dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Zelfs de profeet besneed zijn dochters niet.’ Met die boodschap kondigde de Egyptische overheid deze week een nieuw vijfjarenplan tegen vrouwenbesnijdenis aan – of, accurater geformuleerd: tegen het bruut verminken van de geslachtsdelen van kleine meisjes. Ondanks dat het land een wet kent die zulk een gruwel verbiedt, krijgt meer dan 90 procent van de meisjes en vrouwen te maken met deze mensenrechtenschending. Een percentage waar ze in Egypte graag per campagne wat vanaf willen snoepen, meldde The Guardian, bijvoorbeeld door filmpjes te verspreiden waarin een vader zegt: ‘Ik zou dit mijn dochter nooit kunnen aandoen.’

Dat is beslist jofel van hem, en blijkbaar dus geheel in de geest van de profeet. Voor veel Nederlanders is dat laatste misschien opmerkelijk, aangezien hier de afgelopen jaren het snijden in jonge clitorissen en schaamlipjes juist regelmatig werd gekoppeld aan het islamitisch geloof. Islamkritiekofielen assorti schreven het gebruik ijverig bij in hun lijstjes met Grote Zonden van Boze Moslims. Toch krijgt de Egyptische overheid in haar campagne steun van de Al-Azhar Universiteit, waar eindbazen in de soennitische godgeleerdheid hevig prestigieus zitten te wezen en ook nog eens sympathieke fatwa’s uitvaardigen die zeggen dat iedereen met z’n messen bij meisjesgenitaliën uit de buurt moet blijven.

De relatie tussen islam en vrouwenbesnijdenis is dan ook allesbehalve eenduidig. De traditie is ouder dan de religie, om eens iets te noemen. Dat kan verklaren waarom ook hoge percentages christenen in landen als Egypte, Sudan, Ethiopië en Eritrea hun dochters op deze manier toetakelen. Tot het begin van de twintigste eeuw kwam het zelfs in onze supermegabeschaafde westerse wereld voor; om een overschot aan vrouwelijke lust in te tomen, haalden artsen dan het uitwendige deel van de clitoris weg.

Maar tegelijkertijd is het ook naïef om te doen alsof het ritueel niets te maken heeft met religie. Plattelandsgeestelijken in West- en Oost-Afrika prediken nog vaak dat het juist goed is om het snijden in stand te houden, omdat dit ouders en meisjes tot goede, vrome gelovigen maakt. Bovendien hebben wetenschappers de afgelopen jaren ontdekt dat vrouwenbesnijdenis in Azië op meer plekken voorkomt dan we dachten. In landen als Iran, Maleisië en Indonesië denken aanzienlijke groepen moslimburgers dat genitale meisjesverminking een islamitsch voorschrift is – overheidsafkeuring, fatwa’s en het goede gedrag van de profeet ten spijt.

Dat wil echter nog niet zeggen dat religie de enige reden is dat mensen hun dochters laten besnijden. Het is zelfs niet de hoofdreden, blijkt uit verschillende studies. Zo weegt het feit dat het een culturele traditie is gemiddeld zwaarder dan het godsdienstige aspect. In die traditie is het geslachtelijk verminken verknoopt geraakt met het vermijden van schaamte en het bewaken van de familie-eer. De aanname is dat besneden meisjes niet geneigd zijn om zomaar wat uit seksen te gaan, en dat ze dus ‘goede meisjes’ zijn. (Overigens blijkt ook uit onderzoek dat die aanname niet klopt; deze meisjes gaan even vaak op voorhuwelijkse vrijersvoeten als hun onbesneden leeftijdsgenoten.) Zulke ‘goede meisjes’ liggen ook beter op de huwelijksmarkt. Met een intacte vulva kom je moeilijker aan de man.

Aan de andere kant: zonder intacte vulva is het moeilijker om te genieten van seks. Veel vrouwen hebben littekenweefsel dat pijn doet bij penetratie of zelfs bij elke aanraking, en klaarkomen is vaak ingewikkeld. Mona Eltahawy schrijft in haar boek Headscarves and hymens dat genitale verminking daarmee eigenlijk ook in tegenspraak is met het geloof. ‘Passages in de Koran en Hadith pleiten voor seksuele bevrediging van de vrouw. Zowel de Koran als de profeet Mohammed bespreken voorspel, en beschrijven seks tussen een getrouwde man en vrouw als iets waar beiden plezier aan horen te beleven. Is dat niet ook islam?’

Egyptische mensenrechtenstrijders zouden zelf de focus van de nieuwe campagne graag anders zien: wat minder profeet, en wat meer bevrijding van de vrouw. Activiste Dalia Abd El-hameed, bijvoorbeeld, uitte in The Guardian de kritiek dat nu de nadruk ligt op de wet in plaats van op het veranderen van denkbeelden, en dat als het gaat over die denkbeelden, religie prioriteit krijgt over zaken als genderstereotypen. Zij zou die nadruk liever zien op het feit dat vrouwen recht hebben op seksueel genot en lichamelijke soevereiniteit.

Eltahawy schrijft dat de lichamen van vrouwen en meisjes nu de mediums zijn waarop cultuur gegraveerd wordt. Het zou zoveel beter zijn als hun lijven weer helemaal van hen werden, om mee te dansen, te vrijen, te kiezen en te spelen, en dan de sporen van hun eigen levensverhalen te dragen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mannen zijn gewoon beter. Die dubieuze wijsheid deelden enkele tientallen mensen onlangs met me op twitter. Ze waren in hun kuif gepikt, omdat ik me weer eens onledig had gehouden met het tellen van witte mannen; een slechte gewoonte van me. Deze keer betrof het de winnaars van de journalistieke hoofdprijs De Tegel, in april uitgereikt aan maar liefst negen mannen. Alleen de publieksprijs ging naar een vrouw. Van ethnische diversiteit was onder de gehuldigden überhaupt geen sprake.

Ik moest aan deze diversiteitstechnische schameligheid denken toen ik deze week in Time las over een onderzoekje van de Engels-Amerikaanse schrijfster Nicola Griffith. We blijken een onhebbelijkheid te delen; zij telt de mannelijke en vrouwelijke winnaars van literaire prijzen. En dat niet alleen: ze kijkt ook wat de sekse is van de hoofdpersonen in deze hoogstandjes. ‘Boeken over vrouwen winnen geen grote prijzen’, concludeert ze. Van alle boeken die sinds 2000 een Pulitzer kregen, bijvoorbeeld, blijken er nul geschreven te zijn vanuit vrouwelijk perspectief. Bij de Man Booker Prize waren het er twee.

Verhip, dacht ik, nu een mede-tel-fetisjist het zegt: dat viel mij ook op. Die Tegels uit april werden niet alleen gewonnen dóór witte mannen, de artikelen en documentaires gingen ook in meerderheid óver witte mannen: Lieuwe van Gogh, Jan Bennink, Athur Gotlieb, om maar eens een paar te noemen. Nauwelijks een vrouw in zicht.

Een witgewassen parade van mannen die over mannen schrijven: zou dat ook in de wondere wereld der laaglandse literatuurprijzen de norm zijn? Ik besloot om, conform mijn slechte gewoonte, wat te gaan turven in de winnaars van de Libris en AKO Literatuurprijs, en de Gouden Boekenuil. Samen reikten deze ‘grote drie’ sinds 2000 wel 46 prijzen uit. Daarvan gingen er maar liefst 42 naar een man (40 van hen wit; net als de 4 winnende vrouwen). De jury’s beloonden in deze periode in totaal 35 boeken over mannen, 4 boeken met hoofdpersonen van beide seksen, 1 boek over een land (Congo) en 1 over een planeet (de aarde). In de afgelopen vijftien jaar ging zo’n grote prijs slechts 5 keer naar een roman over een vrouw. Om nog even Griffith aan te halen: ‘Vrouwen zijn niet interessant, zegt dit resultaat. Vrouwen tellen niet.’

Maar waarom dan niet? Twee jaar geleden opperde Opzij nog dat het misschien aan de recensenten lag. Van alle besprekingen in het NRC, De Volkskrant en Trouw ging in 2012 een magere 27 procent over boeken van vrouwen. En dat terwijl experts tegenover het feministisch maandblad bevestigden dat vrouwen en mannen ruwweg evenveel romans publiceren.

Daar dacht schrijver Jamal Ouariachi vorig jaar in Vrij Nederland echter heel anders over. Zijn indruk is dat er minder literair werk van vrouwen verschijnt. Om die observatie kracht bij de zetten turfde hij (ook gij, Jamal!) de dames en heren op de inzendlijst van de Libris Literatuurprijs, en constateerde daar een verhouding van één staat tot twee. Het ligt dus niet aan de recensenten, stelt Ouariachi vast. Vrouwen produceren gewoon minder prijswaardig proza, omdat ze zich in de spirit van de Nederlandse deeltijdgeest half werk permitteren en derhalve alleen goed genoeg zijn voor literaire prijzen speciaal voor vrouwen. Of, zoals hij het in een eloquent advies uitdrukt: ‘Schrijf een boek dat een echte prijs wint, in plaats van zo’n paralympisch, tweederangs goedmakertje van Opzij.’

Daarmee lijken we terug te zijn bij het concept ‘mannen zijn gewoon beter’, maar dat zou – in mijn bescheiden penisloze deeltijdmeninkje – toch wat al te gemakkelijk zijn. We zouden dan bijvoorbeeld zomaar vergeten dat we allemaal zijn geschoold om juist de mannelijke stem te zien als toonbeeld van literaire kwaliteit. De Grote Belangrijke Boeken die we op school bestudeerden, waren vrijwel allemaal geschreven door witte mannen. Juist wat mannen zeggen, de perspectieven die zij kiezen, de thema’s die zij aansnijden, bepaalt wat in onze cultuur geldt als prachtig, hoogstaand en doorwrocht.

Hierdoor lijkt het misschien alsof we in een wereld leven waarin mannen gewoon beter zijn, maar dat zou heel goed een leugen kunnen wezen; een grondeloze aanname die we alleen geloven omdat we nog nooit iets anders hebben meegemaakt. En wat zegt het over ons dat we zo’n aanname nauwelijks bevragen? In wiens hoofd willen we eigenlijk plaatsnemen? Welke perspectieven vinden we waardevol? Welke verhalen belangrijk? Wie verdient er een stem? Ik denk dat het antwoord, alle 46 prijzen ten spijt, helemaal niet is: ‘Vooral witte mannen’. En dat stemt hoopvol; zelfs ernstige literaire bloedarmoede lijkt me niet ongeneeslijk.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Videogames hebben het gedaan. En natuurlijk porno. Althans, als we Philip Zimbardo mogen geloven. De afgelopen weken figureerde de psycholoog in vele Britse en Amerikaanse media, in artikelen en programma’s over het wel en vooral het wee van onze jongens. Volgens hem zitten zij de hele dag moederziel alleen op hun kamers digitale orks af te slachten en vieze filmpjes te kijken. Hieronder lijden zij hevig, en belangrijker nog, ze beginnen op school en allerlei andere terreinen slechter te presteren dan meisjes. Zimbardo schreef er een boek over: Man (dis)connected: how technology has sabotaged what it means to be male.

Eén van de vermakelijker televisie-optredens vond ik het BBC-praatprogramma van Victoria Derbyshire. Niet gehinderd door enige nuance of nuchterheid vertelde Zimbardo dat er momenteel een crisis plaatsvindt waarbij jonge mannen sociaal, academisch en seksueel falen – een ‘killer triade’, noemde hij het. Er zitten een paar oorzaken achter: dat geïsoleerd en buitensporig gamen en porno kijken waar we het over hadden, versterkt door het feit dat er steeds meer gezinnen zonder vader zijn – een ‘killer combinatie’, aldus Zimbardo.

Nou is het natuurlijk een uitstekend idee om je wetenschappelijk verantwoord af te vragen hoe het gaat met onze jongens, maar op Zimbardo’s redeneringen is wel wat af te dingen. En dat gebeurde dan ook. Drie gamers, ook te gast bij de BBC, wezen erop dat je computerspelletjes tegenwoordig meestal online met anderen speelt; heel sociaal, eigenlijk. En dat je ook heel goed in je uppie onmatig kunt lezen of films kijken; is dat dan geen probleem? En meisjes, zijn die op magische wijze immuun voor de invloed van games, porno en een afwezige vader?

Psycholoog Andrew Przybylski van het Oxford Internet Institute wees erop dat uit omvangrijke overzichtsstudies blijkt dat gamen nauwelijks invloed heeft op het puberaal welzijn; slechts zo’n één procent, wat in het niet valt bij echte klappers als armoede, of toegang tot geestelijke gezondheidszorg. En dan is er nog het akkefietje van correlatie en causaliteit: dat sommige jongens waarmee het niet dolletjes gaat ook veel gamen, betekent niet dat die spelletjes de oorzaak van hun misère zijn. Misschien hebben ze wel gewoon zo’n rotleven dat obsessief orks om zeep helpen hun enige uitlaatklep is.

Przybylski, samenvattend: ‘Het bewijs is er simpelweg niet.’ Waarop Zimbardo niet veel verder kwam dan: ‘Yeah, uhm, oké, uhm, nee.’ En ik dacht: waarom is deze man eigenlijk op televisie? Waarom interviewde de Guardian hem, recenseerde de New Scientist zijn boek, prees de Independent het werk als ‘diepgravend’? Het zal de kwaliteit van zijn analyse niet wezen, gok ik op basis van bovenstaande. Dus waarschijnlijk was het zijn faam.

De Zimbardo die games en porno de schuld geeft van de ‘jongenscrisis’ (en daarbij overzichtsartikelen negeert) is namelijk dezelfde als de Zimbardo die in 1971 in een kelder op de campus van Stanford University de ene helft van een groep vredelievende, puppieknuffelende studenten omtoverde in sadistische gevangenisbewaarders, en de andere in bange, hongerstakende gevangenen, alleen maar omdat hij de rollen toevallig zo verdeelde en zij daaraan gehoorzaamden. Een klassiek psychologisch experiment, verfilmd ook, dat Zimbardo tot wereldberoemde psychologische autoriteit heeft gemaakt.

Ook op dat experiment blijkt trouwens achteraf wel wat aan te merken. Een paar jaar geleden vroegen psychologiehoogleraren Alexander Haslam en Stephen Reicher zich bijvoorbeeld af of het echt gehoorzaamheid was dat de bewaarders had gedreven, of dat ze zich hadden geïdentificeerd met de leider van de gevangenis: Zimbardo zelf. En in het boek So you’ve been publicly shamed gaf de meest sadistische experiment-student toe dat hij eigenlijk gewoon een toneelstukje had opgevoerd. Hij had net de film Cool Hand Luke gezien, waarin één van de bewaarders de gevangenen flink vernederde, en besloot bewust die rol aan te nemen om Zimbardo een plezier te doen. Op de video-opnames van het experiment is zelfs te horen hoe hij het zuidelijke accent nadoet van de bewaker uit de film.

Deze onthullingen en inzichten zijn veel minder beroemd dan Zimbardo zelf. De man is op zo’n hoog, fraai, marmeren voetstuk gehesen dat kritiek van hem af glijdt als ware hij van teflon. De meeste mensen registreren de mitsen en maren niet eens, of horen er nooit over. Als de wetenschapper in kwestie het vervolgens zelf ook niet zo nauw neemt met de feiten, dan wordt zo’n voetstuk al snel een vehikel voor de verspreiding van apekool over porno en lariekoek over games. En worden die arme jongens daar beter van? Ik denk het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op het eerste gezicht leek het een onschuldig zinnetje. ‘Een vrouw, een zwarte man, twee Latino’s en een libertaire dwarsdenker.’ Ik las het afgelopen dinsdag in de Volkskrant in een bericht over politici die graag in de komende verkiezingen namens de Republikeinen een gooi willen gaan doen naar het Amerikaanse presidentschap.

De ‘libertaire dwarsdenker’ in dit rijtje is senator Rand Paul, een witte man uit Kentucky. Aan de rest van de wannabe-machthebbers kent deze opsomming geen inhoudelijke eigenschappen toe; zij zijn gereduceerd tot hun sekse en/of etnische achtergrond.

En dat blijft zo, naarmate het bericht vordert. Zo verneemt de lezer dat de zwarte man, neurochirurg Ben Carson, de ‘anti-Obama’ is, voornamelijk omdat hij tegen het zorgstelsel is dat de zittend president invoerde. Alleen: dat heeft Carson gemeen met zo’n beetje elke Republikein ooit. Dat juist hij – en niet bijvoorbeeld Rand Paul, die ook arts is – expliciet tegenover Obama is komen te staan, doet vermoeden dat het meer gaat om de kleur van zijn vel dan om zijn politieke denkbeelden.

Hetzelfde overkomt de vrouw in dit verhaal, Carly Fiorina. Zij was ooit CEO van Hewlett-Packard, maar flopte daarin hevig, en keutelt sindsdien wat aan in de conservatieve politiek. Nu blijkt ze zichzelf te zien als de ‘tegenhanger van Hillary Clinton’. Een vergelijking waar het krantenbericht in meegaat, wat merkwaardig is, want afgezien van blond haar en een vagina hebben de dames weinig tot niets gemeen.

Het zou veel logischer zijn om bijvoorbeeld Jeb Bush tot tegenhanger van Clinton te bombarderen: beiden zijn lid van een familie die behoort tot de Amerikaanse politieke elite, beiden kunnen zich verheugen in een enorm potentieel aan geldschieters voor hun al dan niet eventuele campagnes en beiden zitten al jaren aan het kerstdiner met iemand die zich ooit de leider van de vrije wereld noemde. Dat Jeb Bush geen vagina heeft, zou in dezen een detail moeten wezen.

Maar dat is het natuurlijk niet. Want in een cultuur waarin veruit de meeste macht in handen van witte mannen ligt, zijn vrouwen een buitencategorie – en daarmee in eerste plaats lid van hun demografische subgroep, en pas in tweede plaats een individu. Zoals Facebook-topvrouw Sheryl Sandberg schrijft in haar boek Lean in: ‘Omdat de overgrote meerderheid van de leiders man is, is het niet mogelijk om vanuit één voorbeeld te generaliseren. Maar de schaarste in vrouwelijke leiders zorgt ervoor dat één vrouw vaak wordt gezien als representatief voor haar hele gender.’

Hetzelfde geldt voor etnische minderheden, maar juist niet voor witte mannen. Zij zijn de normaal, en hun demografische subgroep blijft vrijwel altijd onbenoemd. Dat Rand Paul een witte man is, moest u van mij horen; in het Volkskrant-bericht stond het niet.

En onbenoemd maakt ongeanalyseerd. Dat een vrouw en gekleurde mannen assorti graag voor de Republikeinen willen aantreden in de presidentsverkiezingen van 2016, kreeg in het artikeltje een reden: blijkbaar hopen de rechtse rakkers zo minderheidsstemmen weg te snoepen bij de mild diversiteits-vriendelijkere Democraten. Maar niemand die zich afvraagt waarom een witte man eigenlijk kandidaat is. Of hoe zijn witte-man-schap zijn politieke denken kleurt.

Want dat doet het ongetwijfeld. In de psychologie, bijvoorbeeld, kennen wetenschappers het ‘white male effect’. Witte mannen, zo blijkt, schatten allerlei risico’s veel lager in dan andere groepen. Klimaatverandering? Loopt zo’n vaart niet. Roken? Mijn oom rookte twee pakjes per dag en werd negentig. Milieuvervuiling, discriminatie, armoede: de gemiddelde witte man baart het aanzienlijk minder zorgen dan de rest van ons. Dit geldt nog eens extra voor witte mannen die er een conservatief, individualistisch en anti-egalitair gedachtegoed op na houden. Ik kan me zomaar voorstellen dat die onder Republikeinen die naar het presidentschap lonken in overvloed te vinden zijn.

Rest de vraag natuurlijk wat we moeten, met dat benoemen. Nadenken over witte mannen als demografische groep leidt in mijn ervaring tot een hoop weerstand: het heet al snel hokjesdenken of zelfs racisme. En inderdaad, daar wilden we nu juist graag af. Ik pleit daarom voor het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Wie in de krant vrouwen of etnische minderheden als lid van een demografische subgroep wil analyseren, verplicht zich om hetzelfde te doen met witte mannen. En wie daar geen zin in heeft, moet het dan maar puur en alleen over de inhoud te hebben, en denkbeelden, politieke stellingnames en argumenten beschrijven alsof alle mensen individuen zijn. Mij lijkt het verfrissend.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En wat is er verder nog te zeggen over die arme bootvluchtelingen? De hele week al stond deze krant vol intelligente analyses van redelijke mensen. Maar nog kan mijn verstand er niet bij. De afgelopen dagen voel ik me een met stomheid geslagen konijn, gevangen in de koplampen van een wereld die ik niet meer begrijp of herken.

Waarin mensen aannemen dat alle bootvluchtelingen moslims zijn.
Waarin dat uitmaakt.
Waarin het blijkbaar oké is om te kiezen welke voor de poorten van de hel weggetrokken vluchtelingen je wel blieft, en welke niet.
Waarin doodsbange mannen, vrouwen en kinderen op gammele bootjes eigenlijk terroristen-in-de-dop zijn die de democratie verfoeien en per ommegaande de sharia willen invoeren.
Waarin mensen dat écht geloven.

Waarin we verbaasd zijn dat er mensen naar hier komen uit een continent dat wij al eeuwenlang leegroven, om de welvaart, de kansen en de veiligheid te halen die we zelf van hen gestolen hebben.
Waarin mensen dan zeggen: het zijn gelukzoekers, veel te duur, aanzuigende werking, Afrikaans probleem, stuur ze terug.
Waarin twitteraars vluchtelingen uit Syrië vergelijken met brandnetels, en met ongewenste gasten die zullen spugen op het vloerkleed van onze rechtstaat.

Waarin columnist Theodor Holman in het Parool opschrijft dat het hier zo goed toeven is omdat wij mensenrechten erkennen, om nog geen drie zinnen later te stellen dat hij diezelfde rechten alleen wil gunnen aan mensen die hij zelf uitkiest. ‘Ik wil niet al te veel visite opgedrongen krijgen in mijn eigen huis.’
Waarin lezers dat een intelligent geluid vinden.
Waarin nog maar pas geleden iedereen Charlie was, maar nu niemand een bootvluchteling.
Waarin onze regeringsleiders door Parijse straten marcheerden voor de vrijheid van meningsuiting, maar geen politicus nog durft te spreken over het recht op leven.
Waarin we ons in nationale rouw dompelden voor de slachtoffers van een vliegramp, maar mensen screensavers maken van de foto’s van de slachtoffers van scheepsrampen; ‘600 uitkeringen minder.’

Waarin een meisje van vier, vijf in een groene legging en roze rokje levenloos in het water ligt, en voor mijn huilend geestesoog het lijkje steeds maar weer verandert in mijn jongste dochter, die ook zo van roze rokjes houdt.
Waarin er ook mensen zijn die niet hun eigen kind zien drijven, maar zeggen: opgeruimd staat netjes.
Waarin ik denk: als door een speling van het lot alles niet daar maar hier geopolitiek naar de vliegende tering was gegaan, of als mijn wieg door puur toeval ergens anders had gestaan, dan had ik misschien ook op zo’n bootje gezeten, de kleine lijfjes van mijn kinderen tegen me aangedrukt, biddend tot een god waarin ik niet geloof (want wat moet je anders) of we alsjeblieft, alsjeblieft mogen blijven leven en het beloofde land mogen vinden.

Waarin een Kroatische kapitein vertelt hoe hij de lichamen van twee moeders zag drijven, hun handen verstrengeld met die van hun verdronken kinderen, en ik niet eens mijn ogen hoef te sluiten om me te verplaatsen in die moeders en hoe ze, in een wanhopige poging hun kleintjes wat gerust te stellen in hun doodsnood, hun handjes stevig vastnamen. Als we gaan, liefste schatten, dan gaan we samen. Wat er ook gebeurt, hoe erg dit ook wordt, mama laat jullie niet alleen.

Waarin mensen dan op Facebook zeggen: ‘Weer een feestje.’

En terwijl ik zo zit te konijnen, moet ik denken aan de woorden van één van mijn lievelingsdichters, Hans Andreus: ‘Dood is dood. Men neemt zich mee en is niet mee te nemen. En ik ben eenzelfde. Maar leg mij bloot, omdat ik zien wil wie ik toch nog ben. Ik moet toch een mens zijn die ik herken.’

Er verdrinken kinderen in de Middellandse zee. En mannen, en vrouwen. Als wij dat toestaan, als wij toestaan dat onze regering niet groots en meeslepend ingrijpt, wat legt dat dan bloot over ons? Zijn wij dan nog mensen die wij herkennen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een pil die dikke mensen dun maakt. Ze zou welkom zijn, stond afgelopen zaterdag in Sir Edmund, vanwege het immer uitdijen van de bevolking. En dus zijn wetenschappers druk met het vetmesten van labmuizen, om ze vervolgens een hip en vernieuwd goedje te geven dat hun kleine knaagdierlijven aanzet tot het verbranden van kwabjes en rolletjes. Dat onderzoekers van buiten hun lab zich verminderd optimistisch tonen, mag de pret niet drukken. Dat er in het verleden flink wat dieetpillen van de markt zijn gehaald vanwege ernstige bijwerkingen of omdat ze per ongeluk toch niets deden, evenmin. De zoektocht gaat vrolijk door.

Het past dan ook helemaal bij de manier waarop we in onze samenleving tegen overgewicht aankijken. Socioloog Abigail Saguy schrijft erover in haar boek What’s wrong with fat?. Ze onderscheidt een aantal frames in het zwaarlijvigheidsvraagstuk, elk met zijn eigen oplossingen en schuldigen. In het dominante frame is obesitas een gezondheidsprobleem, zijn de schuldigen de onvoldoende wilskrachtige slapjurken die niet van de hamburgers af konden blijven, en de gewenste oplossing is dat zij met enige spoed van een hobbit veranderen in een slanke den.

Maar, zo stelt Saguy, dit is niet het enige frame. Zo is er ook een frame waarin winkels en voedselfabrikanten de schuld krijgen, omdat ze onze omgeving verzadigen met eten dat te lekker, te calorierijk en te alomtegenwoordig is. En er is een frame dat stelt vetzucht eigenlijk een diversiteitsissue is. Uit onderzoek blijkt immers dat mensen nu eenmaal verschillen qua genetische aanleg: sommige hebben een neiging tot bolvormigheid, sommigen niet. Het is raar om dit de dikkies te verwijten, net zoals dat het raar zou zijn om de verticaal uitgedaagden onder ons hun gebrek aan lengte kwalijk te nemen. Geen gek punt.

Het diversiteitsframe is momenteel vooral in zwang bij activisten. Onder meer in de Verenigde Staten bestaat een niet onaanzienlijke ‘body acceptance’ beweging van veelal obese mensen die hun lijf omarmen zoals het is en die zich storen aan de voortdurende suggestie dat het voor iedereen beter zou zijn als ze maar subiet gewoon in normale, slanke mensen zouden veranderen. Gaat niet gebeuren, zeggen deze diversiteitsdenkers. Niemand hoeft mij te ‘genezen’, want ik ben goed zoals ik ben, en ik verdien het om als zodanig door de maatschappij geaccepteerd te worden.

Ze delen die gedachte met hun collega-activisten van de autisme-afdeling. Zoals Julia Bascom van het Autistic Self-Advocacy Network laatst zei tegen een journalist van The Daily Beast: ‘Als ik niet kan praten, is het dan zinvol om te zoeken naar een pil daarvoor, of zou mijn spraaktherapeut mij typen of gebarentaal moeten leren? Zijn mijn flapperende handen of mijn intense en obsessieve liefde voor ‘vreemde’ dingen of dat ik alleen wil zijn de psychologische equivalenten van diabetes, of is het een natuurlijk en mooi onderdeel van menselijke diversiteit?’

Autisme is in deze visie niet in eerste plaats een medisch probleem, maar een sociaal probleem. Voornoemde activisten vergelijken het graag met iemand die vanaf zijn middel verlamd is. Heeft hij een rolstoel, zijn de gebouwen in zijn omgeving toegankelijk, kan hij met het openbaar vervoer reizen, wordt hij niet gediscrimineerd, dan heeft hij een hele andere handicap dan iemand die het aan dit alles ontbreekt – al is er geneeskundig gezien precies hetzelfde aan de hand.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je als autist niet flink in de penarie kunt zitten. Sommigen beschadigen zichzelf, hebben toevallen of ernstige buikklachten. Dat neemt niet weg dat velen hun autisme niet als stoornis zien, maar als een vorm van neurodiversiteit – waarvoor ze acceptatie zoeken, en geen wondermiddel. Pogingen tot genezing vinden ze zelfs onethisch. Zoals columnist Pascal Cuijpers schreef op Joop.nl: we proberen tenslotte linkshandigen en homo’s ook niet meer beter te maken.

Dit diversiteitsperspectief roept ongemakkelijke vragen op. Is autisme of obesitas wel echt een probleem van het individu? Zouden de levens van veel dikke of autistische mensen niet meer opknappen van een tolerantere samenleving dan van een pil? Moeten we wel geneesmiddelen ontwikkelen voor lieden die zeggen ze vooral behoefte hebben aan acceptatie? En wetenschappers die aan zo’n middel werken, zijn die echt mensen aan het helpen? Of gaan ze – onbewust en goedbedoeld – mee in de zoektocht naar een manier om mensen die in onze maatschappij gelden als raar, eng, moeilijk, vies of slap weer netjes en normaal te laten lijken? En, als dat het geval is: wie is er dan eigenlijk ziek?

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.