dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Held!!!’ ‘Super gedaan!’ ‘Ik had het niet beter kunnen uitleggen, hartstikke goed gezegd.’ ‘Goed uitgelegd! Was nodig.’ ‘Geweldig Arjen, je opent vele ogen volgens mij. Het was weer fantastisch vanavond!’

Het programma Zondag met Lubach had dit weekend een item over Zwarte Piet, en veel mensen lieten op twitter weten dat ze er blij mee waren. Of, om specifieker te zijn: veel witte mensen. Het was dan ook geen slechte uitzending. Lubach hield een geestige bespreking van de gebruikelijke argumenten voor en tegen Zwarte Piet, legde staatssecretaris Knops en premier Rutte vakkundig over de knie omdat die hadden laten weten dat ze een beetje eigenrichting op de snelweg niet zo’n punt vinden want ‘emoties’ en ‘kinderen niet confronteren met boze demonstranten’, en sprak zich tot slot uit tegen Zwarte Piet. Best puik.

Toch was niet iedereen bereid om Lubach onmiddellijk tot het heldendom te verheffen. Zo kwam de immer scherpzinnige anti-racist Arzu Aslan op twitter met een kritische analyse van Lubachs bewieroking. Waar zwarte activisten vanwege hun anti-Zwarte-Piet-uitspraken te maken krijgen met ellende en serieuze bedreigingen, zijn dezelfde woorden uit de mond van een witte man ineens welgesproken eye-openers. Een wit privilege waar Lubach zich niet van bewust toont. Bovendien krijgt hij nu alle lof, maar de activisten van kleur waaraan hij zijn inzichten te danken heeft laat hij in zijn progamma niet aan het woord. ‘This is how whiteness works’, schreef Aslan. ‘Lubach gets to be the hero van de strijd tegen zwarte piet.’

Net onder de oppervlakte van een moppig item in Zondag met Lubach zit een giftige dynamiek: dat veel mensen zich door hem wel laten overtuigen maar niet door de mensen die racisme letterlijk aan den lijve ondervinden. Het zegt veel over de machtsverhoudingen in Nederland.

Het is een dynamiek die me niet onbekend is. Vlak nadat ik in 2011 columnist was geworden, schreef ik over Zwarte Piet. Aanleiding was de gewelddadige arrestatie van Quinsy Gario en Jerry Afriyie bij de intocht in Dordrecht; ik schaam me ervoor dat ik toen, net als Lubach nu, hun naam niet noemde. Vanwege die column mocht ik aanschuiven bij het televisieprogramma Debat op 2, samen met zwarte activisten als Gario en Akwasi. Die wisten natuurlijk duizend keer beter waar ze over spraken dan ik als snotneuscolumnist die één stukje had getikt. Toch kreeg ik vaker het woord. De activisten werden weggezet als schreeuwers, maar de presentatrice complimenteerde mij achteraf met mijn redelijkheid.

Toen was ik trots. Ik had me laten gelden als beginnend opiniemaker en verstandige dingen gezegd. Allemaal waar, maar bovenal had ik geprofiteerd van de dynamiek dat witte mensen liever naar andere witte mensen luisteren. En door dat niet te zien en niet ter sprake te brengen, werkte ik daar aan mee.

In 2013 schreef ik hier dat het Zwarte Piet-debat laat zien dat in Nederland zwarte pijn minder waard is dan wit plezier. De positieve reacties waren talrijk. Allerlei witte mensen die tot op dat moment het zwarte activisme met enige weerzin hadden bekeken, waren nu de schellen van de ogen gevallen. Ik voelde me fijn; als witte mensen het nodig hebben dat ik de woorden van zwarte mensen voor hen vertaal naar iets dat ze wel willen verteren, is mijn rol dan niet, nou ja, nobel?

Het was weer die dynamiek. Begrijp me niet verkeerd: schelloze witte mensen maken is een jofel streven. Ik heb geen spijt van mijn anti-Zwarte-Piet-columns. Maar zelfs als je iets goeds doet, kun je onderdeel zijn van een fout systeem. Een symbool bestrijden zonder dat systeem te doorgronden, zonder kritisch te zijn over machtsverhoudingen waar je voordeel van hebt, is op zijn best een onvolledig en op zijn slechtst een schadelijk idee.

Wat kunnen witte mensen dan beter doen? In haar boek Witte onschuld reikt emeritus hoogleraar Gloria Wekker een uitstekend alternatief aan: ‘… het zich teweerstellen tegen witte onschuld, het zichzelf positioneren als wit, als een machtige raciale/etnische positie bezettend, het cognitief en emotioneel kennisnemen van de Nederlandse geschiedenis van imperialisme, van de vele vormen van wit privilege en dat privilege gebruiken om machtsverschillen te doorbreken …’.

Ik zou hier nog van alles aan kunnen toevoegen; ik zou haar advies kunnen herhalen in mijn eigen woorden, en daar zou het voor andere witte mensen misschien overtuigender van worden. Maar laat ik dat nu eens niet doen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een jonge vrouw filmt zichzelf terwijl ze op een houten vloer ligt. Het is donker, het beeld korrelig. Ze probeert overeind te komen; haar ademhaling is zwaar van de inspanning. Het lukt niet. Verderop in de kamer staat een bed. Ze probeert het nog een keer, sleept zichzelf door de ruimte en klimt hijgend op de dekens. Ze valt uitgeput neer.

Zo begint de indrukwekkende documentaire Unrest, die eerder dit jaar op het Sundance Film Festival draaide en sinds kort in Nederland te zien is via iTunes of Vimeo. De vrouw in kwestie heet Jennifer Brea, en heeft myalgische encefalomyelitis (ME, ook chronisch vermoeidheidssyndroom genoemd). ‘Zolang ik me heugen kan, wilde ik de hele wereld verzwelgen. Ik droomde van plekken die ik wilde bezoeken en dingen die ik zou zien.’ Ze reisde veel, was verloofd met haar grote liefde, aan het promoveren.

En toen werd ze ziek. Na een zware koortsaanval knapte ze niet op. ‘Ik liep naar de keuken om een glas water te halen, en kon me daarna niet meer bewegen’, vertelt ze in de film. Extreme uitputting na inspanning is het meest kenmerkende symptoom van ME. Wereldwijd lijden er miljoenen mensen aan de ziekte.

Over de oorzaak is niet veel bekend; er gaat relatief weinig geld naar onderzoek. In Unrest komen enkele artsen aan het woord die denken dat ME een immuunstoornis is. Dit jaar verschenen er twee studies van onderzoeksgroepen die constateerden dat de cellen van mensen met chronische vermoeidheid minder energie produceren dan gebruikelijk. ‘Het is beslist een fysiologisch effect dat we observeren, en niet psychosomatisch’, benadrukte een betrokken wetenschapper in het Britse tijdschrift New Scientist.

Toch denken veel mensen dat ME geen ‘echte ziekte’ is. Brea laat in haar film televisiefragmenten zien. In de eerste wordt het de ‘yuppiegriep’ genoemd. Een ander: ‘Sommigen denken dat het een verzonnen aandoening is.’ Een komiek: ‘Dus iemand was laatst aan het collecteren voor ME. Dat is die ene van: “Geen zin om te werken vandaag”.’ Het woord ‘hysterie’ valt.

Brea vertelt dat ze in eerste instantie te horen kreeg dat haar uitputting en pijn tussen de oren zat. Misschien had ze last van een oud trauma, opperde een neuroloog, of van stress. Zo’n ervaring is eerder regel dan uitzondering onder mensen met ME. Brea denkt dat gender ermee te maken heeft. Zo’n 85 procent van de patiënten is vrouw. ‘Ik vraag me af of dat is waarom ze ons niet geloven.’

Feit is dat de meeste artsen denken dat ME een psychisch probleem is. Experts kwamen een jaar of twintig geleden met een theorie: deze mensen lijden aan de misplaatste overtuiging dat ze een medische aandoening hebben. Daardoor nemen ze veel rust en krijgen ze last van ‘deconditionering’ – ze zijn grandioos uit vorm, zeg maar. Ze hebben dus zelf, onbewust, hun kwaal veroorzaakt en houden die ook zelf in stand. ‘Een kwart van ons is aan huis gebonden of bedlegerig’, zegt Brea. ‘En toch moeten we leven met dit stigma.’

De behandeling bestaat, conform de theorie, uit gedragstherapie die patiënten moet leren ‘betere’ gedachten te hebben over hun aandoening; dat hun klachten niet komen door een lichamelijke ziekte, dat ze heus nog van alles kunnen, dat herstel mogelijk is. Daarnaast is er graded excercise therapy, wat inhoudt dat iemand met ME langzaam steeds actiever moet worden, om zo weer in vorm te komen.

ME-patiënten meldden al snel dat de behandeling vaak niet of averechts werkte. Veel artsen schoven dat terzijde, met een beroep op een grote Britse studie die de effectiviteit zou bewijzen. Maar die bleek bij nader inzien zo lek als een mandje; de wetenschappers hadden geknoeid met de cijfers, waardoor ze verbetering hadden vastgesteld die niet had plaatsgevonden. Nieuw onderzoek suggereert dat deconditionering het issue niet is. Zoals dat van cardioloog Linda van Campen, die na de vertoning van Unrest in het LUMC zei: ‘Dus een schop onder je kont, ga maar wat meer doen en het zal allemaal weggaan: bullshit.’

Dit is wat stigma doet. Het leidt tot ondeugdelijke behandelingen, gebrek aan onderzoeksgeld en een collectief ongeloof dat het lijden van mensen met ME onzichtbaar maakt. ‘Ziekte beangstigt me niet, en de dood beangstigt me niet’, zegt Brea in haar film. ‘Wat me doodsbang maakt, is dat je kunt verdwijnen, omdat iemand het verkeerde verhaal over je vertelt.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als wetenschapsjournalist is het mijn gewoonte om iets pas voor waar aan te nemen als er bewijs voor is. Ik geloof niet zomaar van alles. Oscillococcinum helpt bij griep? Show me the data. Kruidvat is steeds verrassend en altijd voordelig? Harde feiten wil ik zien. God bestaat? Laat Hem eerst maar eens iemand in een zoutpilaar veranderen of nifty doen met een brandende braamstruik, dan praten we verder.

Ik denk dat zulke scepsis meestal een goede eigenschap is. Soms schiet het echter hopeloos tekort. Om een voorbeeld van astronoom en schrijver Carl Sagan te lenen: als u me zou vragen of ik van m’n kinderen houd, is het antwoord uiteraard dat ik ze innig lief heb tot het einde der tijden. Maar bewijzen kan ik het niet. U zult me moeten geloven. Scepsis zou ik misplaatst vinden.

Deze week heb ik veel zitten peinzen over scepsis en geloof. Daar was ook alle aanleiding toe. Jelle Brandt Corstius had, in navolging van talloze vrouwen die al ‘me too’ hadden gezegd, in Trouw geschreven dat hij als stagiaire was verkracht. Hij noemde geen naam. Bewijs was er niet; ‘het is zijn woord tegen mijn woord’. Maandag maakte producent Gijs van Dam zichzelf bij Pauw bekend als de man uit het artikel van Brandt Corstius. Hij had ook geen bewijs, maar wel een ander verhaal; hij had niemand gedwongen, het was een dronken vrijpartij geweest.

Zijn advocaat, Peter Plasman, zat ernaast en speelde met het geloof en ongeloof van de kijkers. Hij trok alles uit de kast om Brandt Corstius door het slijk te halen; hij noemde hem leugenachtig, en verweet hem ‘raffinement en manipulatie’. Daarna riep hij eventuele andere slachtoffers op om zich te melden. Een daad van boosaardige schijnheiligheid, aangezien hij net had laten zien dat hij er niet voor terugdeinst om in een talkshow karaktermoord te plegen op iemand die met zulks naar buiten durft te treden.

In een uiterst vals slotakkoord van de uitzending eiste Plasman van Brandt Corstius zelfs een soort scepsis ten aanzien van zijn eigen ervaringen. Volgens de advocaat had Brandt Corstius zich moeten realiseren dat hij een verhaal de wereld in bracht ‘waarvan de hele wereld tot de conclusie kan komen: het ene kan waar zijn en het ander kan waar zijn. En dan geldt de basisregel dat je alleen maar schuldig bent als daar bewijs voor is. En dat heeft hij geweten en toch heeft hij dit gedaan.’ Hij voegde eraan toe dat ‘de mensen die achter hem aanhollen omdat ze zeggen “als Jelle Brandt Corstius dit vertelt is het waar”, [zich] moeten afvragen of dat een goede gedachte was.’

Dat idee van ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ sloeg aan. Inderdaad, zo vonden veel kijkers op sociale media, niemand kan weten wat er precies is voorgevallen, en dus moeten we ons onthouden van een oordeel. Een rechter moet de waarheid maar vaststellen. Ze feliciteerden zichzelf met hun redelijkheid. Algemeen Dagblad-columnist Angela de Jong zei een dag later bij Pauw: ‘Wij weten niet wie er liegt, en volgens mij zijn er instanties voor die dat gewoon goed moeten uitzoeken.’

Geen bewijs, geen geloof: zo’n redenering zou mij als scepticus moeten aanspreken. En toch schuurt het. Natuurlijk is onschuldig-tot een goed en noodzakelijk principe. Maar ik heb moeite met die volgende denkstap: dat dit betekent dat je een slachtoffer pas gelooft als een rechter schuld en waarheid heeft vastgesteld.

En wel hierom: veel zedenzaken komen nooit voor de rechter. Aanranding en verkrachting zijn vaak door hun aard onaantoonbare misdrijven. Waarheid en schuld zijn dan grootheden die buiten mijn bereik als gewoon huis-, tuin- en keukenmens liggen. Het gebrek aan bewijs maakt mijn geloof of ongeloof tot een morele kwestie. Andere issues worden relevanter. Zoals: wat voor cultuur wil ik met mijn houding helpen scheppen voor misbruikslachtoffers? Wil ik een samenleving instandhouden waarin vrouwen en mannen die zijn verkracht worden beschimpt en gewantrouwd? Of help ik streven naar een maatschappij waarin je na seksueel geweld zonder angst en schaamte je verhaal kunt doen?

In deze morele kwestie kan ik me niet verstoppen achter het strafrecht. Om Edward Snowden te citeren: ‘The law is no substitute for morality’. Het vraagstuk verlangt dat ik een persoonlijke, principiële keuze maak: geloof ik mensen die vertellen dat ze zijn misbruikt wel of niet? In de wereld die ik voor ogen heb, bestaat er maar één antwoord: geloof slachtoffers.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een vriend mailde me een spotprent over twee varkentjes. De ene zegt: ‘Is het niet tof? We hoeven niets te betalen voor de schuur.’ Zegt de andere: ‘Ja! En zelfs het eten is gratis.’ Onder de tekening had iemand geschreven: ‘Facebook en jij.’

Als je niet betaalt voor het product, bén je het product, luidt de vuistregel. Een kritisch artikel van de Britse journalist John Lanchester, een paar weken geleden in de Groene Amsterdammer, laat zien hoe waar dat is. Dit is het beeld dat hij schetst: om foto’s van pasgeboren nichtjes, berichtjes van vrienden die ver weg wonen en filmpjes van in wastafels rondzwemmende baby-egels te kunnen bekijken, sta je als gebruiker toe dat Facebook registreert wie en waar je bent, wie je vrienden zijn, welke plannen je maakt, en wat je doet, weet, waardeert, koopt, leest en wilt. En niet alleen op Facebook, maar op bijna elke website die je bezoekt. Lanchester noemt Facebook dan ook ‘de grootste op surveillance gebaseerde onderneming in de geschiedenis van de mensheid’.

Facebook benadrukt dat natuurlijk niet. Het bedrijf toont liever zijn poezelige kant. Het mission statement luidt vroom dat het de wereld ‘opener en verbondener’ wil maken. Maar de vraag is: openener voor wie? Verbondener met wie?

Het antwoord is: adverteerders. Dat zijn immers Facebooks echte klanten, die volgaarne grif betalen voor online reclames die exact hun doelgroep bereiken. Maar het bedrijf gaat verder, schrijft Lanchester. Facebook gebruikt zijn kennis niet alleen om gebruikers welgemikte advertenties te tonen, ‘maar ook om de stroom nieuws die naar ze toe vloeit vorm te geven.’ Algoritmes bepalen welke berichten van je vrienden je te zien krijgt. Het contact met je dierbaren wordt op onnavolgbare wijze ‘gemedieerd door de commerciële belangen van Facebook.’

En daar blijft het niet bij. Ter meerdere eer en dollars van de adverteerders zet Facebook alle zeilen bij om te zorgen dat we er zo veel mogelijk tijd doorbrengen. Dat lukt heel aardig; zo checken veel mensen sociale media nog voordat ze gaan ontbijten, en logt driekwart van de Nederlandse gebruikers dagelijks in. Facebook ‘zou weleens het puurste voorbeeld ooit kunnen zijn van een bedrijf waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het ‘vangen’ en doorverkopen van aandacht’, stelt Lanchester dan ook.

Journalist Franklin Foer waarschuwde zaterdag in Sir Edmund voor de invloed die bedrijven als Facebook hebben op ons leven. Ze hebben een wereld gebouwd waarin ze alles van ons weten, ons sturen, en waarin we voortdurend worden bekeken en afgeleid. Hoezeer dit laatste klopt, weet iedereen die weleens om zich heen kijkt op het station, bij de zwemles of in het café. Wachtende mensen versmelten als vanzelf met hun smartphone. Het lijkt meer een automatisme dan een vorm van vermaak. Sterker nog, onderzoekers constateerden eerder dit jaar dat hoe vaker mensen op Facebook verpozen, hoe ongelukkiger ze zijn.

Mensen zijn bang geworden om alleen te zijn met hun eigen gedachten, stelt de Canadese schrijver Michael Harris in het wetenschapstijdschrift Discover. In onze cultuur was het altijd al belangrijk om steeds iets nuttigs te doen – ledigheid is des duivels oorkussen, enzo – en smartphones, wifi en sociale media maken het nu wel heel eenvoudig om nooit meer ledig te zijn. Harris schrijft dat hij zich tegenwoordig schuldig voelt als zijn geest even nergens mee bezig is, ongemakkelijk, alsof er dan iets ergs zal gebeuren. Ik denk dat mensen dat gevoel vaak onbewust de kop indrukken door snel even op Facebook of Twitter te kijken – een impuls die sociale media versterken, of die hen op zijn minst verrekte goed uitkomt.

Maar door hieraan toe te geven, ontzeggen mensen zichzelf iets waardevols: de kans om de geest te laten dwalen, om te dagdromen. Dit zijn geen loze processen, denken neurowetenschappers inmiddels; ze maken ons creatiever en helpen ons problemen op te lossen. Harris wijst erop dat Newton pas met zijn revolutionaire theorie over zwaartekracht kwam nadat hij wegens een uitbraak van de pest een tijd in afzondering had geleefd. Nobelprijswinnaar Peter Higgs (van het deeltje) zei dat hij zijn werk nu niet had kunnen doen, omdat de rust en eenzaamheid van de jaren zestig verdwenen is.

Alles opgeteld is Facebook dus dit: een bedrijf dat, in ruil voor kittenfilmpjes en je privacy, je vriendschappen manipuleert, je aandacht opslurpt, je ongelukkig maakt en je dagdromen verstoort. Waarom stoppen we er niet massaal mee?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er was ophef. Natuurlijk was er ophef. ‘Nederland ergert zich kapot aan het genderneutrale beleid dat zich meer en meer verbreidt’, stelde de Telegraaf. ‘Zelfs de nuchtere Hema is besmet met het gendervirus.’ Hema gaat namelijk als eerste Nederlandse winkelketen stoppen met geslachtsaanduidingen op kinderkleding – en het niet-labelen van kleine kadetjes is volgens de krant van wakker Nederland blijkbaar een soort ziekte. Op twitter riepen mensen op tot een boycot. Zoals ene Marcello: ‘Geachte @HEMA, steek die rookworst dan ook maar in jullie genderneutrale reet!!’. (Terzijde: dit lijkt me anatomisch gezien niet onmogelijk, maar wel iets minder lekker bij de boerenkool.)

In 300 filialen heeft Hema het onderscheid tussen de meisjes- en jongensafdeling al opgeheven, las ik in de krant. Ook toevallig in de winkel bij mij om de hoek, dus ging ik er woensdag even kijken. In grote groene letters stond er ‘Kind’ boven de kinderkleding, en ‘Baby’ boven de babykleertjes. Erg schokkend of revolutionair oogde het niet. Een hoogzwangere vrouw zocht een paar piepkleine leggings uit. Ze kwam niet verward op me over, ondanks dat op de verpakking geen sekse aangegeven stond, maar enkel een maat en leeftijdscategorie. Ook de vader die onder het bord ‘kinderjurkjes’ door het rek neusde, was niet erg gedesoriënteerd. Eenvormige of kleurloze genderneutrale uniformpjes ontbraken. Mannelijkheid en vrouwelijkheid bestonden nog. De rookworsten waren bijna uitverkocht. De beschaving leek me niet in onmiddellijk gevaar.

Ik snap het chagrijn dan ook niet goed. Zelf vind ik het juist bevreemdend dat winkels zich op zo’n grote schaal genoopt zien om ouders en hun nageslacht op basis van een lullig kenmerk als geslacht voor te kauwen uit welk schap ze hun kleding dienen te betrekken. Kinderen zijn er tenslotte in allerlei variaties, en weten zelf vaak prima wat ze willen.

Het scheiden der piepjonge seksen is bovendien een gebruik dat bijna onherroepelijk uitnodigt tot de meest bespottelijke stereotypering. Volkskrant-verslaggever Jonathan Witteman schreef deze week over een jongensshirt met de tekst ‘Little man, big ideas’, en een meisjesvariant met ‘Little girl, big smiles’. Nog een gezellig setje: voor jongens ‘Future scientist’ en voor meisjes ‘Hey cutie’. Mijn persoonlijke favoriet is van Disney: ‘Be a hero’ voor hem, ‘I need a hero’ voor haar.

Ik kan me moeilijk voorstellen dat er veel ouders zijn die het een fijne gedachte vinden dat hun dochter geen held wil worden, maar er wel één denkt nodig te hebben. Of die graag willen dat hun slimme meid straks besluit geen wetenschapper te worden, omdat ze al schattig is. Er valt dus veel te winnen, en daar maakt Hema een aardig beginnetje mee.

Maar toch reageren de ophefmakers alsof ze iets verliezen. Als we de Telegraaf moeten geloven – iets wat ik over het algemeen niet aanraad, overigens – dan heeft Hema ons collectief op een hellend vlak geparkeerd, en rollen we langzaam maar zeker richting een punt waarop mannelijkheid en vrouwelijkheid verdwenen zijn. ‘Over een paar jaar is er geen verschil meer tussen mannen en vrouwen. .. Dan mag je er als man niet meer uitzien als een man en vrouwen idem dito. Dan wordt er heel raar gekeken als een vrouw kiest voor een jurkje dat de boezem accentueert. En dan noemen we die manier van kleden ook niet meer vrouwelijk, want dat is volkomen politiek incorrect.’

Dit is natuurlijk nonsens. Hema benadrukte nota bene zelf dat ze ook roze jurkjes blijven verkopen. Er wordt niets verboden of afgeschaft, er worden dingen toegevoegd: meer stoere meisjeskleren, meer keuzevrijheid. Het enige dat verdwijnt, is een tweedeling.

Misschien is dat waar de frustratie vandaan komt, overweeg ik. Want die tweedeling bood wel houvast. Geslacht, sekse en gender waren traditioneel een ordentelijk trio: piemel = jongen = stoer + blauw, vulva = meisje = lief + roze. Duidelijk, zeker, maar niet bijzonder accuraat. Sommige mensen zijn immers trans, hebben een intersekse variatie, zijn genderfluïde, queer of gendernonconform, of hebben anderszins niks op met stereotypen. Wetenschappers hebben laten zien dat je van testosteron niet per se een machoman wordt, dat ons brein een mozaïek is van het mannelijke en het vrouwelijke, en dat beide seksen meestal ongeveer hetzelfde kunnen.

Geen mannen van Mars, geen vrouwen van Venus – voor de mensen die daar diep in geloofden zal deze nieuwe werkelijkheid vast verwarrend zijn. Maar we moeten geen kinderen in hokjes blijven duwen, alleen omdat het voor volwassenen zo lekker overzichtelijk is. Hema heeft dat goed begrepen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De wereld mag dan een rommeltje zijn, het strand blijft hetzelfde. De wind ruikt naar zout, het zeewater is altijd net iets kouder dan je had gehoopt. Kinderen prikken met gevonden stukjes hout in aangespoelde kwallen, om daarna een volstrekt zinloze kuil te graven. Het heftigste vraagstuk waar je aan het strand mee hoeft te worstelen is hoe je na het zwemmen je kleren aan kunt trekken zonder dat het zand van je voeten in het kruis van je onderbroek belandt.

Vorige week verbleef ik aan de Zeeuwse kust, en maakte ik me geen zorgen over de wereld. ‘s Ochtends keek ik voor de vorm nog even op de teletekst-app of er al iemand een nieuwe oorlog (al dan niet atoom-) was begonnen, waarna ik m’n telefoon in een la gooide en naar zee liep om te vliegeren en nergens over te piekeren.

Ik vroeg me wel iets af: waar komt deze zorgeloosheid toch vandaan? Het was niet alsof er niets neteligs aan de hand was. Gevaarlijke klojo #1, ook wel de Geweldige en Opperste Leider, liet zich gezellig kieken met een waterstofbom. Gevaarlijke klojo #2, ook wel de Leider van de Vrije Wereld, twitterde dat hullie in Noord-Korea maar één ding begrijpen. Geruststellend is anders. En toch gleed het van me af als een miskleun van Mark Rutte.

Het deed me denken aan een studie (pdf) die begon in 2008, tijdens een dieptepunt in de economische crisis. Drie Amerikaanse psychologen besloten te meten hoe groot mensen de risico’s van die crisis inschatten, en hoeveel negatieve emoties ze ervoeren. Die meting herhaalden de wetenschappers in het jaar daarop zes keer. Zo ontdekten ze dat na een eerste periode van grote zorgen mensen de boel al vrij snel een stuk minder eng en riskant gaan vinden. Kort gezegd: hoeveel stront er ook aan de knikker is, na een tijdje voel je je weer normaal. ‘Hedonic adaptation’ heet dat; een mechanisme dat zorgt dat we ook in duistere tijden niet kapot gaan aan voortdurende stress en angst. Waarschijnlijk is het zelfs zo dat onze geest zich hierin traint. ‘Emotionele reacties worden effectiever gedempt bij herhaalde blootstelling aan een negatieve stimulus’, zeggen psychologen dan. Oftewel: als er om de haverklap trammelant is, doet het je steeds minder.

Nou is Donald Trump natuurlijk de meester van haverklap-trammelant. En ik betrap me er inderdaad op dat ik daaraan begin te wennen. Begin dit jaar liep ik nog rond met angstige buikpijn over zijn presidentschap. En ik citeerde in een column de Britse komiek John Oliver, die toen al waarschuwde dat we Trumps woorden en daden niet gewoon moeten gaan vinden. ‘Dus blijf jezelf eraan herinneren: dit is niet normaal. Het is fucked up’, zei hij. Op zijn advies plakte ik een briefje met deze boodschap op mijn koelkastdeur, om dit niet te vergeten. Maar dat briefje is inmiddels verdwenen achter boodschappenlijstjes, uitnodigingen voor kinderfeestjes en groetjes uit Limburg. Het leven gaat door, en de geest doet wat hij moet doen om zichzelf te beschermen.

Dit geldt ook voor mensen in Zuid-Korea, las ik maandag in de Volkskrant. Correspondent Jeroen Visser interviewde een jonge programmeur en zijn oma uit Seoul, de stad die experts aanwijzen als het eerste doelwit, mocht Kim Jong-un met bommen gaan gooien. Oma was vroeger weleens ongerust, toen ze kleine kinderen had, maar nu minder: ‘Ik heb al zoveel over de spanningen en de dreiging gehoord. Eerlijk gezegd ben ik er na al die jaren wel klaar mee.’ Haar kleinzoon voelt het net zo. Toen hij in het leger zat, was hij soms bang, maar na zijn diensttijd ebde dat weg. ‘Nu ben ik weer met andere dingen bezig’, zegt hij. ‘Pas als er echt iets gebeurt, gaan we ons zorgen maken.’

Ik denk dat de inwoners van Seoul niet zonder ‘hedonic adaptation’ kunnen; hoe anders leef je in de schaduw van een lichtgeraakte waterstofbomtestende dictator en blijf je geestelijk in orde? Maar voor mensen buiten die schaduw brengt het psychologische mechanisme vooral een risico met zich mee: dat onze geest ons zo goed beschermt tegen allerlei onheil, dat we van buikpijn via zorgeloosheid uitkomen bij onverschilligheid. Dat schouderophalen de plaats inneemt van verzet. Dat je niet meer opkijkt wanneer Trump internationale conflicten aanjaagt, oorlogstaal uitslaat en suggereert dat je kernwapens best kunt gebruiken. Maar dat mag niet normaal worden. Ik klop het zand en het zout uit mijn kleren en ruim de koelkastdeur op. Blijf wakker.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.