dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Er zitten gaten in het weefsel van de alledaagse wereld’, schrijft Katherine May in haar mooie boek Wintering. En soms val je daar doorheen, niet door schuld maar door omstandigheden, en kom je ergens anders terecht. In een seizoen van kou, ‘een braakliggende periode in je leven waarin je afgesneden bent van de wereld, je afgewezen voelt, buitenspel gezet, weerhouden van vooruitgang of in de rol van buitenstaander bent gedwongen.’ Een periode van bedroefd zijn, van ongelukkig zijn, van je terugtrekken. May noemt het ‘winteren’.

Ik las Mays boek omdat ik door de gaten van het weefsel van de wereld aan het vallen ben. Het begon met de lockdown – een soort kunstmatige winter – en sindsdien is het bij me: dat gevoel van halfbestemd verdriet, van niets lukt, van dit gaat zo niet langer en ik weet niet waar ik het zoeken moet.

Toen de scholen dichtgingen, was ik net ziek geweest – hoesten, zweten, trillen, slapen, mezelf wakker hoesten, herhaal – en dus niet op mijn best. Mijn huis raakte ineens gevuld met virusangst, kindertranen, normaalheimwee en de voortdurende luidheid van mensen die net iets te dicht op elkaar moeten leven en werken. En net toen we hier onze weg in vonden, ging mijn opa dood. Nu is er ook nog rouw: de tranen komen snel, de woorden langzaam, een paniek dringt steeds aan, hoog in mijn keel, bij elk klein probleem; een ziek kind, beestjes op de kamerplanten. Ondertussen begint het normale leven weer, maar zonder mij. Net als andere mensen uit de coronarisicogroepen kan ik enkel toekijken: ook verlangend naar vrijheid en afleiding en dagen in de buitenlucht, maar nog opgesloten, halfvergeten, achtergebleven.

Ik treur en ik struikel, maar ik schroom om dat toe te geven, aan mezelf en al helemaal aan anderen, al ben ik vast niet de enige die zich na de lockdown zo voelt. ‘De momenten waarop we uit het dagelijks leven vallen blijven taboe’, schrijft May. We zien het als een vernedering, als iets gênants dat we moeten verbergen. ‘Dit betekent dat we een geheim hebben gemaakt van een volkomen normaal proces, en zo de mensen die het ondergaan een paria-status hebben gegeven, die hen dwingt zich uit het dagelijks leven terug te trekken om zo hun falen te verbergen.’

Maar winteren is onvermijdelijk. We hebben de neiging om ons leven voor te stellen als een lijn: we beginnen met een lente, gevolgd door een zomer waarin we steeds mooier bloeien, en dan komen herfst en winter en is het gedaan. May noemt dit ‘een brute onwaarheid’. Het leven is cyclisch, schrijft ze. ‘We hebben seizoenen waarin we bloeien, en seizoenen waarin de bladeren van ons af vallen en onze kale botten blootleggen.’

Waarom vrezen we de winter? Planten en dieren zijn er niet bang voor, vechten er niet tegen, schamen zich er niet voor, proberen niet krampachtig dezelfde levens te leiden als ze in de zomer deden. Ik moet denken aan de vaste planten in mijn tuin. Als de stress van de kou hen teveel dreigt te worden, laten ze hun bloei en bladeren los en trekken ze zichzelf terug in de aarde. Ze werpen zich terug op hun wortels; tot dat deel van hen dat hun anker is, en de basis van al hun groei.

Zouden mensen kunnen leren om zoiets te doen? In plaats van je te verzetten tegen je verdriet, steeds maar weer een vrolijk masker op te zetten, kun je je ook terugtrekken en de winter toelaten. ‘De actieve acceptatie van droefenis’, noemt May het; een periode waarin we onszelf toestaan om onze ware behoeftes te voelen, om pijnlijk eerlijk te zijn tegen onszelf. Ongelukkig zijn is leerzaam; het vertelt je dat er iets verkeerd gaat, en als we het verdriet daarover kunnen toestaan, ontdekken we misschien belangrijke aanwijzingen over hoe we kunnen veranderen.

‘Dit is een kruispunt dat we allemaal kennen’, schrijft ze, ‘een moment waarin je je huid moet afwerpen. Als je dat doet, dan zul je al die pijnlijke zenuwuiteinden blootleggen, en je zo rauw voelen dat je een tijdje voor jezelf moet zorgen. Maar als je het niet doet, zal je oude huid om je heen verharden.’

Ik wil niet verharden. En ik wil me niet langer schamen voor mijn winter. Mijn verdriet voelt minder zwaar als ik het omarm dan wanneer ik het, dapper neplachend, tegen de klippen op achter me aan sleep. Bovendien is er wijsheid te vinden in de winter, en genezing. Laat mij maar even alleen mijn wortels zijn, dan kom ik later wel weer bloeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik hoorde het mezelf zeggen: ‘Het is gênant en oneervol dat we Zwarte Piet niet allang hebben afgeschaft.’ En vervolgens verbaasde ik me over mijn eigen woordkeuze. Oneervol? Is dat niet een superantiek begrip? Wat is ‘eer’ eigenlijk? Wie heeft het, wie komt het toe? Hebben we er iets aan?

Dit is wat ik zou willen dat eer is: een drijfveer om het goede te doen, niet voor jezelf, zonder er iets voor terug te verwachten, zelfs als het je iets kost, omdat je je eraan gehouden voelt om een goed mens te zijn. Ik zou willen dat eer een deugd is die het beste in ons naar boven haalt: moed, toewijding, solidariteit, compassie, onbaatzuchtigheid.

Eigenschappen die ik bij veel witte mensen, zeker die uit het gematigde midden, mis in wat ‘het racismedebat’ is gaan heten.

Ik realiseer me dat ik hiermee een rooskleurige invulling geef aan het begrip ‘eer’. Misschien maak ik er zelfs iets van dat het nooit is geweest. Eer is van oudsher bijvoorbeeld hopeloos verknoopt met klasse; dat ‘eervol’ als bijna-synoniemen ‘nobel’ en ‘ridderlijk’ heeft, zegt veel. Eer was historisch gezien iets voor rijke, witte mannen, niet voor armen of mensen van kleur. Voor vrouwen draait eer traditioneel vooral om de vraag of je je knieën netjes bij elkaar houdt; eer gaat over je vagina, niet over morele verheffing. Eer bestaat bovendien vanouds bij gratie van de eerloosheid van anderen: mannen hebben eer ten koste van vrouwen, rijken ten koste van armen, witte mensen ten korte van mensen van kleur.

Eer is gedoopt in bloed en pijn.

In 1621 liet Jan Pieterszoon Coen bijna 15.000 Bandanezen afslachten. Toen hij na deze volkerenmoord thuiskwam, werd hem eer bewezen: hij kreeg een koekje van de stadhouder, en later een standbeeld in Hoorn, een filegevoelige tunnel en een kek nisje op de hoek van de Beurs van Berlage. ‘Dispereert niet’, staat er op die laatste gebeiteld. Maar als we nog steeds genocideplegers eren, en niet vanzelfsprekend van hun voetstuk halen, is enige wanhoop niet misplaatst.

Ik ben op zoek naar een vorm van eer die beter is dan de eer die stinkt naar bloed en uitsluiting en dood. Ik zoek hiernaar, omdat ik vrees dat empathie niet genoeg is.

De afgelopen weken deelden mensen van kleur uitgebreid hun pijn en onderdrukking. Ze vertelden hoe ze als kind ‘kankerzwart’ waren genoemd. Hoe hun gezin bedreigd wordt door schoften die ze voor ‘vieze zwarte aap’ uitmaken.

‘Het stille midden bereik je niet met woorden. Ze willen je zien lijden voordat ze jou geloven’, schreef Jerry Afriyie in OneWorld. Maar hoeveel lijden moet worden getoond voor gematigde witte mensen veranderen? ‘Ik snap de pijn’, zei onze premier over Zwarte Piet, maar hij wilde het geen racisme noemen. Een koor van witte middenmensen zong na de Black Lives Matter-protesten het vertrouwde deuntje: we moeten niet zo hard tegenover elkaar staan, dat is niet vruchtbaar, moet het nou zo, met loopgravenstrijd en slachtofferschap, laten we verbinding zoeken, ‘denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart-wit’, en sowieso is alle nadruk op kleur wel erg Amerikaans, overgewaaid giftig identiteitsdenken is het, wij zijn anders, een tolerant land, land van duizend meningen en nuchterheid, op dit hele kleine stukje aarde.

Ik zou willen dat eer dit is: dat je als gematigde witte, na de pijn van zwarte mensen te hebben aangehoord, de verantwoordelijkheid voor verbetering en rechtvaardigheid bij jezelf legt en niet bij hen. Dat eer een gesprek met jezelf is: ‘Oké, voor mij persoonlijk hoeft de strijd tegen racisme misschien niet zo, maar ik doe het toch, want als ik racisme verkeerd vind, dan is antiracisme juist, en dit gaat verder niet over mij.’ Eer als onbaatzuchtige solidariteit.

En dat deze eer zorgt voor empathie die verder gaat dan ‘ik snap de pijn, maar…’. Leslie Jamison schreef in een mooi essay in The Believer dat we empathie vaak zien als iets dat we spontaan voelen, of niet, en dat is dan dat. Maar empathie kan ook bestaan uit inspanning, uit werk, uit keuzes. ‘Soms geven we om een ander omdat we weten dat het zou moeten, of omdat het van ons gevraagd wordt, maar dit maakt onze bekommernis niet leeg.’ Ik geloof in werk, zegt Jamison. ‘Ik geloof in midden in de nacht wakker worden, je tas pakken, en je slechtste zelf verlaten voor je betere zelf.’

Ik kan me weinig eervollers voorstellen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We moeten eten tegen de dood. Dat lijkt een open deur – het is bekend dat een mens zonder voedsel vrij vlot eindigt met een tuintje op zijn buik – dus laat ik preciezer zijn: volgens een aanzwellend orkest van experts en meningmensen moeten we gezonder eten om zo beter bestand te zijn tegen het coronavirus. Bij gebrek aan een geneesmiddel of vaccin moet onze leefstijl ons redden.

‘Overleven begint bij gezonder leven en eten’, kopte Het Parool boven een stuk van hoogleraar Jaap Seidell en Jutka Halberstadt. De NOS, over een uitzending met arts Liesbeth van Rossum: ‘Leef gezond, voorkom ernstige corona.’ Ene Jeroen Jansen opinieerde in deze krant dat ‘elk virus goed gedijt’ op het ‘ongezonde leven van velen’. Overgewicht verzwakt volgens deze journalist de longen en het immuunsysteem, waardoor mensen extra vatbaar zijn voor infecties. ‘Een (corona)virus is dan al snel het laatste duwtje in de richting van de intensive care.’

Dikke mensen, zo metafoort Jansen, zijn een ‘lek in de boot’ dat gedicht moet worden; anderhalve meter afstand houden is slechts ‘al hozend verder varen’. Hij pleit voor een ‘gezondheidsrevolutie’. Het is, naast schaamteloos stigmatiserend, meer dan een tikje Bijbels: tijdens een Plaag wijzen naar de zondaars die zich schuldig maakten aan vadsigheid en vraatzucht. Benadrukken hoe zonde leidt tot de dood en hoe de puurheid van een gezonde leefstijl zal leiden tot verlossing.

Het deed me denken aan een essay van Michelle Allison, een paar jaar geleden in The Atlantic. Ze schrijft daarin over mensen die claimen dat dikheid en ziekte te vermijden en genezen zijn door gezond te leven en eten. ‘De helden van de hedendaagse dieetcultuur’, noemt zij hen; helden die hun status verwerven doordat ze ons voorhouden hoe we de dood kunnen verslaan. ‘Mensen zijn de enige dieren die zich bewust zijn van hun sterfelijkheid, en we willen allemaal de persoon zijn wiens dood als een verrassing komt, in plaats van als een pathetische onvermijdelijkheid. We willen degene zijn waar mensen over zeggen: ‘Maar ze deed alles goed.’ Als we niet aan de dood kunnen ontsnappen, kunnen we misschien een manier vinden om er onschuldig aan te worden verklaard.’

‘Door te eten zonder je in te houden, aan de andere kant, riskeer je dat je onrein wordt bevonden’, schrijft Allison. ‘Het is toegeven aan je sterfelijkheid, aan je beperkingen en rommeligheid als een biologisch schepsel, terwijl je de vrijheid en het genoegen van eten omarmt.’

Genoegen: daar hoor je mensen die pleiten voor een gezonde leefstijl zelden over. Hun mensbeeld komt me altijd zo mechanisch voor: alsof eten slechts brandstof is, alsof het je primaire taak als mens is om te zorgen dat je lijf een efficiënte, goedlopende motor is – nooit verzopen, nooit gulzig in verbruik – zodat je aan het eind van de rit zoveel mogelijk kilometers hebt gemaakt met zo weinig mogelijk pech en tegen zo laag mogelijke onderhoudskosten. Het is ongetwijfeld medisch gezien reuze verstandig, het verkleint vast de risico’s op coronacomplicaties, misschien houdt het zelfs de dood een tijdje af. Maar het is ook zo, nou ja, vreugdeloos.

En dat terwijl eten zo goed kan zijn voor de ziel. Zoals psycholoog Paul Rozin zei: ‘Eten is niet slechts voedingswaarde die je mond in gaat of zelfs maar de plezierige sensaties die daarmee gepaard gaan. Het verbindt je met je hele leven.’ We eten om samen te zijn, om verdriet te delen, om malende gedachten te doorbreken met gezelligheid, omdat er zelfs in bange tijden soms toch iets te vieren valt.

Tijdens de lockdown aten we in huize Ten Broeke patat met mayonaise omdat de smaak ons deed denken aan betere tijden, aan lange dagen bij het buitenzwembad, aan de halfvergeten geur van chloor, gras en zonnebrandcrème. We aten pannenkoeken om onze kinderen te troosten, die maandenlang dapper teleurstelling na teleurstelling het hoofd boden; kinderen die we zoveel moesten afnemen: vrienden, school, sport, opa’s en oma’s. We aten pizza omdat het bevrijdend was om in een tijd waarin er honderd regeltjes en verboden waren even de controle los te laten, om even niet meer verantwoordelijk en deugdzaam en broccoli en volkoren te zijn.

Zelfs als een gezonde leefstijl ons kan redden, blijf ik een rommelig schepsel – een zondaar, geen held – met een hart dat vrijheid, vreugde en verlichting nodig heeft. Mijn lichaam moet misschien eten tegen de dood, maar mijn ziel moet eten voor het leven.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

En zo begint het weer: het gewone leven, of iets wat daar in ieder geval een beetje op lijkt. Ik zie vrouwen met vers kapperhaar. Kinderen die in hun sportkleren naar veld, baan of zwembad fietsen. Kennissen gaan met Pinksteren lekker met de caravan op pad. Buren houden barbecues met vrienden, gezellig in een kring, een bordje op schoot met vlees dat zwart is van buiten en rauw van binnen. Een kameraad vertrouwt me toe dat ze haar vriendinnen weer gewoon een knuffel geeft. En ook buiten de deur lijdt de anderhalvemetersamenleving aan een hevig geval van klad erin, want, ach: het is toch niet te doen, het valt allemaal wel mee, het is bijna voorbij.

Op televisie hebben onvermijdelijke beroepspraathoofden als Jort Kelder, Bram Bakker en Angela de Jong inmiddels geen voorspelbare faux-dwarse meningen meer over pandemiebeleid en de lockdown-economie, maar over hoe het leven zal zijn na corona. En het virus mag dan nog steeds een riant onbenut potentieel aan onbesmette mensen hebben om zich lustig doorheen te vermeerderen, toch stijgt de verkoop van zonnebrillen en espadrilles, las ik in de krant, want het zomerse buitenleven lonkt. Een expert in consumentengedrag: ‘De opluchting en vrolijkheid spreekt eruit.’

Het gewone leven komt weer ontspannen en opgewekt op gang, maar niet voor iedereen. Het RIVM adviseert oude, zieke en gehandicapte mensen nog steeds om thuis te blijven en geen bezoek te ontvangen. Dat de anderhalvemetersamenleving veelal tot een logistieke illusie is gereduceerd, betekent dat zelfs een ommetje er vaak niet meer inzit. Terwijl vrienden hun teenslippers en strandtassen afstoffen, is het leven van mensen zoals ik veranderd in een droevige versie van de film Frozen: ‘Laat niemand toe, spreek niemand aan; wees gehoorzaam en ga hier niet vandaan.’

Dit is een politieke keuze, benadrukt journalist Tamar Doorduin in een artikel voor OneWorld. De regering had ook kunnen wachten met het versoepelen van de lockdown tot er een echt goed test- en indambeleid was. Dan was deze tweedeling niet nodig geweest; die ‘bescherming van de kwetsbaren’ die in de praktijk neerkomt op ‘opsluiting en uitsluiting’. ‘Het ‘muurtje om de kwetsbaren’ blijkt letterlijk op de muren van hun huis te slaan. Op die manier marginaliseer je deze groep alleen nog maar verder’, stelt Doorduin.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor Marieke, de geestelijk gehandicapte zus van Janneke Arbeider. Janneke plaatste een noodkreet op Facebook: terwijl de nagelsalons en terrasjes opengaan, mag haar zus nog bijna niets. Niet dat ze extra risico loopt; ze is jong en gezond. Maar omdat ze in een instelling woont, mag ze nauwelijks bezoek ontvangen, en dat bezoek mag haar niet even een knuffel geven. ‘Ondertussen weet Marieke al bijna niet meer hoe op ons, haar familie, te reageren. Ze wordt onrustig, verdrietig, durft ons soms niet eens aan te kijken.. want stel dat ze het verkeerd doet? … Ik zie mijn zus achteruit gaan, lijden.’ Ze hoopt op beter beleid.

Het gewone leven komt weer op gang, maar niet voor sekswerkers. Andere contactberoepen mogen weer aan de slag, maar zij niet. Een reden gaf de regering niet, maar het is moeilijk om je voor te stellen dat iemand pijpen coronatechnisch riskanter is dan bij iemand een pony knippen. Sekswerker en activist Yvette Luhrs vermoedt dat de overheid haar beroepsgroep gewoon wil tegenwerken; dat is niets nieuws. In een OneWorld-artikel legt ze uit hoe sekswerkers, op aandringen van diezelfde overheid, vaak niet als werknemer of zzp’er werken, maar in een fictief dienstverband. Dan werk je legaal, betaal je gewoon belasting en heb je eigenlijk precies nooit ergens recht op, dus nu ook niet op financiële steun. De gevolgen zijn schrijnend. Een vriendin van Luhrs kan haar collegegeld straks niet meer betalen. Een collega met een kind komt in de problemen met de huur. Er moest een particulier noodfonds komen voor sekswerkers die geen eten meer kunnen kopen.

Toen de coronacrisis begon, waren er mensen die hardop droomden over hoe we hier beter uit zouden komen: sterker, eendrachtiger. We zouden het met zijn allen doen; een virus kopieert zichzelf immers ook zonder aanziens des persoons. ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’, was de boodschap van onze regering. Samen bleek te duren totdat de eerste maatregelen versoepeld werden – daarna begonnen beleidsmakers alweer mensen in de steek te laten.

Het is logisch dat we allemaal verlangen naar zon en zorgeloosheid. Dat we snakken naar een terugkeer naar het gewone leven. Maar, alsjeblieft: wel met iedereen aan boord.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben naar onze tuin ontsnapt, en nu zit ik, mijn dikke groene werkhandschoenen nog aan, naast de uitbundig bloeiende sering na te denken over William Wordsworth. Hij was naast dichter ook tuinier en zag de tuin als een toevluchtsoord; een plek waar je de helende effecten van de natuur kunt ondergaan terwijl je afgescheiden bent van de wereld, maar tegelijkertijd toch ‘te midden van de werkelijkheid der dingen’ bent.

Ik las over Wordsworth in het boek Tuinieren voor de geest van psychiater Sue Stuart-Smith. ‘Deze ‘werkelijkheid der dingen’ omvat niet alleen alle natuurlijke schoonheid’, schrijft zij, ‘maar ook het verstrijken van de seizoenen en de gehele levenscyclus. Met andere woorden, tuinen vormen weliswaar een toevluchtsoord waar we ons korte tijd van de wereld kunnen afzonderen, maar ze brengen ons ook in contact met de fundamentele aspecten van het leven.’

In een tuin komen dingen tot leven en bloei, ze kwijnen en sterven af. Veel echter wordt het niet, maar tegelijkertijd hangt er weinig vanaf. Je kunt erbij zijn, zonder dat het teveel pijn doet. Dat is kostbaar, denk ik, want er zijn momenteel weinig plekken waar je de werkelijkheid ongefilterd kunt toelaten zonder overspoeld te worden door gemis.

Misschien is dat wel waarom tuinieren tijdens deze coronacrisis zo’n grote aantrekkingskracht op ons heeft. Vanaf het moment dat Nederlanders begin mei weer voorzichtig de deur uitgingen, was het druk in onze tuincentra. Ik las dat in de Verenigde Staten gewapende conservatieven de straat opgingen voor, onder andere, het recht om weer te tuinieren. ‘Tuinieren is essentieel!’ riep iemand vanuit een pick-up truck. Ik ben het zelden met zulke lieden eens, maar daar hebben ze misschien een punt.

Stuart-Smith betoogt in haar boek dat tuinieren een psychologische activiteit is: we wroeten, zaaien en snoeien niet alleen met onze handen, maar ook in ons hoofd. Een tuin is niet alleen een toevluchtsoord, ‘maar schenkt je ook de rust en stilte om je eigen gedachten te kunnen horen. Hoe meer je opgaat in het met je handen werken, hoe meer innerlijke vrijheid je krijgt om je gevoelens te ordenen en te verwerken.’

Dat is precies waarom ik de tuin in ben gevlucht. Sinds mijn vorige column is mijn opa overleden aan corona en ik ben zo druk met het regelen van de uitvaart dat mijn hoofd is gevuld met chaotische gedachtesmurrie over wat er nog gedaan moet worden. Een uurtje in de tuin en ik voel me kalm; nu merk ik pas hoe moe ik ben, en hoe verdrietig. Hoe rouw een soort heimwee is, alleen niet naar je huis, maar naar iemand bij wie je je ooit thuis hebt gevoeld.

Gelukkig geven planten er niet om als je een beetje op ze huilt. Zeker de dode niet, want heel passend bleek in mijn tuin ook van alles gestorven te zijn, zoals de margrieten die ik pasgeleden liefdevol had verplaatst, maar die inmiddels zijn kaalgevreten door klootslakken. Of het appelboompje dat de geest gaf na ruim een jaar door een buurkat als pispaaltje te zijn gebruikt.

Ik zet de zaag erin, maar de dode takken doen me ongewild denken aan die verschrikkelijke metafoor van Marianne Zwagerman in de Telegraaf, over de natuur die ‘dingen zelf regelt en af en toe een virus over de aarde jaagt om het dorre hout te kappen’. Dat gaat ook over mijn opa, denk ik steeds maar: een demente man met diabetes en een hartkwaal in een verpleeghuis. ‘Dor hout.’

Hoe ga je om met een wereld waarin er mispunten bestaan die het niet zo erg vinden dat mensen als mijn opa doodgaan? Een wereld, ook, waarin het personeel in verpleeghuizen wekenlang bewust genegeerd werd bij de verdeling van mondkapjes, waarin ze lange tijd met opzet niet werden getest en waarin ze dus ongewild hun eigen bewoners hebben besmet. Waarin beleidsmakers de levens van mensen in verpleeghuizen goedkoop hebben gemaakt.

Ik weet het even niet. En dus heb ik me afgezonderd. Ik poot jonge plantjes tegen de rouw en maak stekjes tegen het verdriet; nieuw leven tegen de dood. ‘Als er geen verlies bestond, zou het ons ontbreken aan scheppingsdrang’, schrijft Stuart-Smith. Op de plek waar de gerooide appelboom en margrieten stonden, blijken een paar stukjes vochtige, zwarte aarde over te blijven, ideaal om kaardenbollen en korenbloemen te zaaien.

Dat is geen metafoor voor de samenleving, wil ik benadrukken. Het is gewoon een simpele troost in verdrietige tijden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld. Of, nou ja, apocalyps: we beleven momenteel natuurlijk geen ultiem Einde der Tijden. Maar het is toch zeker een einde van een tijd. Een apocalyps in Bijbelse zin: het einde van de huidige wereld. Zoals mijn generatie opgroeide met een ‘voor en na 9/11’ , zo zal er straks voor altijd een ‘voor en na corona’ zijn.

Ik had me de apocalyps anders voorgesteld, omdat ik tot nu toe in de bevoorrechte positie verkeerde dat mijn kennis over pandemieën en andere rampen vooral uit boeken en films kwam. Ik genoot van de fictionele catastrofes: monsterstormen, zondvloeden, meteorietinslagen. Killervirussen, ook. In essentie lijken al deze verhalen op elkaar: dood en verwoesting gaan gepaard met spanning en spectaculaire actie, een snufje persoonlijk drama, en uiteindelijk is er een daadkrachtige held met het juiste inzicht en een nagenoeg onbreekbaar lichaam die net op tijd alle narigheid helpt overwinnen ter meerdere eer en glorie van de mensheid.

Deze verhalen bleken me hopeloos slecht voorbereid te hebben op onze huidige crisis. Zo is er van spektakel of zelfs actie nauwelijks sprake. Een lockdown uitzitten is niet meeslepend of spannend, het is verdrietig, vervelend en duurt lang. Een pandemie is eng, maar ook verbazingwekkend alledaags. Het is de banaliteit van de apocalyps: hoe voldoende wc-papier blijkbaar onze eerste prioriteit was. Hoe van alle dingen uitgerekend legpuzzels tegen woekerprijzen worden verkocht. Het briefje bij de Albert Heijn: je krijgt geen spaarzegels meer, maar je mag wel je bonnetjes bewaren en die ‘als dit allemaal voorbij is’ inleveren voor een pastavershoudbakje. Een Koningsdag zonder kleedjes, maar met lange anderhalvemeterrijen voor de Hema, want zelfs tijdens de apocalyps hebben we zin in een oranjetompouce.

De sportpagina’s in de krant gaan over wedstrijden die niet doorgaan en atleten die niet duelleren. In tijdschriften worden de grote interviews niet meer gehouden met mensen die in het theater staan met een nieuwe voorstelling of die onlangs een boek schreven, maar met mensen die nu al weten dat ze zullen bezwijken aan een ongeneeslijke ziekte. Alles is afgelast, behalve de dood.

Er is geen eenzame, onbreekbare held die de mensheid komt redden. De helden van onze eindtijd zijn gewone mannen en vrouwen die al wekenlang met gevaar voor hun eigen gezondheid naar hun werk gaan; die zorgen voor onze zieken, ouderen, kinderen, ons eten, dat het noodzakelijke blijft draaien. Er is geen overwinning in zicht, maar ze houden vastberaden vol; ze komen opdagen, elke dag weer.

De glorieuze verlossing van de mensheid laat bovendien aanzienlijk langer op zich wachten dan 346 pagina’s of 166 minuten (inclusief pauze). Inmiddels is duidelijk dat we de duur van deze crisis niet meten in weken, maar in maanden of – waarschijnlijker – in jaren. Dat weerhoudt allerlei mensen er evenwel niet van om alvast te filosoferen over wat er komt na corona. We zullen uit deze crisis komen met een hervormde economie, schetsen ze. We zullen meer welvaart en een betere samenleving kennen. Er zijn zelfs lieden die de crisis zelf de verlossing zien: ‘Het is zo stil! Zo schoon! Zo heerlijk terug naar de essentie!’

Maar hoe kan dit al de overwinning zijn? De apocalyps mag dan een banale kant hebben, ze is niet normaal. Het is niet normaal dat kwetsbaren vrezen voor de dood en geliefden van elkaar gescheiden zijn. Het kan niet normaal zijn dat mijn opa waarschijnlijk binnenkort eenzaam in zijn verpleeghuis zal sterven aan corona. En dat ik mijn moeder dan geen knuffel kan geven, omdat zij hartpatiënt is en ik hoest.

In de Bijbel is de apocalyps niet alleen het einde van de huidige tijd, maar ook een openbaring; een onthulling van kennis. En ik geloof heus dat deze crisis een hoop zal blootleggen: het falen van het vrijemarktkapitalisme staat hoog op mijn lijstje. Ik vind een revolutie al veel langer op zijn plaats. Maar mag ik voor nu even een voucher aanvragen? Ik verlang momenteel niet naar hervorming, ik snak naar normaal. En al weet ik dat het leven geen film of boek is, toch fantaseer ik vandaag liever over de climax dan over de economie van de toekomst. Ik droom over het moment dat we onze vrienden weer omhelzen, samen om onze doden rouwen, onze helden eren en dansen in de straten omdat het allegodenzijdank eindelijk voorbij is. Er zal vioolmuziek klinken, de camera zoomt uit, en we leven allemaal nog lang en gelukkig.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.