dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er was ophef. Natuurlijk was er ophef. ‘Nederland ergert zich kapot aan het genderneutrale beleid dat zich meer en meer verbreidt’, stelde de Telegraaf. ‘Zelfs de nuchtere Hema is besmet met het gendervirus.’ Hema gaat namelijk als eerste Nederlandse winkelketen stoppen met geslachtsaanduidingen op kinderkleding – en het niet-labelen van kleine kadetjes is volgens de krant van wakker Nederland blijkbaar een soort ziekte. Op twitter riepen mensen op tot een boycot. Zoals ene Marcello: ‘Geachte @HEMA, steek die rookworst dan ook maar in jullie genderneutrale reet!!’. (Terzijde: dit lijkt me anatomisch gezien niet onmogelijk, maar wel iets minder lekker bij de boerenkool.)

In 300 filialen heeft Hema het onderscheid tussen de meisjes- en jongensafdeling al opgeheven, las ik in de krant. Ook toevallig in de winkel bij mij om de hoek, dus ging ik er woensdag even kijken. In grote groene letters stond er ‘Kind’ boven de kinderkleding, en ‘Baby’ boven de babykleertjes. Erg schokkend of revolutionair oogde het niet. Een hoogzwangere vrouw zocht een paar piepkleine leggings uit. Ze kwam niet verward op me over, ondanks dat op de verpakking geen sekse aangegeven stond, maar enkel een maat en leeftijdscategorie. Ook de vader die onder het bord ‘kinderjurkjes’ door het rek neusde, was niet erg gedesoriënteerd. Eenvormige of kleurloze genderneutrale uniformpjes ontbraken. Mannelijkheid en vrouwelijkheid bestonden nog. De rookworsten waren bijna uitverkocht. De beschaving leek me niet in onmiddellijk gevaar.

Ik snap het chagrijn dan ook niet goed. Zelf vind ik het juist bevreemdend dat winkels zich op zo’n grote schaal genoopt zien om ouders en hun nageslacht op basis van een lullig kenmerk als geslacht voor te kauwen uit welk schap ze hun kleding dienen te betrekken. Kinderen zijn er tenslotte in allerlei variaties, en weten zelf vaak prima wat ze willen.

Het scheiden der piepjonge seksen is bovendien een gebruik dat bijna onherroepelijk uitnodigt tot de meest bespottelijke stereotypering. Volkskrant-verslaggever Jonathan Witteman schreef deze week over een jongensshirt met de tekst ‘Little man, big ideas’, en een meisjesvariant met ‘Little girl, big smiles’. Nog een gezellig setje: voor jongens ‘Future scientist’ en voor meisjes ‘Hey cutie’. Mijn persoonlijke favoriet is van Disney: ‘Be a hero’ voor hem, ‘I need a hero’ voor haar.

Ik kan me moeilijk voorstellen dat er veel ouders zijn die het een fijne gedachte vinden dat hun dochter geen held wil worden, maar er wel één denkt nodig te hebben. Of die graag willen dat hun slimme meid straks besluit geen wetenschapper te worden, omdat ze al schattig is. Er valt dus veel te winnen, en daar maakt Hema een aardig beginnetje mee.

Maar toch reageren de ophefmakers alsof ze iets verliezen. Als we de Telegraaf moeten geloven – iets wat ik over het algemeen niet aanraad, overigens – dan heeft Hema ons collectief op een hellend vlak geparkeerd, en rollen we langzaam maar zeker richting een punt waarop mannelijkheid en vrouwelijkheid verdwenen zijn. ‘Over een paar jaar is er geen verschil meer tussen mannen en vrouwen. .. Dan mag je er als man niet meer uitzien als een man en vrouwen idem dito. Dan wordt er heel raar gekeken als een vrouw kiest voor een jurkje dat de boezem accentueert. En dan noemen we die manier van kleden ook niet meer vrouwelijk, want dat is volkomen politiek incorrect.’

Dit is natuurlijk nonsens. Hema benadrukte nota bene zelf dat ze ook roze jurkjes blijven verkopen. Er wordt niets verboden of afgeschaft, er worden dingen toegevoegd: meer stoere meisjeskleren, meer keuzevrijheid. Het enige dat verdwijnt, is een tweedeling.

Misschien is dat waar de frustratie vandaan komt, overweeg ik. Want die tweedeling bood wel houvast. Geslacht, sekse en gender waren traditioneel een ordentelijk trio: piemel = jongen = stoer + blauw, vulva = meisje = lief + roze. Duidelijk, zeker, maar niet bijzonder accuraat. Sommige mensen zijn immers trans, hebben een intersekse variatie, zijn genderfluïde, queer of gendernonconform, of hebben anderszins niks op met stereotypen. Wetenschappers hebben laten zien dat je van testosteron niet per se een machoman wordt, dat ons brein een mozaïek is van het mannelijke en het vrouwelijke, en dat beide seksen meestal ongeveer hetzelfde kunnen.

Geen mannen van Mars, geen vrouwen van Venus – voor de mensen die daar diep in geloofden zal deze nieuwe werkelijkheid vast verwarrend zijn. Maar we moeten geen kinderen in hokjes blijven duwen, alleen omdat het voor volwassenen zo lekker overzichtelijk is. Hema heeft dat goed begrepen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Kijk, mama, wat we kunnen’, roepen mijn dochters vanuit het buitenzwembad. De jongste staat eerst op de handen en dan op de schouders van de oudste, en springt vanaf daar – ‘ik ben een dolfijn!’ – in het water. Ze spetteren op mijn boek, wat ik suboptimaal vind, maar tegelijkertijd ben ik dankbaar voor hun wilde onbevangenheid. In het water testen ze hun lichaam, vouwen het in bochten, kijken wat het allemaal kan – hoe snel, hoe hoog, hoe diep, hoe sierlijk. En ik realiseer me dat dit voor mijn oudste dochter, bijna een tiener, weleens de laatste zomer kan zijn dat ze haar lichaam ís, en niet heeft.

Het leven van meisjes kent een kantelpunt in hoe ze zich tot hun lichaam verhouden. Als ze jong zijn, zijn ze vanzelfsprekend één met hun kleine lijfje. Hun lichaam is van alles: een bron van vermaak, een instrument om de wereld mee te verkennen. Als het al beoordeeld wordt, is dat van binnenuit: dit doet zeer, dit voelt goed, dit was gaaf om te doen.

En dan, vaak nog voor het begin van de puberteit, verandert er iets. Meisjes gaan als van buitenaf naar hun lijf kijken, het van een afstandje beoordelen. Zichzelf zien als door de ogen van een ander, of van de samenleving die verwachtingen heeft over hoe jongedames eruit horen te zien, die eisen stelt. Tienermeiden worden een zelf met een lijf eraan vast. Het is de objectivering van het vrouwenlichaam, alleen dan niet als maatschappelijk issue, maar als buitengewoon intiem en hoogstpersoonlijk proces.

Schrijver Bregje Hofstede heeft het hierover in haar essaybundel De herontdekking van het lichaam. ‘Mijn lichaam komt als personage in mijn dagboek voor vanaf mijn twaalfde. In dat jaar doe ik mijn eerste hongerpoging en maakt het woord ‘sexy’ zijn debuut. Ik begin ook met demonteren: mijn bovenbenen kunnen mijn goedkeuring niet wegdragen, mijn billen wel, mijn buik vind ik een beetje bol.’ Soms noteert ze als jong meisje momenten waarop ze weer even haar lichaam wás: ‘Vandaag heb ik drie mooie uren in mijn lijf gehad.’

Het is een ongemakkelijke ontwikkeling, die Hofstede gladstreek op een herkenbare manier. Ze besloot dan maar een brein op pootjes te worden; ‘het idee dat ik het beste heel veel hoofd kon zijn en heel weinig lichaam’, schrijft ze. Dat loopt niet zo goed af. Hofstede krijgt een burn-out, die ze zeer lijfelijk ervaart. Ze kan niet meer lopen, valt van trappen, heeft hartkloppingen, hyperventileert. ‘Had ik het zo bont kunnen maken als ik van meet af aan anders met mijn lichaam was omgegaan?’ vraagt ze zich af. De rest van de essaybundel leest als een zoektocht naar die eenheid tussen lijf en geest die voor kleine meisjes nog vanzelf spreekt.

Het zou veel schelen als we onszelf nooit hadden hoeven scheiden, dacht ik. Als we altijd in ons lichaam mochten blijven. Ik gun dat mijn dochters zo.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Toen ik vijf was, groeide er achter mijn huis een bos. Geen enorm woud, maar groot genoeg om wat in rond te banjeren. Je kon er in het spelen zonder dat je vanaf de bosrand te zien was, waarmee je ontsnapte aan ouderlijk toezicht. Met de andere jongens en meisjes uit de buurt bouwde ik er schuilplaatsen, vocht er met takken en groef er valkuilen. We konden er onbespied spionnetje spelen, of we waren ontembare wilde paarden. Soms zat ik stil en alleen naar het geluid van de dieren te luisteren. Ik verzamelde kikkerdril en slakken in emmers die ik vervolgens in de garage zette en vergat.

Na een paar jaar begonnen bouwbedrijven happen uit ons bos te nemen. Onze hutten van takken en bladeren maakten plaats voor beige twee-onder-een-kap-puisten met grint in de voortuin, een mosvrij gazon en een decoratieve kunststof pompoen bij de voordeur. Wat overbleef, deed denken aan het gedicht van J.C. Bloem: ‘Een stukje bos, ter grootte van een krant’. Domweg gelukkig waren we er niet mee.

In het nieuwe campagnefilmpje van Sire rennen jongens door het veld en crossen ze tussen de bomen door, terwijl een stoere-mannen-voice-over vertelt dat jongens leren door te proberen en te ontdekken. Dat is belangrijk voor ze, is de boodschap: we moeten niet zo bang zijn dat ze vallen of vies worden, en ze niet afremmen.

Het raakte een snaar bij me; ineens had ik heimwee naar ons bos. Maar dat was niet de bedoeling, werd me snel duidelijk, want Sire richt zich niet op mijn sekse. ‘Jongens en meisjes zijn gelijk, maar niet hetzelfde’, stelt het filmpje, waarmee ze niet alleen een Mars-en-Venus-kloof tussen spelende kinderen uit hun duim zuigen, maar ook suggereren dat het niet zo erg is om meisjes te beknotten – of in elk geval is het geen campagne waard.

Minstens even verneukeratief is de zin waarmee Sire het spotje besluit: ‘Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?’ Immers, als experimenteren en smerig worden gelijk is aan ‘genoeg jongen’ zijn, dan impliceert dit dat jongens die hier niet van houden, die liever een boek lezen of spelen dat ze een elfje zijn, ‘onvoldoende jongen’ zijn. Zo ruilt Sire het ene keurslijf in voor het andere; ‘jongens mogen niet ravotten’ gaat naadloos over in ‘jongens moeten ravotten’. Het doet denken aan een oude grap van Kees van Kooten: ‘Ik wilde naar balletles, maar mijn vader wilde dat ik piano ging studeren. Nou, die fout zal ik niet maken… Mijn zoon zal en moet op balletles!’

Het is een gemiste kans van Sire, want als je de mottenbalgerechtigde stereotypes van de campagne afschraapt, raakt ze bijna aan iets heel waardevols. Het is namelijk een ontzettend goed idee om kinderen (m/v/anders) minder af te remmen. Om ze naar buiten te laten, het liefst de natuur in, om lekker onbeteugeld te rotzooien en te spelen zoals ze dat zélf willen.

‘Rewild the child’, noemt de Britse schrijver George Monbiot het. In een column vertelt hij hoe hij met een groep 10-jarigen uit een arm deel van Londen naar de ruige kust van Wales trok. Veel van hen hadden nog nooit de zee gezien. ‘Binnen een paar minuten zaten ze krabben op te pakken en anemonen te porren’, vertelt hij. ‘De uitgelatenheid waarmee ze de vrije natuur verkenden, leek instinctief.’

Spelen in de natuur doet kinderen goed, blijkt ook uit onderzoek. Zo komt het hun concentratie, langetermijngeheugen, zelfvertrouwen en veerkracht ten goede. Het daagt kinderen uit om in actie te komen en nieuwe dingen te proberen.

Janke Wesselius, promovendus aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, bevroeg leerlingen op tien basisscholen. Kinderen houden van de natuur, stelde ze vast, en bijna driekwart van hen zegt liever buiten dan binnen te spelen – meisjes zelfs iets vaker dan jongens.

Kinderen moeten wild zijn, schrijft Monbiot, maar tussen de parkeerplaatsen en gebouwen lukt dat haast niet zonder regels en wetten te breken. In een berubbertegelde speeltuin valt weinig te ontdekken, in een zielloze groenstrook mag je niet slopen en bouwen, op straat een fikkie stoken is verboden. Plekken waar je als jongen of meisje ongeremd je gang kunt gaan, zijn al jaren aan het verdwijnen. In de buurt waar ik woon, liep je ooit zo de bebouwing uit, het veld of een natuurgebied in; nu ligt daar een aangeharkte nieuwe woonwijk en een drukke provinciale weg.

Op te veel plekken houden we kinderen feitelijk in gevangenschap, terwijl ze juist die vrijheid zo nodig hebben. Kan iemand daar een campagne over maken?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dat is attent van Colin van Heezik, dacht ik toen ik vanochtend zijn opiniestuk in de Volkskrant las. ‘En toch heeft feminisme mannen nodig’, stond erboven. Het was een reactie op de reacties op zijn eerdere artikel, waarin hij betoogde dat feministen meer naar mannen moesten luisteren, maar ons feministen vervolgens precies nul komma nul redenen gaf waarom dat geluister voor vrouwen dan iets zou opleveren. Dat was dan ook de strekking van mijn column vorige week: ik luister op zich graag naar mannen, maar als ze gehoord willen worden in het feministisch debat, dan verneem ik ook graag wat zij aan feministische plannen hebben en wat zij denken te gaan doen aan akkefietjes als schendingen van vrouwenrechten en machtsongelijkheid. Kun je dat niet, dan is je wens om gehoord te worden loos, want waarom zou je in hemelsnaam gehoord moeten worden als je niets zinvols te melden hebt?

Wat nou zo attent is van Van Heezik, is dat hij in zijn tweede stuk nog stééds niets nuttigs te zeggen heeft over feminisme. Dat maakt dat ik geen nieuwe column hoef te tikken; mijn eerste column is nog onverminderd geldig.

Desalniettemin lijkt het me aardig om het laatste opiniestuk van Van Heezik aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Om te laten zien wat hij allemaal niet zegt, al is het maar voor de verwarde zielen die denken dat ons aller Colin wel echt iets heeft beweerd.

Van Heezik begint met een soort grapje.

Laat ik het maar toegeven: dat ik door de men’s rights activisten gestuurd ben als een paard van Troje om feminisme van binnenuit uit te hollen.

Niemand dacht dit, maar Van Heezik zet de feministen die niet helemaal supersmurfig waren over zijn eerste stuk wel handig in de hoek van de complotdenkers. En bedankt!

Ik moet u teleurstellen, zo was het niet.

Hevige gevoelens van opluchting maken zich van mij meester, dat begrijp je.

Ik had echt goede bedoelingen met mijn stuk.

Feministen overal zullen zekerlijk in vreugdedansjes uitbarsten. Tevens: iets met de weg naar de hel, enzo.

Volgens mij is er een heel nieuwe generatie mannen aan zet – zij zijn geen onderdrukkers, geen seksisten of chauvinistische varkens. Lijkt me logisch dat feminisme dan meeverandert, een andere toon aanslaat, méér dialoog zoekt.

Waarom zou feminisme moeten veranderen omdat mannen willen meespelen? Het lijkt me stukken beter als mannen veranderen omdat ze feministisch gaan doen.

Verandering gaat sneller als mannen meedoen.

Dat kan best wezen, maar als die verandering behelst dat vrouwen zelfs als ze aan het praten zijn over vrouwenrechten en machtsongelijkheid voortaan moeten luisteren naar mannen, hun toon moeten aanpassen aan mannen, en in plaats van gewoon zichzelf bevrijden nu de dialoog moeten zoeken met mannen, dan lijkt me dit een verandering die beter niet dan snel kan plaatsvinden.

Als mannen gewoon mogen janken, hun emoties op een niet-machomanier kunnen ventileren, zullen ze minder snel vervallen in aberraties zoals seksueel geweld.

Whoa. Ten eerste: het zijn niet de vrouwen, laat staan de feministen, die mannen vertellen dat ze niet mogen janken. Ten tweede: mannen verkrachten vrouwen omdat ze niet mogen huilen? Meen je dat nou?

Asha ten Broeke schreef dat ik ‘weinig zinvols’ te melden had en dat mijn feminisme niets meer is dan de ‘status quo met een feministisch sausje’.

Dat klopt.

Sommigen schreven dat feminisme ‘een frontale, nietsontziende aanval op de man’ moet zijn (Hassan Bahara), onder verwijzing naar een satirisch pamflet vol mannenhaat dat uitmondde in een niet-satirische moordaanslag (op Andy Warhol).

Klopt ook. Het was een prachtige column van Bahara. Hier de link. Van Heezik negeert in zijn opiniestuk overigens dat Bahara’s punt eigenlijk dit was: “Ik snap dan ook niet waarom journalist Colin van Heezik vorige week in deze krant pleitte voor een ‘feministisch discours dat niet te veel mannen afschrikt’. Als de uitspraken van Danny Nelissen, radio-dj’s en een hele keur aan andere kerels iets bewijzen, dan is het wel dat het feministische discours niet genoeg schrik aanjaagt. Er is een discours nodig dat deze mannen wel twee keer doet nadenken voordat ze hun scheur opentrekken. Tere mannenzieltjes die het maar stom vinden dat het feminisme geen rekening met ze houdt, moeten maar gaan wielrennen ofzo.” Badadum-tish.

Die militante visie op feminisme staat inderdaad haaks op de mijne

De Van Dale meldt dat de betekenis van het woord ‘militant’ is: ‘strijdvaardig, strijdlustig’. Ik poneer dat als je feminisme haaks staat op strijdvaardigheid, het een volkomen nutteloos soort feminisme is.

Vervolgens praat Van Heezik wat over een middenveld waarin open dialoog moet plaatsvinden op basis van gelijkwaardigheid. Het is allemaal heel mooi en je kunt er eigenlijk niets op tegen hebben, maar ik heb er geen tijd voor. Er worden vrouwen verkracht, tot huwelijken gedwongen en daarin gevangen gehouden, meisjes besneden, kinderen in knellende stereotypen gestopt, vrouwen verrot gescholden en bedreigd omdat ze een mening én een lichaam (mooi danwel lelijk, neukbaar danwel onneukbaar) durven hebben, jongeren die niet aan gendernormen voldoen worden vaker gepest of zijn ongelukkig, vrouwen krijgen nog altijd minder kansen, de regering maakt beleid dat zorgt dat werk dat eerst voornamelijk door vrouwen werd gedaan nu vrijwilligerswerk in de ‘participatiesamenleving’ is… en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Dus nee, ik heb geen behoefte aan gelijkwaardig keuvelen op een middenveld. Ik heb behoefte aan mannen die deze problemen ook bloedserieus nemen, en willen helpen er iets aan te doen.

Nee, feminisme is niet per definitie manvriendelijk.

En de wereld is niet per definitie vrouwvriendelijk. Of vaak zelfs: per definitie niet (zie hierboven). Noem me een scherpslijper, maar voor een feminist als Van Heezik zou dat toch een veel groter probleem moeten zijn.

Hoe krijgen we nou méér mannen mee? (..) Want feminisme heeft mannen nodig.

Het feminisme heeft alleen mannen nodig als die ook echt iets feministisch gaan doen. Soultired gaf een fraaie extragratisbonustip op Tumblr: “Men who want to be feminists do not need to be given a space in feminism. They need to take the space they have in society and make it feminist.”

Er zijn ook vrouwelijke feministen zoals Camille Paglia en Cathy Young die zich distantiëren van een doorgeslagen, manonvriendelijk feminisme. Paglia roept Amerikaanse feministen op te stoppen met hun ‘anti-male rhetoric’, Young heeft het over ‘pseudofeminism – preoccupied with male misbehaviour, no matter how trivial’.

Je moet je als man toch stevig achter de oren krabben als de twee feministen die je echt heel tof vindt beide bekend staan om hun afkeer van de meeste andere feministen. Young heeft zelfs de social media campagne ‘Women against feminism’ verdedigd, lees ik in de Washington Post. Als Van Heeziks lievelingsfeministen eigenlijk tegen feminisme zijn, wat zegt dit dan over zijn feminisme?

Van Heezik sluit af met een vage opmerking over liberale en radicale feministen, en hoe die dezelfde doelen hebben. En hoe we van mening kunnen verschillen over hoe we die doelen kunnen bereiken. Het is een beetje algemeen allemaal. Hij constateert:

Daarom is het zinvol het gesprek met allerlei mensen te voeren – ook met mannen die hun muil niet houden.

Dat hij zijn muil niet houdt, dat was me onderhand duidelijk. En dat hoeft ook niet. Maar helaas weet ik na het andermaal zorgvuldig luisteren naar Van Heezik nog steeds niet wat hij nou wil met dat feminisme van hem. Ik heb nog steeds geen idee waarom hij de moeite van het aanhoren waard zou zijn. Wat gaat Van Heezik doen voor de bevrijding van de vrouw? Om vrouwenrechten te bevorderen? Machtsongelijkheid tegen te gaan? Stereotypering te bevechten? Wat zijn zijn plannen? Heeft hij anders misschien ideeën of analyses waar vrouwen iets mee opschieten?

We komen het niet te weten, omdat Van Heezik – alweer – zo druk was met vertellen dat hij gehoord moet worden, dat hij is vergeten om iets te zeggen dat de moeite van het beluisteren waard is.

De vraag blijft waarom Van Heezik in godsfuckingvredesnaam dan toch steeds zo graag het woord wil nemen. Het zou natuurlijk kunnen dat hij nog pareltjes van stukken, vol feministische wijsheid en nuttig discours, voor ons verborgen houdt. Maar na een tweede stuk zonder inhoud heb ik daar een hard hoofd in, en overweeg ik alternatieve verklaringen.

Zou hij gespeend zijn van elke vorm van zelfinzicht, en stiekem denken dat hij met zijn twee stukken een hele nuttige bijdrage heeft geleverd aan de bevrijding van vrouwen? Zou hij zo gewend zijn om aangehoord te worden – hallo, male privilege! – dat hij het niet verdragen kan dat er een interessant en waardevol debat is dat zonder hem gevoerd wordt? Zou hij het gewoon als zijn grondrecht zien om mee te praten, ook als hij niets te melden heeft?

Ik weet het werkelijk niet. Maar hier ben ik zeker van: mannen die in een gesprek luidruchtig het woord vragen, maar niets zinvols te melden hebben, die kunnen we in het feministisch debat missen als kiespijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Feministen moeten meer naar mannen luisteren, schreef kunstjournalist Colin van Heezik op 24 juni in Opinie. Een eigenaardige stelling: het hele idee van feminisme lijkt me juist dat dit niet hoeft. Waarmee ik dan weer niet wil zeggen dat mannen zich over feministische kwesties per definitie in beleefd en nederig stilzwijgen dienen te hullen. Een betere wereld gaat iedereen aan; zelfs Van Heezik, dus wil ik best even naar hem luisteren.

Van Heezik is zelf feminist, ontdek ik, en meer emancipatie lijkt hem puik: ‘Volgens mij kan het er voor iedereen alleen maar leuker op worden’. Nou ja, denk ik, leuk, leuk? De meeste vrouwen strijden niet voor gelijkheid omdat het zo lollig is, maar uit noodzaak, voor hun vrijheid, veiligheid, levensgeluk en zelfbeschikking. Maar goed, ik wil niet meteen zuur doen, laat staan affakkelen, en met een beetje fantasie kun je al deze zaken ook wel onder ‘leuk’ scharen. Dus vooruit, hierover zijn Van Heezik en ik het eens.

Ik lees belangstellend verder, benieuwd naar zijn ideeën over hoe we dit troetelbeertjesland vol mieterse gendergelijkheid kunnen bereiken. Het blijkt dat Van Heezik graag feministen ziet die ‘bruggen willen bouwen’. Dat klinkt gezellig, maar helaas blijkt al snel dat de bouwwerkzaamheden vrijwel uitsluitend door vrouwen dienen te worden uitgevoerd. Zij moeten namelijk tijdens hun feministische strijd niet alleen luisteren naar mannen, maar mogen ook niet zeuren tegen mannen, niet klagen over mannen en tevens mannen niet afschrikken. Mannen, daarentegen, mogen zich in elke discussie mengen, zelfs als ze ‘qua ideeën op het niveau staan van Fred Flintstone’. Vrouwen dienen dan op hun beurt geen ‘schande’ maar ‘hoera!’ roepen. Ook dit is weer zo’n merkwaardig standpunt: feminisme gaat immers over het onbehagen van de vrouw, niet over het behagen van de man.

Nergens in zijn artikel rept Van Heezik over wat hij zelf eigenlijk gaat doen om zijn feminisme op een zinvolle manier in te vullen. Hij meldt wel zijn streven: hij wil ‘dat méér mannen zich feminist gaan noemen’. Maar wat vrouwen hiermee opschieten, blijft een raadsel. Van Heezik vertelt niet wat hij en zijn méér-mannen dan willen gaan doen – hoe ze machtsongelijkheid willen bestrijden, bijvoorbeeld, of hoe ze zich willen inzetten voor vrouwenrechten. Sterker nog: in zijn artikel noemt onze manfeminist de woorden ‘macht’ of ‘rechten’ niet eenmaal.

Dat is weer zoiets opmerkelijks, want deze begrippen vormen het hart en de ruggengraat van feminisme. Wie heeft de macht om te beslissen over vrouwenlevens? Hoe zorgen we dat alle vrouwen het recht krijgen om altijd zelf baas te zijn over hun eigen lichaam? Maar ook lulliger kwesties draaien hierom, omdat het allemaal vruchten zijn van dezelfde boom. Neem manspreading: wijdbeens zittende mannen in het openbaar vervoer. Van Heezik vindt het belachelijk dat feministen zich hiermee bezig houden, maar het gaat wel over vragen als: wie heeft het recht om dominant te zijn in de openbare ruimte? Wie heeft de macht om inbreuk te maken op de persoonlijke ruimte van anderen?

Dat Van Heezik geen oog heeft voor macht is extra spijtig omdat witte mannelijke feministen op dit vlak superhandig kunnen zijn – zij behoren immers tot de demografische groep met gemiddeld de meeste invloed en gezag. En om dat punt te bereiken waarop gelijkheid ‘alles er leuker’ op maakt, zullen de heren daar onvermijdelijk wat van moeten inleveren. Zij zullen plaats moeten maken. Ze zullen misschien moeten ophouden met dingen die ze graag doen, zoals seksistische grappen maken. Sommige van hun privileges zullen moeten sneuvelen, zoals het voorrecht om zelfs gehoord te worden als je weinig zinvols te melden hebt. Het is niet genoeg om te verklaren dat je gendergelijkheid heus een heel tof plan vindt, en dan te gaan zitten wachten tot iemand je een kusje, een pen en een sticker geeft.

Toch lijkt juist dat laatste het soort feminisme te zijn dat veel mannen het liefste zien. Een feminisme waarin ze vriendelijk bejegend worden, niets hoeven op te geven waar ze aan gehecht zijn, en waar ze geen moeite voor hoeven doen. Een feminisme waarin vrouwen de mannen toejuichen, niet zeuren, en alleen onderwerpen aansnijden die mannen belangrijk vinden.

Maar vertel me eens: hoe is dit beter voor vrouwen? Hoe is dit überhaupt anders dan de situatie nu? Het antwoord is natuurlijk: niet. Het is dezelfde oudbakken status quo, maar dan opgeleukt met feminisme-saus en emancipatie-uitjes. En als dat je ideaal is, dan heb je niets te zeggen waar ik naar luisteren wil.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Net als veel mensen denk ik zelden aan mijn aorta – en dat is eigenlijk jammer. Het is een fantastisch ding: een bloedvat, zo dik als een tuinslang, waar ons hart elke minuut vijf liter bloed doorheen pompt. Geen geringe prestatie, zeker als je bedenkt dat dit doorgaans een heel mensenleven goed gaat. Ze knikt niet dubbel, raakt zelden verstopt en er komen meestal geen gaatjes in. Dat kun je van de gemiddelde tuinslang niet zeggen.

Mijn respect voor onze levensslagader is nog verder toegenomen sinds ik weet dat ze onderdeel is van een belangrijk feministisch issue. Vorige maand publiceerden Britse wetenschappers namelijk een studie waaruit bleek dat vrouwen een stuk slechter af zijn dan mannen wanneer hun aorta toch niet helemaal up to snuff functioneert.

Want de aorta mag dan cool en degelijk gebouwd zijn, soms zwelt een deel ervan op als een ballon. Dat is niet altijd erg, maar als dat aneurysma te groot wordt en knapt, is de boot aan. Wie weleens een kraan opendraaide en toen ontdekte dat de tuinslang kapot was, kan zich er iets bij voorstellen. Acht op de tien mensen bij wie de aorta scheurt, overleven het niet. Om die reden wordt de wand van de aorta bij een fors aneurysma vaak gestut met een buisje, dat via de lies of een buikoperatie in de slagader wordt gezet.

En daar begint de feministische kwestie. Want, zo blijkt uit dat onderzoek, een vrouw die dit alles overkomt, krijgt op bijna alle vlakken slechtere zorg. Om een niet onbelangrijk akkefietje te noemen: wanneer vrouwen onder het mes gaat voor het fiksen van een aneurysma in hun buikholte, gaan ze vlak daarna twee keer zo vaak dood als mannen. Ook komen vrouwen minder frequent in aanmerking voor de ingreep door de lies, terwijl dat veiliger is dan de buikoperatie. Bovendien horen dames vaker dat een operatie helemaal niet mogelijk is.

Nou had dit op zich nog een logische verklaring kunnen hebben. Zo zijn vrouwen gemiddeld ouder wanneer hun aorta ballontechnisch in de penarie raakt. Dat kan betekenen dat ze minder fit zijn als ze op de tafel van de chirurg belanden. Maar dat lijkt na wat wetenschappelijk rekenwerk waarschijnlijk niet het probleem te zijn. Wel dit, aldus onderzoeksleider en hoogleraar Janet Powell: dat de zorg rondom deze aneurysma’s vrijwel volledig is ontwikkeld met mannen in gedachten. Een voorbeeld: in Groot-Brittannië worden alle mannen van 65 uitgenodigd voor een controle van hun grootste slagader – maar vrouwen niet. Nog een voorbeeld: vrouwen hebben gemiddeld een iets kleinere aorta, maar de buisjes die artsen plaatsen, zijn allemaal ontworpen voor mannen.

Dat is iets om bij stil te staan: dat ingenieurs mensen op de maan hebben gezet, en karretjes naar Mars hebben gestuurd, maar nooit een buisje hebben gemaakt dat precies past in een vrouwelijke aorta.

Onze geweldige aorta’s verdienen beter.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.