vormen. Door klimaatverandering valt er minder sneeuw bij haar bron in de Rocky Mountains, verdampt er meer water uit de rivier, is er meer droogte waardoor er meer water wordt onttrokken voor irrigatie en drinkwater. De Colorado haalt nu vaak zelfs de zee niet meer. Ze loopt gewoon dood, ergens in een dor landschap, misbruikt en uitgeput.

Zal dat het lot van onze rivieren zijn? De gletsjers in de Zwitserse Alpen zijn sinds 1931 meer dan gehalveerd, lees ik, en sinds 2016 verloren ze nog eens 12 procent van hun massa. Pepijn Keppel schreef in de Groene Amsterdammer over wat het verdwijnen van die gletsjers betekent voor de Rijn. Gletsjers houden rivieren in balans. In natte, koude jaren bestaat de Rijn uit veel regenwater, maar smelten de gletsjers minder hard. In warme, droge jaren smelten ze juist sneller en compenseren zo voor het gebrek aan neerslag. Dat evenwicht is nu al zoek. Zouden de gletsjers verdwijnen, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Keppel: ‘Het systeem dendert in elkaar […] Een kettingreactie waardoor het leven zoals we dat nu kennen zal veranderen, hoewel niemand precies weet in welke mate of wanneer.’

Ik vrees voor de toekomst van mijn dochters, en hun kinderen. Is dit hoe het zal zijn? Elke zomer iets droger, iets heter, iets dodelijker, tot er een landschap overblijft dat ze niet meer herkennen? Waarin rivieren de zee niet halen, beddingen droogvallen, water alleen stroomt als het regent? Zal dat onze nalatenschap zijn: een eeuwige ramp?

Het is moeilijk om naar een armzalige rivier te kijken en iets anders te voelen dan verslagenheid. Maar gedeprimeerd naar gebarsten aarde staren is een luxe. Als we willen dat onze kleinkinderen nog rivieren en gletsjers hebben, mogen we nu niet opgeven.

Honderd jaar geleden had de Colorado-rivier een grootse delta, vol vogels, vissen en smaragdkleurige wateren. Laat dat iets in je wakker maken. Heimwee. Een verlangen. Vastberadenheid. Denk aan breede rivieren. Voel het stromen. Laat het kolken. Hoe schraal alles ook lijkt, het is nog niet te laat. Het is pas echt een ramp als we ons erbij neerleggen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘No farmers, no food’, staat er op een spandoek in een weiland achter de IJsseldijk tussen Zwolle en Deventer. Iets verderop is een galg opgericht met een opgeknoopte boerenpop eraan en een bord eronder met iets over stikstof en overheid. Woensdag blokkeerden trekkers op weg naar Stroe in mijn wijk de kruispunten: ‘D66-dictatuur zet de boer tegen de muur.’

Deze boeren voelen zich gediscrimineerd door de aangekondigde stikstofmaatregelen, maak ik op uit een interview met Mark van den Oever, leider van de Farmers Defence Force. Hun standpunt: we zijn in de steek gelaten, we zijn vastberaden en we gaan niet meegeven. Maar, vraag ik me af, wat verdedigen de vooral-veehouders van deze Defence Force eigenlijk?

Verdedigen ze de toekomst? Van den Oever heeft het graag over ‘al die onzin over stikstof’ – de modellen deugen niet en de natuurschade is kullebul – maar dat maakt het nog niet waar. Te bos en hei kunnen onderzoekers, en eigenlijk iedereen met werkende oogbollen, gewoon zien hoe de natuur lijdt. Bomen sterven, zeldzame bloemen en planten verdwijnen, en daarmee de dieren die van hen afhankelijk zijn.

Het AD schetst op basis van gesprekken met wetenschappers een apocalyptisch toekomstbeeld. Het is 2122. Het stikstofbeleid is mislukt. Er zijn bijna geen insecten meer. Bij de laatste Nederlandse commerciële fruitteler bestuiven arbeidsmigranten de appelbloesems met een kwastje. Groente en fruit eten is enkel nog weggelegd voor de rijke elite. Zonder natuur valt er weinig te boeren.

Verdedigen ze onze voedselvoorziening? Het is natuurlijk waar: boeren zorgen voor ons eten. Maar de manier waarop ze dat nu doen, is onhoudbaar. Om iets te noemen: in ons kleine landje, waar natuur en landbouw noodgedwongen bij elkaar op de lip zitten, produceren boeren voor zo’n 80 procent voor de export. Zo zijn we de grootste vleesexporteur van de EU. De veehouderij importeert het voer, exporteert de karbonaadjes, en de mest, plas en milieuschade – à 5,5 miljard euro per jaar – blijven hier.

Dit is slechts één voorbeeld, maar het hele systeem piept en kraakt. Experts waarschuwen voor een grote wereldwijde voedselcrisis, waarbij de prijzen zo hoog worden dat veel mensen hun eten niet meer kunnen betalen. Journalist George Monbiot beschrijft hoe de internationale voedselmarkt in handen is van enkele grote, machtige spelers. Om kosten te drukken worden landen vaak superexporteurs van het ene product (zoals wij van vlees) en superimporteurs van het andere. Voorraden zijn klein. Het is een kwetsbaar systeem, dat niet meer de veerkracht heeft om schokken – oorlog, corona, mislukte oogsten – een beetje elegant op te vangen. We moeten fundamenteel anders gaan boeren.

Verdedigen ze hun eigen portemonnee? Dat zou ik begrijpen. Niemand wil gepiepeld worden door de regering. Dus als boeren willen strijden tegen een naaigrage overheid die met al te magere uitkoopregelingen komt: zet hem op. Maar ik vraag me tegelijk af of ze, excusez le mot, de juiste naaier in het vizier hebben.

Boeren worden ‘in de bankschroef gehouden’, vertelt boer Poppe Braam. ‘Producenten van kunstmest, bestrijdingsmiddelen en veevoeders houden een systeem in stand waarin boeren zoveel mogelijk voedsel voor weinig geld maken.’ Supermarkten idem.

Terwijl zeker de kleinere boeren worstelen, zetten zuivel- en veevoergiganten als Royal A-ware en Royal de Heus miljarden om, lees ik in de NRC. Maar ze zien de bui hangen: minder stikstof is minder vee is minder miljoenenwinsten. Dus zaaien ze, terwijl ze hun geld tellen, twijfel over stikstofcijfers, mikken ze op het vertragen van de maatregelen en jutten ze de boeren op. Die dragen vervolgens precies het grootkapitaalstandpunt uit. Hoewel verder uitstel van stikstofmaatregelen eigenlijk niet in het belang is van de boer – het probleem verdwijnt niet, dus moet er dan later alleen maar drastischer worden ingegrepen – feliciteert ook Van den Oever zijn Farmers Defence Force met de ‘tijdswinst die we geboekt hebben’.

Wat deze boeren verdedigen? De status quo. Maar die is onverdedigbaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Samenkomen om de aarde te redden’. Dat stond er 30 jaar geleden op de cover van het Amerikaanse tijdschrift Time. Op dat moment kwamen leiders uit de hele wereld samen in Rio de Janeiro voor de Earth Summit: een grootse conferentie die het begin van een nieuw tijdperk moest inluiden. Een einde zou er komen aan wat toen nog het broeikaseffect heette, aan het uitsterven van diersoorten, aan ontbossing. Ik heb er vaak aan gedacht deze week: als dat toen was gelukt, hadden we er nu in de categorie ‘zitten met gebakken peren’ aanzienlijk beter voorgestaan.

De tijd was er rijp voor, in 1992. Twintig jaar eerder waren er spijkers met koppen geslagen in Stockholm: het beschermen van het milieu en de natuur was nu een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle landen samen. In 1987 had de wereld eendrachtig besloten om de stoffen uit te bannen die een gat in de ozonlaag maakten. In Rio zouden leiders een ‘Earth Charter’ tekenen, schreef Time destijds; een ronkend manifest – het blad vergeleek het met de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring – waarmee landen zich eens en voor altijd zouden verbinden aan een groene toekomst.

Het liep anders. Nog voordat de wereldleiders bijeen kwamen, ging de Earth Charter van tafel en werd het vervangen door, aldus Time, ‘een houterig geschreven verklaring vol met het soort vrome beloftes die wereldleiders vaak maken maar nooit nakomen’, aangevuld met slappe compromissen en vooral geen bindende afspraken, bijvoorbeeld over het terugdringen van de CO2-uitstoot.

Wat was er veranderd? De politieke daadkracht in Stockholm en over de ozonlaag had de industrie overrompeld, stelt journalist Amy Westervelt. Bij deze internationale afspraken was grote bedrijven niets gevraagd; als ze al genoemd werden, was het om ze aan te wijzen als verantwoordelijken voor vervuiling en andere ongein. Dat zou hun niet nog een keer overkomen, dus in 1992 had de industrie inmiddels een dikke lobbyvinger in de milieupap gestoken.

Voorafgaand aan de Earth Summit kwamen het fossiele-energie-minnend grootkapitaal alvast met een eigen handvest. Dat bewees volop lippendienst aan duurzaamheid, al stond er natuurlijk niets in dat tot echte verandering zou leiden, stelt mediawetenschapper Melissa Aronczyk vast. Maar door het alvast naar voren te schuiven, verhinderden de bedrijven dat er strenge wetten kwamen die hun winsten in gevaar zouden brengen.

En dat was precies de bedoeling. In 1989 hadden auto- en oliebedrijven, waaronder Shell en Exxonmobil, de Global Climate Coalition opgericht. Het doel van deze lobbygroep, volgens socioloog Robert Brulle: om op klimaatgebied aan te dringen op vrijwillige inspanningen en bindende afspraken zo lang mogelijk uit te stellen. Zo verkocht de coalitie, met veel succes, het – onjuiste – idee dat het al te snel terugdringen van de CO2-uitstoot de economie grote schade zou toebrengen. En ze zaaide twijfel over klimaatwetenschap, ondanks dat een Exxon-memo in 1981 al repte over de ‘catastrofale effecten’ van de langetermijnplannen van het bedrijf, en dat een intern Shell-rapport in 1986 besprak hoe de opwarming van de aarde tot ‘verwoestende overstromingen’ en onbewoonbare landen zou leiden.

De coalitie bestaat niet meer, maar grote fossiele bedrijven hebben nog steeds veel invloed, schrijft Westervelt. Zoals bij het IPCC, waar niet alleen wetenschappers aan de rapporten meeschrijven, maar ook mensen die werken voor bijvoorbeeld ExxonMobile, Chevron en Saudi Aramco. En op de klimaattop in Glasgow waren vorig jaar meer olie- en gaslobbyisten dan de delegaties van de acht kwetsbaarste landen samen.

Dertig jaar na Rio is dit de tussenstand: de fossiele industrie maakt gigawinsten, ze blijven nieuwe olie- en gasvelden aanboren en de CO2-uitstoot stijgt nog steeds. Elke maand is er weer slecht klimaatnieuws, waren de oceanen nog warmer, smolten de ijskappen nog verder, steeg de zeespiegel nog sneller. Het is echt de hoogste tijd dat onze leiders stoppen met bedrijven uit de wind houden en gaan doen wat ze in 1992 al beloofden: samenkomen om de aarde te redden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Energie gaat over meer dan het licht aandoen. Het gaat om het hebben van een veilige plek’, lees ik op de website van Shell Energy. ‘De wereld om ons heen verandert snel, maar wij veranderen mee. Met Shell zijn we al een tijdje bezig met de energietransitie. In onze wind- en zonneparken wekken we hernieuwbare energie op. Nu nemen we de volgende stap: met Shell Energy brengen we energie voor thuis!’

Er zijn mensen die hierin vooruitgang zien: het is toch puik van Shell dat ze nu ook de wind en de zon omarmen, of niet dan? Zelf zie ik schijnheilige groene praatjes die naïeve particulieren ertoe moeten nopen groene energie te gaan afnemen bij een van de meest verwoestende olie- en gasbedrijven ter wereld. De grote winnaar lijkt mij hier Shells imago.

Ben ik te cynisch? Eerder deze week zag ik hoe veiligheidsconsultant Caroline Dennett zeer publiekelijk haar langlopende samenwerking met Shell opzegde omdat ze ‘gewoon geen deel meer kan uitmaken’ van Shells ‘dubbelspraak’ over het klimaat. Shells veiligheidsbeleid draait om ‘geen schade doen’, zegt ze, en dat klinkt eerbaar, maar ze falen compleet. Ze weten heel goed hoe schadelijk het winnen van olie en gas is, vervolgt ze, maar ‘wat ze ook zeggen, Shell is de productie van fossiele brandstoffen niet aan het afbouwen. Ze zijn aan het uitbreiden.’

Dat klopt. Volgens hun eigen cijfers schroeft Shell de investeringen in olie en gas dit jaar op van 6 naar 8 miljard dollar. Hiermee gaan ze gezellig mee in de vaart der fossiele volkeren, blijkt uit een onderzoeksjournalistiek artikel dat The Guardian eerder deze maand publiceerde. De industrie is op korte termijn van plan om hun olie- en gaswinning uit te bouwen met projecten die samen evenveel zullen uitstoten als China in een heel decennium. Er staan 195 ‘koolstofbommen’ op stapel; gigantische nieuwe projecten die tot ze leeg zijn meer dan een miljard ton CO2 zullen uitstoten.

Het is goed om hierbij in het snotje te houden dat wetenschappers becijferden dat als we, zoals afgesproken, in 2050 wereldwijd netto geen CO2 meer willen uitstoten, er helegaar geen nieuwe olie- en gasvelden aangeboord zouden moeten worden. Zelfs van de bestaande velden zal een flink deel van de fossiele rommel in de grond moet blijven zitten.

Die oliebedrijven, schrijft The Guardian, gaan de komende tien jaar dus elke dag 100 miljoen dollar uitgeven aan het exploiteren van nieuwe velden vol olie en gas die we nooit zullen kunnen verbranden als we de opwarming van de aarde tot 2 graden willen beperken. Dit lijkt een vorm van verstandsverbijstering, maar dat is het natuurlijk niet. Het is wat in het Engels een ‘calculated guess’ heet; een beredeneerde gok, op basis van twee gegevens.

Ten eerste: fossiele brandstoffen leveren zo onmeunig veel geld op dat de financiële bonsbaas van oliegigant BP afgelopen februari nog zei dat het ‘zeker mogelijk is dat we zoveel gaan verdienen dat we niet meer weten wat we ermee aanmoeten.’ Ten tweede: overheden maken bepaald geen haast met wetten en regels die de productie van olie en gas beperken. De bedrijven wedden op het falen van de politiek, zei Mike Coffin van Carbon Tracker tegen The Guardian. ‘Als regeringen niet ingrijpen, lopen de bedrijven binnen terwijl de wereld brandt’, concludeert de krant.

En dat geldt niet in de laatste plaats voor Shell, die in het artikel opduikt in allerlei buitengewoon deprimerende lijstjes: de top vier van grootste investeerders in het ontdekken van nieuwe olie- en gasvelden, de top tien van bedrijven die op korte termijn het hardst willen uitbreiden, de top drie van bedrijven die per dag het meest uitgeven aan de allergevaarlijkste projecten die de temperatuurstijging van onze aarde over het randje van 2,7 graden opwarming kunnen duwen.

Dus, beste Shell, vertel ons vooral nog eens hoe ‘energie gaat om het hebben van een veilige plek’ en hoe ‘de wereld verandert, maar wij veranderen mee’.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het had ook zo kunnen gaan. Nadat vorige week het derde rapport van het VN-klimaatpanel IPCC uitkwam, hadden alle Westerse regeringsleiders een persconferentie kunnen geven. Premier Rutte had voor een achtergrond kunnen staan met een zouteloze ambtenarenslogan erop – ‘Klimaatdoelen halen doen we samen’ –, de overhemdsmouwen opgestroopt om net iets te letterlijk daadkracht uit te stralen.

Vandaag zijn we wakker geschud, had hij kunnen zeggen. Het laatste IPCC-rapport trekt een harde maar duidelijke conclusie: het huidige klimaatbeleid is volstrekt niet voldoende om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad Celsius. Momenteel liggen we zelfs op koers voor een temperatuurstijging van ruim 3 graden.

We zijn op weg naar een klimaatramp. Forse zeespiegelstijging, smeltende poolkappen, bosbranden, overstromingen, droogtes, hittegolven, uitgestorven soorten. Wetenschappers vertellen ons dat hele ecosystemen kunnen verdwijnen, landbouwopbrengsten zullen teruglopen, zoet water schaars zal worden. Ze vrezen dat de planeet bepaalde kantelpunten zal bereiken, met catastrofale gevolgen. Delen van de wereld zullen onbewoonbaar worden. Mensen zullen sterven. Dit is waarom de onderzoekers die meewerkten aan het tweede IPCC-rapport zeiden dat we dit absoluut moeten vermijden. Zelfs 1,5 graad opwarming is eigenlijk al te veel.

Vandaag heb ik overlegd met mijn collega’s in Europa en Noord-Amerika. Wij hebben een speciale verantwoordelijkheid, want wij zijn de leiders van de landen die historisch gezien de meeste schade aan de aarde en het klimaat hebben toegebracht. En we hebben besloten dat wij die verantwoordelijkheid gaan nemen. Het roer moet radicaal om. We hebben te lang gedacht dat we tijd genoeg hadden, te lang gedacht dat we dit probleem stapje voor stapje konden aanpakken. Maar die tijd is voorbij. Het is nu of nooit. Als we de generaties na ons een eerlijke kans willen geven om op te groeien in een leefbare wereld, dan moeten wij nu onze mouwen opstropen.

Er zijn mensen die zeggen: het is kansloos. Het is te moeilijk. Het is te duur. Of: we zijn al gedoemd. Maar de toestand is niet hopeloos. Menselijk handelen heeft ons in deze situatie gebracht en menselijk handelen kan ook het tij keren. Het IPCC-rapport waarschuwt niet alleen, maar geeft ook moed. Alle kennis en technologie die we nodig hebben om in 2030 weer op het pad van 1,5 graad te komen, is al aanwezig. Wetenschappers rekenden uit dat als we alle gedane beloftes en gemaakte plannen ook echt snel gaan uitvoeren, de opwarming onder de 2 graden kan blijven. Dat is niet genoeg, maar het is een begin.

En we kunnen meer doen. We gaan meer doen. Vervuilende grote bedrijven, de fossiele industrie voorop, zullen binnen een paar jaar drastisch en ingrijpend moeten veranderen. Decennialang hebben we economische groei op een voetstuk gehesen en de belangen van multinationals en superrijken voorrang gegeven op de behoeftes van gewone mensen en de noden van de levende aarde. Ook die tijd is voorbij.

En ook van u als burger wordt iets gevraagd. Maar voor alles wat we opgeven, valt er ook iets te winnen. We zullen nauwelijks vlees eten, maar ook leven in parkachtige groene steden. Geen kasten vol nieuwe kleding hebben, maar wel betaalbare schone energie. Geen benzine-auto’s, maar gratis openbaar vervoer en fietsboulevards. We zullen weinig vliegen, maar ons land zal rijk zijn aan wilde natuur.

Vandaag is het keerpunt. Vandaag wenden we ons af van een wereld vol uitbuiting, roofbouw en verwoesting, en gaan we op weg naar een wereld die steeds groener, duurzamer en rechtvaardiger wordt.

Vanaf nu draait het niet meer om macht en geld, had Rutte kunnen zeggen, maar alleen nog om de toekomst. De toekomst van de aarde en de toekomst van onze kinderen.

Maar zo ging het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We moeten het even hebben over rijke mensen. Het zit namelijk zo: rijke mensen zijn een probleem. Ze betalen, om iets te noemen, veel te weinig belasting. De rijkste 1 procent draagt zelfs minder af dan mensen met een laag inkomen, omdat de gegoeden vooral inkomsten hebben uit bedrijfswinsten en vermogens, wat minder zwaar belast wordt dan geld dat je verdient door echt te werken.

Ondertussen plukken juist gefortuneerden de vruchten van overheidsingrijpen assorti. Zo profiteren juist lieden die geen buikpijn krijgen van hun benzine- of gasrekening het meest van de compensatiemaatregelen die onze regering trof. Econoom Bas Jacobs schatte dat de lagere brandstofaccijns en energie-btw voor 60 procent ten goede komt aan de rijkste 30 procent van de huishoudens; de armste 40 procent krijgt slechts 13 procent. Het was eerlijker en doelmatiger geweest als het kabinet arme mensen gewoon meer geld had gegeven, merkte de directeur van Milieudefensie terecht op.

Ondertussen is ook het verduurzamen van je huis een welgesteldenhobby. Je moet of een lening kunnen krijgen en betalen, of genoeg geld hebben om een flinke investering te doen. Arme huiseigenaars en huurders zijn de sigaar. Subsidies voor isolatie en dergelijke vereisen dat je meerdere maatregelen tegelijkertijd neemt en grote bedragen kunt voorschieten, en zijn dus vooral geschikt voor mensen die het toch al prettig in de slappe was zitten. Net als eerder de Tesla-subsidies: buitensporige fiscale kortingen voor de aanschaf van peperdure elektrische auto’s. Een herverdeling van arm naar rijk, noemde Pieter Klein het destijds.

En als je een intens vervuilende multinational bent, ben je helemaal spekkoper. Zo krijgen onder meer ExxonMobil en Shell tot wel 2 miljard euro belastinggeld om hun CO2-uitstoot niet te verminderen, maar weg te stoppen onder de Noordzee. De vervuiler ontvangt.

Vergroenen is zo een luxe voor rijken en grote bedrijven. Een pijnlijk gegeven, want zij zijn ook verantwoordelijk voor de meeste milieu- en klimaatschade. Hoe rijker je bent, hoe meer geld je laat rollen en hoe meer van de natuur en planeet je vervuilt en vernietigt, stelt Guardian-columnist George Monbiot. Als extrabonusonrecht hebben rijken doorgaans het minste last van klimaatrampen; de armen worden het eerst en het hardst getroffen. ‘Als we iedereen willen laten floreren, kunnen we ons de rijken niet permitteren’, concludeert hij.

Maar als rijken het probleem zijn, wat is dan de oplossing? Het is niet ingewikkeld: net zoals je arme mensen minder arm maakt door ze geld te geven, kunnen we rijke mensen minder rijk maken door hen te verlossen van hun overtollige kapitaal. Zoals we een bestaansminimum kennen, stellen we ook een bestaansmaximum in. Je mag genoeg geld houden om een heerlijk en vervullend leven te leiden, maar wat je daarbovenop nog bezit, vloeit naar de staat en het volk.

De klimaatcrisis maakt zo’n ingreep verdedigbaar, stelt hoogleraar ethiek Ingrid Robeyns in Rijkdom, omdat het een noodsituatie is en superrijken een groot gedeelte van hun geld kunnen missen zonder dat hun levensstandaard keldert. Dat zij een grotere bijdrage leveren, is dus redelijk. En rechtvaardig: ‘Veel superrijken zijn rijk geworden in het bedrijfsleven. Maar de winsten van die bedrijven zouden veel kleiner geweest zijn als het bedrijfsleven een eerlijke prijs betaald had voor het gebruik van grondstoffen en de milieuvervuiling bij productie en transport.’ Robeyns vindt daarom ook dat Shell & co in de categorie ‘vergroenen’ niet moeten ontvangen maar betalen, als compensatie voor de schade die ze de aarde hebben toegebracht.

Een bestaansmaximum maakt een einde aan de huidige perverse situatie, waarin vermogenden met de ene hand vervuilen en de andere hand ophouden voor geld om daarmee te stoppen. Wat we nodig hebben, zijn revolutionaire klimaatplannen waar rijken en grote bedrijven voor betalen. Waar we mee zitten, is matig beleid waarvan arme mensen de rekening krijgen. Zoals ik zei: een probleem.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.