dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De afgelopen jaren zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen steeds kleiner geworden. Althans, in het wetenschappelijk onderzoek. Maar in de samenleving tieren de stereotypen nog altijd welig. De kloof tussen hem en haar is kleiner dan vroeger, maar lijkt groter dan ooit tevoren. Wat is er aan de hand?

 

Nergens is de scheiding der seksen zo duidelijk als in de speelgoedwinkel. Aan de ene kant van het gangpad ligt het jongensland. Hier wordt geknokt, gesport en geracet. Stoer en actief is de norm. De meisjeskant van het gangpad is overwegend roze en paars gekleurd. De nadruk ligt op verzorging (‘deze pop plast en huilt echt!’), vriendinnen en mooi zijn. Linksaf voor Mars, rechtsaf voor Venus.

Wetenschappers hebben lang gedacht dat deze speelgoedtechnische seksekloof een natuurlijk verschil tussen jongens en meisjes reflecteert. Zo schreef neurobioloog Dick Swaab in 2010 in zijn bestseller Wij zijn ons brein dat jongens en meisjes een andere speelgoedvoorkeur hebben omdat die ‘in ons brein is geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.’ Deze verschillen waren op hun beurt weer terug te voeren tot de prehistorie waarin mannen hele andere rollen vervulden dan vrouwen: hij jaagde op groot wild, zij verzamelde vruchten en zorgde voor de kinderen. Dit verschil had zich volgens deze lezing voorts per evolutie genesteld in onze genen, hersenen en hormonen, zodat we nu nog steeds een portie oertijd in ons gedrag meesleepten. ‘Een moderne schedel met een steentijdgeest’, noemden evolutiepsychologen het.

Althans, dat was de theorie. Maar de tijden veranderen. Het onderzoek naar mannen en vrouwen heeft de afgelopen jaren een verrassende wending genomen. Biologie is niet meer zo bepalend als het ooit leek. Er komt steeds meer oog voor de individuele verschillen tussen mannen onderling en vrouwen onderling. En dat is nog niet alles. Uit nieuw en beter onderzoek blijkt dat veel verschillen tussen mannen en vrouwen langzaam maar zeker aan het verdwijnen zijn. En dat op een moment dat in de maatschappij de kloof juist groter dan ooit lijkt te zijn.

 

Verdwijnende verschillen

Een goed voorbeeld van zo’n verdwijnend sekseverschil werd afgelopen augustus gevonden door psycholoog Catherine Cross en haar collega’s van de Universiteit van St. Andrews. Cross maakte een meta-analyse (waarin de data van alle deugdelijke onderzoeken naar een bepaald onderwerp samen worden genomen en opnieuw geanalyseerd) van een eigenschap die psychologen sensation seeking noemen: het opzoeken van nieuwe, spannende ervaringen. Een echte manneneigenschap, dachten wetenschappers, want in de prehistorie waren het immers de kerels die ver van huis gingen om te jagen en ontdekken. Maar Cross komt tot een andere conclusie: mannen zeggen wel dat ze die sensation seeking-behoefte meer hebben dan vrouwen, maar als je naar hun gedrag kijkt, blijkt dat het sekseverschil in daadwerkelijke avontuurlijkheid al jaren kleiner en kleiner wordt.

Nog zo’n verdwijnend verschil: de wiskundevoorsprong van jongens. In 1974 waren de jongens duidelijk beter in wiskunde dan de meiden – naar men dacht een logisch gevolg van een oertijd waarin de mannen tijdens het speren gooien naar loslopend wild meer ruimtelijk en wiskundig inzicht nodig hadden. In 1990 vond psycholoog Janet Shibley Hyde van de Universiteit van Wisconsin-Madison echter nog maar een klein verschil tussen de seksen. In de jaren daarna slonk dit verschil verder, en in 2008 concludeerde Hyde in een nieuw overzichtsartikel dat het helemaal was verdwenen. Alleen onder de echte wiskunde-uitblinkers zaten nog meer jongens dan meisjes. En zelfs dat effect is anno 2014 niet meer algemeen geldig. Onder Amerikaanse tieners van Aziatische of Afrikaanse afkomst is er bijvoorbeeld geen seksekloof bij de bollebozen, of zijn de wiskundetopmeiden zelfs in de meerderheid.

En daar bleef het niet bij. In de afgelopen acht jaar bleek dat mannen en vrouwen meer gelijk dan verschillend zijn op allerlei gebieden: leiderschap, assertiviteit, competitiviteit, rationeel denken, zorgzaamheid en empathie, hoeveel ze praten, verbale agressie. Vrouwen bleken niet emotioneler te zijn dan mannen, en ook niet beter in multitasken. Mannen hadden toch niet een universele voorkeur voor jonge dames, en vrouwen evenmin voor rijke, oudere mannen. En ook wat betreft karaktereigenschappen bleken heren en dames allerminst van twee verschillende planeten te komen, concludeerden onderzoekers van de Universiteit van Rochester, die hun paper de titel ‘Mannen en vrouwen komen van de aarde’ meegaven, als knipoog naar het bekende boek ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ van John Gray.

 

Tussen de lakens

Volgens Hyde is het ook logisch dat de seksen niet zo verschillend zijn. Mensen hebben 23 paar chromosomen, merkt ze op, en daarvan is er slechts één anders bij mannen dan bij vrouwen. Bovendien maakt het evolutionaire proces van natuurlijke selectie geen sekse-onderscheid: in de strijd om te overleven, komen mannen en vrouwen ruwweg dezelfde uitdagingen tegen, dus is het logisch dat ze qua vaardigheden en gedrag op elkaar lijken.

David Buss, hoogleraar psycholoog aan de Universiteit van Texas-Austin en zeer invloedrijk evolutiepsycholoog, is het daar voor de helft mee eens. Hij zegt dat hij nooit heeft gedacht dat er zoiets bestaat als een aangeboren jongensvoorsprong in de wiskunde. Hij verwacht vooral man-vrouwverschillen in gedrag en voorkeuren die van oerher onder invloed hebben gestaan van seksuele selectie: in de slaapkamer en in de liefde. Partnervoorkeur, bijvoorbeeld, of de behoefte aan seks met verschillende partners. ‘Deze verschillen behoren tot de grootste in de hele psychologie’, mailt hij. ‘Ze zijn ENORM.’

Maar zelfs tussen de lakens kwamen Mars en Venus de afgelopen jaren nader tot elkaar. In 2010 verscheen een meta-analyse die de meer recente studies naar seksuele man-vrouwverschillen onder de loep nam. De resultaten werden afgezet tegen een meta-analyse uit 1993. Daaruit bleek dat zelfs enkele van de grootste sekseverschillen –  hoe vaak iemand masturbeert, de houding ten opzichte van casual sex, mening over vreemdgaan – anderhalf tot drie keer zo klein waren geworden. Dat betekent niet dat deze verschillen zijn verdwenen, maar de trend is veelzeggend.

 

Oeps-momenten

Waarom wordt de kloof tussen de seksen steeds kleiner? Het zou kunnen dat het onderzoek naar mannen en vrouwen steeds beter wordt, oppert Annelies Kleinherenbrink, die aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek doet naar het nature-nurturedebat over sekseverschillen. ‘Er is steeds minder ruimte voor interpretatie.’ Waar je in een enkele studie nog weleens een effect vindt dat later toch niet blijkt te bestaan, geeft een hele sloot meta-analyses veel minder kans op dit soort eendagsvliegresultaten. Misschien waren de man-vrouwverschillen altijd al heel klein, overweegt ze, en zien we dat pas nu we echt goed kijken.

Neuropsycholoog Cordelia Fine van de Universiteit van Melbourne denkt dat dit in de hersenwetenschap aan de hand is. In haar boek Waarom we allemaal van Mars komen concludeert ze dat er maar weinig klopt van de claim dat de heren een heel ander brein hebben dan de dames. Veel anatomische en functionele verschillen bleken bij nader inzien op zo’n wetenschappelijk oeps-moment te berusten, zoals het idee dat bij vrouwen de verbinding tussen de hersenhelften sterker is dan bij mannen, of dat mannen qua taal vooral hun linkerhersenhelft gebruiken waar vrouwen hun hele brein inzetten. Bovendien merkt Fine op dat de grote studies veel minder vaak sekseverschillen lieten zien dan onderzoeken met een kleine steekproefgrootte – iets dat in het onderzoek geldt als dé aanwijzing dat er soms bij toeval een effect werd gevonden dat er eigenlijk niet was.

Maar de opkomst van grote studies en meta-analyses kan niet verklaren waarom bijvoorbeeld man-vrouwverschillen in seksualiteit de afgelopen jaren kleiner werden. Die conclusie werd immers getrokken door een meta-analyse uit 1993 te vergelijken met eentje uit 2010. Hier komt een tweede verklaring om de hoek kijken: dat de verschillen tussen mannen en vrouwen echt kleiner zijn geworden in de loop der jaren, en wel met dank aan de emancipatie. Naarmate mannen en vrouwen in een samenleving gelijkwaardiger worden en vrouwen meer toegang krijgen tot onderwijs, geld en macht, gaan beide seksen steeds vaker dezelfde rollen vervullen en moeten ze aan steeds meer aan dezelfde normen en verwachtingen voldoen. Het gevolg: we gaan psychologisch en qua gedrag steeds meer op elkaar lijken. Niet in alles, maar wel op veel gebieden.

 

Geforceerde emancipatie

Steun voor deze verklaring komt uit grote internationale studies. Daarin vergelijken onderzoekers landen die op het gebied van emancipatie flink van elkaar verschillen. Zoals Luigi Guiso: in 2008 publiceerde hij over de gemiddelde rekenkunsten van jongens en meisjes in landen als Italië, Turkije en Brazilië (waar mannen en vrouwen niet zo gelijkwaardig zijn) met landen waar de emancipatie tegen de plinten klotst, zoals Zweden en IJsland. In deze laatste groep bleek er geen seksekloof te zijn in rekentalent, of waren de meisjes zelfs in het voordeel, terwijl in Italië en co de jongens fors beter waren met cijfers. Dit verband beperkt zich niet tot wiskundevaardigheden, maar bleek de afgelopen jaren ook te gelden voor zaken als leesvaardigheid, partnervoorkeur, en depressieve gevoelens. Nederland behoort overigens tot de emancipatoire subtop, net onder de Scandinavische landen.

Een interessant natuurlijk experiment in India geeft ons de kans om onder de motorkap van dit emancipatie-effect te kijken. Tijdens de West-Bengaalse dorpsraadsverkiezingen in 1998 en 2003 werd eenderde van de beschikbare zetels gereserveerd voor een vrouw. Niet alle dorpen kregen met zo’n quotum te maken; in een soort loterij werden beide keren de gelukkige ‘quotumwinnaars’ getrokken. Wetenschappers van onder meer de Harvard-universiteit publiceerden in 2012 een artikel over de gevolgen van deze nogal geforceerde vorm van emancipatie. Daartoe ondervroegen ze meer dan achtduizend ondervraagde tieners uit bijna vijfhonderd dorpen. Vooral op de meisjes hadden de kansen die het vrouwenquotum bood een gunstig effect. Hun ambitieniveau steeg, zowel zij als hun ouders zagen meer belang in een goede opleiding, en ze stelden hogere doelen voor zichzelf. De gekozen dorpsraadvrouwen bleken overigens in veel gevallen zo goed in hun werk dat ze ook in een volgende, quotumloze verkiezing weer de meeste stemmen kregen.

 

Culturele rollen

We moeten af van het idee dat man-vrouwverschillen vastliggen, onvermijdelijk zijn en voorgeschreven worden door de natuur, stelt neuropsycholoog Cordelia Fine in een artikel dat ze afgelopen november publiceerde met drie collega’s. Steeds meer onderzoek, zo schrijft ze, laat zien dat het idee dat menselijk gedrag wordt bepaald door genen, hormonen en de aangeboren opbouw van je hersenen op zijn best eenzijdig is. Nieuwe studies laten zelfs zien dat het ook heel goed andersom zou kunnen zijn: de culturele rollen die mannen en vrouwen vervullen, hebben invloed op onze biologie.

Als voorbeeld noemt Fine een uitgebreid onderzoek waaruit bleek dat vaders minder testosteron in hun lichaam hebben dan kinderloze mannen, en dat dit nog eens extra geldt voor mannen die nauw betrokken zijn bij de verzorging van hun kind. Een bevinding die goed aansluit bij een studie naar twee groepen vaders uit Tanzania. In de ene groep was het de culturele norm dat vaders erg betrokken waren bij de kinderzorg; bij hen was het gemiddelde testosteronniveau een stuk lager dan in de andere groep, waar vaders niet of nauwelijks zorgtaken hadden. Zo zijn het niet de hormonen die de rollen (m/v) vormgeven, maar de culturele rollen die het hormoonsysteem beïnvloeden, stelt Fine vast.

In het dames- en herenbrein gebeurt waarschijnlijk iets soortgelijks. Neuro-onderzoek onder muzikanten, taxichauffeurs, dansers en jongleurs laat zien dat je eigen gedrag, het gedrag van anderen en de uitdagingen waar de omgeving je voor stelt, je hersenen echt fysiek kunnen veranderen. Deze ‘plasticiteit’ is enorm hip in wetenschapsland, bevestigt Annelies Kleinherenbrink. ‘Plasticiteit is een buzzword. Behalve, zo viel me op, in het onderzoek naar mannen en vrouwen.’

 

Nieuwe richtingen

Kleinherenbrink en Fine zouden dat graag zien veranderen. En daarin staan ze niet alleen. Zelfs in de evolutiepsychologie, een van de laatste plekken in de gedragswetenschappen waarin biologie als hoofdverklaring voor bijna alles wordt gezien, neemt het onderzoek langzaam een andere wending. Zo is er steeds meer aandacht voor individuele verschillen. Want mannen en vrouwen mogen dan op sommige vlakken gemiddeld een beetje anders zijn, de variatie tussen vrouwen onderling en mannen onderling is veel, veel groter.

Lang vonden evolutiepsychologen dat niet zo interessant. Ze zagen deze variatie als onbeduidende ruis, die je rustig kon negeren. Maar nu wordt het belang van individuele verschillen steeds meer onderkend, vertelt hoogleraar evolutiepsychologie aan de Vrije Universiteit Mark van Vugt: ‘Ook door biologen. Die zien bijvoorbeeld persoonlijkheidsverschillen bij aapjes. De theoretische uitdaging is nu om te bewijzen waarom dat zo is.’

Hij heeft wel een idee, hoewel hij erbij zegt dat het nog speculatie is, vanwege de kinderschoenenfase waarin deze tak van wetenschap zich nog bevindt: ‘Hoe socialer de soort, hoe groter de individuele verschillen. Dat is ook logisch, want juist in een groep is ruimte voor verschillende niches.’ Het heeft overlevingstechnisch voordelen om in een groep bijvoorbeeld extraverte en introverte leden te hebben, en dominante en onderdanige. Zo speelt iedereen zijn rol.

Welke rol dat precies is, wordt voor een deel bepaald door zaken waar evolutiepsychologen vroeger liever een beetje omheen keken, zoals de genderrollen in onze cultuur. Van Vugt licht toe: ‘Cultuur kan man-vrouwverschillen versterken, maar ook verzwakken.’ Die invloed van cultuur en biologie is bovendien contextgebonden: niemand reageert in elke situatie op dezelfde manier. Met interactie-onderzoek kun je al deze invloeden samen bestuderen, wat veel meer inzichten oplevert dan kijken naar alleen nature of alleen nurture.

Van Vugt geeft een voorbeeld. In 2011 publiceerde hij met collega’s een meta-analyse naar samenwerking. Geheel volgens de trend vond hij geen sekseverschillen. Althans, totdat hij ging kijken naar de context. ‘Dan zie je dat vrouwen meer coöperatief zijn in een groep met mannen en vrouwen, en minder in een groep met alleen vrouwen. Er is dus een interactie tussen iemands sekse, en de situatie. Dat soort onderzoek, daar zie ik heil in.’

 

Terugkerende stereotypen

Dat roept wel een vraag op: als zelfs evolutiepsychologen het belang van emancipatie, cultuur en individuele verschillen erkennen, waarom is daar dan in de samenleving nog zo weinig van terug te zien? Als er van nature geen man-vrouwverschil in zorgzaamheid bestaat, waarom is de deeltijdwerkende vader dan nog steeds zo’n zeldzaam verschijnsel? Als beide seksen evenveel leiderschapskwaliteiten hebben, waarom schommelt het aantal vrouwen in de top van universiteit en bedrijfsleven dan in 2013 nog steeds tussen 10 en 20 procent? Hoe kan het dat Mars-en-Venus-man John Gray in het aantal verkochte boeken nog steeds alleen de Bijbel voor hoeft te laten gaan? Waarom is de loonkloof in Nederland bij gelijke functie, ervaring en opleiding al jaren stabiel op acht procent? Als er geen aangeboren wiskundeverschil is, waar blijven dan de meiden in de bètawetenschap en techniek? En waarom is in de speelgoedwinkel de kloof tussen de jongens en de meisjes nog zo ontzettend groot?

Het zijn vragen die ook socioloog Elizabeth Sweet van de Universiteit van Californië in Davis bezighouden. Zij bestudeerde speelgoedfolders van de jaren zeventig tot nu, om te weten te komen hoe het onderscheid tussen jongens- en meisjesspeelgoed zich ontwikkelde. ‘In 1975 werd maar weinig speelgoed expliciet naar gender op de markt gezet; bijna 70 procent van alle speelgoedadvertenties liet helemaal geen speciale genderaanduiding zien,’ vertelt ze. Met enige regelmaat zag je zelfs een meisje piloot spelen, of een jongen iets huishoudelijks doen.

Maar vanaf de jaren negentig is dat aan het veranderen. Terwijl wetenschappers zien dat man-vrouwverschillen aan het verdwijnen zijn, keert speelgoedland terug naar de stereotypen van de jaren vijftig. ‘En vandaag de dag is het nog extremer,’ zegt Sweet. Het wordt steeds moeilijker om speelgoed te vinden dat niet op de een of andere manier, door kleur of de bijbehorende reclame of de plek in de speelgoedwinkel, is bestemd voor jongens of meisjes. Een tegengestelde trend aan de wetenschappelijke dus. De seksen mogen dan nog nooit zo op elkaar hebben geleken, de kloof tussen hen is groter dan ooit.

Volgens Sweet is dit een reactie op de tweede feministische golf. Na al het gelijkheidsidealisme van de jaren zeventig en tachtig, floepte de balans naar de andere kant. Onder begeleiding van de populaire evolutiepsychologie en het bezielende Mars en Venus-denken van Gray en consorten omarmden mensen opnieuw het idee van biologische sekseverschillen. Sweet vond daar bewijs van in Amerikaanse opiniepeilingen, die laten zien dat het aantal mensen dat vindt dat mannen en vrouwen fundamenteel anders zijn de afgelopen dertig jaar groeide. Uit ander onderzoek blijkt weer dat zulk geloof in biologische verschillen seksestereotypering versterkt.

 

Wij en zij

Dat verschildenken past ook heel goed bij de menselijke natuur, denkt wetenschapshistoricus Bert Theunissen van de Universiteit Utrecht. Beter dan het gelijkheidsdenken dat bij de huidige stand van de wetenschap zou passen. Dat kan verklaren waarom het recente verdwijnen van veel man-vrouwverschillen nauwelijks een deuk in een maatschappelijk pakje boter slaat, terwijl de eerdere ‘herontdekking’ van biologische verschillen tussen de seksen vrij vlot door de samenleving werd omarmd.

‘De neiging om in wij en zij te denken, om in groepen in te delen, zit toch in ons’, zegt Theunissen. Hij geeft een voorbeeld. Mensen hebben lang gedacht dat rassen heel verschillend waren. Dat de westerse mens beter en slimmer was dan de mens uit Afrika. Ondertussen weten we dat dit niet klopt; dat rassen niet eens echt op die manier bestaan – maar het racisme blijft. ‘Dat is domweg onderbuikgevoel. Een soort biologisch ingegeven, heel basale xenofobie. Wetenschappelijke ideeën kunnen maar moeilijk opboksen tegen die neiging.’

Bovendien zijn mensen gehecht aan het idee dat mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Theunissen wijst erop dat het voor velen een zekere schoonheid heeft dat we zo anders zijn. En dat de seksen er ook voor kiezen om die verschillen te benadrukken, met behulp van bijvoorbeeld kleding en make-up. ‘We willen die verschillen niet loslaten. Ik ook: ik geloof ook dat jongens en meisjes al op jonge leeftijd anders zijn. En dat is ook goed, toch? Dat verschil is prettig en leuk.’

En dat maakt dit misschien wel tot het grootste raadsel: dat met al die liefde voor de verschillen tussen mannen en vrouwen de echte verscheidenheid in wat we kunnen, denken en doen toch maar heel klein is. Dat hoewel we met onze plastische breinen rondlopen in een samenleving waar stereotypering en groepsdenken welig tiert, mannen en vrouwen tóch meer hetzelfde zijn dan anders. Je zou bijna denken dat in onze genen en hersenen juist een sterke biologische neiging tot gelijkheid zit ingebakken.

 

BRONNEN:

Interview met psycholoog Annelies Kleinherenbrink (Universiteit van Amsterdam)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. Mark van Vugt (Vrije Universiteit)

Interview met wetenschapshistoricus prof. dr. Bert Theunissen (Universiteit Utrecht)

Interview met socioloog dr. Elizabeth Sweet (University van Californië in Davis)

Interview met evolutiepsycholoog prof. dr. David Buss (University van Texas in Austin)

Cordelia Fine: Waarom we allemaal van Mars komen | Lannoo (2011)

Rebecca Jordan-Young: Brainstorm, the flaws in the science of sex differences | Harvard University Press (2010)

Asha ten Broeke: De seksualisering van speelgoed | Vrij Nederland (13 juli 2013). Ook op  http://www.vn.nl/Archief/Samenleving/Artikel-Samenleving/De-seksualisering-van-speelgoed.htm

Asha ten Broeke: Het idee m/v | Maven Publishing (2010)

Janet Shibley Hyde: The gender similarities hypothesis | American Psychologist (september 2005)

Janet Shibley Hyde: Gender similarities and differences | Annual Review of Psychology (12 juni 2013)

Cordelia Fine en collega’s: Plasticity, plasticity, plasticity… and the rigid problem of sex | Trends in Cognitive Sciences (1 november 2013)

Bobbi Carothers en Harry Reis: Men and women are from earth | Journal of Personality and Social Psychology (22 oktober 2012).

Jennifer Petersen en Janet Shibley Hyde: A meta-analytic review of research on gender differences in sexuality, 1993–2007 | Psychological Bulletin (januari 2010)

Lorie Beaman en collega’s: Female leadership raises aspirations and educational attainment for girls: a policy experiment in India | Science (3 februari 2012)

 

KADERS

Kader 1: Zoek de verschillen.

Volgens psycholoog Janet Hyde zou het man-vrouwonderzoek er erg op vooruit gaan als wetenschappers op zoek zouden gaan naar de overeenkomsten tussen de seksen, in plaats van de verschillen. Maar volgens Annelies Kleinherenbrink van de Universiteit van Amsterdam is dat zo eenvoudig niet. Dat komt door de manier waarop statistiek werkt. De methodes die psychologen gebruiken, hebben twee mogelijke uitkomsten: je vindt een verschil, of je vindt dat verschil niet. Maar, legt Kleinherenbrink uit, bij zo’n niet-gevonden verschil kun je niet zeggen: dit is een overeenkomst. Het is gewoon een non-resultaat. Om overeenkomsten aan te kunnen tonen, moeten dus nieuwe statistische methodes worden bedacht.

 

Kader 2: Aapjes kijken

Ze zijn een vaste gast in het nature-nurturedebat over de speelgoedvoorkeuren van jongens en meisjes: de aapjes. Uit onderzoek met groene meerkatten zou zijn gebleken dat ook bij deze soort de jongetjes het liefst met een autootje speelden en de meisjes het liefst met een pop. Dan móét het wel evolutionair zo bepaald zijn. Maar op dat onderzoek kwam veel kritiek.

– De jongens hadden helemaal geen voorkeur voor autootjes: ze speelden een derde van hun tijd met jongensspeelgoed, een derde met meisjesspeelgoed en een derde met de sekseneutrale spullen die de onderzoekers hadden toegevoegd.

– Onder die sekseneutrale spullen was een hondenknuffel. Over alle speelgoedjes bekeken was deze veruit het populairst, onder meisjes- én jongensaapjes. Omdat het op een babyaapje leek?

– De meisjesmeerkatten hadden daarnaast wel een lichte voorkeur voor meidenspeelgoed, waaronder een pop, maar ook een pannetje. Wat daar vanuit een meerkat bekeken meisjesachtig aan was, is een raadsel: apenmoeders koken immers niet.

– Tot slot: wanneer je de gebruikte speelgoedjes niet volgens menselijke maatstaven indeelt in mannelijk en vrouwelijk, maar indeelt in actief/technisch (auto, pan, bal, boek) en passief/verzorgend (knuffelhond, pop), was er geen enkel sekseverschil meer te bekennen in aapland.

 

CITATEN:

De vrouw was Gods tweede blunder. – Friedrich Nietzsche (Duitse filosoof)

Kun je je een wereld voorstellen zonder mannen? Er zou geen misdaad zijn, en een hoop gelukkige dikke vrouwen. – Nicole Hollander (Amerikaanse schrijfster)

Mannen en vrouwen behoren tot verschillende soorten, en de communicatie tussen hen is een wetenschap die nog in de kinderschoenen staat. – Bill Cosby (Amerikaanse komiek)

In de politiek geldt: als je iets gezegd wilt hebben, vraag je een man. Als je iets gedaan wilt hebben, vraag je een vrouw. – Margaret Thatcher (voormalig premier van Groot-Brittannië)

Vrouwen die gelijk willen zijn aan mannen hebben niet genoeg ambitie. – Timothy Leary (Amerikaanse psycholoog)

De man is krachtiger in lichaam en geest dan de vrouw. Het gemiddelde peil van het mentale vermogen moet bij de man hoger zijn dan bij de vrouw. Zo is de man uiteindelijk superieur geworden aan de vrouw. – Charles Darwin (Britse grondlegger van de evolutietheorie)

Een vrouw zonder man is als een fiets zonder vis. – Feministisch gezegde

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het gaat niet helemaal lekker met de jongens. Ze doen het minder goed op school, hebben meer gedragsproblemen, en overtreden vaker de wet. Het woord ‘jongenscrisis’ valt. De dominante verklaring is dat jongens het lastig hebben in de gefeminiseerde samenleving. Vooral in hun jonge jaren moeten ze regelmatig verduren dat vrouwen de toon zetten: in de kinderopvang, op school. Deze vrouwen, zo is het idee, snappen die jongens niet zo best. Ze zien de kinderen onder hun hoede het liefst zo meisjesachtig mogelijk: lief, gehoorzaam, leergierig, sociaal.

Maar jongens zijn geen meisjes. Ze moeten juist de vrijheid hebben om actieve, baldadige rouwdouwers te zijn. Boys will be boys – iets waar in die gefeminiseerde cultuur bijna geen plek meer voor is. De jongen krijgt nauwelijks meer de kans om zich te ontwikkelen tot wat hij van nature is: een Echte Man. Een stoere, onafhankelijke, competitieve vent die niet te beroerd is om iemand op zijn bakkes te slaan als de situatie daarom vraagt. Handig met auto’s en gereedschap, maar niet emotioneel, niet kwetsbaar en beslist niet vrouwelijk. Hakt desgewenst ook hout. Vroeger rookte hij Marlboro.

Tot zover de modieuze gedachte. Want klopt het wel dat onze samenleving van jongens verwacht dat ze zich net als meisjes gedragen? Een bezoekje aan de speelgoedwinkel -geeft een ander beeld: daar is de kloof tussen de seksen nog even groot als altijd, zo niet groter. Idem in kinderfilms en -boeken, waar het gros van de helden en avonturiers nog immer stoere jongens of mannen zijn. En heeft dat idee van de Echte Man, niet verdacht veel weg van een jaren vijftig-stereotype? Was het niet juist eerder beperkend dan bevrijdend om van jongens al Marlboro-gedrag te verwachten?

 

De echte jongenscrisis?

De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly, die zich specialiseert in gender, denkt dat de problemen van de jongens niet komen doordat hun mannelijke natuur geen plek vindt in de gefeminiseerde samenleving, maar juist dat die ongetwijfeld goedbedoelde nadruk op de mannelijke natuur weer allerlei ouderwetse genderstereotypen reanimeert die we beter hadden kunnen laten rusten.

De ‘echte jongenscrisis’, zo schrijft Chemaly op salon.com, is dat zelfs vandaag de dag jongens steeds weer impliciet of expliciet te horen krijgen dat ze zich niet als meisje moeten gedragen. Dat ‘meisje’ voor jongens een scheldwoord is, en dat ze daarmee leren om alles wat riekt naar de andere sekse te verwerpen omdat ze anders onvoldoende stoer zijn. Haar vrees is dat jongens daarmee ook waardevolle eigenschappen kwijtraken. Empathie, bijvoorbeeld. ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk.’ Ze concludeert: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Een boude stelling, die tegen het zere been zal zijn van Angela Crott, historica en schrijfster van het veelbesproken boek ‘Jongens zijn ‘t: van Pietje Bell tot probleemgeval’ . Zij is juist zo’n denker die bang is dat de maatschappij zo vervrouwelijkt dat voor jongens helemaal geen plaats meer is. In deze krant riep ze van de zomer op tot een eerste masculinistische golf, die moet leiden tot een hernieuwde waardering voor het mannelijke. Jongens ‘halen nu eenmaal streken uit, kloppen zich de borst, zijn liever lui dan moe als ze iets niet interessant vinden en hebben weinig behoefte hun emoties op tafel te leggen’, schrijft ze. ‘Maar ze bezitten wel kracht, moed en doorzettingsvermogen en de durf om te concurreren en initiatieven te nemen.

Volgens Crott zijn het vooral biologische impulsen – met name testosteron – die jongens zo maken als ze zijn. Nu weet ook zij wel dat de ene jongen de ander niet is. En in de psychologie laat onderzoek na onderzoek zien dat jongens qua gedrag onderling veel meer van elkaar verschillen dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Bijna elke jongen heeft bovendien op zijn minst wel een paar vrouwelijke kanten.

‘Maar een jongen wil toch een echte man worden, geen meisje’, zegt Crott desgevraagd. ‘Zelfs meisjesachtige jongens willen dat. Als jongens teveel richting het vrouwelijke worden geduwd, worden ze boos.’ Dat jongens hun vrouwelijke kanten gaan omarmen, zoals Chemaly graag zou willen, zit er dus gewoon per biologisch decreet niet in. En met pogingen daartoe zijn de jongens niet geholpen. Boys will be boys.

 

Geboren of gemaakt

Maar worden jongens echt als initiatiefrijke strekenmakers geboren, of worden ze ook zo gemaakt? Op kinderdagverblijven zijn tweejarige jongetjes even gehoorzaam als meisjes wanneer leidsters iets vragen. Ze zijn even temperamentvol en spelen even lief met de andere kinderen, zagen psychologen Abby Winer van de Universiteit van Californië in Davis en Deborah Phillips van de Universiteit Georgetown. Dat is niet vreemd: dat twee-jarigen nog niet of nauwelijks verschillen in hun gedrag is de wetenschappelijke consensus.

Wél opmerkelijk: de jongens werden door de leidsters heel anders behandeld. De jongens kregen vaker straf, werden vaker boos toegesproken, en kregen minder liefde, knuffels en positieve aandacht. De leidsters vonden ze meer ontremd en vaker problematisch. Het oordeel van de leidster reflecteerde bijna nergens het daadwerkelijke gedrag van de kinderen. Volgens Winer en Phillips zaten onbewuste vooroordelen over jongensgedrag de leidsters in de weg. ‘Hoewel het moeilijk is om te geloven dat de verzorgers van twee-jarigen genderstereotypen hebben ontwikkeld die jongens benadelen, is dit precies wat onze bevindingen impliceren’, schrijven ze.

Op het eerste gezicht lijkt deze studie precies te passen bij de zorgen over de gefeminiseerde samenleving. De leidster waren immers allemaal vrouwen, en zij deden de jongens zoals voorspeld heel pijnlijk tekort. Maar het was dus niet zo dat de leidsters te weinig ruimte lieten aan echt jongensgedrag. In plaats daarvan zagen ze stereotiep jongensgedrag dat er helemaal niet was en werden extra streng. Het laat zich raden dat dat laatste z’n effect op jongens niet mist.

We weten helaas niet of mannelijke leiders het anders hadden gedaan, want daar zijn er te weinig van om te bestuderen. Maar onderzoek op basisscholen is er wel en dat doet vermoeden van niet. Uit een studie van het Nijmeegse onderzoeksinstituut ITS onder 60.000 leerlingen bleek dat het geslacht van de leerkracht geen invloed had op de prestaties, houding of gedrag van de leerlingen. En dit onderzoek van het Nederlands Tweelingenregister van de Vrije Universiteit uit 2011 stelt vast: ‘Het beeld dat juffen het gedrag van jongens als problematischer ervaren dan meesters, is onjuist’ en ‘de gesuggereerde negatieve gevolgen voor jongens door de feminisering van het onderwijs zijn niet aantoonbaar.’

Geen feminiseringsprobleem, dus. Wat wel? De afgelopen jaren bleek onder meer dat basisschoolleraren de taal- en wiskundeprestaties van meisjes systematisch overschatten, terwijl ze die van jongens onderschatten. Jongens krijgen in de klas meer negatieve kritiek, en ook vaker het advies om bijles te volgen, zelfs als ze gemiddeld dezelfde cijfers halen. En hoewel jongens in hun Cito-score niet voor de meisjes onderdoen, krijgen ze van hun juf of meester toch vaker een lager schooladvies.

En daarmee zijn we terug bij die andere verklaring: dat het probleem hem zit in het stereotype van de lastige, drukke, stoere, Echte-Man-in-wording jongen. Een experiment (pdf) van de universiteiten van Basel en Bochum lijkt dit te bevestigen. Vijfhonderd psychiaters (vrouwen én mannen) kregen rapporten over een kind dat misschien ADHD had. Van elk rapport waren twee versies, één met een meisjesnaam, één met een jongensnaam, verder exact gelijk. Jongens kregen maar liefst twee keer zo vaak ónterecht de diagnose ADHD als meisjes.

 

Rauw stereotype

Ineen veelbekeken lezing tijdens het sprekersevenement TedWomen vertelt de Amerikaanse activist Tony Porter de hij hoe hij als zwarte jongen in de Bronx tot Echte Man werd gemaakt: ‘Toen ik jong was leerden ze ons dat mannen hard en sterk moesten zijn, moedig, dominant, geen pijn, geen emoties, hoogstens woede – maar zeker geen angst.’ Hij leerde óók dat mannen sterk zijn en vrouwen zwak, en dat vrouwen seksuele objecten zijn, minder waard dan mannen. ‘Ik kwam er later achter dat dit de collectieve socialisatie van mannen heet, beter bekend als de man box.’

Kern van deze man box is dat mannen absoluut niet vrouwelijk mogen zijn, en dit voortdurend moeten bewijzen. Mannelijkheid is, in tegenstelling tot vrouwelijkheid, iets dat je zomaar verliezen kunt. Elke keer als je iets doet wat een Echte Man niet zou doen, breng je je man box in gevaar en loop je als jongen het risico om ‘een meisje’ genoemd te worden. En dat is verschrikkelijk, vertelt Porter. Hij sprak met een 12-jarige football-speler, en vroeg hem: ‘Hoe zou je je voelen als de coach je waar alle spelers bij waren zou zeggen dat je speelde als een meisje?’ Porter had gedacht dat je jongen er misschien verdrietig om zou worden, of boos. Maar de jongen zei: ‘Het zou me kapotmaken.’ En Porter zegt: ‘God, als het hem kapot zou maken om een meisje te worden genoemd, wat leren we hem dan over meisjes?’

Het antwoord op die vraag geeft hoogleraar psychologie Chris Kilmartin: ‘Wanneer het ergste dat we tegen een jongen kunnen zeggen is dat hij gooit ‘als een meisje’, dan leren we jongens om vrouwen niet te respecteren. Het is de culturele onderstroom van verkrachting’, zei hij in de New York Times.

Kilmartin raakt hiermee aan de rauwste kant van de Echte Mannelijkheid. Er heerst een soort hypermannelijkheidscult die jongens vertelt dat agressie natuurlijk is en seksuele verovering benijdenswaardig, en waarin vrouwen worden weggezet als volgzaam of inferieur. Met biologie heeft dit niets te maken. Het is niet DNA waar we tegenop moeten boksen, zegt hij, het zijn films en gebruiken die verschillende rollen en waardes toeschrijven aan mannen en vrouwen.

Neem de Disney-film Planes, in de herfst van 2013 in de bioscoop. In een van de scènes racet een jongensvliegtuig met twee andere mannelijke vliegtuigen. En net als hij ze aan het inhalen is, roept hij naar hen: ‘Hallo dames! Klaar om te verliezen?’ Volgens Chris Kilmartin zijn dit niet zomaar grapjes; dit zijn uitingen van een cultuur waarin vrouwelijkheid zo minderwaardig is dat je een man kunt vernederen enkel en alleen door hem ‘dame’ te noemen.

 

Onveranderlijke mannelijkheid?

In plaats van te waarschuwen voor de suboptimale invloeden van al die juffen en kinderopvangleidsters kunnen we beter oppassen voor stereotypering. Omdat er niet zoiets is als dé jongen die van nature graag streken uithaalt, zichzelf op de borst klopt, liever lui dan moe is en liever niet zijn emoties op tafel legt.

Maar dat is niet wat er gebeurt, schrijft genderwetenschapper Juliet Williams van de Universiteit van Californië in Los Angeles. In een recente analyse van het debat over de jongenscrisis concludeert ze dat het idee van boys will be boys en het biologisch essentialisme dat hierbij hoort nog steeds met een opmars bezig zijn. Over de invloed van stereotypen wordt nauwelijks gesproken. In plaats daarvan gaat het debat maar steeds over die onveranderlijke actieve, stoere, competitieve natuur van de jongens – waarmee ondanks alle goede bedoelingen het stereotype van de drukke, lastige jongen telkens weer bevestigd wordt.

Overigens merkt Williams scherp op dat dit idee van een onveranderlijk soort natuurlijke mannelijkheid alleen voor witte jongens geldt. Jongens die behoren tot etnische minderheden vinden we over het algemeen juist wel een product van hun cultuur, religie en omstandigheden. Je zult zelden iemand over problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse jongens horen zeggen dat boys will be boys, of dat leraren en bestuurders maar gewoon wat meer rekening met hun gedrag moeten houden omdat die jongens nu eenmaal van nature een niet te onderdrukken drang tot Echte Mannelijkheid hebben. Niemand die namens hen voor een masculinistische golf pleit, of hen ziet als belichaming van stoere, ruige Marlboro-mannelijkheid.

 

Ander debat

Het is tijd om het debat op een andere manier te voeren en op een andere manier naar jongens te kijken. Williams haalt in haar analyse de socioloog Michael Kimmel aan: ‘Als we echt de jongens willen redden, jongens willen beschermen en voor gunstige jongensjaren willen zorgen, dan is het onze taak om de mannelijkheidsideologie te ontmaskeren en uit te dagen, om de goedkope en gemakkelijke mal van boys will be boys te verstoren.’

Wanneer we het stereotype van boys will be boys nuanceren, hoeven jongens niet meer te lijden onder het vooroordeel dat ze lastig en druk zijn. En wanneer we jongens niet langer onder het mom van biologische verschillen in de mal van de Echte Man dwingen, hoeven ze niet meer bang te zijn om bespot te worden om hun vrouwelijke kanten. Dan kunnen ze een compleet mens worden.

 

Met dank aan Jens van Tricht, jongenscoach en coördinator van de collegereeks ‘Jongens, wat is er aan de hand?’ aan de Universiteit van Amsterdam.

 

KADER: Testosteron

Hoe zorgt testosteron ervoor dat jongens moediger en krachtiger zijn, en meer geneigd zijn tot streken? Dit is de theorie: jongenshersenen worden al in de baarmoeder gemarineerd in dit hormoon, wat de structuur van hun brein voorgoed verandert. Vervolgens is er volgens Angela Crott een testosteronpiek wanneer jongens vier zijn, die snel weer wegzakt. De volgende piek luidt het begin van de puberteit in.

Deze theorie is niet onomstreden. Sinds we weten dat de hersenen een heel mensenleven lang uiterst veranderlijk blijven, twijfelen steeds meer onderzoekers aan het idee dat prenatale testosteronmarinade de hoofdverklaring is al het jongensgedrag. En de testosteronpiek bij kleuterjongens is simpelweg een mythe, schrijft hoogleraar kindergeneeskunde Kate Steinbeck van de Universiteit van Sydney. De kindertijd is bij zowel jongens als meisjes hormoontechnisch een saaie boel. Pas vanaf het achtste jaar gebeurt er weer iets: dan ligt het testosteronniveau bij meisjes tijdelijk iets hoger dan bij jongens, ter voorbereiding van de puberteit die bij hen wat eerder begint. Dit alles maakt wel onwaarschijnlijk dat jongens het in de klas moeilijk hebben omdat ze zo onder invloed van testosteron staan.

 

KADER: Verschillen

Jongens verschillen qua gedrag onderling veel meer van elkaar dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Wat betekent dat eigenlijk? Een voorbeeld. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat mannen gemiddeld elke dag 15,669 woorden spreken. Dat is zo’n 500 minder dan de gemiddelde vrouw – wat klopt met het stereotype dat dames de kletskousen zijn. Maar de variatie tussen mannen onderling is enorm: de man die het meest sprak gebruikte 47.000 woorden, de meest zwijgzame man nog geen 600 per dag. Waaruit blijkt dat ondanks het gemiddelde man-vrouwverschil een stereotype maar weinig zegt over iemands individuele (praat)gedrag, omdat de variatie zo groot is. 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een man die seks heeft met veel vrouwen is een stoere vent, maar een vrouw met dezelfde seksuele eetlust is een slet. Waarom? Een kijkje onder de motorkap van de wetenschappelijke theorie achter deze dubbele moraal.

De bonobovrouwtjes in de Apenheul hebben er zin in. Vandaag krijgen ze walnoten van hun verzorgster; het aapequivalent van aardbeien met versgeklopte slagroom. De aanwezigheid van zulk lekker eten zorgt voor conflicten binnen de groep, bijvoorbeeld wanneer de één meer heeft dan de ander. En omdat het bonobo’s zijn, lossen ze dat conflict op door te seksen. Met groot fanatisme wrijven twee dames hun geslachtsdelen tegen elkaar aan, om nog geen twee minuten later hevig opgewonden op een andere apin te klimmen. De bezoekers kijken het schouwspel met mild ongemak aan. Dan maakt iemand de voor de hand liggende opmerking: ‘Wat een sletten, hè?’

Zo diep zit de dubbele moraal voor vrouwen en mannen, dat hij blijkbaar zelfs voor apen geldt. Een man met een groot libido en veel bedpartners, dat is normaal. Een gezonde vent. Maar een vrouw – zelfs een apin – die een vergelijkbaar seksueel enthousiasme tentoonspreidt, is een slet. Waarom eigenlijk? Waar komt die dubbele standaard vandaan?

Voor een heel belangrijk deel danken we die aan evolutiebioloog Robert Trivers. Hij was nog maar net gepromoveerd aan Harvard University toen hij in 1972 een artikel schreef dat enorme invloed zou hebben op ons denken over seks (m/v). In dat artikel zette hij de parental investment theorie uiteen. Deze theorie stelt dat er een fundamenteel verschil is tussen de meeste mannetjes- en vrouwtjesdieren (mensen incluis). Namelijk: als ze samen kindjes maken is háár minimale investering veel groter dan de zijne. Waar een man om zijn genen door te geven aan de volgende generatie niet veel meer hoeft te leveren dan een kwakje, zit een vrouw sowieso vast aan een energieverslindende zwangerschap, een riskante bevalling en het geven van borstvoeding.

Die ongelijkheid, zo stelt Trivers, vormt het gedrag van mannen en vrouwen tot op de dag van vandaag. Want omdat een potje vrijen voor een vrouw mogelijk tot een fikse investering leidt, zal zij niet de grot induiken met zomaar elke lul de behanger. Ze houdt haar knieën bij elkaar, totdat ze zich ervan heeft verzekerd dat een vent genetisch pluis is en haar niet na één wip zal verlaten maar zal helpen en beschermen. Alzo zijn vrouwen van nature kieskeurig en preuts.

Mannen zijn volgens Trivers juist het tegenovergestelde. Zij hebben er vooral belang bij om seks te hebben met zoveel mogelijk vrouwen. Zelfs als ze zich aan een enkele dame binden voor het door haar gewenste huisje-boompje-beestje-bestaan, zullen ze daarnaast zoveel mogelijk vreemdgaan. Want een setje zaadcellen is goedkoop gemaakt, en als er van een overspelig vluggertje toevallig een kind komt is dat evolutionair gezien pure winst. En daarom zijn mannen van nature weinig selectieve geilhazen, grotendeels gericht op een strategie van verwekken en wegwezen.

 

Wetenschappelijke superhit

Het was ontegenzeggelijk een sterk staaltje denkwerk van Trivers. Zijn theorie verklaarde een aantal observaties die Charles Darwin al had gedaan: dat in het dierenrijk vrouwtjes vaak kuis en zedig zijn, en de seksboot afhouden terwijl de mannetjes zich met grote geestdrift uitsloven en andere mannetjes in elkaar slaan om maar in de smaak te vallen. Het verklaarde ook een invloedrijke observatie van een paar jaar eerder. In 1948 had geneticus Angus John Bateman ontdekt dat bij de fruitvliegjes in zijn lab de mannetjes het meeste voortplantingssucces hadden als ze heel veel seks hadden – veelal ten koste van andere mannetjes, die niet aan de bak kwamen –, terwijl het aantal genoten vrijpartijen voor de damesvliegen nakomelingstechnisch weinig uitmaakte.

Bovendien paste Trivers idee goed in de tijdsgeest. In de jaren zestig en begin jaren zeventig draaide het onderzoek naar de menselijke evolutie voor het leeuwendeel om de man. Hij was de noeste jager, altijd op zoek naar mogelijkheden om zijn speer in een stuk mals wild te steken (of zijn andere speer in een lekker wijf). Prehistorische vrouwen kwamen in het wetenschappelijk debat nagenoeg niet voor, behalve in hun rol als moeders, al dan niet in spé. Dat Trivers een hoofdrol inruimde voor de oervrouwelijke keuze was eigenlijk al best geëmancipeerd. Een nog ruimdenkender zienswijze, waarin vrouwen seksuele wezens waren met allerlei eigen lusten en verlangens, was toen in de evolutiebiologie vrijwel ongehoord. Een taboe dat op zijn beurt ook weer goed paste in de joods-christelijke traditie, waar men toch al nooit zo’n fan was geweest van seksbeluste vrouwen. Dat Trivers theorie slettengedrag tot iets tegennatuurlijks maakte sloot uitstekend aan bij de gedachte dat de hoer uithangen immoreel was.

Het is dan ook niet zo vreemd dat de parental investment theorie in de jaren na Trivers publicatie een echte wetenschappelijke superhit werd. Dat kwam niet in de laatste plaats door het werk van evolutiepsycholoog David Buss, die zich uitgebreid door Trivers liet inspireren. Zo voerde hij in 1989 een invloedrijke studie uit onder meer dan tienduizend proefpersonen in 33 landen, waarvan de conclusies naadloos bij Trivers theorie passen. Vrouwen blijken graag een man te willen die later goed voor haar en het nageslacht kan zorgen: een ambitieuze, hardwerkende vent met een goed inkomen. En de mannen wilden, volgens verwachting, vooral dat hun sperma in een gespreid bedje terecht kwam, dus zij zochten jonge, vruchtbare vrouwen. In 1993 bevestigde Buss bovendien het idee dat mannen graag veel korte-termijnseks willen met veel verschillende dames, en vrouwen juist liever niet. Desgevraagd gaven de heren aan de komende twee jaar gemiddeld graag met wel acht vrouwen het bed in te willen duiken. Dames gaven een lager ideaal aantal sekspartners op: één.

Het was in deze periode in de jaren negentig dat Trivers populariteit zijn hoogtepunt bereikte. De planken in de boekwinkels stonden vol met werk dat – meestal nogal losjes, maar toch – op Trivers theorie en het onderzoek van Buss en consorten was gebaseerd. In Nederland ging bijvoorbeeld Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen van Barbara en Allan Pease als warm broodje over de toonbank. En je had John Gray’s Mannen van Mars, vrouwen van Venus, het boek dat in zijn eentje goed was voor meer dan vijftig miljoen verkochte exemplaren en 121 weken in de Amerikaanse beststellerlijsten. Gray is daarmee één van de meeste effectieve verspreiders van het idee dat mannen en vrouwen van nature iets heel anders willen in het leven. En in bed: in Sletvrees, de nieuwste documentaire van Sunny Bergman, vertelt hij dat het onnatuurlijk is voor een vrouw om elke dag seks te willen. Voor mannen geldt dat uiteraard niet. Integendeel.

 

Zagen aan Trivers stoelpoten

Maar naarmate de 21ste eeuw dichterbij kwam, begonnen links en rechts kritische wetenschappers aan de stoelpoten van Trivers theorie te zagen. Eerst op basis van gezond verstand, zoals: maar als vrouwen van nature zo preuts zijn, hoe kan het dan dat er in zoveel tijden en culturen zoveel energie (boerka’s, kuishuidsgordels, et cetera) is gestoken in het intomen van de vrouwelijke seksualiteit?

Vervolgens deden gedragsbiologen hun mond open. Onderzoekers als Sarah Blaffer Hrdy, die met regelmaat in de bosjes lagen om apen in het wild te bestuderen, toonden aan dat apinnen allesbehalve preuts zijn. En niet alleen de bonobo’s, maar ook de chimpansees, bavianen en vele andere soorten waren niet bepaald zedig. Dat dachten we vroeger, zei Hrdy, omdat wij biologen ons zo richtten op de seksuele escapades van de alfamannetjes. Maar als je beter naar de vrouwtjes kijkt, blijkt dat die er achter de rug van die alfamannetjes wel pap van lusten met lagergeplaatste apen of zelfs apen van een andere groep. Ze zijn hitsig als de pest, die dames.

En ook voor mensenmannen bleek de parental investment theorie slecht te passen. In veruit de meeste culturen in de wereld zorgen vaders intensief voor hun kinderen, bleek uit antropologisch onderzoek. Waarschijnlijk omdat onze kinderen zo hulpeloos ter wereld komen. Waar een aapje een paar uur na de geboorte zelf kan zitten, kan een mensenbaby de eerste drie maanden zijn hoofd niet eens zelf overeind houden. Het is niet moeilijk voor te stellen hoe zo’n zwak wezentje baat heeft bij een betrokken vader (en niet eentje die om de haverklap ligt te rollebollen met de buurvrouw). En dat zou dan weer betekenen dat mannen en vrouwen in de oertijd qua ouderschap een veel gelijkwaardiger rol hadden dan Trivers voor ze had bedacht.

Ook sociaal psychologen begonnen aan Trivers theorie te twijfelen. Een elegant experiment zette vraagtekens bij het idee dat vrouwen kieskeurig zijn en mannen niet. Eli Finkel en Paul Eastwick van Northwestern University organiseerden voor 350 proefpersonen een speeddatesessie. Normaal gesproken is het zo dat de vrouw dan blijft zitten terwijl de mannen van tafeltje wisselen. De heren benaderen dus de dames. Maar, dachten Finkel en Eastwick, wat nou als we de rollen eens omdraaien en de vrouwen heel ontraditioneel naar de man toe laten komen? En jawel: door deze simpele ingreep verdween het sekseverschil in kieskeurigheid.

Er waren meer van zulke experimenten. Niets om Trivers theorie in één klap mee weg te vagen: daarvoor waren ze niet groots genoeg opgezet of perfect genoeg uitgevoerd. Maar het waren interessante speldenprikjes. Want wat zegt het als gedragspatronen die naar al vele miljoenen jaren oud behoren te zijn zo eenvoudig verstoord kunnen worden?

 

 Uitgespeeld

Bovendien staan de biologen en psychologen niet alleen in hun stoelpootzagerij. Amerikaanse genetici probeerden het fruitvliegexperiment van Bateman te herhalen, en meldden in 2012 dat dit niet was gelukt. Waarschijnlijk had Bateman een paar rekenfouten gemaakt. Statistici analyseerden in 2010 de data van bijna anderhalf miljoen mensen uit 87 landen, en stelden vast dat mannen en vrouwen ongeveer evenveel zin in seks hebben en even vaak vreemdgaan.

Ook de conclusies van de zo door Trivers geïnspireerde evolutiepsycholoog David Buss kwamen op losse schroeven te staan. Neem zijn idee dat mannen wereldwijd van nature graag een jonge vrouw willen (voor hun zaadjes) terwijl vrouwen idealiter een rijke man blieven (voor hun bescherming). Vorig jaar ontdekten onderzoekers dat dit ‘oeroude’ verschil in partnervoorkeur kleiner en kleiner wordt naarmate de emancipatie in een land voortschrijdt. Een andere studie toonde aan dat de doorsnee man helemaal geen acht sekspartners in twee jaar wil. Het gemiddelde dat Buss had berekend was uit het lood geraakt door een handjevol superhengsten die het met ontzettend veel vrouwen wilden doen. Veruit de meeste mannen wilden hetzelfde als de vrouwen: vrijen met één persoon.

Meer dan veertig jaar na dato begint Trivers theorie langzaam uitgespeeld te raken. Niet helemaal natuurlijk, want het heeft vast enige invloed, dat vrouwen zwanger kunnen worden en mannen niet. Maar niet zoveel dat we daar wetenschappelijk verantwoord een hele dubbele moraal van hij-stoer-maar-zij-slet aan vast kunnen knopen. Want wat onderzoek vooral laat zien is dit: dat mannen ook gewoon vooral liefde zoeken, en vrouwen best wel heel erg van seks houden. En daar is niets tegennatuurlijks aan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik dacht dat het een eitje zou zijn. Aan tafel bij Pauw & Witteman zou ik even haarfijn uitleggen waarom de nieuwe speelgoedcatalogus van Bart Smit een slecht idee was. In die folder waren meisjes achter roze stofzuigertjes en schoonmaaktrolly’s gezet met de tekst: ‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Jongens waren in geen velden of wegen te bekennen. Die stonden enkele tientallen bladzijden verderop door microscopen te kijken of zich voor te bereiden op een leven als piloot.

Het is gedragswetenschappelijke basiskennis dat zulke stereotypering invloed heeft op de keuzes die we (m/v) maken in onze levens. Een meisje dat altijd hoort dat zorgen en poetsen bij haar sekse past begint lastiger een carrière als technisch natuurkundige. Maar tot mijn verrassing werd deze gedachtegang aan tafel bij Pauw & Witteman maar belachelijk gevonden. Neurobioloog Dick Swaab deed het voorkomen alsof enkel mentaal uitgedaagde jaren ‘70-tuinbroekfeministen nog denken dat iets anders dan prenatale geslachtshormonen en de daarin gemarineerde hersenen ons gedrag bepalen.

Op weg naar huis zat ik hier over na te denken. Hoe kon het nou, dat ik zojuist de psychologische communis opinio had weergegeven, en dat deze werd weggewuifd ten faveure van een ‘100 procent aangeboren’-gedachte die op het gebied van sekseverschillen zo vaak weerlegd is dat slechts een handjevol koppigerds er nog in geloven? Hoe kan het dat het nature-verhaal voor zovelen nog steeds geloofwaardiger is dan het nurture-verhaal? Waarom wordt de ene wetenschappelijk verklaring eigenlijk zoveel gemakkelijker collectief omarmd dan de andere?

Ik dacht aan Kuhn, en zijn ideeën over wetenschapsrevoluties. Dat wetenschap sprongsgewijs vooruit gaat. Echte vooruitgang komt pas op het moment dat de huidige paradigma’s en het daaraan verbonden diepgewortelde wereldbeeld onhoudbaar blijken. Dat gaat niet zonder een strijd van felle voor- en tegenstanders, waarbij er veel verzet is tegen het bewijs dat de revolutionairen aandragen. Men geloofde Copernicus ook niet zomaar op zijn mooie bruine ogen toen hij zei dat de aarde om de zon draaide in plaats van andersom.

Sinds Copernicus hebben we nog vier zulke revoluties meegemaakt, zegt de invloedrijke psycholoog Vilayanur Ramachandran. Darwin bracht het idee dat mensen geen goddelijke creatie zijn maar de uitkomst van honderden miljoenen jaren evolutie. Freud introduceerde het idee van het onbewuste: niet alles wat we doen is bedacht. De ontdekking van DNA. En tot slot noemt Ramachandran de neurorevolutie: dat we niet meer zijn dan een pak neuronen, en dat we door deze te bestuderen eindelijk de essentie van de denkende mens zullen ontdekken.

Dit is de huidige revolutie. Het is bovendien de derde die qua wereldbeeld het natuurlijke in de mens benadrukt in plaats van het sociale. Evolutie, genen, hersenen: de maatschappij is eraan gewend geraakt van de wetenschap te horen dat biologie bepaalt wie we zijn.

Veel feministen nuanceren dit, hoewel ze het biologische in de mens niet ontkennen. Mensen blijven dieren, voor een belangrijk deel gedreven door oerdriften – seks, eten, niet alleen zijn, nog meer seks. Maar zoals elk dier zorgen ook wij dat we ons aanpassen aan onze omgeving. En de omgeving van het rijke, tot in de overlevingstechnische puntjes verzorgde westen wordt nu eenmaal niet in eerste plaats gedomineerd door natuurlijke omstandigheden als voedseltekorten, kou, hitte, droogte en nattigheid, maar door sociale omstandigheden. Speelgoedwinkels die voortdurend benadrukken dat jongens stoer zijn en meisjes mooi, huiselijk en zorgzaam, bijvoorbeeld.

Maar dat Bart Smit en co dat benadrukken maakt het nog geen natuurwet. In andere culturen gelden voor man en vrouw andere stereotypen, regels en verwachtingen. Bijvoorbeeld: onlangs vonden archeologen twee Etruskische skeletten, waarvan één met speer en de ander met juwelen. Onmiddellijk repte men over een krijgsprins en zijn vrouw. Totdat DNA-onderzoek uitwees dat deze speerdragende prins eigenlijk een prinses was. En het skelet met de juwelen was een man. Oeps.

Zulk nieuws relativeert. Ons DNA mag dan misschien onmiskenbaar mannelijk of vrouwelijk zijn, ons gedrag wordt minstens evenzeer door onze sociale omgeving bepaald. Momenteel is die omgeving vrij strikt: roze versus blauw. Dat vinden feministen – terecht – reden voor een revolutie. Maar de belangrijker revolutie is misschien wel een wetenschappelijke: dat we eindelijk het idee loslaten dat je mensen kunt begrijpen door enkel hun brein, evolutie en genen te bekijken, zonder de omgeving in acht te nemen. Dat we meer zijn dan onze biologie. Dat we door en door sociale dieren zijn.

 

Foto: FreeImages.com/Mikael Conhamn

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nou ben ik niet zo van in de verdediging schieten, maar als een emeritus hoogleraar je in je eigen krant seksisme verwijt, moet er wel even iets gebeuren.

Vandaag schreef Louis Tavecchio – een bekend voorvechter van de onmisbare biologische vader – in een brief in de Volkskrant dat ik ‘je reinste seksisme’ had bedreven. Ik had namelijk in de bijlage Vonk van 12 oktober geschreven dat, en ik citeer het even zoals Tavecchio dat deed in de krant van vandaag: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of (en nu komt het, LT) de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.”

Steen des aanstoots was het woord ‘moederen’, dat ik natuurlijk bewust tussen aanhalingstekens had gezet, want met ironie enzo, maar dat ontging Tavecchio, want hij concludeert uit mijn tongue-in-cheek-opmerking dat “papa dus vooral een goede ouders is als hij ‘moedert’. Met andere woorden als hij zich gedraagt en doet zoals mama. Beste Asha, dat is nu je reinste seksisme!”

Afgezien van het feit dat ik denk dat Tavecchio aan zijn gevoel voor ironie moet werken, wil ik hier nog wel iets over zeggen, en ook over de ‘forse methodologische tekortkomingen’ die hij ziet in de studie van Biblarz en Stacey waar ik in mijn stuk uitgebreid aandacht aan besteed.

Ten eerste: vind ik dat vaders alleen cool en oké zijn als ze zich net zo gedragen als een moeder? Nou, nee. Ik mijn artikel stel ik vast dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vaders op een andere manier met hun kinderen omgaan dan moeders. Ze verzorgen gemiddeld minder, en stoeien, spelen en onderwijzen meer. Hierover zijn Tavecchio en ik het bij mijn weten eens.

Maar over de reden waarom dit zo is, verschillen we van mening. Tavecchio zit aan de ‘nature’-kant van het debat: vaders vervullen binnen het gezin van nature een andere rol dan moeders. Dit is wat hen zo onmisbaar maakt: zonder vader zou deze rol immers onvervuld blijven, en missen kinderen een deel van hun opvoeding.

Ik twijfel hieraan. Dat doe ik bijvoorbeeld op basis van meer algemeen onderzoek naar genderverschillen: daaruit blijkt consequent dat mannen en vrouwen meer op elkaar lijken dan dat ze verschillen (zie de meta-analyse van Janet Shibley Hyde, pdf), en dat de seksen allerminst uiteenvallen in twee soorten, één van Mars, en de ander van Venus, die er compleet andere karakters en gedragspatronen op na houden (zie deze studie van de Universiteit van Rochester, pdf). Dus als mannen en vrouwen zo zeer op elkaar lijken, waarom zouden vaders en moeders dan wel van andere planeten komen? Ik denk dat ouders eerder reageren op stereotypen (zij is zorgzaam, hij is stoer), en op het seksisme dat zo welig tiert in onze samenleving (denk aan dat de babyverschoonplek altijd in het damestoilet is, en dat soort dingen).

Vervolgens ben ik voor mijn Vonk-artikel op zoek gegaan naar onderzoek waarin vaders en moeders werden vergeleken, niet zozeer op hun verzorgingsgedrag – dat verschilt immers, om nature- danwel nurture-redenen – maar in basisvaardigheden, in aanleg. En natuurlijk naar de vraag of vaders zou echt onmisbaar zijn: gaat het met vaderloze kinderen echt zoveel slechter?

Er is hier veel onderzoek naar gedaan, dat onder andere Tavecchio en zijn beschermelinge Irene Zwaan met graagte aanhalen. Het probleem met veel van dit onderzoek is – zoals ik in mijn artikel schreef – dat vaak intacte gezinnen (vader, moeder, kindjes) worden vergeleken met gezinnen met een alleenstaande moeder aan het hoofd. Díé vergelijking is niet eerlijk, want alleenstaande moeder-gezinnen verschillen in veel meer dan alleen de aan- of afwezigheid van een vader van papa-mama-kindjes-gezinnen.

Onderzoekers Biblarz en Stacey proberen in hun review (pdf) dit enorme methodologische probleem te omzeilen door bijvoorbeeld intacte heterogezinnen te vergelijken met gezinnen bestaande uit twee lesbische moeders met kinderen. Dat is eerlijker, want dan is de aan- of afwezigheid van de vader zuiverder te onderzoeken.

Tavecchio schrijft in zijn brief in de Volkskrant dat deze review een ‘aantal forse methodologische tekortkomingen’ heeft. Hij specificeert die niet nader, maar ik weet wat ze zijn, omdat hij ze uiteen heeft gezet in een commentaar op de review van Biblarz en Stacey. Het eerste bezwaar komt het hierop neer: lesbische gezinnen betrekken vaak een man van buitenaf bij de opvoeding. Dit zou dan verklaren waarom Biblarz en Stacey vaststellen dat het met de kinderen van lesbische moeders niet slechter gaat dan met kinderen die opgroeien met een vader en een moeder.

Daar wil ik wel iets over zeggen. Zo blijkt dat idee dat lesbische moeders er een soort vaderfiguur bijregelen uit slechts één studie, een kwalitatieve onder zestig ouderparen ook nog, die bovendien niet ging over een daadwerkelijk vaderfiguur, maar om voornemens om een man bij de opvoeding te betrekken. En de lesbiennes hadden hierbij doorgaans ook geen echte vaderfiguur in gedachten, maar juist zeer diverse plannen met deze man. En daarnaast lijkt het erop dat de biologische vader dus blijkbaar toch niet onmisbaar is: je kunt er blijkbaar gewoon een willekeurige man bijhalen om de vaderrol te vervullen.

De rest van Tavecchio’s commentaar gaat over een aantal nogal specifieke details in de paper van Biblarz en Stacey die hij ontleent aan een commentaar van een andere onderzoeker, namelijk Lisa Strohschein van de Universiteit van Alberta. Hoewel deze methodologische punten vast erg van belang zijn voor wetenschapsbeoefenaars, is het voor de gewoone mensch vooral belangrijk om te weten dat Strohschein aan de hoofdconclusie van Biblarz en Stacey – dat kinderen het in een gezin met twee moeders even goed doen als in een gezin met een moeder en een vader, en dat vaders dus niet onmisbaar zijn – niets afdoet. Letterlijk schrijft ze, aan het begin van haar commentaar: “…there is sufficient empirical evidence to suggest that children are as likely to thrive in heterosexual parent households as they are in same-sex parent households.”

Kortom: de review van Biblarz en Stacey is niet perfect, maar het is qua aanpak en uitvoering een stuk beter dan de studies die meestal worden aangehaald (door onder meer Irene Zwaan en co) en die het wel en wee van kinderen van hetero-ouders vergelijkt met kinderen van alleenstaande moeders. Daarom noemde ik de review van Biblarz en Stacey het best beschikbare onderzoek op dit moment. En ook omdat een van de meest veelzeggende conclusies uit de review niet bekritiseerd wordt, door Tavecchio of door anderen. Ik doel op de conclusie dat alleenstaande vaders en moeders niet of nauwelijks van elkaar verschillen in hun invloed op hun kinderen. Zodra ouders (m/v) er alleen voor komen te staan, zo stellen Biblarz en Stacey, schakelen ze over op een soort androgyne opvoedstijl. Ze worden als het ware vader en moeder tegelijk.

Een hele belangrijke observatie, waaruit blijkt dat de rollen van vaders en moeders niet vastliggen, maar juist flexibel zijn als de situatie daarom vraagt. En dat wijst doorgaans weer op een meer cultureel/stereotiep dan ‘van nature zo bepaald’ patroon. En vandaar dus mijn conclusie: “Het punt is dus niet dat vaders unieke talenten hebben op ouderschapsvlak, of de juiste vaardigheden missen om te ‘moederen’. Het punt is dat ze het gewoon niet dóén als er ook een mama in de buurt is.” Met, let op, aanhalingstekens ;)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.