dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘In het noorden van Syrië zijn zeker tien mensen omgekomen bij bombardementen door Syrische regeringstroepen op vluchtelingenkampen en andere doelen in de provincie Idlib.’ Het was een kort berichtje, een paar weken geleden. Een aanval met clustermunitie, meldde de NOS. ‘Hulpverleners zeggen dat veel kinderen het slachtoffer werden.’

Ik schrok daarvan, om alle voor de hand liggende redenen, maar ook omdat ik tot mijn schaamte moest toegeven dat ik al maanden niet aan de oorlog in Syrië had gedacht. Ergens tussen m’n dochter helpen met haar economiehuiswerk en zorgen over het klimaat waren de mensen in Idlib bij mij uit beeld geraakt. En dat zette me aan het denken. Over wat ik nog meer was vergeten. Over de rampen die geen liveblog meer hebben. Het geweld dat het journaal niet meer haalt. Het leed dat eerst verdwijnt uit het nieuws, dan uit de publieke belangstelling, en tenslotte uit ons hart.

Er verdrinken nog steeds vluchtelingen in Middellandse zee. In september kwamen er tenminste 70 Syriërs, Libanezen en Palestijnen om. Hulp kwam te laat voor Loujin, een Syrisch meisje van 4. Drie jonge landgenoten, 1, 2 en 12 jaar oud, stierven van de dorst terwijl ze wachtten op redding. Het dodental voor 2022 staat nu op ruim 1200 mensen.

In Haiti zijn delen van het land bezet door gewapende bendes, het vuilnis is al maanden niet opgehaald en de riolen overstromen. Het aantal cholera-gevallen neemt schrikbarend toe. Bijna de helft van de bevolking lijdt honger.

China is niet gestopt met de genocide op de Oeigoeren. Er was en is hoogstwaarschijnlijk ook nu nog sprake van massale opsluiting, marteling, dwangarbeid, verkrachtingen, en gedwongen sterilisatie en abortus. De VN spreken over misdaden tegen de menselijkheid.

De meeste Rohingya zijn na de genocide door het leger van Myanmar gevlucht naar Bangladesh. Ze zitten in kampen waar geen zorg of onderwijs is. Geweld en ontvoeringen zijn aan de orde van de dag.

In Jemen zijn na een staakt-het-vuren de gevechten weer begonnen. Er zijn 3,3 miljoen mensen op de vlucht en 19 miljoen mensen hebben niet genoeg te eten. Dat er zowel extreme droogtes als verwoestende overstromingen zijn geweest, maakt alles nog erger.

Twee derde van de Afghanen heeft honger. Criminaliteit en terrorisme tieren welig. Meisjes kunnen meestal niet naar school.

In Madagascar is de situatie iets beter dan vorig jaar, maar voor meer dan een miljoen mensen is het onzeker of er genoeg te eten is, en bijna 25.000 kinderen moesten worden opgenomen omdat ze ondervoed waren.

Toeristen merken er weinig van, maar op Sint-Maarten zijn ruim vijf jaar na orkaan Irma nog steeds niet alle huizen gerepareerd.

In Pakistan zijn er enorme gebieden die nog steeds onder water staan; zo’n 4300 vierkante kilometer land in totaal. Veel mensen die gevlucht waren, keren terug naar huis, maar er is een groot tekort aan onderdak en zorg. De voedselprijzen zijn torenhoog en de winter staat voor de deur.

Niet alleen Nigeria maar ook landen als Tsjaad, Niger en Kameroen kampen nog steeds met de gevolgen van zware regenval en overstromingen. Twintig landen zijn getroffen, bijna 2 miljoen mensen zijn ontheemd en bijna een half miljoen huizen zijn verwoest.

En dan was er Iran. Inmiddels weer in het nieuws, nu het tirannieke regime bloedige moordpartijen aanricht in Koerdische steden. Maar daarvoor ook even nauwelijks, terwijl mensen na de moord op Jani (Mahsa) Amini toch keer op keer de straat opgingen. Misschien was ik deze revolutie zelf ook half vergeten, als twitteraars zoals de Nederlands-Koerdisch-Iraanse filmmaker Beri Shalmashi niet steeds opnieuw met hoopvolle en ijzingwekkende beelden aandacht had gevraagd voor deze strijd. ‘Ik moet het delen’, zei ze. ‘Ik hoop dat jullie blijven kijken.’

Blijven kijken. Blijven delen. Proberen zoveel mogelijk mensen in je hart te houden. Dat kan ik doen. Dat kunnen wij doen. Omdat solidariteit niet dood is. Omdat leed zoveel erger is als de hele wereld onverschillig lijkt. Omdat ergens om geven altijd beter is dan vergeten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik heb zeven jaar lang mijn verwarming niet aangezet, omdat ik schulden afbetaalde en geld wilde besparen om kleding te kunnen kopen voor mijn kind’, schreef columnist Emine Uğur vorig jaar in Trouw. Ik moest eraan denken tijdens de Algemene Beschouwingen. De regering sprak van een energie- en koopkrachtcrisis, wees naar Oekraïne en grondstofprijzen, en kwam met het energieprijsplafond, een tijdelijke maatregel om ons even door het zuurste van de appel heen te helpen.

Maar, vroeg ik me af: er waren toch altijd al mensen die de boodschappen niet konden betalen? Mensen zonder geld voor een warm huis? Zijn we in 2022 werkelijk overvallen door een unieke samenloop van onfortuinlijke omstandigheden, of gebeurt er dit jaar iets dat altijd al gebeurde, maar nu op grotere schaal? Is het verschil niet vooral dat de huidige ellende ook mensen uit de middenklasse treft die zichzelf eerder comfortabel immuun achtten voor de venijniger krochten der economisch onheil?

‘De crisis wordt nog steeds gezien als een kortetermijnprobleem dat zichzelf mettertijd zal oplossen’, schrijven economiehoogleraar Kevin Albertson en socioloog Stevienna de Saille op The Conversation. ‘Dit is een misdiagnose.’ We geven oorlog en pandemie de schuld, stellen ze, maar eigenlijk zitten we in een crisis in slow motion, die al decennia in de maak is en ook nog een poos zal voortduren.

In een eerder artikel merkte Albertson op dat de globale economie al heel lang op te grote voet leeft. ‘Wat we de laatste vier decennia aan ‘groei’ hebben meegemaakt, komt niet door toegenomen voorspoed, maar doordat we hebben geleend met de toekomst als onderpand.’ Voor elke euro wereldwijde economische groei nam de globale schuld met twee euro toe, legt Albertson uit. Ooit zal iemand dat moeten terugbetalen. Onze ecologische schuld is zeker even groot: veel groei was en is alleen mogelijk doordat we structureel meer van de planeet namen en verwoestten dan de aarde kon aanvullen en herstellen. Al die tijd hebben onze leiders zichzelf gefeliciteerd met een toenemende welvaart die eigenlijk een soort piramidespel was. Maar ooit komt boontje om zijn loontje.

Misschien is 2022 niet een rampjaar waarin alles uitzonderlijk tegenzit, maar het jaar waarin de piramide begint in te storten. En zijn de huidige crises niet zozeer crises, alswel het dramatische maar logische gevolg van eerder gemaakte economische keuzes. Natuurlijk zorgen oorlog en corona voor penarie. Maar het grootste probleem is kapitalisme.

Een voorbeeld. Op Prinsjesdag liet de regering de koning zeggen dat het ‘tegenstrijdig is dat bestaanszekerheden onder druk staan en armoede toeneemt in een periode van economische groei en lage werkloosheid.’ Maar dat is niet tegenstrijdig, dat is hoe kapitalisme werkt. Het valt nu alleen extra op. Mirjam de Rijk schreef in de Groene Amsterdammer dat, gecorrigeerd voor inflatie, de cao-lonen met zo’n 7 procent daalden terwijl de economie met 5 procent groeide. We worden niet, zoals minister Kaag zei, ‘collectief een stukje armer’: mensen worden armer, en bedrijven en hun bonsbazen worden rijker. Zo maakte Shell in een half jaar 20 miljard euro winst.

En dat is dus, nogmaals, geen toeval. Want kapitalistische regeringen streven niet in de eerste plaats naar blije (of warme) burgers. Ze streven naar economische groei, schrijft Jason Hickel in Minder is meer. Het idee is wel dat als er genoeg winst en groei is, het leven van die burgers vanzelf beter wordt. Maar nu zoveel mensen niet genoeg geld hebben voor eten of energie, en de aarde kreunt en steunt, terwijl ze zich bij Shell & co de ballen uit de broek lachen, is het duidelijker dan ooit dat dit niet zo werkt.

Wat we nodig hebben, is een regering die meer biedt dan doekjes voor het bloeden. Een regering die durft te kiezen voor welzijn in plaats van groei en winst. Een regering die de belangen van het grootkapitaal weer ondergeschikt maakt aan de levens van mensen. Het liefst vandaag nog. Want we hebben het koud.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er kwam zoveel verdrietig en verontrustend nieuws uit Oekraïne, dat ik het bijna was vergeten: over anderhalve week zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Het lijkt misschien futiel, vergeleken met oorlog. Maar aan de andere kant: de mensen die in Oekraïne vechten voor hun land en democratie hebben er geen sikkepit aan als wij hier onze democratie een beetje gaan lopen verwaarlozen.

Bovendien zijn deze verkiezingen belangrijk. Het is de gemeente die straks gaat bepalen hoe huizen precies van het gas moeten, de gemeente waar je aanklopt als je leven in de soep loopt en de gemeente die zorgt dat je kind in psychische nood snel goede hulp kan krijgen – of niet. Daarnaast heeft gemeentepolitiek ook een heerlijk kneuterige kant, wat in bange tijden goed is voor de ziel. In mijn thuisstad Deventer zijn er issues met het groenonderhoud (kut met peren) en de staat van de fietspaden (op sommige kun je je alleen begeven met een speciaal soort doodsverachting – Deventer Sociaal krijgt bonuspunten voor de term ‘hotseknotsenbegonia fietspaden’).

Het leukst is het verkiezingsprogramma van onze lokale PvdA, dat leest alsof er per ongeluk een positief-denken-scheurkalender op de pagina’s gekotst heeft: ‘Problemen zijn de kansen voor verbetering’, ‘Wantrouwen en chagrijn krijgen geen vat op ons, maar sporen ons aan om beter ons best te doen.’ De andere programma’s zijn helaas minder amusant; de vertrouwde combinatie van zelf-felicitatie, beleidstalige saaiheid en verhullende woordkeuzes.

Vooral dat laatste vereist wat creatief lezen, zoals je dat ook doet op Funda, waar je weet dat een ‘knusse woonkamer’ staat voor een kippenhok waarin je je de kont niet kunt keren en een ‘levendige buurt’ voor de garantie dat pokkeherrie regelmatig onaangenaam in botsing zal komen met je behoefte aan slaap.

Zo betekent een ‘efficiëntere aanpak’ in gemeentepolitiek-speak eigenlijk: we hopen er voor hetzelfde geld nog wat meer uit te persen. ‘Aandacht voor lokale initiatieven’: de gemeente is een feestje, maar de burger moet zelf de slingers ophangen. ‘Inzetten op innovatie’: we hopen dat iemand anders op een gegeven moment met de oplossing komt. En ‘eigen verantwoordelijkheid’: u zoekt het zelf maar uit.

Dat laatste is een rechtse hobby. Waar linkse partijen het hebben over ‘begrip en ondersteuning’ (PvdA) of ‘een samenleving waarin je kunt rekenen op hulp’ en waar ‘vertrouwen de basis is’ (GroenLinks), spreekt het CDA over ‘een eerste verantwoordelijkheid bij inwoners zelf’. De VVD vindt ‘vrije mensen zelf verantwoordelijk voor hun eigen leven’ en zegt erbij dat wie geen geld of werk heeft steun kan krijgen ‘mits mensen van goede wil zijn.’

Het is niet de enige links-rechtskloof. Zo heeft D66 en rechtser niet zo’n haast met het klimaatneutraal maken van Deventer, terwijl linkse partijen dat in 2030 voor de bakker willen hebben. Ze hebben daarvoor allerlei plannen; de VVD vindt vooral dat het ‘grote kansen voor innovatie biedt.’ Links wil de woningmarkt vlot trekken met zelfbewoningsplichten en een verbod op speculatie, rechts wil ‘projectontwikkelaars stimuleren’ (CDA). Links wil fors investeren in de jeugd-GGZ, rechts (wederom inclusief D66) denkt er te komen met ‘betere afspraken’ en meer ‘efficiëntie’.

Dit zijn geen details. Wanneer je als burger op je allerkwetsbaarst bent – je kunt niet meer rondkomen, je kind heeft anorexia, je komt bijna op straat te staan – heb je vrijwel altijd de gemeente nodig. Wanneer alles je voor de wind gaat en je je onoverwinnelijk waant, lijkt het misschien aantrekkelijk om te stemmen voor een partij die de lasten lekker laag houdt door alleen mensen van ‘goede wil’ te helpen. Maar ieders leven kan ontrafelen. En de belangrijkste vraag voor in het stemhokje is waarschijnlijk: in welke gemeente woon je dan liever? Die van een partij die gaat voor innovatie, efficiëntie en eigen verantwoordelijkheid? Of die van een partij die wil zorgen dat er gewoon altijd hulp is als het water je aan de lippen staat?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het zijn van die brokjes nieuws die zelden samen in een bericht staan.

Groningers uit het aardbevingsgebied stonden uren in de rij om aanspraak te maken op hun deel van een ontoereikende subsidiepot. Oude mensen, veelal; ik zag op de beelden iemand zwaar leunen op een rollator, een vrouw met grijs haar rilde van de kou. En dat terwijl Shell en ExxonMobil minstens 1,5 miljard euro aan extra winsten gewoon mochten houden, zonder zulke vernederingen, als compensatie voor gas dat niet gewonnen gaat worden.

De geliefde Deventer spelletjeswinkel Koning Willem ging bijna ten onder aan alle lockdowns omdat ze geen overheidssteun kregen, terwijl KLM & co lustig gestut werden met staatsgeld.

De koopkracht van huishoudens holt achteruit – mensen hebben 40 tot wel 200 euro per maand minder te besteden, becijferde het Nibud – maar de verwachting is wel dat de economie blijft groeien. Waar gaat die groei dan naartoe, vraag ik me af. Wie profiteert?

Er bekruipt me een ongemakkelijk gevoel: dat de samenleving, de wereld zelfs, niet meer echt geschikt is voor mensen. Dat we leven in een maatschappij die gemaakt is voor bedrijven in plaats van burgers. In een corpocratie, meer dan in een democratie.

Mijn gevoel is niet onredelijk, merk ik, als ik in Vrij Nederland een interview met socioloog Willem Schinkel lees. De staat werkt niet voor jou, zegt hij. ‘De staat werkt in eerste instantie om de belangen van het kapitaal veilig te stellen; dat is de bestaande orde.’ Alleen als je braaf meespeelt met die belangen, blijft de illusie in stand dat de staat er voor jou is. Hij geeft de acties van Extinction Rebellion als voorbeeld. De staat blijkt prima voor je te werken als je bij grote bedrijven een stukje blik koopt waarmee je over de weg rijdt terwijl je giftige dampen uitbraakt, maar als je diezelfde weg wilt blokkeren om zo te bevragen of dit voor de aarde nou zo’n goed idee is, komt de staat je arresteren.

Het grootkapitaal troeft met overheidshulp zo alles af: mensen, natuur, toekomstige generaties. En die positie verdedigt het kapitaal, zegt Schinkel. Onder andere door ‘de totale vernietiging van de verbeelding om anders te leven dan via exploitatie en extractie.’

Zelfs op de klimaatconferentie in Glasgow, afgelopen november, ontbrak het aan die verbeelding. Dit is het enige type VN-conferentie dat hevig gesponsord wordt door bedrijven. Niet alleen hebben ze kraampjes waar ze vrome praatjes verkopen, maar ze mogen ook een dikke vinger in de onderhandelingspap steken. Journalist Sjors Roeters kwam langs een schijnheilige kraam van Microsoft, een en al herbruikbaar hout en karton en groene sier: ze hebben AI-technologie die zo goed is dat je er zelfs individuele papegaaiduikers mee kunt herkennen. Technologie die ze, zo ontdekte Roeters, ook – of vooral – gebruiken voor het opsporen van meer olie- en gasvelden.

Roeters sprak in Glasgow met hoogleraar David Whyte, die uitermate kritisch is op die rol van grote bedrijven. Het probleem is dat zulke bedrijven hun eigen rechtspersoon zijn, zegt Whyte. Hierdoor kunnen bestuurders, eigenaars en aandeelhouders profiteren van dikke winsten zonder dat ze aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de schade die ze berokkenen. En dat stelt bedrijven in staat om groei en geld boven alles te stellen, en overheden om te doen alsof dit normaal en oké is.

‘En dat proces is verantwoordelijk voor de ecologische catastrofes’, zegt Whyte. ‘Het plaatst abstracte financiële doelen altijd boven mens en natuur, leidt altijd tot dehumanisering en ecologische verwoesting.’ Hij waarschuwt: ‘Wij als mensheid zullen niet overleven tenzij we het kapitalisme breken.’ Dit is de grote kwestie van onze tijd: hoe stoppen we de nietsontziende en verwoestende grote bedrijven? Hoe maken we mensen, dieren, planeet en toekomst weer belangrijker dan geld? En hebben we nog genoeg anti-kapitalistische verbeeldingskracht om een antwoord op die vragen bij elkaar te dromen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ben ik een communist? Er waren lezers die me zo noemden nadat ze mijn vorige column hadden gelezen, over de haast onzichtbare invloed die neoliberaal kapitalisme heeft op bijna alles. Volgens het nimmer subtiele blog Frontaalnaakt hield ik zelfs ‘het lijk van Lenin warm’. Mijn gebrek aan warme liefde voor het kapitalisme vatte men daar op als een pleidooi voor ‘leninistische terreur’ en ‘totale staatsmacht en dictatuur’ als enig alternatief.

Daar klopt weinig van, behalve dat ik inderdaad geen kapitalistische fangirl ben. De aanstaande klimaattop in Glasgow herinnert me aan wat er onpuik aan is: dat in dit systeem eindeloze groei nodig is op een eindige planeet, en dat het creëren van meer kapitaal belangrijker is dan het welzijn van mensen en de aarde. Steeds vaker somber ik dat het niet zal lukken om onder het kapitalisme een klimaatcatastrofe te voorkomen.

Maakt me dat een communist? Ik weet het niet. Ik ben er wel mee opgegroeid, in Oost-Groningen, waar in verkiezingstijd auto’s rondreden die over luidsprekers de Internationale speelden – ‘Ontwaaaakt, verworpenen der aaaarde’ –, de communisten nog gewoon in de gemeenteraad zaten en je tijdens het fietsen een metershoog standbeeld van Lenin kon tegenkomen. Ik ben er ook vrij zeker van dat bij ons thuis Het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels in de kast stond.

In dat manifest opperen Marx en Engels dat het kapitalisme zo kut is, dat het geheid in crisis zal geraken. Mensen – de arbeidersklasse, het proletariaat – laten zich immers niet voor eeuwig uitbuiten. En in die crisis zal het proletariaat zich alleen aan onderdrukking kunnen ontworstelen door de hele maatschappij te bevrijden. Ik moet toegeven dat ik zo’n bevrijdende revolutie een aantrekkelijk idee vind. Aan de andere kant – ik zal het toch maar even expliciet zeggen, want het zijn vreemde tijden – ben ik natuurlijk helemaal-totaal-nergens-nooit-geen voorstander van leninistische staatsterreur of bloederige schrikbewinden.

Weer aan de andere kant waren (en zijn) lang niet alle aanhangers van Marx dictatoriaal angehaucht. Zo was er Rosa Luxemburg, een politiek denker die flinke kritiek had op haar tijdgenoten Lenin & co en hun eis dat het volk de communistische partij zou gehoorzamen. Volgens Luxemburg moest de revolutie altijd van onderaf komen, vanuit ‘de massa’. Daarvoor was vrijheid noodzakelijk. En ‘vrijheid is altijd de vrijheid van andersdenkenden’, zei ze.

Luxemburg streefde dan ook juist naar meer democratie: volksraden waarin burgers hun mening konden geven en politieke beslissingen konden nemen. En stakingen: actievoeren leidde volgens haar tot bewustwording. Joke Hermsen citeert haar in Het tij keren: ‘Wie niet in beweging komt, merkt zijn eigen ketenen niet op.’

In het ongeketende leven zou de macht niet meer in handen zijn van het grootkapitaal, maar van gewone mensen. ‘De productie moet niet langer gericht zijn op de verrijking van een paar individuen, maar op de bevrediging van de behoeften van de gehele gemeenschap’, schreef Luxemburg. Het kapitalisme vervreemdde mensen van elkaar, vond ze; het maakte sociale wezens tot elkaars concurrenten. Zij zag een economie voor zich, schrijft Hermsen, die tot doel had iedereen een waardig bestaan te bieden, met genoeg te eten, maar ook genoeg tijd voor ontplooiing. Met toegang tot cultuur, kunst, wetenschap en natuur. Een maatschappij die niet draaide om geld en winnen, maar om leven en werken met enthousiasme.

Ik denk niet dat ik een communist ben. Maar ik geloof wel in de revolutie. En een kapitalistische crisis lijkt me onvermijdelijk. Misschien niet door een klassenstrijd, zoals Marx voorspelde, maar door een generatiestrijd. Op een dag zullen jonge mensen zich toch ten volle realiseren met wat voor klimaatpuinhoop ze worden opgescheept. Ze zullen inzien dat het planeetverwoestend kapitalisme van nu eigenlijk een vorm van onacceptabel onderdrukking is van toekomstige generaties. En ik hoop dat ze dan in opstand komen. Rosa Luxemburg zou vast zeggen dat de scholierenstakingen voor het klimaat een goed begin zijn.

Ik ben geen communist, maar als – of: wanneer – het kapitalistische systeem faalt, zou ik het liefste leven in de wereld van Rosa. Een vrije wereld, waarin iedereen genoeg heeft en niemand teveel. Waarin we rijk zijn doordat we tijd, bezieling en elkaar hebben, in plaats van een kast vol goedkope spullen. Waarin we samenleven in solidariteit in plaats van competitie. Waarin de maatschappij meer een familie is dan een markt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Elke keer als er een bericht over de woningmarkt in de krant staat, tel ik mijn zegeningen. Toen mijn lief en ik vijftien jaar geleden wilden samenwonen, vonden we binnen vier maanden een flatje in Enschede. Het was klein en oud; je moest je tussen de wastafel en wasmachine door wringen om in de douche te komen. Als er een vrachtwagen door de straat reed, viel er gruis van de muur. Maar het was van ons en de huur was 200 euro per maand.

Een paar jaar later wilden we kopen. Met een baby op de arm bekeken we acht rijtjeshuizen in Deventer, allemaal rond de anderhalve ton. Na rustige onderhandelingen kochten we een klushuis met schimmel in de badkamer, parket dat naar hondenpis rook en een zolder waar het ook binnen regende. Maar wel met vier slaapkamers en een diepe tuin. En onder de vraagprijs.

Hoe anders gaat het nu. De huizenprijzen zijn torenhoog. Een ton boven de vraagprijs bieden is niet abnormaal. Minder rijke jongelui zijn stevig de sigaar: zonder dik salaris, dito vermogen of jubelton van paps en mams hebben ze de keuze tussen de leningen zo hoog opstapelen dat het onverantwoord wordt of toch maar niet kopen. Onder 40-minners met een lager inkomen is het woningbezit tussen 2011 en 2018 gehalveerd.

En dan? In minstens negentig gemeentes is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning meer dan zeven jaar, becijferde de NOS. In de vrije huursector zijn de prijzen voor veel mensen onbetaalbaar hoog. Steeds meer huurcontracten zijn daar bovendien tijdelijk; dat geeft de verhuurder elke keer dat de woning vrijkomt de kans om de prijs te verhogen. ‘Dit helpt alleen de grootste geldwolven. En dat ben ik ook’, geeft een makelaar besmuikt lachend toe in de Volkskrant.

Ik lees over Sandra, die na haar scheiding in arren moede naar een caravan verhuisde. Over muziekdocent Els, die hoopt dat ze na afloop van haar flexhuurcontract niet met haar kinderen naar de daklozenopvang hoeft. Slachtoffers van huiselijk geweld die nergens heen kunnen. Het stijgende aantal daklozen. Geliefden die niet aan kinderen durven te beginnen.

De meningen zijn verdeeld over wat precies de oorzaak van deze ellende is. Teveel regels, te weinig kapitalisme, opperen sommigen. Hier hoort een lijstje overheidsmiskleunen bij: de verhuurdersheffing, die woningcorporaties stinkend veel geld kost dat ze dus niet kunnen uitgeven aan het bijbouwen van sociale huurwoningen. De jubelton en hypotheekrenteaftrek die de koopprijzen opdrijven. Het Adam Smith Institute, een Britse superneoliberale denktank, voegt daar nog vervelende milieuregels, bouwvoorschriften en bestemmingsplannen aan toe. Op een vrije markt zonder al die irritante dingetjes zouden ontwikkelaars veel meer kunnen bouwen: misschien piepklein, half-gammel of op een plek waar eerst mooie natuur was, maar wel meer. En meer aanbod leidt tot lagere prijzen.

Volgens anderen is het probleem juist dat er teveel kapitalisme is. Kapitalisme kan ons geen goede en betaalbare huizen geven, lees ik in het socialistische Jacobin Magazine, omdat dit nooit het doel is van investeerders en ontwikkelaars. Zij zitten niet in de huizenbusiness; ze zitten in de winstbusiness. Een huis is voor hen gewoon een manier om te zorgen dat hun kapitaal zonder zweten meer kapitaal maakt. En dat gaat, zeker bij hoge grondprijzen, het best door te handelen in dure, luxe woningen.

De geschiedenis geeft de socialisten gelijk. Een NOS-filmpje over de huizenmarkt brengt de 19e eeuw in herinnering, toen de woningmarkt in Nederland helemaal in handen van particulieren was – een vrijemarktidylle, behalve voor de arbeiders die in armzalige krotten moesten wonen. Het was zo schraal dat de politiek ingreep: in 1901 werd wonen een grondrecht, waar de overheid voor verantwoordelijk was.

Dat is op papier nog steeds zo. In de praktijk heeft bijna elf jaar Rutte & co ons opgezadeld met iets dat ‘de woningmarkt’ heet, maar eigenlijk een combi-gedrocht is van beroerd overheidsbeleid waar vooral rijken van profiteren en het slechtste dat neoliberaal kapitalisme te bieden heeft. Ik kan mijn zegeningen tellen, maar teveel anderen zijn in de steek gelaten door een regering die haar verantwoordelijkheid weigert te nemen. Talloze levens staan op pauze, omdat zoiets fundamenteels als een huis – een nest, een plek waar je kunt ontsnappen aan de wereld, waar je veilig en geliefd bent – van een basisbehoefte en een grondrecht tot een luxeproduct is gemaakt. Iets voor de haves, niet voor de have-nots. Het politieke is zelden zo persoonlijk.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.