dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vorig jaar had ik even een modeziekte. Tijdens het begin van mijn tweede zwangerschap kreeg ik last van bekkeninstabiliteit. Traplopen of mijn eigen broek aantrekken waren al snel geen optie meer, omdat zulks aanvoelde alsof ik van onderen uit elkaar zou scheuren. Dat hoort niet. Uiteraard bereid je bekken zich voor op het uitpersen van het babygevaarte, maar dat gebeurt voornamelijk in de tweede helft van de zwangerschap en hoort bovendien pijnloos te zijn. Mijn lijf stelde zich dus hopeloos aan. Maar dat maakte de gruwel er niet minder om.

Modeziekten hoeven in de spreekkamer van de arts echter niet op veel begrip te rekenen, ontdekte ik afgelopen zaterdag op het symposium van de Vereniging tegen Kwakzalverij. Dokters uit het hele land waren afgereisd om hun kennis over modeziekten te laten bijklussen. De stemming zat er goed in; achter me in de rij deed een groepje jonge artsen persiflages van modezieke patiënten. Ter vermaak zette een van hen een geknepen zeurstemmetje op, terwijl hij rolde met zijn ogen: “Dokter, ik heb de laatste tijd zooo’n last van mijn fibromyalgiehie.” Tijdens de lezingen krijgt hoogleraar psychiatrie Koerselman de zaal aan het lachen met zijn omschrijving van het fenomeen ziektewinst: “Iedereen heeft medelijden met je en je bent het middelpunt van de aandacht op elk verjaardagsfeestje.”

Klaarblijkelijk is het onproblematisch om schik te hebben in het leven van mensen met een chronische aandoening, mits die aandoening volgens de zeer geleerde specialisten niet echt kan zijn. Dat onderscheid tussen echt en onecht is voor artsen heel reëel, bevestigt Rien Vermeulen op hetzelfde symposium. Als je neurologen vraagt naar verlammingsverschijnselen, dan vertellen ze dat ze echte patiënten hebben, die bijvoorbeeld een infarct hebben gehad, en de onechte, die zonder fysieke reden verlamd zijn. Na enige doorzagerij gaven de neurologen toe stiekem te denken dat die laatste groep bestaat uit mensen die om aandachtstechnische redenen doen alsof.

Nu kan ik me best voorstellen dat het frustrerend is voor een genezer om iemand een niet bestaande ziekte te zien hebben. Maar door in jezelf de diagnose aanstelleritis te stellen ontken je de dagelijkse realiteit van de patiënt. En zonder meteen op de postmoderne toer van ‘ieder zijn eigen werkelijkheid’ te gaan, lijk me dat niet zo’n goed idee. Want, zoals scheidend kwakzalverij-voorzitter Cees Renckens zaterdag terecht opmerkte in Trouw, “Mensen lijden echt.”

Wetenschapsjournalist Ethan Watters stelt in zijn boek ‘Crazy like us’ dat dit lijden niet het gevolg maar de oorzaak is van modeziekten. Wanneer de psychische nood maar hoog genoeg is, zorgt je onbewuste ervoor dat die nood een vorm krijgt die je verzekert van hulp. Binnen onze cultuur vervullen ziekten als chronische vermoeidheid, burn-out of bekkeninstabiliteit die rol. Het zijn maatschappelijk geaccepteerde uitingen van “ik kan het allemaal niet meer”. Dat is geen aanstellerij, dat is buitengewoon echt.

Een arts die een patiënte met een modediagnose niet voor vol kan aanzien omdat ze hem de kwakzalfkriebels geeft, laat een gat vallen in de zorg voor iemand die echt ziek is. Een gat dat de holistisch heler om de hoek met liefde komt opvullen. En daar wordt niemand beter van.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.