dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Dit is radicaal, omdat we zeggen dat er niet een zo’n nauwe standaard is voor hoe een mooi lichaam eruit ziet’, zegt een grijzende man met een hippe bril in een lieflijk reclamefilmpje. Hij is senior productontwerper bij Mattel; het filmpje gaat over de nieuwe Barbies, die onlangs voor het eerst ook verschenen in andere lichaamsvormen dan onmogelijk dun. (Onmogelijk is hier geen overdrijving. Barbies taille is zo smal dat er in haar buikholte geen ruimte zou zijn voor organen, en haar voeten zijn zo klein ze in het echt alleen op handen en voeten zou kunnen lopen.)

Het meeste opzien baarde de introductie van een iets molliger Barbie; curvy noemt Mattel het. In voornoemd filmpje spelen schattige meisjes – geen jongens, je moet niet overdrijven – blij lachend met hun gevarieerde modepopjes, en vertellen hoe megajofeltof zij het vinden dat Barbies er nu allemaal anders uitzien. Een Mattel-medewerker zegt nog iets over het vieren van verschillen, en alzo veranderde het bedrijf van de ene op de andere dag van absurde-schoonheidsideaal-verheerlijker in erelid van de Idealistisch-Feministische Superclub.

In werkelijkheid is deze verandering niet zozeer uitgelokt door alle kritiek die Mattel kreeg op het promoten van een onrealistisch wenslijf aan jonge meisjes wiens zelfbeeld nog volop in ontwikkeling is, alswel door Barbies immer dalende verkoopcijfers. Diversiteit omdat het moet, dus. Maar wat de beweegredenen van Mattel ook zijn, de interessantere vraag is natuurlijk of die meisjes (en jongens) met dat ontwikkelende zelfbeeld iets aan een rondere Barbie gaan hebben.

Een lastige vraag, want al zijn er genoeg studies die suggereren dat de constante culture nadruk op het belang van een slank lijf niet helpt, veel onderzoek naar Barbie herself is er niet. In 2006 lieten drie Britse psychologen 162 meisjes plaatjes kijken van Barbies of een realistischer gevormde Emme-pop. De jongste Barbie-meisjes waren minder tevreden over hun eigen kinderlijfjes, en hadden een dunner ideaal lichaamsbeeld. Bij de oudste was er geen verschil. Toen Nederlandse wetenschappers deze studie een paar jaar later echter herhaalden, vonden ze geen Barbie-zelfbeeld-effect. Wel constateerden ze dat meisjes die met een Barbie speelden minder van de aanwezige chocoladepinda’s snoepten; een aanwijzing dat er toch iets niet helemaal lekker zat.

Alleen: is dat ‘iets’ wel het zelfbeeld van jonge meisjes? Misschien niet, of niet direct. Een medewerker van Mattel vertelde aan een Time-journaliste dat ze met de nieuwe curvy pop focusgroepstudies hadden gedaan met jonge meisjes. Als die dachten dat er geen volwassenen toekeken, bleek dat ze de mollige pop vaak uitkleedden, uitlachten en voor ‘vet’ uitscholden. Ze deden in het klein wat onze maatschappij voortdurend in het groot doet: dikke mensen (met name dikke vrouwen) afkeuren. Het zou natuurlijk prachtig zijn als een volslanke Barbie daar iets tegen zou kunnen beginnen. Zelfs als ze ons alleen maar leert dat het probleem veel groter is dan de vorm van een pop.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het mensenbrein is een mozaïek van het vrouwelijke en het mannelijke. Zo beschreven Israëlische neurowetenschappers het in een studie die ze afgelopen november in het vakblad PNAS publiceerden. Met verschillende hersenscantechnieken keken ze bij meer dan 1400 vrijwilligers in het hoofd. Grijze stof, witte stof, de verbindingen tussen hersengebiedjes, van alles hebben ze doorgelicht.

Hun conclusie: populaire verhaaltjes over mannen van Mars en vrouwen van Venus ten spijt, is het een gigantische zeldzaamheid om iemand met echte herenhersenen of met een totaal damesbrein aan te treffen. Eerder zijn we allemaal een volstrekt unieke samenstelling van mannelijke hersenonderdelen en typische vrouwelijke breinkenmerken. (Je kunt je afvragen wat dat ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ dan nog precies aanduidt, maar laat ik geen kniesoor zijn.)

Het onderzoek kreeg in de Volkskrant zelfs een stempel van goedkeuring van neuroprofessor Dick Swaab himself, al merkte hij wel nog op dat er ‘op het niveau van de groep wel karakteristieken bestaan’, wat blijkbaar dan toch een rechtvaardiging was voor het feit dat hij in zijn boek Wij zijn ons brein poneert dat meisjes om hersenbiologische redenen liever met poppen spelen dan met auto’s.

Zelf vond ik het PNAS-onderzoek vrij saai. Het is best een leuk beeld, van die mozaïek, maar dat ultieme mannelijkheid en vrouwelijkheid een mythe zijn, wisten we natuurlijk allang. Zo kwam psycholoog Janet Shibley Hyde al in 2005 met een overzichtsartikel waarin precies dit punt naar voren kwam. Ze besprak maar liefst 46 meta-analyses naar allerlei gedragsmatige en emotionele man-vrouwverschillen; leiderschapskwaliteiten, seksuele interesses, rekenen, taal, assertiviteit. Alles bij elkaar kwamen er honderden studies langs naar de scheiding der seksen. En met die scheiding bleek het reuze mee te vallen: die was in veruit de meeste gevallen klein tot nihil. ‘Meer gelijk dan verschillend’, stelde Hyde vast.

Als we dat ruim tien jaar geleden al wisten, waarom was die Israëlische studie dan nog nieuws? Misschien komt het doordat we collectief verkikkerd zijn op verklaringen die het brein erbij halen, terwijl veel mensen psychologen maar een mild suspect zooitje ongeregeld vinden. Cognitief wetenschapper Deena Skolnick Weisberg deed in 2008 onderzoek naar hoe dat werkt: mensen vinden een studie intuïtief geloofwaardiger als er neurowetenschap in zit, want dat werkt met hippe dure apparaten, en produceert als extragratisbonus wetenschappelijk ogende plaatjes. Zelfs een beetje hersenbabbel helpt. Neem deze uitspraak: ‘Een grotere hippocampus zorgt voor een beter geheugen. Bij vrouwen is dit gebiedje groter dan bij mannen, dus onthouden vrouwen meer dingen’. Klinkt aardig, toch? Dat het een cirkelredenering is, zie je pas na een paar keer lezen.

Wie graag tijdig van zijn Mars-en-Venus-mythes afgeholpen wil worden, doet er dus goed aan deze intuïtie te negeren. Of nee, wacht, ik moet het natuurlijk zo zeggen: uit hersenonderzoek blijkt dat het beter is om met je prefrontale cortex ook psychologisch onderzoek serieus te nemen, als je niet tien jaar achter de feiten aan wilt lopen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hillary Clinton en Donald Trump strijden om het hoogste ambt: president van de Verenigde Staten. Maar Clinton voert tegelijkertijd een ander gevecht, zegt sociaal psycholoog Janka Stoker. ‘Ze moet laveren rondom stereotypen rondom vrouwen en macht.’

Hillary Clinton is de eerste vrouw ooit die een serieuze gooi doet naar het presidentschap. Maar kunnen kiezers een vrouw wel als leider zien? En welke hindernissen staan haar te wachten in de race om de macht?

Wacht even: het is 2016. Speelt de sekse van een politiek leider echt nog een rol? ‘Jazeker,’ zegt Janka Stoker, sociaal psycholoog en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen en gespecialiseerd in leiderschap. ‘In de Verenigde Staten, en ook in Nederland trouwens, hebben we een stereotiep beeld van de ideale leider. Die moet krachtig zijn, masculien en sterk. Als vanzelf denken we dan aan een man.’

Nu kan een vrouw natuurlijk ook best sterk en krachtig zijn, benadrukt Stoker. Ze wijst op een meta-analyse van onder andere de Tilburgse psycholoog Marloes van Engen, waaruit blijkt dat de verschillen in leiderschapsstijl tussen de seksen bescheiden zijn. En het kleine verschil dat er is, valt uit in het voordeel van de vrouw. Niet omdat vrouwen van nature betere leiders zijn, maar eerder omdat ze zichzelf meer moeten bewijzen voordat ze in een machtspositie komen, aldus Stoker.

Dat ‘meer bewijzen’ heeft onder andere te maken met een ander stereotype: dat van de ideale vrouw. En die is vooral warm, lief, zacht en invoelend. Een politica als Clinton staat dus een uitdaging te wachten: ‘Ze moet een goede leider zijn én een goede vrouw,’ legt Stoker uit. ‘Maar is ze te zacht, dan vinden mensen haar niet geschikt om te leiden. En als ze te krachtig is, dan vinden mensen haar koud en een bitch. Het is een dans op het slappe koord.’

Wat moet een vrouw die president wil worden dan doen of laten? Merkwaardig genoeg moet ze niet al te duidelijk laten merken dat ze macht wil. ‘Een vrouw die gaat voor een carrière in de politiek kan het beste doen alsof het haar maar een beetje is overkomen,’ aldus Stoker. Mannen mogen best schaamteloos ambitieus naar invloed en zeggenschap streven, maar bij vrouwen zien we dat liever niet.

Dat advies komt voort uit een onderzoek aan Yale University. De psychologen Tyler Okimoto en Victoria Brescoll vroegen in totaal meer dan 300 proefpersonen om een biografie te lezen over het leven en de loopbaan van een senator van de staat Oregon. In de ene helft van de gevallen stond erbij dat de senator een vrouw was, in de andere helft een man. Vervolgens beantwoordden de proefpersonen allerlei vragen: hoe machtsbelust is hij/zij? Welke eigenschappen heeft de senator? Wat voor gevoelens roept zij of hij bij je op? De proefpersonen die de mannelijke senator bestempelden als ‘machtsbelust’, zagen hem tegelijk als sterk en competent. De groep die de vrouwelijke senator het stempel ‘machtsbelust’ gaven, vonden dat haar verachtelijk en walgelijk.

Een waarschuwing voor Clinton dus. Zijn er nog meer valkuilen voor vrouwelijke leiders-in-spe?
Die zijn er. Een andere studie van Brescoll suggereert dat Clinton zich maar beter niet boos kan maken. In dat experiment keek een groep mensen naar video’s van sollicitanten (m/v). Wanneer een man zich kwaad maakte tijdens het solliciteren, vonden de proefpersonen hem er competenter op worden. Ook mocht hij meer verdienen. Van een vrouw pikten ze echter geen woede: dat leverde afkeuring op, en een beroerd loonstrookje.

Evenmin een goed idee: fouten maken. Kiezers zijn sowieso niet dol op feilbare politici, maar voor een vrouw in een beroep dat traditioneel vaker door mannen wordt beoefend, telt een misser extra zwaar. In een derde onderzoek van Brescoll bleek dat hun status een knauw kreeg en dat ze als weinig competent werden gezien. Dit effect was voor vrouwen in traditionele vrouwenberoepen veel minder sterk.

Toch zijn er wel voorbeelden van vrouwen die succesvol waren als politiek leider. Angela Merkel of Neelie Kroes bijvoorbeeld. Hoe flikten ze dat dan? ‘Wat Merkel deed, was heel zwaar inzetten op die stereotiep mannelijke kwaliteiten als kracht en competentie,’ vertelt Stoker. ‘Bij Merkel veranderde dat wel, die liet later ook haar warmere kant zien.’ Zo onderscheidde ze zich tijdens de vluchtelingencrisis door (in eerste instantie) geen harde lijn te kiezen, maar empathie te tonen voor asielzoekers: ‘Wir schaffen das.’ Die ommekeer was trouwens niet zonder risico. De zachtere Merkel kreeg al snel ‘mutti Merkel’ als bijnaam, en dat was lang niet altijd positief bedoeld.

‘Want dat is óók weer een stereotype: dat vrouwen heel emotioneel zijn, heel gevoelig. En dat past ook niet bij het beeld van een daadkrachtige leider,’ zegt Stoker. Het doet denken aan die keer dat Hillary Clinton moest huilen bij de voorverkiezingen in 2008. Tijdens een kleine bijeenkomst in New Hampshire schoot ze heel even vol toen iemand haar vroeg of ze het moddergooien in de campagne nog wel trok. En al won ze na het incident toch de voorverkiezing in die staat, in de media werd ze er keihard op afgerekend. Stoker: ‘Voor vrouwen geldt dat als zwaktebod. Zie je wel, ze is labiel. En als ze haar emoties nu al niet de baas is, kan ze dan straks IS wel de baas? Bij mannen denken we dat niet. Die blijven in de ogen van de kiezers rationele wezens, ook als ze even huilen.’

Maar is Hillary Clinton met al die stereotiepe hindernissen dan niet op voorhand kansloos? Niet per se. Al was het maar omdat ze zelf vrij vaardig om de stereotypen heen weet te laveren. Zo trok ze eerder met een bus door het land, om een luistertoer te houden. Heel slim, zegt Stoker, want zo toonde ze initiatief en leiderschap (mannelijkheidspunten), terwijl er ook een warme interesse voor anderen uit spreekt (vrouwelijkheidspunten). En juist die combinatie, zo blijkt onder meer uit een onderzoek van Stoker onder meer dan 3000 respondenten, is wat mensen het allerliefst zien in hun leider. Als Clinton de dans rond de stereotypen vol weet te houden, zou ze dus werkelijk de volgende president van Amerika kunnen worden.

Bronnen o.a.:
T. Okimoto en V. Brescoll, The price of power: power seeking and backlash against female politicians, Personality and Social Psychology Bulletin, 2010
V. Brescoll e.a., Hard won and easily lost: the fragile status of leaders in gender-stereotype-incongruent occupations, Psychological Science, 2010
V. Brescoll e.a., Can an angry woman get ahead?, Psychological Science, 2008

Dit artikel stond eerder in Psychologie Magazine (februari 2016, toen de voorverkiezingen net begonnen) en is op 5 september 2016 aangepast omdat Hillary Clinton inmiddels presidentskandidaat is.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Soms, als ik ongesteld ben, stel ik me een wereld voor waarin niet de vrouwen maar de mannen menstrueren. Elke maand krijgen de heren buikkramp, en komt er een kleine week bloed uit hun penis. In deze wereld, zo fantaseer ik dan, is in alle cao’s vastgelegd dat je dan gewoon een paar dagen vrij krijgt. Er is geen schaamte, geen stigma; je belt gewoon je baas dat het die tijd van de maand is, en gaat lekker in je joggingbroek herhalingen van The West Wing kijken. Tampons zitten in het basispakket omdat het niet eerlijk is om één sekse voor zulke noodzakelijke en onvermijdbare kosten te laten opdraaien. En als de krampen te erg worden, dan gaat de menstruerende man naar een arts die hem serieus neemt, snel en vaardig onderzoekt wat er aan de hand is, en een pijnstiller met niet onprettige bijwerkingen voorschrijft.

In de echte wereld loopt het anders – zelfs dat laatste, met die arts. Journalist Quinn Moreland schreef er afgelopen maand een artikel over op vice.com. Al jaren deed ongesteld zijn ongelooflijk pijn, totdat ze op Oudjaarsdag in 2012 radeloos op de Eerste Hulp belandde. Tot dat moment dacht ze dat het erbij hoorde, of dat het stress was. En bovendien: over menstruatie praat je niet. Geduldig lijden, geen bloemen, zand erover; dat werk. ‘Niemand nam mijn afzien serieus, mijzelf incluis.’ Pas achttien maanden na haar noodbezoek aan het ziekenhuis kreeg ze de juiste diagnose: endometriose. Het is een aandoening waarbij baarmoederslijmvlies verhuist naar plekken waar het niet hoort: de eierstokken, de darmen, de blaas. Dit kan voor immense pijn zorgen. Een geneesmiddel is er niet.

Morelands diagnose kwam vrij snel. Eerder dit jaar verscheen in de New York Times het verhaal van een meisje dat op haar vijftiende klachten kreeg. Alsof er duizend dartpijltjes in haar onderbuik werden afgeschoten, zo beschreef ze het. Soms viel ze flauw van de pijn. ‘Ze zeiden dat het allemaal onderdeel was van het vrouw-zijn, en dat er niets was wat ze voor me konden doen’, vertelde ze. Pas op haar 21ste ontdekten dokters wat er echt aan de hand is.

‘Culturele misogynie’ noemde gynaecoloog Tamer Seckin het in een interview. En dat beperkt zich niet tot endometriose. Seksisme kleurt ook hoe artsen meer in het algemeen kijken naar de pijn van vrouwen. Een veelzeggende studie uit 2007 liet bijvoorbeeld zien dat mannen na een zware operatie vaak pijnstillers krijgen. Klinkt logisch – maar vrouwen kregen kalmeringsmiddelen. Nog zoiets: mensen herkennen in experimenten de gezichtsuitdrukkingen die horen bij pijn minder goed bij een vrouw dan bij een man. En zelfs als een vrouw expliciet zegt dat ze lijdt, blijkt uit onderzoek dat het haar vaker dan een man overkomt dat een dienstdoende arts dit wegwuift of bagatelliseert.

Ik hoef niet ongesteld te zijn om te fantaseren over een wereld waarin dat anders is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In Zweden zijn alle duikboten uniseks, zo hoorde ik afgelopen maand op het NOS-journaal. Er zijn geen aparte slaapruimtes voor vrouwen, geen gescheiden douches, en hoewel het niet expliciet ter tafel kwam, vermoed ik stellig dat er ook ongesegregeerd gepoept en geplast wordt. De commandant van het schip, Paula Wallenburg, legde uit wat de voordelen zijn van zo’n constructie: ‘Dankzij vrouwen aan boord krijg je een gemengde groep, betere resultaten en vaak een prettiger sfeer.’

Zweden en Nederland gaan misschien samenwerken aan de bouw van de nieuwe duikboten die over tien jaar ons Hollandsche marine-arsenaal gaan verrijken. Daarin mag, in tegenstelling tot nu, ook vrouwelijk personeel meevaren. De huidige boten zijn volgens defensie namelijk niet geschikt voor le Deuxième Sexe. Als reden geven ze onder meer dat de seksen er niet gescheiden in kunnen slapen, wassen en toiletteren.

Dat mag voor de Zweden dan geen probleem zijn, voor onze marine is het een onoverkomelijk bezwaar. In 2000 stelden zij voor de (toen nog) Commissie Gelijke Behandeling: ‘…bij de Onderzeedienst kan vanwege het gebrek aan privacy in combinatie met het feit dat men gedurende lange tijd in een kleine ruimte moet verblijven, de operationele inzetbaarheid in gevaar komen.’ De Commissie gaf de marine hierin trouwens gelijk.

Maar waarom kunnen de Zweden (en de Noren, Amerikanen, Canadezen, Spanjaarden en Australiërs) dan wel uniseks operationeel wezen? Waar is ons defensie-apparatsjik precies bang voor? In eerste instantie dacht ik: ze vrezen voor De Seks. Dat de matrozen met elkaar van wippenstein gaan en dat dit de aandacht hevig afleidt van naderende torpedo’s, boze Russen en ander onheil. Nou is dat nogal een heteronormatieve gedachte, want mannen gaan ook weleens samen uit vrijen. Maar goed, heteromannen, daar zijn er wel veel meer van, en als je daar dan een handjevol vrouwen tussen zet, is dat misschien tóch de poes op het spek binden.

En daar, tussen die poes en dat spek, zit natuurlijk het werkelijke probleem. Dat duikbootmannen zich eventueel potentieel zullen verlustigen aan mooie duikbootvrouwen is zo’n issue niet. Wel dat uit meerdere onderzoeken blijkt dat sommige heren hun sergeant-majoor niet onder controle hebben. Zo bleek in 2006 uit een enquête onder 3800 defensiemedewerkers dat vier procent van de vrouwen op het werk seksuele dwang had meegemaakt (tegen nul procent van de mannen). Of dat in de nabije toekomst zal veranderen, is twijfelachtig: in 2014 bleek uit een defensie-rapport dat tijdens de opleiding seksuele intimidatie schering en inslag is.

Zouden gescheiden wc’s en douches hiervoor echt een oplossing zijn? Of moeten het roer op een andere manier om: moeten we meer leren denken als de Zweden? Zij maken er een punt van dat vrouwen, ook onder water, niet in eerste plaats vrouw zijn, maar – schokkend! – mens. Om commandant Wallenburg te citeren: ‘Je moet kunnen vertrouwen op degene die naast je staat. Het kan op een onderzeeboot nooit ‘wij’ en ‘zij’ zijn.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Daar stond ze, op de cover van Vanity Fair, in een wit niemendalletje: Caitlyn Jenner. De vrouw die voorheen bekend stond als Bruce had al eerder interviews gegeven over haar transitie naar het heren- naar het damesdom. ‘Mijn brein is veel meer vrouwelijk dan mannelijk’, had ze gezegd. ‘Het is moeilijk voor mensen om te begrijpen. Maar dat is wat mijn ziel is.’

Voor de Amerikaanse journalist en feminist Elinor Burkett bleek het inderdaad nogal lastig. Zij schreef een nijdig stukje in de New York Times, onder de titel ‘What makes a woman?’. Moeten we nou echt weer terug naar het idee dat mannen en vrouwen hele andere hersenen hebben, vroeg ze zich af, alleen omdat dit voor trans vrouwen zo lekker emanciperend is? ‘Dat is het soort nonsens dat al eeuwen gebruikt werd om vrouwen te onderdrukken.’ Mensen die niet hun hele leven als vrouw hebben geleefd, kunnen volgens Burkett niet begrijpen hoe het is om vrouw te zijn, omdat ze niet zijn opgegroeid met de angst voor verkrachting, voor ongewenste zwangerschap, voor discriminatie. Het zijn juist deze ervaringen die het vrouwenbrein vormen, stelt Burkett. Socialisatie maakt de vrouw.

Het is natuurlijk best flauw van Burkett om dit allemaal in de schoenen van Caitlyn Jenner te schuiven. Zo gebruikte Jenner brein en ziel als inwisselbare begrippen – ze was dus overduidelijk niet bezig met hogere hersenkunde, laat staan met het neurowetenschappelijk onderdrukken van vrouwen, maar vertelde gewoon iets over zichzelf. Aan de andere kant is het wel een interessante kwestie, dat met die hersenen m/v.

Om maar meteen even een gezonde portie genuanceerde verwarring te zaaien: Burkett en Jenner hebben allebei ergens wel gelijk. Burkett krijgt punten omdat socialisatie inderdaad een factor van belang is. Onze hersenen zijn grote leermachines; als sponzen zuigen ze ervaringen, kennis en cultuur in zich op. Jenner krijgt punten omdat mannen- en vrouwenhersenen wel echt wat anders van structuur zijn – al kunnen en doen beide seksen er grotendeels hetzelfde mee. En de hersenen van trans mensen en genderdysfore tieners lijken qua bouw inderdaad vaak meer op het geslacht van hun gevoel dan op het geslacht dat ze bij hun geboorte toegekend kregen. Of zulks voor en na de geboorte is ontstaan, en of dat onder invloed van hormonen en andere biologische zaken gebeurde of in interactie met de omgeving, weten eigenlijk niemand zeker.

Het is ook maar de vraag of dat belangrijk is. Lieden als Burkett gebruiken het argument ‘socialisatie maakt de vrouw’ vaak om trans vrouwen de toegang tot het feministisch clubhuis te ontzeggen: jij bent niet op de juiste manier ontgroend, dus jij komt er niet in. Of dat terecht is, is geen wetenschappelijk vraagstuk, maar een ideologische. Ter overweging, dan: is het logisch dat een beweging die strijdt voor inclusiviteit tegelijkertijd een groep vrouwen uitsluit, enkel en alleen omdat deze vrouwen toevallig ooit geboren zijn met een piemel?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.