dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Komt er wetenschapsnieuws voorbij op het NOS-journaal, dan kunt u gerust even naar het toilet.’ Die kijktip gaf ik een jaar of vier geleden in een column. Aanleiding was een serie journaalitems die leken te gaan over serieus onderzoek, maar die bij nadere inspectie totale kullebulcake met science-slagroom bleken te zijn. NOS-opperhoofd Marcel Gelauff haalde destijds zijn schouders erover op. Natuurlijk vond hij feiten belangrijk, maar ter blunderpreventie onderzoekspapers lezen, daar begonnen ze bij de NOS niet aan. In een interview met het universiteitsblad van de TU Delft bleek hij ook in hogere postmoderne sferen te verkeren: ‘Wat vroeger voor waar werd aangenomen, wordt inmiddels weer ondergraven. Absolute waarheden bestaan niet.’

Zou er inmiddels iets verbeterd zijn? Het kritiekloze item over neuromarketing dat het achtuurjournaal maandag uitzond, geeft weinig reden tot optimisme. Twee reclamemakers uit het bedrijfsleven wezen naar mooie gekleurd-gevlekte hersenscanplaatjes, noemden quasi-achteloos het genotscentrum en de orbitofrontale cortex, de voice-over vertelde hoe breinscanners in onze diepste onbewuste kunnen kijken, en de presentator zei opgewekt dat ‘neuromarketing reclamemakers in staat stelt om ons nog geraffineerder te beïnvloeden’, en verwees naar de site of app voor meer informatie.

Daar stond zowaar iets dat leek op scepsis: een marketingprofessor mocht zich afvragen of het wel ethisch verantwoord is om het onderbewuste zo aan te spreken. Maar dat doen marketingmensen natuurlijk al heel lang. In de jaren dertig, toen psychoanalyse helemaal de hip was, probeerden ze met inktvlektests en sofa-sessies uit te vogelen hoe reclames het beste konden aansluiten op Freudiaanse onderbewustzijnsthema’s als seks en conflict. Het leidde tot interessante aanbevelingen. Een bedrijf dat kant-en-klare cakemix verkocht aan huisvrouwen diende bijvoorbeeld die mix zo te maken dat de dame er zelf nog wel een ei aan moest toevoegen. Dit zou haar schuldgevoel over haar gemakzucht verlichten, en bovendien was het ei een symbolisch vruchtbaarheidsoffer aan haar echtgenoot.

Maar terug naar de NOS. Want die miste door dit alles helaas-pindakaas het grootste bezwaar tegen neuromarketing: het is hoogstwaarschijnlijk apekool. Of, zoals de Britse neuropsycholoog Vaughan Bell vorig jaar in The Guardian schreef: ‘De heilige graal van neuromarketing is te kunnen voorspellen welke advertenties tot de hoogste verkoopcijfers leiden, nog voordat ze zijn uitgebracht, maar de realiteit is een mengeling van slechte wetenschap, bullshit en hoop.’

Bell heeft het dan niet over serieuze wetenschappers die met behulp van een hersenscanner proberen iets te leren over hoe consumenten beslissingen nemen, maar wel over neuromarketingbedrijfjes van het type dat de NOS zo attent aan het woord liet. Hun apparatuur is vaak niet best, hun studies zijn te klein en te eenmalig voor stellige conclusies, en de brug tussen hersenreactie en daadwerkelijk gedrag is in de praktijk vaak bijna onoverbrugbaar groot. De beslissing om te kopen is namelijk complex en hangt van allerlei factoren, ook sociale en financiële. Denken dat je zomaar een recht lijntje kunt trekken van een gescand brein met genotscentrum-bingo naar de kassa getuigt van een suboptimaal inzicht in la condition humaine.

Bovendien tieren de neurodenkfouten welig in deze business. Onderzoekers Sally Satel en Scott Lilienfeld schrijven in hun boek Brainwashed: the seductive appeal of mindless neuroscience onder andere over ‘reverse inference’. Dit is de neiging om het brein als magische antwoordmachine te gebruiken door van activiteit in bepaalde hersengebiedjes zomaar terug te redeneren naar iemands gevoelens of gedachten (en dat per se belangrijker te vinden dan wat iemand er zelf over zegt). Dit is geen goed idee, want elk deel in ons brein is betrokken bij talloze verschillende processen en gemoedstoestanden; een hersenscanvlekje zegt op zichzelf dus betrekkelijk weinig.

Het NOS-item over neuromarketing gaf onbedoeld een fraaie illustratie van ‘reverse inference’. Frans Bauer won een Loden Leeuw voor meest irritante BN’er in een reclame. Maar de hersenen vertellen wat anders, meldt de voice-over. Volgens de reclamemakers was Frans Bauer juist een reclametopper; hij was ‘de winnaar, qua effectiviteit’. Onderbouwing met harde cijfers verlangde de NOS niet. En nu de slechte wetenschap en de bullshit goedgemutst besproken waren, sloot het journaal af met hoop: de wetenschap maakt grote stappen, en reclamemakers verwachten er veel van.

Oftewel: u had inderdaad best even naar het toilet gekund.

=

In 2012 schreef ik, toen nog voor dagblad Trouw, twee columns over hoe de NOS liep te prutsen met hun wetenschapsnieuws.
De eerste, ‘Geklungel met wetenschap bij de NOS’ kunt u hier lezen.
De tweede, ‘Doet de NOS wetenschapsnieuws, dan kunt u rustig even plassen’ staat hier.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zimbabwe vecht tegen een extreme droogte. Een grote hongersnood dreigt. Thomas (23) van StukTV weet nu hoe enorm zwaar dat is.’ Ik las het deze week per toeval op 7days.nl. Context: StukTV is een YouTube-kanaal met meer dan een miljoen abonnees waarop drie jongemannen – waaronder Thomas van der Vlugt – malle opdrachten van kijkers uitvoeren, zichzelf vrij grappig vinden, en dat filmen.

Belangrijker context: in Zimbabwe, maar ook bijvoorbeeld in Ethiopië en Malawi, is de oogst grotendeels mislukt en is er een groot tekort aan schoon drinkwater; vanwege onder meer El Niño heeft het al een paar jaar nauwelijks geregend. Het Rode Kruis vreest dat in het oosten en het zuiden van het continent misschien wel zeventig miljoen mensen getroffen gaan worden door de droogte. Er is in de Nederlandse media betrekkelijk weinig aandacht voor hun naderende rampspoed, en daarom leek het datzelfde Rode Kruis een goed idee om Thomas vier hele dagen lang, mét camera, in een Zimbabwaans dorpje onder te brengen, waar hij net zo leefde als de plaatselijke bevolking, en dus net zo weinig te eten had.

Thomas vervulde de rol van Goed Mens in Afrika met verve. Een breed scala aan goede bedoelingen droop van mijn scherm en vormde een plasje onder m’n tv. In interviews assorti benadrukte Thomas, zoals dit culturele script vereist, de uitzichtloosheid (‘hier hebben mensen gewoon honger, daar is niets aan te doen’), de urgentie (‘we moeten er wel nu iets aan doen, want het wordt alleen nog maar erger’), zijn eigen bittere afzien (‘ik dacht: ik moet wat eten, anders gaat het gewoon niet goed’) en hoe hij innerlijk bewogen was door zijn reis (‘een unieke levenservaring’ / ‘ik ben echt een beetje verliefd geworden op Afrika’ / ‘nu kan ik het leven hier echt ervaren, en dat is tof’). Er was zelfs sprake van enige persoonlijke groei bij de YouTuber, want de lokale armoede bleek naast ‘zwaar, jonge’ ook reuze inspirerend: ‘Wij maken ons heel druk om kleine dingen als een kapotte auto of fiets, maar eigenlijk gaat dat nergens over. Het totale gebrek aan materialisme hier, daar mogen we best meer waardering voor hebben.’

En ik dacht: is dit nou wat de wereld nodig heeft? Witte mensen die een paar dagen hongersnoodje spelen? Die dan komen uitleggen hoe erg het allemaal is in Afrika, en dat we de mensen daar dus onmiddellijk moeten gaan redden?

Uit eerdere discussies over vergelijkbare akkefietjes maak ik op dat het antwoord ‘nee’ is. Zo schreef journalist Bim Adewunmi eind 2014 in the Guardian over Band Aid 30 (die groep voornamelijk witte zangers die met een gerecyclede kersthit Afrika van ebola wilden redden). Een ‘paternalistische manier van denken over Afrika’, schreef ze; een populair narratief dat ons in het wester afschildert als ‘benevolent elders’ en hullie in het ellendige continent Afrika als immer arm en hulpbehoevend.

De Nigeriaanse mensenrechtenactivist Chitra Nagarajan beschreef het liedjesproject in een Al Jazeera-artikel als een klassiek voorbeeld van ‘white Western saviourism’. Het neemt de mensen die in Afrikaanse landen wonen hun agency af, constateerde ze, en ‘bestendigt het stereotype dat conflict, armoede en ziekte het enige verhaal van het continent is.’ De Keniaanse analist Abdullahi Halakhe voegde er nog aan toe: ‘Tevens is het idee dat Afrika in 2014 gered moet worden door een washed up groepje C-artiesten een pervers voorbeeld van een messias-complex.’

Natuurlijk: als ergens droogte en nood is, dan moet je soms graan en water brengen. En als er ergens een vreselijke besmettelijke ziekte uitbreekt, dan bied je hulp aan. Dat hoort gewoon bij goed internationaal nabuurschap. Maar wat deze kritiek zo treffend adresseert, is dat er ook een machtsongelijkheid is, die inherent is aan dit hele Europees-Afrikaanse-reddingsgebeuren: wij, rijke westerlingen, gunnen de mensen onder de evenaar geld en goed (en YouTube-sterren), uit de goedheid van onze collectieve harten, en mits de nood hoog en mediageniek genoeg is. Maar de redenen dat die ongelijkheid tussen deze continenten überhaupt bestaat, en de systemen die haar in stand houden, daarover praten we hier maar zelden – net als over het inzicht dat de stereotiepe verhalen over een (voor ons) prachtig en innerlijk-verrijkend maar tegelijkertijd (voor hen) ziek, zwak en zielig werelddeel meer kwaad dan goed doen.

Als we werkelijk willen helpen, dan doen we iets aan die ongelijkheid, in plaats van het sturen van Goede Mensen, en het verschepen van nog eens honderdduizend doekjes voor het bloeden.

===

PS Lees ook dit verhelderende artikel uit The Atlantic: The white-savior industrial complex, van Teju Cole. Hieronder een treffend citaat uit dat stuk:

Schermafdruk 2016-05-20 10.01.41

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind het zo leuk om in hun huisjes te kijken. Het zijn toch ook huisjes? Volgens mij noemen de mensen het zelf ook zo, het zijn hun huisjes geworden.’ (Premier Rutte op bezoek in een vluchtelingenkamp in Libanon, geciteerd in de Volkskrant, 3 mei 2016)

‘Kijk toch zelf, wat een ellende.’ ‘De wereld is ons vergeten’. (De vluchtelingen in datzelfde kamp)

‘Ik vind het voor de hand liggend om als er oorlog is en mensen moeten vluchten, die op te vangen in de landen daaromheen.’ (Rutte weer)

‘Joden die het zich konden veroorloven, probeerden overzee te vluchten.’ (De Groene Amsterdammer in een artikel uit 2009 over de vooravond van de Tweede Wereldoorlog)

‘Ze worden per kerende veerboot teruggestuurd.’ (PvdA-fractievoorzitter Samsom over zijn plan om vluchtelingen naar Turkije uit te zetten, in een interview in de Volkskrant, 26 januari 2016)

‘Het is nu zoo ver gekomen, dat van het asylrecht voor politieke vluchtelingen heden in ons land geen spoor meer bestaat.’ (Henriëtte Roland Holst in een brochure van de Internationale Rode Hulp, 1934)

‘We moeten toe naar een systeem waarin de overtocht zinloos wordt.’ (Samsom weer, nu over de bootvluchtelingen die om Europa te bereiken hun leven wagen op de Middellandse Zee)

‘Turkije hoopt dat het [plan van Samsom] een afschrikwekkende werking heeft en dat het nieuws zich snel zal verspreiden. Dan komen er waarschijnlijk minder vluchtelingen uit andere landen naar Turkije.’ (RTL Nieuws, 28 januari 2016)

‘Illegale joden werden vooral ook als afschrikking voor kandidaat-vluchtelingen naar Duitsland gerepatrieerd.’ (De Groene Amsterdammer, uit hetzelfde artikel)

‘VVD-fractieleider Halbe Zijlstra stelde dat de versobering [van de vluchtelingenopvang] nodig is, omdat de instroom toeneemt en het draagvlak onder de bevolking afneemt. Bovendien zal de opvang een afschrikwekkende werking hebben op doorreizende vluchtelingen.’ (Nu.nl, 14 oktober 2015)

‘Grenzen dicht. En voor immigranten uit islamitische landen die hier al zijn, starten we het proces van de-islamisering. Minder islam en nul asielzoekers erbij. Alleen op die manier kan Nederland zijn eigen identiteit terugkrijgen.’ (Geert Wilders in een interview met de Playboy, 4 februari 2016)

‘Vluchtelingen mogen de eerste weken geen contact met de buitenwereld hebben. Men, en meer in het bijzonder het hoofd van de vreemdelingenpolitie Heinrich Rothmund, was bang voor een Verjudung van Zwitserland, reden waarom niet lang na aankomst van dit groepje vluchtelingen de Zwitserse grens gesloten werd voor réfugiés.’ (NRC Handelsblad vertelde vorige week het verhaal van Dorry Aarts-Dreese, die in 1942 als joods kind met hulp van smokkelaars naar Zwitserland vluchtte)

‘Hongarije gaat de grens met Kroatië sluiten om de instroom van vluchtelingen en migranten een halt toe te roepen.’ (Volkskrant, 16 oktober 2015)

‘Zweden doet de deur dicht voor asielzoekers.’ (Trouw, 7 november 2015)

‘De stroom vluchtelingen naar Midden-Europa is voorbij, via welke route dan ook. De grenzen moeten gesloten blijven.’ (Oostenrijkse minister in Bild am Sontag, 13 maart 2015)

‘Eerste teruggestuurde vluchtelingen aangekomen in Turkije.’ (Nu.nl, 4 april 2016)

‘Sinds half januari zet Turkije vrijwel dagelijks illegaal zo’n honderd mannen, vrouwen en kinderen de grens met Syrië over. (…) De afgelopen maanden heeft Turkije (…) zijn landsgrens met Syrië gesloten voor iedereen behalve degenen die acuut medische hulp nodig hebben, en geschoten op sommigen die probeerden de grens op irreguliere wijze over te steken.’’ (Amnesty International, 1 april 2016)

‘Er is niet genoeg eten voor veel vluchtelingen die vastzitten op Lesbos. (…) “We horen berichten over lange rijen en gevechten om voedsel”.’ (De NOS las de notulen van UNHCR-hulpverleners ter plekke, 6 april 2016)

‘Traangas en rubberkogels tegen vluchtelingen bij grenshek Macedonië.’ (NOS, 10 april 2016)

‘Vanmiddag ontsnapten minderjarige kinderen uit een aparte ruimte in het kamp, waarna de bewakers enkele kinderen sloegen.’ (NOS-correspondent Lex Runderkamp nabij kamp Moria op Lesbos, 26 april 2016)

‘De wanhoop maakte zich van de ongelukkigen meester. Er waren er, die zich op de knieën wierpen en baden en smeekten om toch toegelaten te worden. De mensen bezwoeren bij hoog en bij laag dat onmiddellijke overbrenging naar concentratiekampen zou volgen. Zij die uit de kampen ontsnapt waren, deden wanhopige pogingen om de ambtenaren ervan te overtuigen dat zij groot gevaar liepen doodgeschoten te worden. Maar niets mocht baten.’ (Nieuwsblad van het Noorden over de uitzetting van een groep joodse vluchtelingen naar Duitsland, 24 november 1938)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarschuwing: er is een acuut geval van sletvrees geconstateerd op basisschool De Paradijsvogel in Den Haag. Hemdjes met spaghettibandjes zijn er niet meer toegestaan, want te sexy, en ook hotpants en korte topjes zijn tegen de regels. Directeur Nienke Opstal-Klint wil leerlingen zo tegen zichzelf en tegen haar personeel in bescherming nemen: ‘Meisjes hebben in groep 5, 6 soms al vrouwelijke vormen zonder dat zij door hebben dat ze daarmee gevoelens bij sommige mannen kunnen losmaken. Ik wil niet in de situatie komen dat een meester de hele dag uitkijkt op meisjes zonder bh in strakke hemdjes.’ Het Algemeen Dagblad concludeerde afgelopen woensdag: ‘Vroegrijpe leerlingen die graag met hun blote navel of beginnende borsten willen pronken, doen dat maar op het strand of in de kinderdisco, maar niet op haar school.’ (Let op: het AD dus, niet De Speld.)

In de woordkeuze alleen al – ‘pronken’, ‘gevoelens losmaken’ – klinkt een tamelijk verknipt wereldbeeld door. Alsof pre-adolescente meisjes van acht, negen, tien jaar oud zelfbewuste verleidsters zijn die je met kuisende kledingvoorschriften in toom dient te houden. Alsof het zien van een naveltje of de contouren van een ontluikend tietje de meester onmiddellijk in lustige geiligheid doet ontsteken. Alsof dat, mocht zulks onverhoopt wel gebeuren, iets is dat aan het meisje ligt. En alsof je meisjes kunt leren dat verkrachting nooit komt door een kort rokje als je ze tegelijkertijd leert dat spaghettibandjes ‘gevoelens kunnen losmaken’.

Zo’n uitbraak van schoolse sletvrees is natuurlijk niet nieuw, al raken normaliter vooral middelbare scholen besmet. Zo kwam het Stanislascollege in Delft eerder deze week in het nieuws omdat het in een brief aan de ouders meldde dat naakte meisjesnavels vanaf nu niet meer de school in mogen. De reden: de leerkrachten waren van al dat zichtbare vel en vlees danig van hun theewater geraakt. In 2013 speelde er iets vergelijkbaars: toen stuurden scholen meisjes naar huis omdat hun shorts zo kort waren dat soms de bibs onder de zoom uitpiepte. Een soort herhaling van de ophef ruwweg tien jaar eerder, toen – net als nu – korte topjes in de mode waren, en scholen over elkaar heen buitelden om blote buikjes uit de klaslokalen assorti te weren.

Communicatiewetenschapper Linda Duits deed onderzoek naar aanleiding van dat eerste navel-akkefietje, en toen in 2013 de kont-commotie losbarstte schreef ze erover op The Post Online. Ze betoogde dat de school voor kinderen een veilige plek moet zijn, waar ze dingen kunnen uitproberen om zo te achterhalen wat gepast gedrag is. Als schoolbesturen en onderwijzers daar als een soort fatsoenshelikopters boven gaan hangen en allerlei kledingkeuzes gaan verbieden om het te sexy zou zijn, dan leren kinderen daar niks van. Of althans, ze leren volgens Duits wel een les, maar de verkeerde: ‘Wanneer leraren meisjes van school sturen omdat zij vinden dat hun kleding te ver gaat, geven scholen een signaal af dat de seksuele invulling van deze leraren de voorrang heeft boven wat meisjes zelf vinden.’

Bovendien zijn leerkrachten daarmee zélf degenen die meisjes seksualiseren. Want bloot hoeft voor de meisjes in kwestie helemaal niet per se over seks te gaan, ontdekte Duits toen ze tijdens haar studie met de meiden ging praten. De keuze voor blote kleding hing vooral sterk samen met schokkende zaken als het weer en de mode. Duits: ‘Niet al hun bloot was sexy bedoeld – en wat zij onder sexy verstonden leek in weinig op wat volwassenen daar van maakten. De connotaties die volwassenen hadden bij buiktruitjes en zichtbare strings vonden de meisjes bespottelijk.’

En dat bleek ook toen het AD een Stanislas-scholier aan het woord liet. Tessa van 14 vertelde dat ze zelf alleen naveltruitjes naar school draagt met een vest erover. ‘Mijn ouders willen het ook niet hebben en ik begrijp dat wel. Je trekt wel heel erg de aandacht. Ik draag ze dan ook alleen zonder vestje op vakantie. Dan voel ik me vrijer.’ Vrijer, dus. Niet sexy’er. Ook hier spreekt de woordkeuze boekdelen.

Dat vrije gevoel, dat is kostbaar, juist voor meisjes. Zij komen al veel te snel terecht in een wereld waarin een gevoel van lichamelijke vrijheid schaars is. Het is niet aan scholen om daar vroegtijdig aan te morrelen door in onschuldig of experimenteel bloot meteen volwassen seks te zien. Laat staan dat we van basisschoolmeisjes mogen verwachten dat ze zich al bewust zijn van het effect dat hun lijfje kan hebben op mannen, nog voordat ze de kans hebben gekregen om hun eigen veranderende lichaam te leren kennen.

 

Foto: FreeImages.com/Ollie Zee/Stockphoto, posed by model, illustrative purpose only

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Een bevrijding van de druk constant iets te moeten.’ Dat zei zanger Douwe Bob in een verklaring over het liedje waarmee hij Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival. Het heet Slow Down, en mijn hart maakte een bescheiden sprongetje. Niet omdat ik denk dat het gaat winnen (sorry, Douwe Bob), maar wel omdat het een protestsong is, en ik houd erg van protestsongs. Op lange autoritten, wanneer ik kans zie om mijn kinderen wat muzikale opvoeding op te dringen – ze kunnen immers nergens naartoe – zet ik daarom vaak zo’n nummer op.

Veel van die nummers zijn ouder dan ik, en niet zelden hebben ze ongeveer hetzelfde thema als Slow Down. ‘Laat maar vallen want het komt er toch wel van, het geeft niet of je rent’, zingt Doe Maar in onze auto. We hebben ook Herman van Veen: ‘Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelooflijke haast.’

Wat deze liedjes uit het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig gemeen hebben, is dat ze de samenleving bekritiseren. Daar ligt de lat te hoog, daar loopt de druk de spuitgaten uit, en daar we hebben geen tijd meer voor wat echt belangrijk is (‘Maar liever weet ik wie jij bent, voordat het te laat is’). En daarin verschillen deze nummers dan weer van de song van Douwe Bob. Want in dezelfde verklaring zei hij nog iets, dat me trof omdat het veel zegt over de huidige tijdsgeest: ‘Slow Down is een protestnummer tegen mezelf, tegen de snelheid waarmee ik in Amsterdam leef.’ En: ‘Je moet je niet gek laten maken’. Douwe Bob protesteert niet tegen de maatschappij, maar tegen zichzelf, het individu.

Dat doet me denken aan het werk van de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe. In zijn boek Identiteit uit 2012 beschreef hij hoe we in een neoliberale en hyperindividualistische samenleving terecht zijn gekomen, waarin we als waarheid hebben aangenomen dat het slagen of falen van een mens het directe resultaat is van zijn eigen inspanningen of het gebrek daaraan. Loop je jezelf voorbij, of slaag je anderszins niet in het zijn van een puike, succesvolle burger? Dan heb je geen pech gehad maar persoonlijk gefaald, en moet je dus ook jezelf maar weer op de rit zien te krijgen. Een protestlied dat zich niet richt tegen maatschappelijke omstandigheden maar tegen jezelf die zich niet gek moet laten maken is een bijna pijnlijk rake illustratie van dit wereldbeeld.

En dat terwijl er vele uitstekende redenen zijn om kritiek te hebben op de huidige maatschappij. Afgelopen dinsdag nog stond op de voorpagina van deze krant te lezen dat ruim een kwart van de werkende moeders en bijna een kwart van de werkende vaders het gevoel heeft dat ze thuis tekort schiet; voor ruwweg 1 op de 8 geldt dat ook voor op het werk. Vooral vrouwen voelen zich opgejaagd en zwaar belast, omdat ze in hun vrije tijd meer ‘emotiewerk’ doen. In november berichtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat inmiddels 1 op de 7 werknemers burnoutklachten heeft. Het is niet meer vreemd als je een vriendin vraagt hoe het gaat, dat ze dan antwoord: ‘Druk’. Zoals een antropoloog zei, in Scientific American: ‘Het zou goed kunnen dat we bezig zijn burnout te normaliseren.’

Niets van dit alles komt als een verrassing. Een snelle blik in de CBS-database leert dat het aantal opgebrande werknemers al jaren zoetjesaan stijgt: in 2007 was het 1 op de 9, in 2010 was het 1 op de 8. En terwijl ik me aan het inlezen was voor deze column kwam ik een bericht tegen dat ik acht jaar geleden zelf schreef, over een onderzoekje van de Volkskrant, Daarin hadden vrouwen met een baan en kinderen laten weten dat alles altijd maar op hun bord terecht kwam, en dat ze bijna altijd gestrest waren. ‘Werkende moeder: moe en opgejaagd’, kopte ik. En zelfs toen was dat eigenlijk al geen nieuws meer. Ach, laten we eerlijk zijn: Doe Maar en Herman van Veen zagen dit massale bezwijken onder de druk meer dan dertig jaar geleden al aankomen.

Ik denk dat het tijd wordt dat we het falen van het neoliberale ideaal definitief aan onszelf gaan toegeven. Als individuen zichzelf konden bevrijden van die druk van ‘constant iets te moeten’, dan hadden ze dat inmiddels heus wel gedaan. Natuurlijk, het is aantrekkelijk om te denken dat we allemaal met de juiste inzet en het juiste inzicht (of het juiste liedje) onszelf in ons eentje kunnen veranderen in mega-succesvolle alles-is-oké-olé-olé-burgers – maar realistisch lijkt me dat niet. Want als de samenleving het probleem is, hoe kan het eenzame individu dan de oplossing zijn?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Onze manier van leven loopt gevaar. Dat stelde VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra vorige week in een interview met dagblad Trouw. ‘Wij doen in Nederland heel veel concessies aan de manier van leven, onze waarden’, zei hij, en gaf als voorbeeld dat sommige Amsterdamse schoolbesturen Tweede Pinksterdag misschien wel wilden inruilen voor het Suikerfeest. ‘Elke keer een stapje weg van de Nederlandse achtergrond en cultuur’, noemde Zijlstra dit. Waarmee meteen glashelder was wie er volgens hem tot de categorie ‘onze’ of ‘Nederlandse cultuur’ behoren: moslims niet.

Nou heb ik een donkerbruin vermoeden dat de meeste Nederlanders, ongeacht hun geloof, op Tweede Pinksterdag vooral een lekker lang weekend vieren. Dit besef lijkt echter niet in Zijlstra te zijn uitgestort, want hij bouwt in de rest van het interview lustig verder op deze in zijn ogen riskante ontwikkeling. Zo is volgens de VVD’er ook de vrije samenleving in gevaar, bijvoorbeeld zodra scholen rekening houden met moslimleerlingen en daarom een ‘Je suis Charlie’-poster verwijderen. Hij vindt dat het verkeerde signaal. ‘Is er kritiek op zo’n poster, dan moet je zeggen: jongens, vrijheid van meningsuiting, zo zit het hier in elkaar.’

Prima standpunt, op zich, en dat maakt het extra jammer dat Zijlstra iets verderop in het interview zulke gedachtegoedtechnische vrijheden alleen reserveert voor mensen die hij eerder in de categorie ‘onze’ had ondergebracht. Moslims, bijvoorbeeld, hebben er minder recht op. ‘Zij redeneren vanuit hun eigen waardenpatroon’, stelt Zijlstra, en vervolgt: ‘Maar juist dan moet je als maatschappij heel helder zeggen: als je hier wil leven, dan moet je je aan onze waarden gaan houden.’ Wil je dat niet, dan ga je maar gezellig naar Saoedi-Arabië. (Ik verzin dit niet; hij zei dat echt.)

Salafisten moeten volgens Zijlstra helemaal hun mond houden. ‘In die salafistische kringen worden dingen geroepen en gezegd die echt ondermijnend zijn voor onze democratische rechtsstaat’, stelt hij. Het gaat hem niet enkel om dwaallichten die oproepen tot haat en geweld – dat is immers al verboden – maar ook om huis-, tuin- en keukenorthodoxen. ‘Die zijn niet gewelddadig in daad, maar in woord wordt onze maatschappij totaal verworpen.’ Vervolgens praat Zijlstra wat over hoe zij dan niet op de goede plek op de aardbol zitten, over het corrigeren van immigranten, het bestrijden van mensen met onaangepaste denkbeelden, het eisen van aanpassing aan ‘onze’ maatschappij, en zegt hij: ‘Daar waar wettelijk dingen nodig zijn, zullen we dat regelen.’

Naar aanleiding van deze interviewuitspraken voel ik me genoodzaakt om iets op te biechten. Beste meneer Zijlstra: ik wil u graag laten weten dat ook ik onze huidige samenleving verwerp. Ik verwerp regeringspartijen die met de bovenlip het liberalisme belijden, en met de onderlip (of -buik) onwelgevallig verklaarde minderheden hun vrijheden wil ontnemen. Ik verwerp politici die denken dat je kleingeestige ideeën moet bestrijden met een verbod in plaats van met betere ideeën. En ik verwerp een samenleving dat zo’n diepgewortelde afkeer kent voor ‘de ander’ dat bij voorstellen als die van Zijlstra niet alle jaren-dertig-alarmbellen afgaan.

Vanwege dat verwerpen streef ik naar de oprichting van een links-feministische heilstaat – laten we het ‘het falifaat’ noemen. In het falifaat doen we alles om Zijlstra’s interpretatie van de democratische rechtstaat te ondermijnen. In het falifaat maken we wetten die emancipatie bevorderen in plaats van minderheidsmeningen onderdrukken, is gelijkheid tussen man en vrouw of homo en hetero veel meer dan alleen een stok om een moslim mee te slaan, zijn oorlogsvluchtelingen onvoorwaardelijk welkom simpelweg omdat we ooit in Genève bij het kruisje tekenden voor hun mensenrechten, en eten politici liever hun blauwe zijden stropdas op dan sommige waarden of religies ondergeschikt te maken aan andere.

Het hypocriete neoliberale patriarchaat roep ik uit tot vijand van het falifaat, omdat het jokt: het beweert er te zijn voor alle burgers, maar probeert ondertussen een de facto dictatuur van de vermogende en/of mondige meerderheid te stichten.

Een waarschuwing: mijn plannen voor de verwerping van de samenleving moet niet worden weggewuifd alleen omdat ik een ongelovige witte jonge vrouw ben met een ruime voorraad Nederlandse voorouders. Ik ben al lange tijd ernstig aan het radicaliseren; als u mijn laptop zou onderzoeken, dan zou u daar concreet bewijs aantreffen van plannen om uit te reizen naar een land dat beter bij mijn ideologie past, zoals IJsland, of misschien Canada.

Dus ik vraag het u, meneer Zijlstra: is het u echt menens, met wat u in het interview zei? Want dan nodig ik u bij deze uit om ook mij te komen verbieden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.