dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een pil die dikke mensen dun maakt. Ze zou welkom zijn, stond afgelopen zaterdag in Sir Edmund, vanwege het immer uitdijen van de bevolking. En dus zijn wetenschappers druk met het vetmesten van labmuizen, om ze vervolgens een hip en vernieuwd goedje te geven dat hun kleine knaagdierlijven aanzet tot het verbranden van kwabjes en rolletjes. Dat onderzoekers van buiten hun lab zich verminderd optimistisch tonen, mag de pret niet drukken. Dat er in het verleden flink wat dieetpillen van de markt zijn gehaald vanwege ernstige bijwerkingen of omdat ze per ongeluk toch niets deden, evenmin. De zoektocht gaat vrolijk door.

Het past dan ook helemaal bij de manier waarop we in onze samenleving tegen overgewicht aankijken. Socioloog Abigail Saguy schrijft erover in haar boek What’s wrong with fat?. Ze onderscheidt een aantal frames in het zwaarlijvigheidsvraagstuk, elk met zijn eigen oplossingen en schuldigen. In het dominante frame is obesitas een gezondheidsprobleem, zijn de schuldigen de onvoldoende wilskrachtige slapjurken die niet van de hamburgers af konden blijven, en de gewenste oplossing is dat zij met enige spoed van een hobbit veranderen in een slanke den.

Maar, zo stelt Saguy, dit is niet het enige frame. Zo is er ook een frame waarin winkels en voedselfabrikanten de schuld krijgen, omdat ze onze omgeving verzadigen met eten dat te lekker, te calorierijk en te alomtegenwoordig is. En er is een frame dat stelt vetzucht eigenlijk een diversiteitsissue is. Uit onderzoek blijkt immers dat mensen nu eenmaal verschillen qua genetische aanleg: sommige hebben een neiging tot bolvormigheid, sommigen niet. Het is raar om dit de dikkies te verwijten, net zoals dat het raar zou zijn om de verticaal uitgedaagden onder ons hun gebrek aan lengte kwalijk te nemen. Geen gek punt.

Het diversiteitsframe is momenteel vooral in zwang bij activisten. Onder meer in de Verenigde Staten bestaat een niet onaanzienlijke ‘body acceptance’ beweging van veelal obese mensen die hun lijf omarmen zoals het is en die zich storen aan de voortdurende suggestie dat het voor iedereen beter zou zijn als ze maar subiet gewoon in normale, slanke mensen zouden veranderen. Gaat niet gebeuren, zeggen deze diversiteitsdenkers. Niemand hoeft mij te ‘genezen’, want ik ben goed zoals ik ben, en ik verdien het om als zodanig door de maatschappij geaccepteerd te worden.

Ze delen die gedachte met hun collega-activisten van de autisme-afdeling. Zoals Julia Bascom van het Autistic Self-Advocacy Network laatst zei tegen een journalist van The Daily Beast: ‘Als ik niet kan praten, is het dan zinvol om te zoeken naar een pil daarvoor, of zou mijn spraaktherapeut mij typen of gebarentaal moeten leren? Zijn mijn flapperende handen of mijn intense en obsessieve liefde voor ‘vreemde’ dingen of dat ik alleen wil zijn de psychologische equivalenten van diabetes, of is het een natuurlijk en mooi onderdeel van menselijke diversiteit?’

Autisme is in deze visie niet in eerste plaats een medisch probleem, maar een sociaal probleem. Voornoemde activisten vergelijken het graag met iemand die vanaf zijn middel verlamd is. Heeft hij een rolstoel, zijn de gebouwen in zijn omgeving toegankelijk, kan hij met het openbaar vervoer reizen, wordt hij niet gediscrimineerd, dan heeft hij een hele andere handicap dan iemand die het aan dit alles ontbreekt – al is er geneeskundig gezien precies hetzelfde aan de hand.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je als autist niet flink in de penarie kunt zitten. Sommigen beschadigen zichzelf, hebben toevallen of ernstige buikklachten. Dat neemt niet weg dat velen hun autisme niet als stoornis zien, maar als een vorm van neurodiversiteit – waarvoor ze acceptatie zoeken, en geen wondermiddel. Pogingen tot genezing vinden ze zelfs onethisch. Zoals columnist Pascal Cuijpers schreef op Joop.nl: we proberen tenslotte linkshandigen en homo’s ook niet meer beter te maken.

Dit diversiteitsperspectief roept ongemakkelijke vragen op. Is autisme of obesitas wel echt een probleem van het individu? Zouden de levens van veel dikke of autistische mensen niet meer opknappen van een tolerantere samenleving dan van een pil? Moeten we wel geneesmiddelen ontwikkelen voor lieden die zeggen ze vooral behoefte hebben aan acceptatie? En wetenschappers die aan zo’n middel werken, zijn die echt mensen aan het helpen? Of gaan ze – onbewust en goedbedoeld – mee in de zoektocht naar een manier om mensen die in onze maatschappij gelden als raar, eng, moeilijk, vies of slap weer netjes en normaal te laten lijken? En, als dat het geval is: wie is er dan eigenlijk ziek?

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In een hoek van de website van Triple P Nederland staat een foto van een klein meisje dat keihard schreeuwt. Dat lijkt me een gepaste emotie. Want naast haar staat een nieuwsbericht waar de moed je onmiddellijk van in de schoenen zakt. Vanaf dit voorjaar gaat het Nederlands Jeugdinstituut namelijk professionals opleiden om de ‘Triple P Lifestyle’-cursus te geven. In die cursus worden ouders van dikke kinderen – zeer volgens de participatiemaatschappelijke trend du jour – ‘in hun kracht’ gezet op opvoed- en gezondheidsgebied, in de hoop dat de forse vruchten van hun lendenen daarvan afslanken.

Dat is een vrij slecht idee, om een aantal redenen. Om te beginnen blijkt uit wetenschappelijke studies dat het dun maken van dikke mensen bepaald geen sinecure is. Onderzoek laat zien dat op de korte termijn gedragsverandering en daarmee gewichtsverlies nog wel haalbare kaart is, maar dat naarmate er meer tijd verstrijkt de verloren BMI-punten bijna altijd gewoon weer terugkomen. Wellicht verklaart dat waarom we het succes van campagnes als ‘Maak je niet dik’, ‘Zeker vaker nee’ of de verscheidene JOGG-baksels niet primair meten in collectief kwijtgeraakte kilo’s. Dat zou het falen van deze leefstijlinterventies assorti namelijk wel erg zichtbaar maken.

Daarnaast heeft ook Triple P als opvoedondersteuning een nogal dubieuze reputatie. Niet dat de opvoedcursussen niet populair zijn, integendeel: Nederlandse gemeentes gaven er de afgelopen jaren maar liefst 11 miljoen euro aan uit. Op veel plekken, zoals bij mijn plaatselijke afdeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin, is het zelfs de enige methode die men aanbiedt als je aanklopt met pedagogisch leed. ‘Opvoedcursussen met een andere insteek zijn er niet binnen het CJG’, liet een medewerker me weten.

Die populariteit komt onder meer doordat het idee achter Triple P lekker simpel is. Het is een soort behaviorisme-voor-beginners: ouders leren goed gedrag te belonen, slecht gedrag te ontmoedigen door kinderen te negeren en/of af te zonderen, en tussendoor zijn we allemaal lekker positief aan het communiceren met elkaar. Sommige ouders – mijzelf incluis – krijgen daar op voorhand al milde jeuk van. Ze vragen zich bijvoorbeeld af waarom je kinderen überhaupt zou moeten trainen om zich goed en dus niet slecht te gedragen. Is het niet veel liefdevoller als kinderen gewoon zichzelf mogen zijn, good, bad and ugly? En dat je ze laat weten dat zelfs als ze rottigheid uithalen, en je boos op ze bent, ze niet weg hoeven, omdat je nog steeds innig van ze houdt?

Als slagroom op het toetje komt daar nog bij dat Triple P waarschijnlijk niet werkt. In 2012 publiceerden gezondheidswetenschappers een groot onderzoek, waarbij ze 33 studies naar de opvoedmethode samen analyseerden. Hun conclusie liet niets te raden over: ‘We vonden geen overtuigend bewijs dat Triple P-interventies werken voor de hele populatie.’ Ook vonden ze geen bewijs voor voordelen van de cursus op de lange termijn. In dezelfde periode bleek uit Nederlands onderzoek dat een plek op een wachtlijst even effectief is als de cursus – met dien verstande dat het eerste gratis is en het tweede bepaald niet. Met andere woorden: Triple P is eigenlijk Triple K. Met peren.

Het Nederlands Jeugdinstituut gaf toen in deze krant aan open te staan voor kritiek. ‘Ook als Triple P niet zo goed zou werken als wij dachten, willen we dat weten’, zei de directeur.

Zou het? Genoemd nieuwsbericht over de aanstaande ‘Triple P Lifestyle’-cursussen linkt door naar wat achtergrondinformatie, dat in alle toonaarden zwijgt over die kritiek. Er staat wel een verwijzing naar een proefschrift, waarbij de suggestie wordt gewekt dat deze de effectiviteit van dit stukje lifestyle-gebeuren aantoont. Geen hond die dat proefschrift ook echt gaat lezen, zullen ze bij Triple P gedacht hebben, maar helaas voor hen kwam ik langs. Uit het promotie-onderzoek bleek, als verwacht, dat de cursus de dikke kinderen niet slanker had gemaakt. Interessanter was dat ik op pagina 189 het volgende zag staan: ‘Gebaseerd op de resultaten van de huidige studie kan bredere implementatie van de Lifestyle Triple P-interventie op dit moment niet aanbevolen worden.’ Niet, dus.

Samengevat is dit dus het plan: men wil van gemeenschapsgeld professionals gaat opleiden voor een niet-aanbevelenswaardige variant van een niet-effectieve cursus die een vrijwel niet-oplosbaar issue aanpakt. Het is, kortom, de zoveelste overgewichtmaatregel die we kunnen bijzetten in het kerkhof der mislukte leefstijlinterventies. En ja, ik weet dat in het verleden behaalde non-resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Maar ik denk toch dat gemeenten hun geld beter ergens anders aan kunnen uitgeven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

39.0. Dat is mijn getal. Mijn BMI, om precies te zijn, want ik ben 1.64 en ik weeg momenteel ongeveer 105 kilo. Een familietrekje: zowel mijn vader als mijn moeder zijn zeer zwaarlijvig. We noemen onszelf hobbits.

39.0 is voor mij een uitermate belangrijk getal. Want het is niet alleen een – zeer ruwe – voorspeller van de gezondsheidsrisico’s, het bepaalt ook voor een belangrijk deel hoe ik behandeld word.

Een voorbeeld. Toen ik zwanger was van mijn oudste dochter, liet de verloskundige een aantal extra tests aanrukken. Zo wilde ze mijn bloedsuiker extra in de gaten houden, want dikke zwangeren hebben een groter risico op zwangerschapsdiabetes. Dat vond ik begrijpelijk, dus ik ging braaf naar de prikpost. Mijn bloedwaardes bleken – allemaal – uitstekend in orde. Maar de verloskundige was nog niet gerustgesteld. Ze stuurde me nogmaals naar de prikpost; wederom geen bijzonderheden. Ook dit was niet voldoende. Ik moest me ‘s ochtends in het ziekenhuis melden voor een test waarvoor ik – nog middenin mijn ochtendmisselijkheid – een halve liter suikersiroop moest drinken. Een half uur of een uur later gingen ze bloed prikken, om te kijken hoe mijn lichaam hierop had gereageerd.

Ik heb me nog nooit zo beroerd gevoeld. Daar zat ik op het bankje, tegen mezelf te herhalen als een soort mantra: ‘Niet overgeven, niet overgeven, niet overgeven.’ Want ja, dan zou ik de volgende dag moeten terugkomen om de hele ellende nog een keer te doen.

Ik gaf niet over. Mijn glucosetolerantie was precies zoals hij zou moeten zijn. In vijf weken tijd was ik van onder tot boven doorgemeten, en geen enkele dikkevrouwenkwaal bleek mijn zwangerschap te overschaduwen. Ik kwam zelfs nauwelijks in gewicht aan, want erwijl de baby prima groeide, kromp mijn achterwerk.

Het mocht niet baten. In mijn zestiende week meldde mijn verloskundige plompverloren dat ik niet thuis mocht bevallen. ‘Dat is protocol’, zei ze.

‘Maar dat wil ik juist zo graag’, zei ik.

‘Nee. Doen we niet.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Heb je een concrete reden om te denken dat het onveilig zou zijn voor mij of de baby?’

‘Nee. Maaar vanwege je gewicht moet dat toch’, zei ze.

‘Maar ik ben kerngezond! Maakt het dan niet uit dat ik kerngezond ben?’ vroeg ik.

‘Nee. Want kijk maar hier op het computerscherm. Je BMI is rood. Klaar. Had je maar je verantwoordelijkheid voor jou en je kind moeten nemen en moeten afvallen voordat je zwanger werd.’

Ik ging bijna in tranen weg. En dat kwam niet alleen door de zwangerschapshormonen. Mijn verloskundige, een expert, waar ik naar opkeek, had me net een onverantwoordelijke moeder genoemd. En mijn baby was nog niet eens geboren.

=

Dat is de macht van het getal. Bijna elke arts die ik heb bezocht rekent het uit op zijn computer. Vervolgens doen ze de aanname dat ik een ongezond leven leid. Geen enkele arts heeft me ooit gevraagd naar dat leven. Ze weten daarom niet dat ik twee keer per week 32 baantjes borstcrawl zwem. Of dat ik geen rijbewijs heb en dus alle boodschappen op de fiets doe. Of dat ik nooit frisdrank drink, alleen water. Ze weten niet dat ik jaren geleden meer dan 130 kilo woog en met bloed-, zweet- en tranen daar blijvend 30 af heb gekregen. Nee, wacht, dat is niet waar. Ik heb dat ooit uit eigen beweging aan één arts verteld, en die zei: ‘Nou, op naar de volgende 30 dan!’

Voor dunne mensen zijn de aannames anders. Ronald Veldhuizen, de co-auteur van mijn boek ‘Eet mij’, vertelt bijvoorbeeld dit verhaal:

“Wanneer ik bij een arts komt, neemt die op basis van mijn gewicht automatisch aan dat ik een gezond en sportief leven leid. Maar mijn enige sportieve activiteit bestaat uit een niet eens dagelijkse sprint naar de bus. Bewegen doe ik slechts uit pure noodzaak, bijvoorbeeld als ik naar de supermarkt moet om eten te halen. Zowel mijn werk – artikelen schrijven over wetenschap – als mijn andere grote hobby – films kijken – verricht ik zittend.”

“Bovendien ben ik opgegroeid met liefde voor snoepen. Omdat mijn vader erg van snoepen hield, waren de voorraadkasten in mijn jeugd altijd gevuld met dropjes, bastognekoeken, speculaas, chips en nootjes. In een poging om het gewicht van mijn vader en haar kinderen onder controle te houden, verstopte mijn moeder de lekkernijen soms. Ik wist ze altijd te vinden. Maar dik worden, ho maar.”

=

En ook buiten de spreekkamer gaat overgewicht gepaard met allerlei aannames en morele oordelen. Zo is dun zijn ‘goed’ en dik zijn niet.

Ik verzin dit trouwens niet zelf. Het staat op de website van het voedingscentrum.

Dit zag ik staan toen ik de lengte en het gewicht van mijn oudste dochter invulde.
‘24 kilo is goed voor iemand van 1 meter 24.’

Screenshot 2014-06-24 19.24.05

Was ze vier kilo zwaarder geweest, dan had er gestaan dat ze te zwaar was. En:
‘Zorg ervoor dat je niet te vaak iets tussendoor eet en neem niet te vaak frisdrank. Kijk hoe jij een klein stapje kunt maken.’

Op zich prima advies. Maar de boodschap is ook dat je je gewicht volledig zelf in de hand hebt. En de aanname is: wie te dik is, zal verkeerde keuzes hebben gemaakt. En nou zonder in detail in te gaan op de wetenschap achter de redenen waarom we dik worden, wil ik wel opmerken dat niemand er bewust voor kiest om maar lekker dik te worden. En dat uit tweelingenonderzoek blijkt dat gewicht voor zo’n 70 tot 80 procent – afhankelijk van de studie, natuurlijk – genetisch bepaald wordt. Dat is een fors hoger percentage dan bijvoorbeeld homoseksualiteit, dat voor 20 tot 50 procent in de genen zit. En daarvan denkt vrijwel niemand meer dat het zomaar te veranderen is.

Het beeld dat zwaarlijvig zijn een kwestie is van onverstandig gemaakte keuzes, zorgt wel voor nog meer morele oordelen.

Zoals deze, uit een discussie over de vraag of dikke mensen verplicht voor twee vliegtuigstoelen moeten gaan betalen, omdat ze met al hun kwabben en buiken de medepassagiers hinderen.

‘Over het algemeen is het een kwestie van keuze wanneer mensen te veel eten en te weinig bewegen. Een van de gevolgen is dat veel mensen te veel ruimte innemen in vliegtuigen. Zij zouden daar de kosten van moeten dragen, niet de andere reizigers.’

Dat idee van dik zijn als verwerpelijke keuze geeft mensen vervolgens een vrijbrief om ronduit hatelijk te doen over dikke mensen.

Een minder aardige bijdrage, van een blogger: ‘Ik haat het om naast een zwaarlijvig monsterlijk varken te moeten zitten die het heerlijk vindt om junkfood te vreten, en dan morst op mijn schoot.’

Een lezer van zijn blog reageert: ‘JA. Dikke mensen moeten gestraft worden … Wat ze mij ooit hebben misdaan, vraag je? Ze zijn vet geworden.’

En van hatelijk doen over dikke mensen is het nog maar een kleine stap naar hatelijk doen tégen dikke mensen. Ik voeg er wat van mijn eigen ervaring als dikke journalist aan toe, waarbij ik wil opmerken dat dit extreem lijkt, maar voor de meeste dikke vrouwen die ik ken en die regelmatig in de media verschijnen bijna wekelijkse realiteit is.

Screenshot 2014-06-24 19.24.20

Wat belangrijk is om te onthouden is niet dat deze mensen asociaal en onbeschoft zijn. Wat belangrijk is om te onthouden is dat deze mensen zich dezelfde stigma’s bedienen als zoveel anderen in onze samenleving: dikke mensen zijn lui, lelijk, ongezond, lopen de hele dag te eten, hadden niet genoeg wilskracht om zich te beheersen en zijn dus slap, et cetera.

Onderzoeker Rebecca Puhl van het Yale Rudd Center doet onderzoek naar deze stigma’s, en de psychosociale gevolgen ervan.

Ze verzamelde honderden verschillende studies naar de vooroordelen en stereotypen rond overgewicht, voor haar wetenschappelijke overzichtsartikel in het vakblad Obesity en haar boek, Weight Bias.

Al in de eerste alinea van de Obesity-paper valt te lezen dat discriminatie op basis van gewicht ondertussen vergelijkbaar is met discriminatie op basis van ras.

Puhl vervolgt: ‘Vooroordelen over gewicht vertalen zich in ongelijkheid op de werkvloer, in de zorg en in het onderwijs, meestal vanwege wijdverbreide negatieve stereotypen als het idee dat te zware mensen lui, ongemotiveerd, ongedisciplineerd, minder competent, onbuigzaam en slordig zijn. Deze stereotypen zijn veelvoorkomend in westerse samenlevingen en worden zelden betwist. Dat maakt obese individuen kwetsbaar voor sociale onrechtvaardigheid, oneerlijke behandeling en een verminderde kwaliteit van leven als gevolg van substantiële achterstelling en stigma.’

Oftewel: dikke mensen worden met regelmaat op hun kilo’s beoordeeld in plaats van op wie ze zijn. Ik geef even een korte bloemlezing van het beschikbare onderzoek, om een beeld te geven van wat die stigmatisering zoal inhoudt. De verwijzingen naar het onderzoek dat ik aanhaal staan allemaal in het boek ‘Eet mij’.

Het begint al op jonge leeftijd. Kinderen van drie jaar oud laten in experimenten zien dat ze al onderscheid maken tussen dikke en dunne mensen, en weten dat dik van deze twee opties de ongewenste toestand is. Die informatie wordt vervolgens op school genadeloos ingezet om zwaarlijvige klasgenootjes uit te sluiten en te pesten. Een Amerikaanse psycholoog ontdekte in zijn lab dat kinderen liever geen drankje willen drinken waarvan ze denken dat het klaargemaakt is door een dik kind. De reden: de associatie met overgewicht doet ze walgen.

Wanneer onderzoekers scholieren vragen om een lijstje te maken van de kinderen met wie ze het liefste spelen, eindigen obese jongens en meisjes steevast onderaan. Die achterhoedepositie behouden ze de rest van hun jeugd. Dikke kinderen krijgen later verkering – als dat al lukt – dan dunne. Een onderzoek onder 449 Amerikaanse studenten wees uit dat zij liever een relatie willen met iemand met een geslachtsziekte dan met iemand met obesitas.

Ook volwassenen doen een duit in het zakje. Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld gymleraren – gemiddeld genomen uiteraard – uitgesproken negatief aan te kijken tegen vetzuchtige leerlingen. Niet alleen hebben ze lagere verwachtingen van dikke kinderen, ze denken bovendien dat leerlingen met overgewicht minder sociale vaardigheden hebben, minder goed kunnen redeneren, fysiek minder sterk zijn en minder goed kunnen samenwerken. In Puhl’s boek Weight bias haalt een aantal volwassenen herinneringen op aan hun zwaarlijvige jeugd. ‘Toen ik klein was, was ik een keer niet op school omdat ik ziek was. De leraar die de presentielijst invulde noemde mijn naam en zei toen: “Zij is vast thuisgebleven om te eten.” De andere kinderen vertelden me dit de volgende dag.’ Een andere vrouw herinnert zich: ‘Ik zat in groep 8 en mijn leraar keek mijn schoonschrijfwerk na. Toen meldde ze aan de hele klas dat mijn handschrift net als ik was – “vet en gedrongen” (…) De pijn en vernedering die je dan ondergaat als onschuldig kind, raak je nooit meer kwijt.’

Dit is hoe we hier in Nederland op reageren. We weten dat overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we gepeste kinderen in kanjertrainingen en dergelijke aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Bijvoorbeeld op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

=

Volwassenen doen het qua stigmatisering nauwelijks beter. Bijna een kwart van de dikke mensen zou liever depressief zijn dan veel te zwaar. Zestien procent zegt zelfs liever blind te zijn dan obees.

Op de werkvloer, waar iedereen geacht wordt zakelijk en professioneel met elkaar om te gaan, spelen overgewichtvooroordelen een grote rol. Een paar voorbeelden.

Uit verschillende Amerikaanse en Europese onderzoeken blijkt dat ongeveer een kwart van de te zware werknemers weleens te maken heeft gehad met daadwerkelijke discriminatie. Soms maakten ze vanwege hun postuur geen promotie of werden ze niet aangenomen voor een baan. Uit experimenten waarbij proefpersonen valse sollicitatiebrieven moesten beoordelen waarbij de sollicitanten in niets verschilden behalve in hun gewicht, bleek dat de beslissing om iemand aan te nemen voor 35 procent afhing van hoe zwaar iemand was: zelfs uiterst competente dikke mensen waren puur en alleen vanwege hun omvang aanzienlijk in het nadeel. Uit een Amerikaans onderzoek waar meer dan 10.000 jongvolwassenen zeven jaar werden gevolgd, bleek dat iemands gewicht beter voorspelde hoeveel iemand aan het eind van die periode verdiende dan iemands iq. Bovendien bleek een teveel aan gewicht soms reden te zijn voor ontslag, zelfs wanneer de werknemers in kwestie volgens de evaluaties van hun eigen bazen hun werk goed deden en dat een slanke lijn voor hun baan allesbehalve noodzakelijk was.

Wie denkt dat dit te maken heeft met de gezondheidsnadelen van overgewicht – werkgevers hebben liever niet iemand in dienst die vaak verzuimd – is er dit onderzoek. Wetenschapper Timothy A. Judge van de University of Florida bekeek de salarissen van meer dan 11.000 Duitse en meer dan 12.000 Amerikaanse werknemers. Een vrouw die zo’n tien kilo onder normaal gewicht zit – wat volgens de meeste onderzoeken meer gezondheidsrisico’s oplevert dan overgewicht – verdient van alle vrouwen het meest. Een vrouw met een gewoon gewicht – dus geen overgewicht – verdient in een vergelijkbare baan gemiddeld 15.572 dollar per jaar minder dan een magere vrouw. Wie tien kilo boven normaal gewicht zit, verdient zelfs 29.419 dollar minder dan haar superdunne collega’s. Een forse man, daarentegen, verdient meer dan 8000 méér dan een magere man. Dit gaat om schoonheidsidealen en stigma, niet om gezondheid.

=

En dan mensen die in de gezondheidszorg werken. Een grote meerderheid van hen ziet zwaarlijvigheid als eigen schuld. In een vragenlijstonderzoek onder 620 Amerikaanse huisartsen bleek dat meer dan de helft obese patiënten zag als vreemd, onaantrekkelijk, lelijk en ongehoorzaam. Een derde kruiste op de vragenlijst bovendien het hokje lui, morsig en ruggengraatloos aan bij de vraag welke eigenschappen ze van toepassing vonden op zwaarlijvige patiënten. Onder Franse huisartsen was het beeld even grim. Zo gaf zestig procent in een vergelijkbare studie aan dat, in weerwil van de wetenschappelijke kennis over obesitas en gewichtsverlies, dikke mensen vooral dik bleven doordat ze niet gemotiveerd genoeg waren.

En dat waren alleen nog maar de bewúste vooroordelen van artsen. Een onderzoek naar de onbewuste associaties van artsen die werken in het obesitasveld – en die, zoals ze zelf aangaven, weet hebben van de genetische component – liet zien dat de overgrote meerderheid van hen dikke mensen beoordeelde als lui, slecht en waardeloos.

Uit een Britse studie onder bijna vierhonderd verpleegkundigen bleek dat bijna zeven op de tien vond dat obesitas het gevolg is van persoonlijke keuzes op het gebied van voeding en bewegen. Enkele andere onderzoeken onder verpleegkundigen lieten zien dat meer dan eenderde van hen obese patiënten weerzinwekkend vond, en liever niet voor hen wilde zorgen.

Dit heeft gevolgen voor de zorg die iemand krijgt. Artsen, zo blijkt, besteden minder tijd aan hun vetzuchtige patiënten dan aan de slanke. Bovendien schrijven ze klachten vaak zonder nader onderzoek toe aan het overgewicht. Dat kan tot spectaculaire misdiagnoses leiden, zoals in het geval een zwaarlijvige man uit Londen die al jaren bij zijn arts liep met buikpijn. Ligt aan je gewicht, was de reactie. Na een decennium aandringen mocht hij eindelijk naar het ziekenhuis voor een scan. De chirurg verwijderde kort daarop een kwaadaardige tumor van meer dan twintig kilo.

Als de chirurg van deze man lijkt op de artsen uit de kleine maar veelzeggende studie van de arts Joseph Zarconi en collega’s, dan zullen ze zich behoorlijk vermaakt hebben met die operatie. In Zarconi’s onderzoek vertelden geneeskundestudenten dat van alle patiënten de extreem zwaarlijvige het vaakst onderwerp waren van denigrerende grappen onder artsen. Kinderen werden niet uitgezonderd, hoewel de grappen het ergst waren op de afdeling chirurgie en – dit wil eigenlijk geen enkele dikke vrouw weten – gynaecologie.

Een van de studenten vertelt hoe de aanwezige artsen en verpleegkundigen tijdens een operatie van een uitermate zware vrouw met het ‘vetschortspel’ speelden. Het vetschort is de flap buikvet die bij mensen die erg zwaar zijn zo ver naar beneden hangt dat hij de bovenbenen kan raken. Bij de operatie die de student beschreef – een baarmoederverwijdering – , zat deze hangbuik zodanig in de weg dat hij weggehaald moest worden. Als spel konden de artsen en verpleegkundigen wedden hoeveel het vetschort zou wegen; degene die het dichtst bij zat won de pot. Een andere student meldt dat in het ziekenhuis waar hij werkt het gebruikelijk is dat de groentjes op de afdeling wordt verteld dat je onder de vetflappen van oudere vrouwen van alles gevonden kan worden, en dat in het verleden iemand er weleens een koekje of een afstandsbediening heeft ontdekt.

De studenten en de artsen rechtvaardigen deze grappen door te benadrukken dat het overtollige gewicht van dikke patiënten hun eigen schuld is, concludeert Zarconi. Hij citeert een van de studenten: ‘Obesitas is zonder twijfel een gezondheidsrisico. Dus nemen we aan dat het hun eigen fout is als ze iets hebben, in tegenstelling tot een mager iemand die, zeg, diabetes krijgt.’ Een andere student voegt daar aan toe dat obesitas ‘iemands eigen fout is, want ze hebben moeten eten om zo te worden. Je kijkt ze vol walging aan, zo van “jij kunt niet voor jezelf zorgen, en nu moet ik allerlei mensen gaan vragen om me te helpen je te behandelen en waarschijnlijk ga je daarna nog steeds niet voor jezelf zorgen”.’

=

De media hebben deze manier van naar dikke mensen kijken volledig omarmt, wat het stigma nog eens extra aanzet. In 2011 keken onderzoekers van Yale University naar 429 online journalistieke nieuwsberichten over de gezondheidsepidemie obesitas. Van de foto’s waar dikke mensen op stonden, beoordeelden ze bijna driekwart als negatief en stigmatiserend.

Meer dan de helft van de dikke mensen op het beeld bij het nieuws stond erop in wat de onderzoekers noemen een headless body shot. De foto’s in kwestie zoomden in op hun buik, hun kwabberige rug, hun drillerige benen, zonder dat hun gezicht te zien was. Het is hoogstwaarschijnlijk niet de bedoeling van de nieuwsredacties om de gefotografeerden hiermee te kwetsen, maar toch zegt ook deze trend weer veel over de tijdsgeest en de negatieve onbewuste associaties die veel mensen hebben met overgewicht. In veel gevallen was het nieuws voorzien van een foto van iemand met obesitas waar simpelweg het hoofd afgeknipt was. Al met al stonden dikke mensen 23 keer zo vaak hoofdloos op een foto als dunne. De ‘fotomodellen’ waren daarnaast vaak naakt, zodat al hun vet extra goed in beeld kwam, of hadden heel strakke, goedkoop ogende kleren aan. Ook stonden ze veel vaker dan dunne mensen etend of lui rondhangend op de foto. Bovendien zijn de mensen op de fotoʼs bij overgewichtnieuws vaak extreem zwaarlijvig, en daarmee helemaal niet representatief voor de gemiddelde persoon met overgewicht; dat zijn in meerderheid mensen met een klein buikje of een paar pondjes te veel op de heupen.

Ik neem u even mee op een korte rondleiding door het Nederlands medialandschap. (Klik hier voor een overzicht)

Uit onderzoek van het Yale Rudd Center blijkt dat zulke foto’s stigmatisering in de hand werken. Mensen die een nieuwsbericht lazen met zoʼn hoofdloze foto erbij dachten duidelijk negatiever over zwaarlijvigen dan mensen die hetzelfde bericht lazen met bijvoorbeeld een foto van een obees persoon met het hoofd intact.. Iemand die letterlijk gezichtsloos in beeld wordt gebracht, wordt gereduceerd tot object.

=

Maar ik ben geen object. Ik ben geen gezondheidsepidemie. Ik ben geen ruggengraatloos persoon. En ik ben ook niet het nummer 39.0. Ik ben gewoon een mens, vrouw, moeder, hardwerkend journalist, een hobbit ;). Iemand die genetisch gezien het kortste strootje heeft getrokken en nu haar best doet zo gezond mogelijk door het leven te gaan.

Ik denk dat we als samenleving goed moeten nadenken over hoe we over dikke mensen praten. Op psychosociaal vlak zijn er een paar harde noten te kraken. Daarom wil ik deze lezing afsluiten met een paar ongemakkelijke vragen.

– Als gewicht voor een groter deel genetisch bepaald is dan homoseksualiteit, is het dan wel redelijk om aan te nemen dan dikke mensen dun kunnen worden als ze zich maar genoeg inspannen?

– Past de stigmatisering van dikke mensen binnen de gezondheidszorg wel bij de Eed van Hippocrates: geen kwaad doen?

– Zou, gezien de psychosociale gevolgen van stigmatisering, het tegengaan van ‘vet-isme’ niet evenveel aandacht moeten krijgen als het tegengaan van overgewicht?

– Zouden we de diversiteit van lichamen niet moeten vieren, en pas daarna moeten kijken hoe we iedereen zo gezond mogelijk kunnen maken?

– Welke boodschap geven we momenteel mee aan dikke kinderen? We willen graag dat kinderen leren dat ze de moeite waard zijn, gewoon zoals ze zijn, maar de boodschap aan dikke kinderen is: je bent goed als je bent, precies zoals je bent, maar dan dunner.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een rare Barbie. Met digitale beeldbewerking was de gewoonlijk nogal anorexische modepop voorzien van een flinke buik, stevige dijen en maar liefst twee onderkinnen. De vraag, op Facebook: zouden speelgoedfabrikanten zo’n Barbie moeten maken?

Absoluut niet, zeiden sommigen; obesitas is ongezond en moet worden tegengegaan, en dit riekt naar de goedkeuring of zelfs promotie ervan. Wat een flauwekul, reageerden anderen; alsof Barbie zelf het toonbeeld van ultieme fitheid is. Haar taille is veel te smal; was ze van vlees en bloed geweest, dan had haar buikholte geen ruimte kunnen bieden aan al haar organen. Haar voeten zijn zo klein dat ze niet had kunnen staan en als aap op handen en voeten had moeten lopen. Als dat ons idee van een normale pop is, dan kan een dikkere versie niet snel genoeg in productie genomen worden. Bovendien: echte lichamen komen ook in allerlei vormen en maten, dus waarom Barbie niet?

Net onder de oppervlakte van deze Facebook-discussie ligt een lastiger kwestie. Namelijk: hoe benader je overgewicht in een wereld waarin een aanzienlijk deel of zelfs een meerderheid van de mensen te dik is? Als een afwijking, iets slechts, dat vermeden moet worden? Of als diversiteitsissue: mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is oké?

Het is een dilemma dat zelden als zodanig herkend wordt. Een zaak van conflicterende waarden, vooral voor de jonge doelgroep van al dan niet dubbelkinnige Barbies. Aan de ene kant leren we kinderen graag om van zichzelf te houden, omdat ze goed zijn precies zoals ze zijn. Aan de andere kant: dikke kinderen zien we het liefst dun. Die moeten dus juist niet zichzelf zijn.

Beide boodschappen doorgeven kan niet. Zelfliefde vereist zelfacceptatie, terwijl de wens om overtollige kilo’s te bevechten het tegenovergestelde vraagt: een geïnternaliseerde ontevredenheid, als brandstof voor een immer ronkende wens om jezelf te veranderen.

Momenteel kiest onze samenleving bijna blind voor de ontevredenheid. De medische schrik rondom overgewicht zit er flink in, en in een reflex is begonnen met allerlei projecten om kinderen hiervoor te behoeden. Op de kleuterschool zingen kinderen liedjes als ‘hap hap hap, slik slik slik, eet je niet teveel, anders word je veel te dik’. In voorlichting wordt overgewicht afgekeurd en slankheid onder het mom van een ‘gezonde leefstijl’ als ideaal neergezet. Dat die voorlichting in de regel volstrekt ineffectief is, leidt slechts zelden tot kritiek of zelfs maar verbazing. Zo reageerde werkelijk niemand verrast toen vorige week bleek dat een poging om crèchekinderen water te laten drinken in plaats van suikerrijk vruchtensap jammerlijk was mislukt. Treurige conclusie is dat voorlichters met lege handen staan, overgewicht bijna altijd chronisch is, en dat ondanks alle moeite mollige kinderen meestal dikke volwassenen worden.

Ondertussen tiert de stigmatisering van zwaarlijvigen welig, mede aangemoedigd door die voorlichtingstechnische nadruk op het wegwerken van de kilo’s. Afkeer van vetzucht is zo gewoon geworden dat het nauwelijks meer opvalt. Afgelopen zaterdag nog verwees Bert Wagendorp in zijn column terloops naar zwaarlijvigen als ‘vet mormel’. Een mormel is volgens de Van Dale een ‘lelijk schepsel, m.n. lelijke hond’.

De gevolgen zijn het pijnlijkst voor kinderen. Overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we zulke kinderen in kanjertrainingen en dergelijke juist aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De impliciete boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

Dit moet beter kunnen. We kunnen misschien niet voorkomen dat obesitas gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, maar die maatschappelijke aangemoedigde zelfhaat, daar kunnen we vanaf. Het voorlichtingsroer moet radicaal om. We moeten kinderen leren dat je jezelf kunt accepteren en liefhebben, ongeacht je omvang. Dat je geen vet mormel bent, maar mooi en waardevol, ook als je dik bent.

Dat geldt ook voor volwassenen. Ik stel een alternatief nieuwsjaarsvoornemen voor: deze keer gaan we niet alweer op dieet, maar gaan we van onszelf houden. Onvoorwaardelijk, dus ook van de rolletjes en de kwabjes. Als we niet dun kunnen zijn, dan maar gelukkig.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Honderdtwintig kilo. Zoveel woog ik toen ik op mijn zwaarst was. En aangezien ik klein ben, was er op dat moment ongeveer twee keer zoveel mij als de normen voorschrijven. Mijn body mass index lag ruim boven de 40. Morbide obesitas heet dat, wat naar klinkt, alsof je ieder moment dood om kan vallen.

Mijn flinke gewicht was het resultaat van een jaartje erop los leven. Net als het gros van mijn huisgenoten had ik me in het eerste jaar van mijn studententijd een dieet van bier, pizza en chocoladekoekjes aangemeten. Dat bleek met mijn aangeboren neiging tot molligheid geen overdreven goed idee. Terwijl vrienden wegkwamen met een minuscuul buikje waren voor de kerstvakantie al mijn broeken te klein. Mijn buik groeide zo snel dat ik striae kreeg.

De volgende zomer, aan de rand van het zwembad – in een nieuw aangeschaft grotematenbadpak – besloot ik dat dit niet zo door kon gaan. Ik moest gezonder gaan leven, anders prijkten aan de horizon des mijnes levens enkel nog joggingbroeken, saunaslippers en scootmobielen. Mijn voornemen slaagde redelijk; ik onttrok mezelf voor een groot deel aan het kroegleven, dronk voortaan met een vriend op mijn studentenflat groene thee in plaats van bier en ging bij de veganistische kookclub waar de meest chique saus op het menu werd gemaakt van groentenat met een half lepeltje maizena (ik verzin dit niet).

Mijn gewicht daalde – hoewel niet zo snel als ik had gehoopt – en ik voelde me beter. Ik was, en ben, volgens alle maatstaven behalve de weegschaal een gezonde vrouw. Ik eet dingen met veel vitaminen erin, ben in vorm, beweeg regelmatig, mijn bloeddruk, cholesterolgehalte en bloedsuikerwaarden zijn picobello in orde. Ja, ik heb nog steeds obesitas, flink zelfs, maar ik voel me kiplekker. Met enige regelmaat voel ik me zelfs mooi.

In kranten en tijdschriften lees ik dat dit eigenlijk niet kan. Overgewicht en obesitas zijn immers heel slecht voor de gezondheid. Nagels aan de maatschappelijke doodskist, want wie dik is krijgt onvermijdelijk hartklachten of diabetes en vroegtijdig een tuintje op zijn buik. En een geld dat die gezondheidsproblemen kosten: drie miljard per jaar aan zorgkosten en verzuimde dagen op het werk. En het wordt alleen maar meer. Oh, zouden al die dikke mensen nou maar wat meer gaan bewegen en wat minder eten! Een samenleving met alleen maar Claudia Schiffers erin, dat zou een gezond idee zijn.

De overgewichtszorgen zijn voor een deel terecht. Niemand betwist dat dikke mensen als groep meer kans hebben op hart- en vaatziekten, diabetes en gewrichtsproblemen. Maar tegelijkertijd is er in de wetenschap nog volop debat over de vraag wat nou de precieze oorzaak is van die ziektes. Zijn de vetrolletjes zelf het probleem, of is het de leefstijl die aan de ene kant leidt tot zwaarlijvigheid, en aan de andere kant tot suikerziekte of hartklachten? In februari kwamen Amerikaanse onderzoekers bijvoorbeeld tot de conclusie dat niet obesitas leidt tot diabetes, maar een eetpatroon met teveel suiker. Of je van die suikerconsumptie nu dik werd of niet. Dit simpele feitje laat zien dat het belangrijk is om onderscheid te maken leefstijl en gewicht, en om niet op basis van alleen gewicht conclusies te trekken over de gezondheid van een individu.

En dit is niet het enige onderzoek dat vraagtekens zet bij de aanname dat lichaamsvet een bedreiging voor je gezondheid is. De Amerikaanse epidemioloog Katherine Flegal van de Centers of Disease Control analyseerde afgelopen januari bijna honderd studies en stelde vast dat mensen met matig obesitas (een BMI tussen 30 en 35) even lang leefden als mensen met een zogenoemd gezond gewicht. Mensen met overgewicht (een BMI tussen de 25 en 30) bleken zelfs langer te leven. Ze denkt dat dit komt doordat een beetje extra lichaamsvet als gezondheidsbuffer kan dienen als je ernstig ziek wordt.

Flegal heeft dan ook niet zoveel op met BMI-indelingen als ‘overgewicht’ en ‘obesitas’. ‘Dit zijn gewichtscategorieën, geen gezondheidscategorieën’, stelt ze. Een uitspraak die gestaafd wordt door de cijfers. Van alle mensen die last krijgen van typische ‘overgewichtsaandoeningen’ zoals hoge bloeddruk, hoog cholesterol, veel buikvet en afwijkende bloedsuikerwaarden is bijvoorbeeld veertig procent slank. ‘Thin on the outside, fat on the inside’, wordt dat ook wel genoemd. En nog zoiets: van alle mensen met obesitas is een op de vier op deze vlakken zo gezond als een vis.

 

Het is precies dit zwakke verband tussen gezondheid en gewicht dat hoogleraar Paul Campos van de Universiteit van Michigan aan het twijfelen heeft gebracht over het nut van een Claudia Schiffer-rijke samenleving. Er is geen enkel bewijs dat de volksgezondheid erop vooruitgaat als alle dikke mensen dun worden, schrijft hij in zijn boek The obesity myth. Sterker nog: niemand heeft enig idee hoe je zwaarlijvigen slank maakt. Van alle mensen die op dieet gaan is 83 procent na twee jaar zwaarder dan voordat ze begonnen met lijnen. Een percentage dat toeneemt naarmate er meer jaren verstrijken. Echt heel veel gewicht verliezen lukt bijna niemand. Mensen die van morbide obees naar slanke den gaan zijn zo zeldzaam, dat er in de VS een speciaal register voor is. Iets meer dan tienduizend Amerikanen staan erin, die gemiddeld 35 kilo zijn afgevallen en dat al zo’n zes jaar volhouden. Voor het perspectief: er zijn meer dan 100 miljoen Amerikanen met obesitas.

Experts weten dit alles. Net zoals ze weten dat overgewicht de sterftekans niet verhoogt, en dat je tegelijkertijd dik en gezond kunt zijn. Waarom blijven ze in de media dan toch zo hameren op de nadelen van dik zijn? Waarom struikel je in de krant over de stukken die wijzen op de noodzaak om af te vallen door meer te bewegen en minder te eten? Campos vermoedt dat de zorgen over overgewicht misschien wel helemaal niets met volksgezondheid te maken hebben, maar eerder met het feit dat mensen zwaarlijvigheid erg verkeerd en afkeurenswaardig vinden.

Een moreel probleem met dikke mensen, dus. Om precies te zijn: volgens Campos heeft onze samenleving last van een aanval van morele overgewichtpaniek. Morele paniek is een sociologisch verschijnsel dat voor het eerst werd opgetekend in de jaren zeventig. De bedoeling was om een verklaring te vinden voor het bijzondere fenomeen dat een complete samenleving zich soms ineens ontzettend druk maakt over een enkel moreel beladen onderwerp: de ze-stelen-ons-werk-stuip rondom Midden- en Oosteuropeanen, bijvoorbeeld, of de seksualisering-van-de-samenleving-paniek naar aanleiding van een enorm reclamebord met een schaarsgeklede vrouw in een goudkleurige bikini die lingerieketen Hunkemöller prominent in het centrum van Utrecht hing.

Tijdens zo’n morele paniekaanval staat een bepaalde bevolkingsgroep heel negatief in de belangstelling – volksduivels, noemt Campos ze. Het publiek maakt zich luidruchtig zorgen over de schade die deze volksduivels aanrichten (‘drie miljard per jaar!’), en er volgt een felle oproep aan beleidsmakers, experts en ander invloedrijke luitjes om ‘iets te doen’. In het geval van de overgewichtpaniek zijn de volksduivels dikke mensen, en wat er gedaan moet worden: ze moeten afvallen. Vandaar alle aandacht voor ‘gewoon minder eten en meer bewegen’, en boodschappen als ‘van overgewicht word je ziek’.

 

Hoogleraar en overgewichtexpert Kathleen LeBesco van MaryMount Manhattan College is het eens met Campos’ analyse. In haar artikel Fat panic and the new morality ontleedt ze de morele overgewichtpaniek nog wat nauwgezetter dan Campos dat doet. Zo vertelt ze hoe elke uitbraak van morele paniek begint wanneer binnen de samenleving een bezorgdheid over een onderwerp ontstaat, die de gemoederen flink verhit maar bij nuchtere beschouwing wat overdreven is. Die overdrijving is in het obesitasdebat ruimschoots aanwezig. Ik liet eerder zien dat de relatie tussen overgewicht en gezondheidsproblemen complex en genuanceerd is. En toch stonden in de Nederlandse kranten de afgelopen jaren koppen als: ‘Vraatzucht nekt Nederland’ en ‘Overgewicht wordt een ramp in Nederland’. Hans de Goeij, voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid zei zelfs: ‘de obesitasepidemie heeft het karakter gekregen van een sluipmoordenaar en het effect van een kernramp.’

De nuance is dan ver te zoeken. Dat houdt mensen echter niet tegen om te roepen ‘dat er iets gedaan moet worden’, zegt LeBesco. Degene die niet kan of wil meedoen aan de voorgeschreven oplossing – zoals de dikke medemens – kan rekenen op flink wat vijandigheid. ‘We wijzen met een beschuldigende vinger naar de individuen die volgens ons lui of onwetend zijn, die het uit de hand laten lopen, die geen wilskracht hebben, of een combinatie daarvan’, schrijft LeBesco.

Die beschuldigende vinger, die ken ik heel goed. Van de verloskundige, die me berispte omdat ik voor mijn eerste zwangerschap niet op dieet was gegaan. Of ik wel wist wat voor risico’s ik nam met mijn ongeboren kind? Dat ik verder kerngezond was maakte volgens haar niet uit. Want ik was dik. Of van mensen op straat, die me ‘vretend varken’ noemden toen ik met de inmiddels 3-jarige dochter een ijsje at, om de eerste echt warme lentedag te vieren.

De maatschappelijke vijandigheid blijkt ook uit onderzoek. Een studie naar veelal Amerikaanse televisieseries liet zien dat dikke karakters minder werden aangeraakt, minder vrienden hadden en vaker het doelwit waren van nare grappen. En wetenschappers van Yale University ontdekten dat in de media zwaarlijvige mensen 23 keer zo vaak als dunne mensen zonder gezicht op de foto staan. Hun vetrollen waren tot in detail in beeld gebracht, maar het hoofd was gewoon, hopla, van de foto geknipt. Een aanpak waar ook Nederlandse media beslist niet immuun voor zijn, weet ik sinds ik er op ben gaan letten.

 

De vraag is natuurlijk hoe we als samenleving zover gekomen zijn. Wat voedde de morele paniek? Ten eerste de geschiedenis, schrijft hoogleraar en historicus Peter Stearns van George Mason University schrijft in zijn boek Fat history. Al sinds het einde van de negentiende eeuw, toen magerheid in de mode raakte, staat het beschimpen van de dikke medemens hoog op de publieke agenda. Stearns geeft talloze voorbeelden, waaronder deze, uit een advertentie voor een middeltje waarmee je – aldus de verkoper – moeiteloos een pond per week kunt verliezen: ‘Gebruik NU Rengo. Wacht niet tot u een walgelijke verschrikking bent.’ Deze afkeer kwam decennia vóór de eerste kennis over diabetesrisico’s, over de relatie tussen obesitas en hartklachten, of over de link tussen overgewicht en overlijden. Lang voordat er zorgen waren over gezondheid, was het oordeel: dikke mensen zijn fout. Wie er maar wat op los leeft, kan op afkeuring rekenen.

Dat heeft trouwens nog een andere, meer psychologische reden. Mensen hebben van nature een diep gewortelde behoefte aan een wereld die rechtvaardig in elkaar steekt. Goede mensen overkomen goede dingen, en wie iets slechts overkomt moet zelf wel slecht zijn. Het is mentaal extreem oncomfortabel om te denken dat dingen zomaar gebeuren. Toch is dat vaak zo. Uit tweelingenonderzoek blijkt keer op keer dat gewicht voor zo´n 75 procent in de genen zit. Het gevolg: de een heeft het idee dat ze alles kan eten wat ze wil, en de ander heeft het gevoel dat ze van een glas water al dik wordt.

Echt rechtvaardig is dat niet, en om het wereldbeeld te herstellen haalt ons onbewuste een truc uit die psychologen ‘blaming the victim’ noemen. We geven degene die iets slechts overkomt (of dik wordt) zelf wat schuld. Dat herstelt het idee dat narigheid alleen met de slechteriken gebeurt en dan knaagt een en ander niet zo, van binnen.

Hoe dat ‘blaming the victim’ er in de praktijk uitziet, is al jaren het onderzoeksterrein van psycholoog Rebecca Puhl van Yale University. Haar artikelen en boeken geven een onthutsend beeld van de manier waarop mensen met overgewicht, kennis over genen ten spijt, de verantwoordelijkheid voor hun eigen omvang in de schoenen geschoven krijgen. Zo zou hun karakter niet deugen: een op de drie huisartsen vindt dikkerds ruggengraatloos, morsig en lui. Of zwaarlijvigen zouden de verkeerde beslissingen genomen in hun leven: zeven op de tien Britse verpleegkundigen vond dat obesitas het gevolg was van persoonlijke keuzes op het gebied van eten en bewegen.

Deze manier van denken – dikke bult, eigen schuld – beïnvloedt hoe naar dikke mensen gekeken wordt. Een derde van de verpleegkundigen vindt obese patiënten weerzinwekkend en wil ze liever niet verplegen. Bazen vinden mensen met overgewicht minder competent; de beslissing om iemand al dan niet aan te nemen hangt voor 35 procent af van lichaamsgewicht. Uit een onderzoek onder 449 Amerikaanse studenten bleek dat zij liever een relatie hadden met iemand met een geslachtsziekte dan met iemand met obesitas. De conclusie, volgens Puhl: het stigma van dikke mensen is het laatste vooroordeel dat nog helemaal geaccepteerd is. Het is in onze samenleving allang niet meer oké om over vrouwen te praten als het zwakke geslacht, of over zwarte mensen als een heel ander ras, maar afkeer tonen van mensen met overgewicht, dat mag gewoon.

Het ironische hieraan is dat uit onderzoek bekend is dat juist afkeer en vooroordelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Vele studies toonden aan dat mensen in een gestigmatiseerde bevolkingsgroep qua ziektes meer te lijden hebben. Paul Campos heeft daarom in het debat over obesitas en gezondheid maar één advies: laten we ophouden over gewicht. Het verband met kwalen en sterfte is zo zwak, en de stigmatisering zo groot, dat experts, media en beleidsmakers de BMI’s en kilogrammen maar beter helemaal uit hun hoofd kunnen zetten. Gezond leven is een prima idee, maar laten we de weegschaal gewoon wegdoen.

Dat advies ga ik zelf ook ter harte nemen. Een groot deel van mijn leven had ik er zonder nadenken voor getekend om mijn mollige lijf te ruilen voor dat van Claudia Schiffer. Maar aan de andere kant: de wereld is toch veel leuker als we er niet allemaal hetzelfde uitzien? Gezondheid kan vele vormen aannemen. Ook dikke. Dat is geen probleem, dat is diversiteit.

*****

 

KADER:

De ene dikkerd is de andere niet. Maar wanneer is overgewicht wel een probleem? Canadese artsen onder leiding van Arya Sharma ontwikkelden de Edmonton Obesity Staging System, een schaal waarop mensen met obesitas kunnen worden ingedeeld al naar gelang de daadwerkelijke gezondheidsklachten die ze hebben. Sharma en co adviseren om kerngezonde dikkerds met rust te laten, maar er moet er wel iets gebeuren als iemand:

  • ook nog een ziekte heeft die aan obesitas gerelateerd is (zoals diabetes of slaapapneu)
  • of middelmatig tot zware psychologische problemen ondervindt door haar gewicht (depressie, een eetstoornis, angst)
  • of dagelijkse bezigheden niet meer goed kan uitvoeren, bijvoorbeeld omdat ze snel buiten adem is, niet meer goed kan bewegen of haar werk niet meer kan doen

Daarnaast zijn er symptomen die wijzen op een vergroot risico op ‘typische overgewichtsziekten’. Deze symptomen kunnen ook bij dunne mensen of mensen met ‘gewoon’ overgewicht voorkomen:

  • een hoge bloeddruk
  • verhoogd cholesterolgehalte
  • afwijkende bloedsuikerwaarden (gemeten op een lege maag)
  • teveel buikvet
  • verhoogde hoeveelheid triglyceriden (dat zijn vetten in de bloedbaan)

Wanneer iemand drie of meer van deze symptomen heeft, spreken artsen van metaboolsyndroom en stijgt de kans op onder meer een hartinfarct of een beroerte aanzienlijk.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Goedbedoeld portretteren de media mensen met overgewicht vaak zonder hoofd. Daarmee versterken ze juist het negatieve beeld, waarschuwt ASHA TEN BROEKE

‘Matig overgewicht doet langer leven.’ ‘Gezonde leefstijl? Zorgverzekeraar Menzis beloont dat met spaarpunten.’ ‘Verbied reclame voor ongezond kindereten.’ Deze koppen stonden de afgelopen maanden in respectievelijk de Volkskrant, op NRC.nl en in Trouw. De bijbehorende artikelen hadden twee dingen gemeen: ze gingen over overgewicht en er stond een foto bij van een dikkerd van wie het hoofd was afgeknipt.

Die afgeknipte hoofden zijn geen incidenten. In de meeste binnen- en buitenlandse media is het gebruikelijk om dikke mensen zonder hoofd af te beelden. Volgens een onderzoek onder leiding van psycholoog Rebecca Puhl van Yale University bestaat meer dan de helft van de foto’s bij nieuwsberichten en artikelen over overgewicht uit zo’n headless bodyshot.

Puhl stelde dat vast nadat ze de archieven van grote Amerikaanse nieuwssites als CNN.com had doorzocht. Op de foto’s wordt ingezoomd op een dikke buik of op een kwabberige rug, vaak in strakzittende kleding, zodat je alle rolletjes goed ziet zitten. Soms houdt de zwaarlijvige in kwestie een gebakje of een zak chips vast. Maar steevast houdt de foto op waar het gezicht had moeten beginnen.

Dunne mensen overkomt dit zelden. De kans dat iemand met overgewicht hoofdloos op de foto komt is volgens Puhls cijfers wel 23 keer zo groot als de kans dat iemand met een normaal gewicht of ondergewicht het zonder gezicht moet stellen. Cijfers voor Nederlandse media ontbreken, maar ook hier is de hoofdloze dikkerd eerder regel dan uitzondering.

Theo Audenaerd, fotoredacteur bij de Volkskrant, legt uit hoe zo’n foto in de krant komt. ‘Wanneer er een artikel over overgewicht gaat verschijnen, willen we het liefst een portret van iemand die in het stuk voorkomt. Als dat niet kan, kijken we eerst in ons eigen archief en daarna in de beeldbanken van ANP en Hollandse Hoogte of er een passende foto te vinden is. Dat is dan vaak een foto van een zwaarlijvige persoon, meestal op straat genomen, zonder toestemming van de gefotografeerde.’

Dat mag, maar de meeste fotografen menen wel dat het privacytechnisch prettiger is voor de gefotografeerde om niet met al zijn of haar vetrolletjes herkenbaar in de krant te staan. Dus brengen ze de dikkerds onherkenbaar in beeld, bijvoorbeeld door alleen de buik te fotograferen. Audenaerd: ‘Dat onherkenbaar afbeelden doen we ook bij andere onderwerpen waarover negatief wordt gedacht in de maatschappij: rokende jongeren, zwervers, hoeren, junks.’

Op het punt van dat negatieve denken heeft Audenaerd gelijk. Zwaarlijvigen kunnen in onze samenleving op collectieve afkeer rekenen. Onderzoek na onderzoek laat zien dat een meerderheid van de mensen – leraren, verpleegkundigen en artsen incluis – dikkerds zien als lui, wilskrachtloos en onverantwoordelijk. Puhl: ‘Het stigma van overgewicht is het laatste sociaal geaccepteerde vooroordeel.’

Proefpersonen
Maar uit een vervolgstudie van Puhl en co blijkt dat zo’n hoofdloze foto ook weer actief bijdraagt aan het negatieve beeld van mensen met overgewicht. Ze nodigden 188 mensen uit om neutraal geformuleerde nieuwsberichten over obesitas te lezen. Soms zat daar een respectvolle foto van een dik iemand mét gezicht bij, en soms een headless bodyshot.

De proefpersonen die het laatste type foto’s hadden gezien, bleken negatiever te denken over zwaarlijvige mensen. De hoofdloze foto’s leiden ertoe dat obese mensen ontmenselijkt raken, constateren de onderzoekers. ‘Ze worden gereduceerd tot symbolen van de overgewichtepidemie.’

Kan dit niet anders? Yale heeft, geschrokken van het eigen onderzoek, een serie foto’s aan de pers beschikbaar gesteld waarin dikke mensen – hoofd intact – gewonemensendingen doen zoals een boswandeling maken, groente snijden of op kantoor werken. Audenaerd vertelt dat er ook in gewone Amerikaanse beeldbanken wel degelijk foto’s voorhanden zijn waar dikke mensen van top tot teen op staan.

‘Maar die Amerikaanse foto’s vind ik vaak veel te gelikt. Dan neem ik liever voor lief dat het hoofd er niet bij zit.’ Ideaal vindt hij het niet. ‘Het is goed dat je ons wakker schudt. We maken de krant in volle vaart, dan denk je niet altijd na over de mogelijke schade die zo’n foto kan doen.’ Zijn oplossing: laten we geen foto’s meer zetten bij artikelen over overgewicht. We weten toch wel hoe een dikke buik eruitziet?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.