dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Iemand mag zich pas een feminist noemen als deze persoon niet alleen vindt dat er geen seksediscriminatie mag plaatsvinden, maar zich ook – in de eerste plaats – uitspreekt tegen misogyne praktijken die worden gerechtvaardigd met een beroep op culturele en religieuze tolerantie.’ Dat schreef rechtsfilosoof Machteld Zee vandaag in de Volkskrant.

Ze reageerde daarmee op mijn column. Daarin ergerde ik me aan mensen die menen dat alleen degenen die de islam bekritiseren en afwijzen het ware feminisme bedrijven. Die column maakte veel reacties los. Blogger Maja Mischke vroeg zich af of feminist tegenwoordig ‘vrouw in de war’ betekende. Joost Niemoller blogde over een krantenbericht van een moslima die uit het geloof was gestapt: ‘Kijk, Asha ten Broeke, dat is nu feminisme. Zelfbeschikking, door het afwerpen van de haatboeien van de islam die je tot slaafse broedkip hebben veroordeeld. Om martelaren uit te poepen.’ Hij voegde eraan toe: ‘Dit heldenverhaal is wat anders dan jouw domme getrut over wel of niet verantwoord speelgoed.’ Een punt dat overigens ook werd gemaakt door Zee – ‘Ruimte in de krant kan maar één keer worden volgepend, dus doe dat niet over een bartsmitfolder, maar over een ex-moslima die vertelt dat ze gedwongen werd een boerka te dragen’ – en Mischke: ‘Je hoeft je ook niet bezig te houden met het feit dat zoveel moslimmeisjes een dubbelleven moeten leiden om vrij te kunnen zijn en in allahsnaam dan maar een hoofddoek dragen, omdat ze anders letterlijk op hun donder krijgen van vaders, broers en neven. Of kapot geroddeld worden. Dat dubbelleven vol geheimen maakt ze ook nog eens extra kwetsbaar voor loverboys. Maar nee joh, meisjes die meer technisch onderwijs moeten volgen of juist niet met auto’s mogen spelen van Bart Smit, is waar jij je nu even mee bezighoudt. Net zo belangrijk.’

De drogreden die deze bloggers en opinieschrijvers gebruiken is vrij subtiel. Eerst maken ze alles wat er mis is met moslims en vrouwenrechten zo groot mogelijk. Zo schreef Zee in één adem over hoe Egypte, Marokko en Saoedi-Arabië het VN-Vrouwenverdrag ‘shariaproof’ hebben gemaakt, hoe (Nederlandse) dochters worden gedumpt in het land van herkomst, hoe (Nederlandse) vrouwen worden gedwongen een hoofddoek te dragen. Ze schreef over verborgen vrouwen, over islamitisch fundamentalisme, over boerkadraagsters en vrouwenbesnijdenis. Dit hele pakket komt vervolgens in de categorie ‘islamgerelateerde vrouwenhaat’ terecht. Mischke doet hetzelfde: loverboys, mishandeling, hoofddoekjes, het gaat allemaal in de grote pot.

Wat er mis is in onze eigen cultuur maken ze vervolgens zo klein mogelijk. ‘Asha ten Broeke maakt zich boos over rolpatronen die kinderen al worden opgelegd in Bart Smit-folders’, schrijft Zee. Alsof het probleem van westers seksisme zich beperkt tot een speelgoedcatalogus*, en er geen zaken bestaan als loonkloven, glazen plafonds, subtiele discriminatie, rape culture. Alsof transgenders en andere kinderen en volwassenen die qua gender niet keurig in de geïnstitutionaliseerde roze of blauwe hokjes passen het niet moeilijk hebben in onze samenleving.

Nadat islamitische vrouwenhaat is opgeblazen tot een probleem van internationale proporties en westers seksisme is teruggebracht tot een enkel lullig voorbeeld, wordt de vergelijking gemaakt. Verontwaardigd worden feministen op het matje geroepen: hoe kun je nu denken dat een Bart Smit-folder net zo erg is als islamistische misogynie? Het laatste is overduidelijk veel erger dan het eerste. En wie dat niet ziet, is geen echte feminist. Of in de war.

Door deze drogreden te gebruiken, wordt van feministen als ondergetekende een soort stropop gemaakt. Die stropop maakt een gevaarlijk soort onderscheid in subtypen vrouwenhaat. Westerse vrouwenhaat wordt zonder meer veroordeeld, zeggen ze, maar moslims krijgen een politiek correcte vrijgeleide, want de stropop is bang voor een cultureel conflict.

Ik ben niet die stropop, en het is tijd om haar neer te halen. De beste manier lijkt me door nog eenmaal uit te leggen wat mijn mening dan wel is.

Om te beginnen: ja, er gebeuren vreselijke dingen in veel landen waar moslims in de meerderheid zijn of waar islamisten aan de macht zijn. Er worden vele gruwelijke daden begaan met een beroep op de Koran en andere heilige geschriften. Het is afschuwelijk dat er landen zijn waar je als vrouw in de gevangenis kunt belanden omdat je verkracht bent maar van (illegaal) overspel wordt beticht (zei ik al eerder). Het is afschuwelijk dat er piepjonge meisjes worden uitgehuwelijkt aan verkrachtende schurken. Er is geen excuus voor vrouwenbesnijdenis (zoals ik al eerder schreef). Hierover verschillen Zee, Mischke en zelfs Niemoller en ik bij mijn weten niet met elkaar van mening.

Waar we wel over van mening verschillen, is hoe je daar het beste op kunt reageren. Ik geloof tot in het diepste van mijn hart dat het niet juist is om te roepen hoe achterlijk de islam is of alles wat met deze godsdienst te maken heeft categorisch af te wijzen. Of, zoals Niemoller doet, te suggereren dat de enige manier waarop een vrouw bevrijd kan worden is door haar geloof de rug toe te keren.

Ik word ontzettend ongemakkelijk van deze reactie, omdat het eigenlijk alleen maar tot islamhaat kan leiden. Bovendien riekt het naar neokolonialisme en een soort morele white supremacy en dat wij witte feministen (m/v) jullie arme moslima’s wel even zullen vertellen hoe jullie jezelf behoren te bevrijden. (Lees vooral ook even het artikel ‘Those poor muslim women’ over dit punt)

Deze houding impliceert dat de vrouwen die in islamitische landen (en daarbuiten) strijden voor hun rechten niet zelf kunnen nadenken over de manier waarop dat moet of hoe het beter kan. Of dat het ondenkbaar is dat deze vrouwen tot de conclusie komen dat ze hun geloof liever behouden en hervormen dan weggooien. Zoals deze Indonesische homoman, die schrijft:

‘I’m trying to integrate religious values with my sexuality, because rejecting one for the other is like rejecting a large part of me. I have a need to love and be loved by other men, and I have a need to fulfill my spiritual beliefs. Both needs form the very part of me.’

Wat er volgens mij moet gebeuren is dat we – in plaats van zelf van alles te roeptoeteren over de islam – heel goed gaan luisteren naar wat moslimvrouwen zelf zeggen. In plaats van onze westerse en veelal geseculariseerde versie van vrouwen- en homo-emancipatie aan hen op te dringen, zouden we ze kunnen vragen: wat gebeurt er daar bij jullie? Hoe ervaren jullie dat? Welke verhalen moeten er verteld worden? Welke delen van jullie heilige geschriften bekritiseren jullie zelf? Kunnen we misschien iets voor jullie betekenen? Ongetwijfeld zullen deze emancipeerders niet met één mond spreken, het met elkaar oneens zijn, en misschien niet zeggen wat wij van vooraf hadden verwacht. Om uit het artikel ‘Those poor muslim women’ te citeren:

‘It would require more hard work from journalists and opinion writers. Things like reading about the history of women’s rights in each country. Talking to activists on the ground. Understanding that the hijab or “head-cover” is worn by many Muslim women out of choice and to those women who cannot choose to not wear it, it may not be the biggest hurdle facing them. That they, too, face problems with employment, education, access to health care, political participation and that all those issues may be bigger to them than the mere religious garments worn for piety — that they, too, would like to ‘have it all’.’

Ik ben van harte bereid tot ‘hard work’.

Maar! Maar ik vind dat we echt moeten ophouden om de last van het onrecht in deze buitenlanden op de schouders van alle Nederlandse moslims te plaatsen. Als een groepje islamitische geneeskundestudentes vragen heeft over het behandelen van de andere sekse, is het niet erg redelijk om ze in een soort van feministisch reflex de vrouwenhaat in sharia-landen voor de voeten te gooien. Laten we alsjeblieft een beetje nuchter blijven: zo snel verandert het hier nou ook weer niet in een Iran in de polder.

De denkfout die ik eerder noemde, ligt ook hier op de loer: dat elke islamgeïnspireerde vraag en elke twijfel meteen de last meekrijgt van alle vrouwenhaat die alle moslims overal ter wereld ooit is overkomen. Dit is niet fair. We moeten islamitisch seksisme in Nederland op zijn eigen merites beoordelen. Dat betekent dat we bij het horen over gescheiden gebedsruimtes of apart zitten tijdens een Balie-debat niet meteen gestenigde vrouwen en besneden clitorissen erbij halen, maar de toestand zoals hij in Nederland op dit moment is. Dat betekent niet dat we moeten wegkijken bij religieus getinte problemen, maar wel dat we ook in gedachten houden dat de meerderheid van de Europese moslims de democratische normen en waarden onderschrijft, en dat er onder immigranten al – zomaar zonder de bemoeienis van witte ‘echte’ feministen – flink geëmancipeerd wordt. Zoals professor Maurice Crul van de Vrije Universiteit zegt:

‘In de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is ondertussen geen consensus meer op het gebied van man-vrouwverhoudingen. Hoogopgeleide tweede- en derdegeneratiejongeren nemen met grote stappen afstand van de traditionele opvattingen van hun ouders. Hun moeders zorgden voor de kinderen en waren financieel afhankelijk van hun man, maar de dochters hebben een goede opleiding gevolgd en verdienen hun eigen geld. Zij maken daadwerkelijk de emancipatie door.’

En daarmee komen we bij een belangrijk punt. Er is niet zoiets als ‘de islam’ of ‘de moslim’. En dus is er ook geen categorie die veroordeeld kan worden, tenzij je bereid bent om blind te varen op een religieus label dat voor de individuele gelovige veel verschillende dingen kan betekenen. Ik ben dat niet (en ik ben zeker niet de enige), omdat ik vind dat dit geen recht doet aan alle moslims die hun geloof op een tolerante, geëmancipeerde en vrijheidslievende manier beleven. Evenmin doet het recht aan het zelfbeschikkingsrecht van moslima’s, of aan de strijd van feministische moslimvrouwen om van binnenuit hun geloof, cultuur en wereld te hervormen.

Bovendien: het zou toch al te gek zijn om te strijden voor de bevrijding van de vrouw, en daarbij haar vrijheid om te geloven wat ze wil uit te sluiten. En het is al te dol om te pleiten voor recht op zelfbeschikking, en dan de keuze om je hoofd of lichaam te bedekken of gescheiden te bidden uit te sluiten.

Liever pleit ik voor een soort nuchter feminisme, dat iedereen in z’n waarde laat:

1. Dat vrouwenhaat wordt veroordeeld om wat het is – geweld, onderdrukking, discriminatie, achterstelling, enzovoorts –, en dus zonder een complete religie in al haar vormen en met al haar belijders af te keuren.

2. Dat alle vormen van seksisme worden bestreden: niet alleen de vormen die verbonden zijn met de islam, niet alleen de westerse. Gewoon alle.

3. Dat alle vrouwen de vrijheid hebben om zelf hun strijdperk te kiezen, zonder dat een kudde ‘echte feministen’ ze voorschrijft wat ze moeten doen. (Dus moslima’s bepalen zelf hoe ze emanciperen, en ik schrijf gewoon over Bart Smit-folders als ik dat wil. Dat zijn allemaal kanten van dezelfde vrijheid waar zo hard voor gevochten is, en waar we nog steeds voor vechten)

4. En dat we, als we het dan toch over ‘echt feminisme’ hebben, onze liefde voor de vrijheid van de vrouw inzetten om elkaar daarbij te steunen, in plaats elkaar de tent uit te vechten over de vraag wie de beste of echtste feminist is. We lijken wel een stelletje machokerels die zich alleen maar druk maken over wie de grootste heeft zeg. In vredesnaam.

 

* Op mijn website http://seksisme.tumblr.com/ verzamel ik voorbeelden van huis-, tuin- en keukenseksisme. Het idee is blijkbaar ontstaan dat ik dat doe omdat ik denk dat een enkele Bart Smit-folder vrouwen onderdrukt, of zoiets. Niets is minder waar. Het hele punt van deze fotoblog was om te laten zien dat er stereotypen zijn die voortdurend op allerlei in principe best gezellig en onschuldig ogende micro-manieren worden benadrukt: dat hij stoer en ambitieus is, en zij mooi, sexy en zorgzaam. Zo worden mannen en vrouwen er de hele dag aan herinnerd wat hun ‘rol’ is. Het is een soort bloeden uit duizend kleine wondjes.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je als arts iemand van een andere sekse onderzoeken? Die vraag stond afgelopen zaterdag op het workshopprogramma van de Vrije Universiteit, die een multiculturele vrouwendag voor geneeskundestudentes en hun familie organiseerde. Dat onderwerp had de VU niet zelf bedacht. Uit de bijbehorende folder blijkt dit deze kwestie al pre-vrouwendag leefde onder moslimstudentes. Iemand met verstand van medische ethiek en islam kwam het dilemma met de aanwezigen bespreken.

‘Meer dan triest’, noemde de PVV het in de Kamervragen die ze hierover stelden. Als het aan hen ligt beloven de ministers van dienst dat er geen cent belastinggeld meer wordt verspild aan ‘multiculprojecten’ als workshops over ‘islamitische sekse-apartheid binnen de geneeskunde’. Grote woorden voor het simpelweg bespreken van een vraag van een stel jonge vrouwen.

Bij GeenStijl haalden ze het feminisme erbij. Aletta Jacobs rolt om in haar graf, schreven ze, want zo’n vraag mag helemaal nooit gesteld worden aan een medische faculteit, ‘en als dat iemand niet bevalt dan creperen ze maar.’ Blijkbaar vindt GeenStijl dat de wereld qua feminisme beter af is als we moslima’s de mond snoeren over hun dilemma’s.

Ik waag dat te betwijfelen. Het lijkt me uitstekend om tijdens de opleiding aandacht te besteden aan een zo veelkleurig mogelijk palet aan ethische ingewikkeldheden. Of je je werk als arts goed kunt uitvoeren zonder iemand van de andere sekse te onderzoeken is een tweede, maar spreken over dit soort eventuele apen en beren lijkt me geen probleem. De VU zal vast ook zorgen dat gelovige artsen-in-spé kunnen praten over gewetensbezwaren bij euthanasie en abortus. Het kan me ontgaan zijn, maar ik geloof niet dat het agenderen van dit dilemma – waarin vooral christenen het debatstechnische voortouw nemen – heeft geleid tot verontwaardigde Kamervragen. Sterker nog: we vinden dit heel normaal.

En daar zit hem de crux. In onze samenleving worden de acties, woorden en vragen van moslims door een luidruchtige groep roeptoeters voortdurend langs een andere meetlat gelegd dan die van andere groepen. Zo leidde het feit dat de VU een islamitische gebedsruimte heeft waar mannen en vrouwen apart bidden tot verontwaardiging, maar geen stofje waaide op toen in het Volkskrant Magazine stond dat de hippe evangelische City Life Church op sekse segregeert. (De kerk organiseert mannenavonden waarin gepraat wordt over werk en ambitie; op de vrouwenavonden gaat het tot mijn onmetelijke treurnis om nagels lakken en kapsels maken.)

Nog zoiets: als bij zo’n gebedsruimte een plek is waar vrouwen en mannen zich gescheiden kunnen wassen is dat een probleem, maar apart toiletteren vinden we niet alleen gewoon, maar zelfs een onvervreemdbaar recht. Als er ladies night en men’s night is in de plaatselijke bioscoop, mag ik in al mijn piemelloosheid niet naar de laatste actiefilm. Dit noemen we ‘een gezellig avondje uit’. Maar als moslims aan de Balie vragen of er tijdens een islamdebat kan worden geregeld dan mannen en vrouwen desgewenst gescheiden van elkaar kunnen plaatsnemen, is dat ‘buigen voor moslimdwang’ en schrijft publicist Joost Niemöller over ‘apartheid’ en ‘dictatuur’.

De immer eloquente Niemöller is ook degene die fier op de bres springt voor verkrachte vrouwen – mits hij op basis van smoezelige statistiek vermoedt dat de daders moslimmannen zijn. Dan heet het dat in Zweden ‘moslims massaal westerse vrouwen verkrachten’, terwijl ‘wij zwijgen’ en ‘de islam dat toestaat’. Geen woord rept hij over, zeg, de arme vrouwen die in het voornamelijk boeddhistische Birma door soldaten worden verkracht. Bij de PVV hebben ze trouwens vergelijkbare mores. Op hun website valt het woord ‘vrouwenrechten’ alleen in de context van islamkritiek.

De mensen die deze aparte moslimmeetlat in stand houden, verwijten me bijna dagelijks dat ik onvoldoende aan islamkritiek doe. Mijn geschrijf over het alledaagse seksisme van ladies nights en nagellakavondjes vinden ze gezeur, maar als ik zou zeggen dat ‘de islam’ heel slecht is voor vrouwen zou ik me acuut tot het ware feminisme bekeerd weten. Mijn insteek – alle soorten seksisme en vrouwenhaat even kut vinden, ongeacht de achtergrond ervan – is niet eens bij benadering goed genoeg.

Andere feministisch geïnclineerde vrouwen vergaat het net zo, blijkt uit een stuk van journalist Laurie Penny in The Guardian. Het lijkt erop, overweegt ze, dat deze islamonvriendelijke lieden proberen de aandacht af te leiden van het structurele seksisme in de westerse cultuur door te zeggen dat het in andere culturen nóg slechter is. Alsof de manier waarop ‘wij’ aan sekse-apartheid doen per definitie ongevaarlijk en knuffelbaar is, en ‘hun’ manier onvermijdelijk getuigt van boosaardige vrouwenhaat.

Maar dat is geen feminisme. Dat is het opstoken van een multicultureel conflict om maar niet in de spiegel te hoeven kijken.

Deze column stond (in iets ingekorte vorm) op 17 januari 2014 in de Volkskrant.

 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het gaat niet helemaal lekker met de jongens. Ze doen het minder goed op school, hebben meer gedragsproblemen, en overtreden vaker de wet. Het woord ‘jongenscrisis’ valt. De dominante verklaring is dat jongens het lastig hebben in de gefeminiseerde samenleving. Vooral in hun jonge jaren moeten ze regelmatig verduren dat vrouwen de toon zetten: in de kinderopvang, op school. Deze vrouwen, zo is het idee, snappen die jongens niet zo best. Ze zien de kinderen onder hun hoede het liefst zo meisjesachtig mogelijk: lief, gehoorzaam, leergierig, sociaal.

Maar jongens zijn geen meisjes. Ze moeten juist de vrijheid hebben om actieve, baldadige rouwdouwers te zijn. Boys will be boys – iets waar in die gefeminiseerde cultuur bijna geen plek meer voor is. De jongen krijgt nauwelijks meer de kans om zich te ontwikkelen tot wat hij van nature is: een Echte Man. Een stoere, onafhankelijke, competitieve vent die niet te beroerd is om iemand op zijn bakkes te slaan als de situatie daarom vraagt. Handig met auto’s en gereedschap, maar niet emotioneel, niet kwetsbaar en beslist niet vrouwelijk. Hakt desgewenst ook hout. Vroeger rookte hij Marlboro.

Tot zover de modieuze gedachte. Want klopt het wel dat onze samenleving van jongens verwacht dat ze zich net als meisjes gedragen? Een bezoekje aan de speelgoedwinkel -geeft een ander beeld: daar is de kloof tussen de seksen nog even groot als altijd, zo niet groter. Idem in kinderfilms en -boeken, waar het gros van de helden en avonturiers nog immer stoere jongens of mannen zijn. En heeft dat idee van de Echte Man, niet verdacht veel weg van een jaren vijftig-stereotype? Was het niet juist eerder beperkend dan bevrijdend om van jongens al Marlboro-gedrag te verwachten?

 

De echte jongenscrisis?

De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly, die zich specialiseert in gender, denkt dat de problemen van de jongens niet komen doordat hun mannelijke natuur geen plek vindt in de gefeminiseerde samenleving, maar juist dat die ongetwijfeld goedbedoelde nadruk op de mannelijke natuur weer allerlei ouderwetse genderstereotypen reanimeert die we beter hadden kunnen laten rusten.

De ‘echte jongenscrisis’, zo schrijft Chemaly op salon.com, is dat zelfs vandaag de dag jongens steeds weer impliciet of expliciet te horen krijgen dat ze zich niet als meisje moeten gedragen. Dat ‘meisje’ voor jongens een scheldwoord is, en dat ze daarmee leren om alles wat riekt naar de andere sekse te verwerpen omdat ze anders onvoldoende stoer zijn. Haar vrees is dat jongens daarmee ook waardevolle eigenschappen kwijtraken. Empathie, bijvoorbeeld. ‘Jongens dwingen om alle vrouwelijke kanten van zichzelf te verwerpen vermindert hun kansen op geluk.’ Ze concludeert: ‘Mannelijkheid ontmenselijkt jongens.’

Een boude stelling, die tegen het zere been zal zijn van Angela Crott, historica en schrijfster van het veelbesproken boek ‘Jongens zijn ‘t: van Pietje Bell tot probleemgeval’ . Zij is juist zo’n denker die bang is dat de maatschappij zo vervrouwelijkt dat voor jongens helemaal geen plaats meer is. In deze krant riep ze van de zomer op tot een eerste masculinistische golf, die moet leiden tot een hernieuwde waardering voor het mannelijke. Jongens ‘halen nu eenmaal streken uit, kloppen zich de borst, zijn liever lui dan moe als ze iets niet interessant vinden en hebben weinig behoefte hun emoties op tafel te leggen’, schrijft ze. ‘Maar ze bezitten wel kracht, moed en doorzettingsvermogen en de durf om te concurreren en initiatieven te nemen.

Volgens Crott zijn het vooral biologische impulsen – met name testosteron – die jongens zo maken als ze zijn. Nu weet ook zij wel dat de ene jongen de ander niet is. En in de psychologie laat onderzoek na onderzoek zien dat jongens qua gedrag onderling veel meer van elkaar verschillen dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Bijna elke jongen heeft bovendien op zijn minst wel een paar vrouwelijke kanten.

‘Maar een jongen wil toch een echte man worden, geen meisje’, zegt Crott desgevraagd. ‘Zelfs meisjesachtige jongens willen dat. Als jongens teveel richting het vrouwelijke worden geduwd, worden ze boos.’ Dat jongens hun vrouwelijke kanten gaan omarmen, zoals Chemaly graag zou willen, zit er dus gewoon per biologisch decreet niet in. En met pogingen daartoe zijn de jongens niet geholpen. Boys will be boys.

 

Geboren of gemaakt

Maar worden jongens echt als initiatiefrijke strekenmakers geboren, of worden ze ook zo gemaakt? Op kinderdagverblijven zijn tweejarige jongetjes even gehoorzaam als meisjes wanneer leidsters iets vragen. Ze zijn even temperamentvol en spelen even lief met de andere kinderen, zagen psychologen Abby Winer van de Universiteit van Californië in Davis en Deborah Phillips van de Universiteit Georgetown. Dat is niet vreemd: dat twee-jarigen nog niet of nauwelijks verschillen in hun gedrag is de wetenschappelijke consensus.

Wél opmerkelijk: de jongens werden door de leidsters heel anders behandeld. De jongens kregen vaker straf, werden vaker boos toegesproken, en kregen minder liefde, knuffels en positieve aandacht. De leidsters vonden ze meer ontremd en vaker problematisch. Het oordeel van de leidster reflecteerde bijna nergens het daadwerkelijke gedrag van de kinderen. Volgens Winer en Phillips zaten onbewuste vooroordelen over jongensgedrag de leidsters in de weg. ‘Hoewel het moeilijk is om te geloven dat de verzorgers van twee-jarigen genderstereotypen hebben ontwikkeld die jongens benadelen, is dit precies wat onze bevindingen impliceren’, schrijven ze.

Op het eerste gezicht lijkt deze studie precies te passen bij de zorgen over de gefeminiseerde samenleving. De leidster waren immers allemaal vrouwen, en zij deden de jongens zoals voorspeld heel pijnlijk tekort. Maar het was dus niet zo dat de leidsters te weinig ruimte lieten aan echt jongensgedrag. In plaats daarvan zagen ze stereotiep jongensgedrag dat er helemaal niet was en werden extra streng. Het laat zich raden dat dat laatste z’n effect op jongens niet mist.

We weten helaas niet of mannelijke leiders het anders hadden gedaan, want daar zijn er te weinig van om te bestuderen. Maar onderzoek op basisscholen is er wel en dat doet vermoeden van niet. Uit een studie van het Nijmeegse onderzoeksinstituut ITS onder 60.000 leerlingen bleek dat het geslacht van de leerkracht geen invloed had op de prestaties, houding of gedrag van de leerlingen. En dit onderzoek van het Nederlands Tweelingenregister van de Vrije Universiteit uit 2011 stelt vast: ‘Het beeld dat juffen het gedrag van jongens als problematischer ervaren dan meesters, is onjuist’ en ‘de gesuggereerde negatieve gevolgen voor jongens door de feminisering van het onderwijs zijn niet aantoonbaar.’

Geen feminiseringsprobleem, dus. Wat wel? De afgelopen jaren bleek onder meer dat basisschoolleraren de taal- en wiskundeprestaties van meisjes systematisch overschatten, terwijl ze die van jongens onderschatten. Jongens krijgen in de klas meer negatieve kritiek, en ook vaker het advies om bijles te volgen, zelfs als ze gemiddeld dezelfde cijfers halen. En hoewel jongens in hun Cito-score niet voor de meisjes onderdoen, krijgen ze van hun juf of meester toch vaker een lager schooladvies.

En daarmee zijn we terug bij die andere verklaring: dat het probleem hem zit in het stereotype van de lastige, drukke, stoere, Echte-Man-in-wording jongen. Een experiment (pdf) van de universiteiten van Basel en Bochum lijkt dit te bevestigen. Vijfhonderd psychiaters (vrouwen én mannen) kregen rapporten over een kind dat misschien ADHD had. Van elk rapport waren twee versies, één met een meisjesnaam, één met een jongensnaam, verder exact gelijk. Jongens kregen maar liefst twee keer zo vaak ónterecht de diagnose ADHD als meisjes.

 

Rauw stereotype

Ineen veelbekeken lezing tijdens het sprekersevenement TedWomen vertelt de Amerikaanse activist Tony Porter de hij hoe hij als zwarte jongen in de Bronx tot Echte Man werd gemaakt: ‘Toen ik jong was leerden ze ons dat mannen hard en sterk moesten zijn, moedig, dominant, geen pijn, geen emoties, hoogstens woede – maar zeker geen angst.’ Hij leerde óók dat mannen sterk zijn en vrouwen zwak, en dat vrouwen seksuele objecten zijn, minder waard dan mannen. ‘Ik kwam er later achter dat dit de collectieve socialisatie van mannen heet, beter bekend als de man box.’

Kern van deze man box is dat mannen absoluut niet vrouwelijk mogen zijn, en dit voortdurend moeten bewijzen. Mannelijkheid is, in tegenstelling tot vrouwelijkheid, iets dat je zomaar verliezen kunt. Elke keer als je iets doet wat een Echte Man niet zou doen, breng je je man box in gevaar en loop je als jongen het risico om ‘een meisje’ genoemd te worden. En dat is verschrikkelijk, vertelt Porter. Hij sprak met een 12-jarige football-speler, en vroeg hem: ‘Hoe zou je je voelen als de coach je waar alle spelers bij waren zou zeggen dat je speelde als een meisje?’ Porter had gedacht dat je jongen er misschien verdrietig om zou worden, of boos. Maar de jongen zei: ‘Het zou me kapotmaken.’ En Porter zegt: ‘God, als het hem kapot zou maken om een meisje te worden genoemd, wat leren we hem dan over meisjes?’

Het antwoord op die vraag geeft hoogleraar psychologie Chris Kilmartin: ‘Wanneer het ergste dat we tegen een jongen kunnen zeggen is dat hij gooit ‘als een meisje’, dan leren we jongens om vrouwen niet te respecteren. Het is de culturele onderstroom van verkrachting’, zei hij in de New York Times.

Kilmartin raakt hiermee aan de rauwste kant van de Echte Mannelijkheid. Er heerst een soort hypermannelijkheidscult die jongens vertelt dat agressie natuurlijk is en seksuele verovering benijdenswaardig, en waarin vrouwen worden weggezet als volgzaam of inferieur. Met biologie heeft dit niets te maken. Het is niet DNA waar we tegenop moeten boksen, zegt hij, het zijn films en gebruiken die verschillende rollen en waardes toeschrijven aan mannen en vrouwen.

Neem de Disney-film Planes, in de herfst van 2013 in de bioscoop. In een van de scènes racet een jongensvliegtuig met twee andere mannelijke vliegtuigen. En net als hij ze aan het inhalen is, roept hij naar hen: ‘Hallo dames! Klaar om te verliezen?’ Volgens Chris Kilmartin zijn dit niet zomaar grapjes; dit zijn uitingen van een cultuur waarin vrouwelijkheid zo minderwaardig is dat je een man kunt vernederen enkel en alleen door hem ‘dame’ te noemen.

 

Onveranderlijke mannelijkheid?

In plaats van te waarschuwen voor de suboptimale invloeden van al die juffen en kinderopvangleidsters kunnen we beter oppassen voor stereotypering. Omdat er niet zoiets is als dé jongen die van nature graag streken uithaalt, zichzelf op de borst klopt, liever lui dan moe is en liever niet zijn emoties op tafel legt.

Maar dat is niet wat er gebeurt, schrijft genderwetenschapper Juliet Williams van de Universiteit van Californië in Los Angeles. In een recente analyse van het debat over de jongenscrisis concludeert ze dat het idee van boys will be boys en het biologisch essentialisme dat hierbij hoort nog steeds met een opmars bezig zijn. Over de invloed van stereotypen wordt nauwelijks gesproken. In plaats daarvan gaat het debat maar steeds over die onveranderlijke actieve, stoere, competitieve natuur van de jongens – waarmee ondanks alle goede bedoelingen het stereotype van de drukke, lastige jongen telkens weer bevestigd wordt.

Overigens merkt Williams scherp op dat dit idee van een onveranderlijk soort natuurlijke mannelijkheid alleen voor witte jongens geldt. Jongens die behoren tot etnische minderheden vinden we over het algemeen juist wel een product van hun cultuur, religie en omstandigheden. Je zult zelden iemand over problemen met bijvoorbeeld Marokkaanse jongens horen zeggen dat boys will be boys, of dat leraren en bestuurders maar gewoon wat meer rekening met hun gedrag moeten houden omdat die jongens nu eenmaal van nature een niet te onderdrukken drang tot Echte Mannelijkheid hebben. Niemand die namens hen voor een masculinistische golf pleit, of hen ziet als belichaming van stoere, ruige Marlboro-mannelijkheid.

 

Ander debat

Het is tijd om het debat op een andere manier te voeren en op een andere manier naar jongens te kijken. Williams haalt in haar analyse de socioloog Michael Kimmel aan: ‘Als we echt de jongens willen redden, jongens willen beschermen en voor gunstige jongensjaren willen zorgen, dan is het onze taak om de mannelijkheidsideologie te ontmaskeren en uit te dagen, om de goedkope en gemakkelijke mal van boys will be boys te verstoren.’

Wanneer we het stereotype van boys will be boys nuanceren, hoeven jongens niet meer te lijden onder het vooroordeel dat ze lastig en druk zijn. En wanneer we jongens niet langer onder het mom van biologische verschillen in de mal van de Echte Man dwingen, hoeven ze niet meer bang te zijn om bespot te worden om hun vrouwelijke kanten. Dan kunnen ze een compleet mens worden.

 

Met dank aan Jens van Tricht, jongenscoach en coördinator van de collegereeks ‘Jongens, wat is er aan de hand?’ aan de Universiteit van Amsterdam.

 

KADER: Testosteron

Hoe zorgt testosteron ervoor dat jongens moediger en krachtiger zijn, en meer geneigd zijn tot streken? Dit is de theorie: jongenshersenen worden al in de baarmoeder gemarineerd in dit hormoon, wat de structuur van hun brein voorgoed verandert. Vervolgens is er volgens Angela Crott een testosteronpiek wanneer jongens vier zijn, die snel weer wegzakt. De volgende piek luidt het begin van de puberteit in.

Deze theorie is niet onomstreden. Sinds we weten dat de hersenen een heel mensenleven lang uiterst veranderlijk blijven, twijfelen steeds meer onderzoekers aan het idee dat prenatale testosteronmarinade de hoofdverklaring is al het jongensgedrag. En de testosteronpiek bij kleuterjongens is simpelweg een mythe, schrijft hoogleraar kindergeneeskunde Kate Steinbeck van de Universiteit van Sydney. De kindertijd is bij zowel jongens als meisjes hormoontechnisch een saaie boel. Pas vanaf het achtste jaar gebeurt er weer iets: dan ligt het testosteronniveau bij meisjes tijdelijk iets hoger dan bij jongens, ter voorbereiding van de puberteit die bij hen wat eerder begint. Dit alles maakt wel onwaarschijnlijk dat jongens het in de klas moeilijk hebben omdat ze zo onder invloed van testosteron staan.

 

KADER: Verschillen

Jongens verschillen qua gedrag onderling veel meer van elkaar dan de gemiddelde jongen van het gemiddelde meisje. Wat betekent dat eigenlijk? Een voorbeeld. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat mannen gemiddeld elke dag 15,669 woorden spreken. Dat is zo’n 500 minder dan de gemiddelde vrouw – wat klopt met het stereotype dat dames de kletskousen zijn. Maar de variatie tussen mannen onderling is enorm: de man die het meest sprak gebruikte 47.000 woorden, de meest zwijgzame man nog geen 600 per dag. Waaruit blijkt dat ondanks het gemiddelde man-vrouwverschil een stereotype maar weinig zegt over iemands individuele (praat)gedrag, omdat de variatie zo groot is. 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is niet altijd even gezellig op internet. Reaguurders schelden en intimideren. Elke dag vliegen er 35.000 bedreigingen over twitter. Wat bezielt mensen om zo los te gaan? Asha ten Broeke zocht het uit, en ontmoette één van haar eigen trouwe trollen.

 

‘Hypocriete kut.’

‘Feministisch zwijn *kots*.’

‘Kankerhoer verdwijn van het internet. Niemand wil je hier.’

‘Zou @ashatenbroeke haar kinderen via kunstmatige inseminatie hebben gekregen, of bestaat er echt iemand die hem bij haar omhoog krijgt?’

‘Ik kom naar je huis en ik neuk je zo hard in al je gaten dat je niets meer kunt zeggen al zou je het willen jij oliedom moddervet wijf.’

Dit soort gezelligheid zie ik bijna elke dag voorbijkomen, op twitter, in mijn mailbox, in de reacties onder mijn columns en onder de berichtjes die de redacteuren van weblog GeenStijl met enige regelmaat over me tikken. Elke keer als ik schrijf over iets als seksisme in Bart Smit-folders of de racistische kantjes van Zwarte Piet zijn ze er weer: de oprispingen uit het afvoerputje van het internet, waar geestelijk incontinente internethooligans en reaguurders de haat en intimidatie vrijelijk laten lopen.

Ik ben natuurlijk niet de enige in Nederland die hiermee te maken heeft. Maar afgelopen oktober werd voor het eerst in cijfers uitgedrukt hoe groot het probleem eigenlijk is. Nederlandse twitteraars uiten elke dag ongeveer 35.000 bedreigingen (ordinaire scheldpartijen niet meegerekend), waarvan 200 zo ernstig dat de politie op onderzoek uitgaat. Bijna elke dag wordt er iemand voor opgepakt of berispt, vertelde politiechef Martine Visser aan de Volkskrant. ‘Vroeger moest je een envelop kopen, een brief schrijven en hem posten. Nu tik je wat woorden en bedreig je iemand. Dat is erg makkelijk en gebeurt dus ook veel.’

Maar waarom? Wie zijn deze mensen? Wat bezielt hen? Iemand die Anouk iets toewenst als ‘viese rvuil vwende kanker hoer dat je bent hoop dat je binnen kort dood valt het liefs doe ik het zelf tyfus slet’ (sic), alleen omdat zij vindt dat Zwarte Piet niet meer van deze tijd is? Wat beweegt een reaguurder om over Femke Halsema te zeggen: ‘Ik zou Femke Hoersema keihard nemen met een bal in haar bek’? Van waar de aandrang om, nadat ik bij Pauw en Witteman heb genoemd dat ik twee dochters heb, te twitteren: ‘Dat er überhaupt iemand twee keer over die @ashatenbroeke heen is geweest. Da’s pas eng.’

Ik besluit het te vragen aan een paar mensen die met enige regelmaat iets onaardigs over me zeggen. Per twitter en mail verzoek ik ze vriendelijk of ze eens willen vertellen waarom ze nou eigenlijk zo’n hekel aan me hebben. Ze meesten reageren niet, en degenen die wel reageren, zijn weinig introspectief. De hatelijkheden heb ik aan mezelf te danken, vinden zij, want ik ben gewoon een dom vies varken. Net als ik spijt begin te krijgen dat ik erover ben begonnen, krijg ik een iets informatievere reactie: ‘Ik heb niet de schurft aan jou persoonlijk, maar je staat voor de verweking van dit land, het gezeur en de kleinzieligheid.’

Een soort algemene woede, dus, en ik ben half per ongeluk de kop van jut? Ik wil het serieus in overweging nemen, maar mijn brein wil er niet goed aan, na ruim twee jaar aan net-niet-doodsbedreigingen (‘Iemand moet jou eens goed overhoop steken’ – net zo onbeschaafd als een echte maar net wat minder strafbaar), verkrachtingsbeloftes (‘als ik ooit tegenkom zal ik jouw neuken tot je scheurt en bloed’, sic) en een schier eindeloze stroom kritiek op mijn uiterlijk (te dik, te lesbisch, te jongensachtig). Hoe moet ik dit anders opvatten dan persoonlijk?

 

Het haatorkest

Levendige herinneringen heb ik aan de eerste keer dat ik als freelance journalist een haatstorm over me heen kreeg. Het was twee jaar geleden; ik had zojuist in Trouw een dwarse column over Diederik Stapel geschreven. Dat zijn fraude heel erg was, maar ook vooral een vergrotende trap van een vrij ziek wetenschapssysteem waarin resultaten voortdurend fraaier werden voorgesteld dan ze waren omdat de prestatiedruk zo ontzettend hoog was. Inmiddels is dit een bekend verhaal, maar toen was de communis opinio nog dat Stapel een rotte satansappel was in een mandje vol stralende goudrenetten, en was mijn standpunt een tikje afwijkend.

GeenStijl schreef er een vilein stukje over, en daarna ging het los, op de typische manier waarop dit soort dingen gaan. Het begon in de reacties onder het GeenStijl-stukje zelf, daarna zwol het haatorkest aan op twitter en als slotakkoord kwamen er een paar echt vuige berichten via de mail, waarin anonieme hotmailadressen me seksueel geweld en/of een spoedige dood toewensten. Dieptepunt was een mailtje waarin mijn kinderen werden bedreigd: die moesten ‘gered’ worden van een verknipte moeder als ik. Een digitale gifpijl in de achilleshiel van elke ouder – mijn hart miste twee slagen toen ik dat bericht las, want het zal toch maar gebeuren dat zo’n gek de volgende dag bij het schoolplein staat. Maar net als je denkt dat je er niet meer tegen kunt, gaat de storm weer gaan liggen. Het gros van de reaguurders vindt een ander slachtoffer om op los te gaan. Rust.

Ik besluit geen aangifte te doen, omdat ik die rust niet verstoren wil. Dus blijf ik achter met alleen een rauw gevoel, en een handjevol meer vasthoudende types die vanaf dat moment te pas en te onpas hun onvriendelijke mening over mijn persoon kwamen delen. Dat clubje trouwe haters groeit sindsdien met elke nieuwe storm. Deze ‘harde kern’ bestaat uit misschien tweehonderd man (en een enkele vrouw), schat een collega-journalist die al veel langer dan ik voorzien is van zo’n vaste schare ‘fans’. Ze zorgen voor surrealistische situaties. Twitter je een linkje naar een leuke column, komen ze uit het niets ineens met: ‘Hou je bek vuile kuthoer’. Zeg je iets sympathieks over vrouwenemancipatie, wenst iemand je volkomen ongerelateerd toe dat je naar een oorlogsfront gestuurd wordt, alleen en zonder wapens. En ja, dat is een doodswens aan mijn adres, bevestigt dit fuifnummer desgevraagd.

Twee jaar geleden raadden de meeste mensen me aan om niet te reageren op het GeenStijl-bericht en bijbehorende ellende. Als je geschoren wordt, moet je stilzitten. En als je er wel wat van zegt, dan moeten zij daar weer wat mee en begint het hele circus weer van voren af aan.

Ik heb daarover nagedacht. Maar toegeven aan de angst om door GeenStijl en de trollen (zeg maar: de voetbalhooligans van het internet) in hun slipstream door de mangel gehaald te worden zou betekenen dat ik voortaan met angst in mijn hart mijn columns zou moeten schrijven. Dan zou ik me scharen bij alle beleidsmakers, journalisten, opiniemakers en activisten die me de afgelopen twee jaar op borrels en conferenties vertelden dat ze in alle ernst doodsbang zijn voor de potentiële toorn van GeenStijl en daarom sommige dingen maar gewoon helemaal niet zeggen.

Daar was ik niet toe bereid, en dus schreef ik de week na de Stapel-storm, met knikkende knieën en zweethanden, een column over hoe GeenStijl haat op internet aanwakkert. En hoe vrouwen met een mening altijd recht lijken te hebben op wat extra venijn. Want als vrouw ben je niet alleen dom en/of gek, maar komt er een extra dimensie bij die volledig draait om seks. De filosofie van de reaguurders is als volgt: vrouwen die niet ‘neuqbaar’ zijn moeten hun bek houden, want die zijn te lelijk om recht te hebben op een opinie. En vrouwen die wel aantrekkelijk zijn, hoeven niets te vinden, maar alleen mooi te wezen en geneukt te worden. Deze houding wordt meestal afgetopt met een verkrachtingsdreigement.

Voor internethooligans maakt het niet uit wát een vrouw zegt of wat haar politieke kleur is, blijkt uit een artikel uit The Observer waarin een aantal prominente Britse opinievrouwen vertelden over wat hen allemaal aan haat en intimidatie overkomt op het internet. Van een linksige columnist tot een katholieke blogger die zichzelf omschrijft als ‘tamelijk orthodox’: ze vertelden allemaal hetzelfde verhaal. Vooral de verkrachtingsbedreigingen hakken er diep in. Schrijver Susie Orbach zegt het zo: ‘Het dreigen met seksueel geweld is op zichzelf een vorm van geweld.’ Zo kijken de trollen er zelf echter niet tegenaan, blijkt uit een opmerking van New Statesman-redacteur Helen Lewis-Hasteley. ‘Iemand vroeg me of ik me niet realiseerde dat ik niet echt verkracht zou worden.’

 

Ontremming

Er komt een nieuwe gedachte bij me op. Wat nou als dat reaguren een soort spel is, waarbij beide kanten volgens andere spelregels spelen? Als het voor de trollen écht niet persoonlijk is, maar dat het gewoon in sommige kringen een soort van verknipt-normaal is geworden om je mening kracht bij te zetten met haat en intimidatie, voor de lol, en met een halve hoop om iemand als bonus de mond te snoeren? Terwijl degenen die aan de ontvangende kant van de haat en intimidatie staan zich wel echt onveilig en persoonlijk bedreigd voelen en daardoor niet altijd meer durven zeggen wat ze willen zeggen?

Ergens is dat trouwens ook wel een geruststellend idee: als trollen roepen dat ik dood moet gaan of verkracht moet worden, menen ze het het blijkbaar niet serieus. Maar die constatering roept wel onmiddellijk weer een andere vraag op: als er achter de hatelijkheden geen echte haat zit, hoe komt iemand er in vredesnaam bij dan toch zo te dreigen en intimideren? Het is niets persoonlijks, meid, maar ik ga toch gezellig even je neukbaarheid onder de loep nemen en als toetje een paar leuke verkrachtingsscenario’s schetsen?

New Statesman-columnist Laurie Penny wijt het in the Observer aan de geneugten van het per computer communiceren: ‘Het internet maakt het gemakkelijker voor jongens in eenzame slaapkamers om pestkoppen te worden.’ En daarin heeft ze waarschijnlijk gelijk. Volgens John Suler, hoogleraar psychologie aan Rider University, gedragen mensen zich op het web zeer anders dan in het echte leven. Hij schreef al in 2004 een zeer invloedrijke wetenschappelijke paper over de vraag: waarom?

Sowieso zijn mensen online meer ontremd dan wanneer ze gewoon met iemand staan te kletsen, stelt Suler vast. Dat hoeft niet per se lelijk af te lopen: er zijn ook mensen die zich meer blootgeven online, eerder iemand te hulp schieten of sneller intiem praten met iemand waar ze veel mee gemeen hebben. Maar Suler gaat ook in op wat hij ‘toxic inhibition’ (giftige ontremming) noemt. In zijn publicatie omschrijft hij het poëtisch als ‘een blinde catharsis, een herhaaldelijke vruchteloze dwang tot onverkwikkelijk gedrag.’

Eén van de eerste oorzaken van deze ontremming, zo schrijft Suler, is de anonimiteit die het internet biedt. Het maakt niet uit hoezeer je je online misdraagt, zolang je je identiteit niet bekendmaakt kun je de volgende dag gewoon naar je werk – niemand die je raar aankijkt. Maar dit gebrek aan consequenties is niet de enige reden waarom anonimiteit ontremt. Het heeft ook een psychologisch effect: mensen zijn geneigd om hun daden op het internet los te koppelen van hun ‘echte’ identiteit. Die onthechting gebruiken ze om zich op te delen in een online-zelf en een offline-zelf. Het gevolg is dat ze, zodra de computer uitstaat, geen echte verantwoordelijkheid voelen voor wat ze getrold en gereaguurd hebben. Zoals iemand die tijdens een potje squashen op het agressieve af bloedfanatiek op de baan staat, en daarna weer overgaat tot zijn eigen zachtmoedige orde van de dag.

Die onthechting wordt een handje geholpen door het feit dat een reaguurders de mensen die ze te pakken nemen niet kunnen zien. Wanneer je offline een gesprek hebt, krijg je voortdurend informatie over wat jouw gedrag met iemand doet. Wanneer je iemand dood wenst of ze uitscheldt, zie je die persoon schrikken en verdrietig of boos worden. Mensen zijn erop gebouwd zich deze emotionele reacties aan te trekken, zeggen wetenschappers, want homo sapiens is een sociale diersoort. Maar online zie en hoor je niets van dit alles. Uit een experiment uit 2012, dat voortborduurt op Sulers werk, blijkt dat vooral het gebrek aan oogcontact zorgt voor meer ‘toxic inhibition’ op internet.

Dankzij dit experiment begrijp ik ineens zangeres Anouk ook beter. Bij Pauw & Witteman vertelde ze dat ze mensen die haar vanwege de zwarte piet-discussie met de dood bedreigden haar adres gaf. ‘Kom het maar in mijn gezicht zeggen, dan hebben we het erover. Er is niemand geweest.’ Dat is misschien helemaal geen gek idee, denk ik. Ik kwam ooit GeenStijl-redacteur Annabel Nanninga tegen in de bus en dat verliep vrij goed: nadat ook zij benadrukte dat ik het allemaal niet persoonlijk moest opnemen, en ik desgevraagd bevestigde dat ik inderdaad een tuinbroek bezit, zijn we in alle vriendelijkheid uit elkaar gegaan.

Misschien zou het wel goed zijn om eens een reaguurder in de ogen te kijken. Als ultieme poging om de innerlijkheden van de trol te doorgronden. En ook gewoon, om te zien wat er gebeurt.

 

In de ogen kijken

Via via achterhaal ik het e-mailadres van een lid van mijn ‘fanclub’ die ik net iets hoger heb zitten dan de rest, omdat hij zijn verbale diarree tenminste onder zijn eigen naam deelt: Robert Engel. Hij is degene die zich afvroeg of ik mijn kinderen via kunstmatige inseminatie had gekregen. Niet erg lief, maar toch nodig ik hem uit voor een kop koffie en een interview. Tot mijn verbazing stemt hij meteen toe.

We spreken af in Den Bosch, in café De Nar. Ik heb de plek gekozen omdat de naam me toepasselijk leek, maar bij aankomst blijkt het een kaarsverlichte bruine kroeg te zijn, meer geschikt voor voetjevrijen met je minnaar dan voor een stevig interviewgesprek met iemand je de afgelopen maanden bij herhaling afzeek en vernederde.

Engel is een kleine kale man van 49, met gympies en een kabouterbaard, die me bij binnenkomst hartelijk de hand schudt en een koffie besteld. Hij weet waar hij over praat als we het over internethaat hebben. Hij blogt al meer dan vijftien jaar, en hield er al ongezouten meningen op na toen ik nog in een studentenhuis woonde. GeenStijl was een voorbeeld voor hem. Mij heeft hij nooit bedreigd, maar onlangs wenste hij een andere twitteraar een dood per messteek toe. Maar de slachtofferkant van het reaguurdersspel kent hij ook. Intiemer dan ik zelfs, want bij hem ging het zelfs zover dat zijn vriendin werd lastiggevallen op haar werk, en dat zijn ouders midden in de nacht werden gebeld met de boodschap dat hun zoon dood was. De dreiging die ervan uit gaat neemt hij serieus, ook al benadrukt hij dat hij niet bang is. ‘Ik hou m’n adres geheim’, vertelt hij. ‘Er zijn mensen die zich al vijf, zes jaar met mij bezighouden. Dan kan het best zijn dat er een keer eentje achter je staat.’

Over wat hij online zelf allemaal zegt is hij laconieker: ‘Ik weet dat ik geen lieverdje ben, maar echt mensen bedreigen, dat doe ik niet. Al was het maar omdat ik dan te pakken ben, haha. Maar nee, dan overschrijd je een grens. Dan kom je bij geweld – dat moet nooit kunnen.’ Als ik hem vraag naar zijn eigen hatelijke en dreigende opmerkingen, wuift hij het weg. ‘Een gebbetje.’

Hij moet mij vooral hebben omdat hij vindt dat mijn feministische standpunten niet meer van deze tijd zijn. ‘En daarom wil ik dat ridiculiseren. Puur voor de lol. Jij – en dit klinkt lullig maar het is niet persoonlijk – bent een gemakkelijk doelwit op zo’n moment.’

Ik vraag hem of hij die dingen ook in mijn gezicht zou zeggen, wanneer we elkaar in de ogen kunnen kijken. ‘Ja, natuurlijk. Waarom niet?’ Dat wil ik testen. Op een papiertje heb ik de tweets geschreven die hij stuurde toen bekend was geworden dat ik bij Pauw & Witteman zou gaan vertellen over de lustpil voor vrouwen. Terwijl ik in de trein naar de studio in Amsterdam zat, ging hij los. Bij het kaarslicht van de kroeg lees ik ze voor:

‘Lijkt mij overigens verstandig als je als kerel op de vlucht slaat als @ashatenbroeke met een doosje lustpillen komt aanzetten.’

‘Ik moet er echt niet aan denken, dat @ashatenbroeke mij schalks aankijkt en met half gesloten ogen haar lustpil verorbert.’

‘Trouwens, nu die @ashatenbroeke op Bob de Rooy lijkt, zou haar man zich dan verkleden als Annie?’

Ik voel me kwetsbaar terwijl ik dit voorlees, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken en te vragen waarom hij dit doet. Engel verbreekt het oogcontact. ‘Veel mensen missen het vermogen om te relativeren. Ze zijn niet in staat om een lolletje op het internet te scheiden van echte haat. Het is allemaal zo serieus.’ Daarna: ‘Het is verder niet hatelijk bedoeld.’ Hij zwijgt even. ‘Nee, dat is te makkelijk. Natuurlijk is het hatelijk bedoeld, maar ik heb echt niet voor altijd een hekel aan je. Ik vind het moeilijk om een hekel te hebben aan mensen. Zoals een vriendin van me zei: in het echt is hij best aardig.’ Dan blijkt dat ook Engel een scheiding aanbrengt tussen zijn offline-zelf en online-zelf: ‘Maar op internet ben ik gewoon de grootste klootzak.’

In het Brabantse café is hij dat echt niet. Als ik mijn opschrijfboekje heb opgeborgen, drinken we nog een kop koffie. Hij vertelt over Willem, de poes waar hij zich over ontfermde toen ze nog een zwaargewond zwerfkatje van vier weken oud was. Hoe hij vier keer per dag drupjes in haar oogjes deed, en zes keer per dag een pilletje gaf, en haar overal mee naartoe nam in de binnenzak van zijn jas. Hoe ze niet wist hoe ze zichzelf moest wassen, waarop de dierenarts zei dat hij haar dat moest leren door met zijn kin over haar vacht te strijken. Zijn ogen glimmen als hij zegt: ‘Dus ik deed dat. En verrek, het werkte.’

Ik kan het niet helpen, maar dat ontroert me. Twee uur in een gezellig café en de man waarvan ik dacht dat hij hatende internethooligan was blijkt een sympathieke vent. En dat gevoel lijkt wederzijds. Want wanneer ik hem vraag of hij nu eens in mijn gezicht wil zeggen wat hij van me vindt, zegt hij: ‘Ik vind je een aardige meid.’
Naschrift:

Ik heb GeenStijl gevraagd of ze wilden vertellen waarom ze eigenlijk doen wat ze doen, en of ze zich verantwoordelijk voelen voor de haat en agressie die ze met hun stukjes uitlokken. Ze wilden niet reageren. Wel plaatsten ze mijn verzoek om wederhoor integraal op hun website. Dat leverde geen nieuwe informatie op, maar wel verheffende reaguursels als: ‘Daar moet een piemel in, daar moet een piemel in, daar moet een piemel in’ en ‘Alle Asha’s zijn vieze kuthoeren’.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als het puur over wetenschap zou gaan, dan was het een gemakkelijke beslissing geweest. Nee, je moet een jongen niet besnijden als daar geen medische noodzaak toe is. De voorhuid is een nuttig stukje vel, dat beter gewoon op zijn plek blijft. Daar beschermt het de uiterst gevoelige eikel tegen schurende zaken als luiers en onderbroeken, en zorgt ervoor dat de man in kwestie goed kan blijven plassen en vrijen. Zonder voorhuid krijgt tot twintig procent van de mannen een dichtgeslibde plasbuis en heeft elf procent moeite met klaarkomen. Bovendien loopt besnijden soms helemaal verkeerd af. Naar schatting overlijden in de Verenigde Staten elk jaar honderd kinderen aan dit ritueel. De Nederlandse artsenfederatie KNMG raad het zomaar-besnijden van jongetjes dan ook af.

Maar het besnijdenisdebat gaat niet alleen over wetenschap. Het gaat ook over geloof. Geloof in medische mythes, zoals dat een besnijdenis urineweginfecties bij jongens zou tegengaan (klopt, maar het verwijderen van de voorhuid levert twee keer zoveel infecties op als er voorkomen worden) en dat een HIV-infectie minder gemakkelijk wordt overgedragen door een besneden schwans (klopt waarschijnlijk niet, en zelfs als, dan is een condoom gebruiken stukken effectiever en goedkoper).

En geloof in God, die volgens de Heilige Boeken Abraham verzocht zijn voorhuid te verwijderen. Om precies te zijn zei Hij: ‘Gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.’ Vooral joden en moslims voelen zich jaarlijks zo’n 13 miljoen keer geroepen om dit gebod tot uitvoer te brengen op hun al dan niet pasgeboren zoon. Dat is uitermate belangrijk, zo legde de streng gelovige joodse advocaat en traditioneel thuisbesnijder Herman Loonstein uit in Brandpunt, afgelopen maart. Als je het een cijfer zou geven krijgt een keppeltje dragen een één, koosjer eten een zes, maar besnijdenis krijgt een tien.

En dat maakt het ingewikkeld. Want de moeite die Nederlandse artsen hebben met medisch onnodige besnijdenis staat op gespannen voet met deze fel beleden vrijheid van godsdienst. Veel Westerse lieden vinden het in al hun tolerantie ingewikkeld om van die vrijheid wat af te snoepen. Zo ontdekte ook mensenrechtenactiviste Leila Hussein, toen ze de straat op ging met een petitie vóór die andere vorm van kinderbesnijdenis: die van meisjes. In de lichtste vorm worden ze daarbij in de clitoris geprikt, in de zwaarste vorm wordt met een scherp stukje glas de clitoris weggesneden en de vagina op een piepklein gaatje voor menstruatiebloed na dichtgenaaid. De enorme verminking die dat oplevert kunt u zelf nagaan door in Google Afbeeldingen op ‘female genital mutilation’ te zoeken. Ik vergeef het u als u dat niet doet.

Terug naar Hussein. Die liep dus door de Londense straten, en vroeg mensen om een petitie te tekenen vóór vrouwenbesnijdenis, om zo ‘te helpen haar cultuur, tradities en rechten te beschermen’. Binnen een half uur had ze 19 handtekeningen verzameld. Slechts één persoon had geweigerd te tekenen.

Op zich ben ik altijd heel blij als mensen anderen hun cultuur, geloof en tradities gunnen. Ik denk dat het belangrijk is dat we onze collectieve neuzen niet teveel in zaken steken die ons niet aangaan. Maar hier zit een grens aan, en die grens bereik je ruimschoots als je met een stukje glas de geslachtsdelen van een meisje te lijf gaat. Vandaar dat vrouwenbesnijdenis in veel landen, waaronder Nederland, terecht ontzettend verboden is.

Rest de vraag waarom we die stap voor jongensbesnijdenis niet zetten. Ja, de gevolgen zijn gemiddeld genomen minder erg. Maar dat zijn groepsstatistieken, en daar heeft de individuele babypenis niets aan. Bovendien: dit zou een principepunt moeten zijn, geen wedstrijdje in schadelijkheid, schreef politicoloog Rebecca Steinfeld op theconversation.com. En het principe is hetzelfde: je grijpt drastisch en onherstelbaar in in de onderste regionen van een kind dat hierin geen keuze krijgt. Dit wel strafbaar stellen voor meisjes maar niet voor jongens riekt naar dubbele moraal. Alsof meisjes (als zwak geslacht) meer recht hebben op de bescherming der wet en de jongens dat (als stoere kerels in wording) niet nodig hebben. Ongeëmancipeerde kullebul, zegt Steinfeld, en daarom verklaart ze jongensbesnijdenis tot feministisch issue. Een prima standpunt, denk ik. Als wetenschap en geloof met elkaar in de clinch liggen, laat het recht op gelijke behandeling dan de doorslag geven.

 

Foto: FreeImages.com/Csaba Magdo (stockphoto, posed by model)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Is dit nou de grote maatschappelijke misstand waar we het dagen over moeten hebben?’ Dat vroeg Piet Klein, adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws, zich afgelopen maandag op de radio af. Aanleiding was de slettenspecial van het ons allereigenste Volkskrant Magazine afgelopen zaterdag, dat weer was aangeleid door de verschijning van ‘Sletvrees’, het nieuwe boek en de nieuwe film van Sunny Bergman.

Klein had de special niet gelezen, maar hij was toch slet- en Sunny-moe. Liever las hij over internationale politiek of de effecten van beleid.

De vraag van Klein bleef door mijn hoofd spoken. Want ik hoor hem de laatste tijd vaker, in allerlei variaties. ‘Kun je je niet druk maken over iets écht belangrijks?’ vroegen mensen me toen ik het had over de Bart Smit-folder waarin de meisjes ‘net als mama’ lekker stonden te stofzuigen terwijl jongens door microscopen mochten gluren en dromen van een carrière als piloot. De lustpil voor vrouwen was volgens commentaar vanaf de zijlijn ‘ook al zo’n non-issue’. De oproep om Zwarte Piet te ontdoen van zijn racistische kantjes werd door velen afgedaan als gezeur. De Telegraaf lanceerde er zelfs een peiling over, waarop bijna tienduizend lezers reageerden. Van hen was 96 procent het eens met de stelling dat de pietendiscussie gestopt moet worden.

De discussie stoppen. Noem me een gutmensch met een polderfetisj, maar dat vind ik verontrustend. Want met zo’n oproep staakt elke uitwisseling van argumenten. Door te zeggen dat ergens niet over gepraat hoeft te worden, dat iets te onbelangrijk is om het er zelfs maar even over te hebben, voorkom je bovendien op nogal snaakse wijze dat je inhoudelijk moet reageren. En je plaatst jezelf boven degene die het onderwerp ter tafel bracht: jij hebt wel iets beters te doen dan nadenken over deze ongein. Dus willen alle stoorzenders even hun tet houden, alstublieft, dankuwel?

Niet elk onderwerp maakt evenveel kans op zo’n reactie. Zo is er zelden iemand die zich op deze wijze uitlaat over de uitgebreide eredivisie-verslaggeving in de krant – iets waar de wereld in mijn ogen dan weer probleemloos zonder zou kunnen. Of het Libor-schandaal: het zal mij volstrekt worst wezen, maar ik heb nog niemand horen klagen dat dit op de schaal der stervende kindjes in Afrika van onvoldoende gewicht is en dus onbesproken moet blijven.

Gisteren stond er op pagina twee van deze krant een artikeltje over hoe een aap met zijn brein twee virtuele armen kan besturen. Dat is natuurlijk ontzettend gaaf, en het kan wellicht veel betekenen voor de ontwikkeling van exoskeletten voor verlamde mensen, maar het is nauwelijks een van de Grote Maatschappelijke Issues van deze tijd. Er zijn, om maar eens iets te noemen, veel meer mensen die gebukt gaan onder racisme of onder de angst om een slet gevonden te worden dan mensen die lijden aan een gebrek aan hersenbestuurbare exoskeletten. Toch verwacht ik geen gepikeerde brieven in de krant die dit alleraardigste wetenschapsbericht afzetten tegen een advertentie van het boek van meisjesrechtenactivist Malala en afkeurend opmerken dat dit ‘een te groot contrast’ is. En dat gebeurde met de slettenspecial wel.

Het zijn opvallend vaak de onderwerpen die vooral vrouwen aangaan, of etnische minderheden, waarover gezwegen moet worden. Ik herinner me hoe Trouw dit jaar vlak voor Internationale Vrouwendag in haar zaterdagbijlages een flink aantal artikelen over vrouwenzaken had opgenomen. Er stond bijvoorbeeld een zeer lezenswaardig stuk in over het gegeven dat vrouwen vaak wat flexibeler in hun seksuele oriëntatie zijn dan mannen. Dat had aanleiding kunnen zijn tot allerlei vormen van inhoudelijk debat. Maar in plaats daarvan kwamen er boze brieven in de krant over het teveel aan vrouwen en hoe dat de lust tot lezen ontnam.

En ik dacht: het is al erg genoeg dat zulke ‘vrouwenonderwerpen’ niet elke dag breed uitgemeten in de krant staan – vergelijkbaar met eredivisievoetbal bijvoorbeeld –, maar dat ruime aandacht daarvoor beperkt blijft tot speciale gelegenheden. Laat staan dat het een primaire reactie is om te zeggen: dit was te onbelangrijk om te bespreken. Het heeft iets onbeschaafds om te stellen dat minderheden maar beter kunnen zwijgen. Want als naar minderheden niet geluisterd wordt, is democratie niets anders dan de dictatuur van de meerderheid. En zoals de dichteres Jana Beranová schreef: als niemand luistert naar niemand, vallen er doden in plaats van woorden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.