Afgelopen zaterdag stond er een prachtige vrouw in Trouw. Haar gezicht was bijna volmaakt symmetrisch. Ze had een dikke bos zwart haar en volle lippen. Maar het mooist vond ik haar intense, vastberaden blik. Ze keek als iemand die weet wat ze wil. Dat was vóór de operatie. Een plastisch chirurg zette op haar eigen verzoek het mes in haar perfecte trekken. Haar ogen werden groter gemaakt en haar kaak werd ter versmalling afgevijld. Het resultaat van deze ongetwijfeld pijnlijke procedure stond ook in de krant. Na de ingreep zag de voormalige schoonheid eruit een willekeurig exemplaar van het Asian Airlines-type. Leuk snoetje, volstrekt inwisselbaar.
Maar liefst twintig procent van de Zuid-Koreaanse vrouwen laat haar gezicht op deze manier chirurgisch ‘verbeteren’. Arts Won-jin Park vertelt waarom: “Mensen aan deze kant van de wereld blijven zich modelleren naar de westerse wereldstandaard.” Zo’n westers hoofd vergroot de kans op maatschappelijk succes, en een krachtige kaak of smalle ogen passen er niet bij. Volgens die westerse standaard is een vrouwengezicht namelijk knapper als het meer op een baby lijkt.
Psychologen onderzochten die babyfacevoorkeur door met een computer de foto’s van supermooie vrouwen te vermengen met een steeds groter snufje kindergelaat. Slechts enkele proefpersonen prefereerden een foto die honderd procent vrouw was. Het gros viel vooral voor de meest kinderlijke foto in de set: half vrouw, half kind. De mode-industrie heeft dezelfde voorkeur. Het gezicht van topmodel Kate Moss heeft bijvoorbeeld precies de verhoudingen van een kleuter: kleine neus, spitse kin, grote ogen.
Volgens evolutiepsychologen is deze voorkeur voor een babyface universeel. In de oertijd was het voor mannen – in het kader van zoveel mogelijk nakomelingen maken – van groot belang om de vruchtbaarheid van het prehistorisch vrouwelijk schoon goed in te schatten. ‘Jeugdige’ gelaatstrekken waren daarbij een goede indicator, net als een zandloperfiguur. Evolutiepsychologen berekenden dat wanneer de taille van een vrouw 0,7 keer zo breed is als haar heupen, ze niet alleen mooier lijkt maar ook nog een vruchtbaarheidstechnisch gunstiger hormoonspiegel heeft.
Mannen zouden dus te allen tijde en te allen plaatse een evolutionair ingebakken voorkeur voor de zandlopervrouw met babyhoofd moeten hebben. In de praktijk valt dat tegen. Aardlingen die niet zo beïnvloed zijn door het westen, zoals de Hadza-stam in Tanzania, bleken niets te geven om de colaflesjesvormigheid van vrouwen. En dat is teleurstellingsgewijs maar goed ook, want antropologen ontdekten dat in niet-westerse culturen de lage heup-tailleverhouding van 0,7 nauwelijks voorkomt. In Azië zijn grote ogen bovendien zeldzaam.
Door het westerse lichaamsbeeld eerst het stempel ‘universeel aantrekkelijk’ te geven en vervolgens per modeblad wereldwijd te exporteren, krijgen onder andere Zuid-Koreaanse vrouwen een eenheidsworstig schoonheidsideaal opgedrongen dat ze alleen met semi-vrijwillige chirurgische ingrepen kunnen verkrijgen. Dat is niet alleen een droevige zaak, maar ook een bedreiging van wat werkelijk mooi is. Want zoals Darwin, de held van alle evolutiepsychologen, zei: “Als iedereen in dezelfde vorm werd gegoten, zou er niet zoiets zijn als schoonheid.”
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.