dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Je bent mooier dan je denkt.’ Dat is de boodschap van een nieuw filmpje van Dove dat ondertussen 33 miljoen keer online bekeken is. In het filmpje gaan vrouwen langs bij een forensisch tekenaar. Zonder hen te zien schetst hij hun gezicht, op basis van hun beschrijvingen. Vervolgens komen er vreemden binnen. Ook zij omschrijven het uiterlijk van de vrouwen. En, wis en waarachtig, de schets die hieruit voortkomt pakt voor de dames veel florissanter uit.

Het filmpje laat zien hoe de vrouwen moeten huilen om de onthulling dat ze blijkbaar zelf veel kritischer over hun uiterlijk zijn dan vreemden. De les die dames hieruit moeten leren is een oude bekende in Dove-land: geloof het nu maar, je bent prachtig zoals je bent. De feel-good druipt letterlijk van het scherm wanneer een vrouw het even samenvat: “[natural beauty] couldn’t be more critical to your happiness.”

Ik geloof er geen woord van. Om te beginnen: de definitie van schoonheid die Dove hanteert is angstwekkend nauw. Toegegeven, iets minder nauw dan de gemiddelde cosmeticareclame, maar toch: de vrouwen in het filmpje zijn allemaal blank, aantrekkelijk, stijlvol gekleed en gekapt, slank. Geen van hen heeft rimpels, littekens, acne, eczeem, vet haar, gele tanden, foute make-up, een onderkin of iets anders wat we normaliter niet associëren met het schoonheidsideaal.

Hetzelfde gold voor een eerdere campagne van Dove. Daarin waren zogenaamde ‘echte vrouwen’ te zien: van normale omvang in plaats van graatmager, en oudere dames met zelfs wel hier en daar een rimpel of drie. Wat minder mensen weten is dat een professioneel beeldbewerker later in de New Yorker toegaf dat de beelden van deze echte vrouwen zwaar geretoucheerd waren zodat ze er niet al te onaantrekkelijk uitzagen. Het moet blijkbaar ook weer niet té echt worden. Of té natuurlijk.

Wat me vooral verontrust is welke boodschap hiervan uitgaat. Wat leren Dove & co mijn dochters over hun lichaam, als zelfs in de kritische reclamefilmpjes alle vrouwen strakgetrokken, onthaard, geföhnd, gehydrateerd, gestyled en opgemaakt zijn? In ieder geval niet dat hun lijf oké is zoals het werkelijk echt en puur natuur is: make-uploos, harig, met flapjes en kwabjes, littekens, stug haar dat niet in de plooi wil en huidproblemen.

Wat ik vrees dat ze leren: dat het hebben van een vrouwenlijf een voortdurende strijd is tegen de elementen en tegen jezelf. Dat je niet mooi kunt zijn zonder te scheren, harsen, smeren en stylen. En dat het Heel Erg Belangrijk is dat je dit doet. ‘Most critical to your happiness’, zelfs.

Want laten we wel wezen: het is in de huidige samenleving niet mogelijk om je dochters groot te brengen zonder dat ze leren dat knap zijn één van hun belangrijkste taken is. Daar zorgen barbies, Disney-prinsessen en make-upkinderfeestjes wel voor. En de juffen en crècheleidsters die elke dag tegen mijn dochters zeggen hoe mooi ze er uitzien.

Ik had mijn meiden iets anders gegund. Een wereld zonder beauty-terreur, waarin je uiterlijk ondergeschikt is aan de schoonheid die van binnen zit. Waarin echte vrouwen niet gedefinieerd worden door digitaal bewerkte plaatjes maar door hun inzicht, moed en doorzettingsvermogen. Waarin we meisjes voor de verandering eens vertellen: ‘Je bent stoerder dan je denkt.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Erg vrouwelijk ben ik niet. Ik bezit nul paar hoge hakken, trek een ladder in elke panty die binnen mijn bereik durft te komen, en heb zowel been- als oksel- als schaamhaar omdat ik mijn tijd in de badkamer het liefst tot een minimum beperk. Mijn make-upverzameling bestaat uit een enkel tubetje lipgloss dat het grootste deel van het jaar ergens onderin m’n tas rondslingert. Ik haat shoppen. Van mode krijg ik de kriebels. Kappers idem dito. En nimmer in mijn leven ben ik emotioneel opgeknapt van het kopen van een leuk jurkje.

Ondamesachtig zijn is niet iets dat vrouwen in onze samenleving in dank wordt afgenomen. Dat bleek afgelopen zaterdag weer eens uit een stuk in Tijd over misdaadheldinnen als Sarah Lund uit de serie ‘The killing’ en Sage Noren uit ‘The bridge’. Ik vind ze leuk, juist omdat ze niet elegant of fijnbesnaard zijn, maar wel extreem sterk, intelligent en doelgericht. Ze doen me denken aan  klassieke mannelijke detectives als Morse, Frost en Wallander. Blijkbaar is het archetype van de chagrijnige en tot aan het bittere eind vasthoudende rechercheur niet langer voorbehouden aan de man. Heel goed. Lange leve de emancipatie.

Helaas sprak uit het Tijd-artikel nauwelijks enige waardering voor deze vrouwelijke Wallanders. Ze werden omschreven als gestoord en ergerniswekkend, en als zoonverwaarlozend en obsessief (Lund), autistisch, extreem onbehouwen en robotachtig (Noren) en hypernerveus en hysterisch (Carrie Mathison uit ‘Homeland’). Wat bij moordzaakoplossende mannen charmant is, is bij vrouwen blijkbaar een reden tot afkeuring.

En niet alleen op tv. De machtige Facebookzakenvrouw Sheryl Sandberg beschrijft in haar nieuwe boek ‘Lean in’ hoe ook op de werkvloer een gebrek aan vrouwelijkheid wordt bestraft. ‘Als een vrouw krachtig optreedt, of wanneer ze zeer competent is, of wanneer ze focust op de resultaten in plaats van op het plezieren van anderen, dan gedraagt ze zich als man. En als ze zich gedraagt als man, vinden mensen haar niet aardig.’ En ook hier geldt: op een onaardige vrouw reageert men uitgesproken negatief.

Sandberg illustreert haar punt met een veelzeggend psychologisch experiment. De helft van een groep studenten kreeg een beschrijving te lezen van een succesvolle zakenvrouw, Heidi Roizen. ‘Roizen heeft een extraverte persoonlijkheid en een groot persoonlijk en professioneel netwerk met daarin enkele van de machtigste leiders in de technologiesector.’ Dat soort werk. De andere helft van de studenten kreeg dezelfde beschrijving, maar bij hen was de naam Heidi vervangen door Howard.

Dat maakte alle verschil. Waar de studenten Howard beoordeelden als een fijne collega, zagen ze Heidi als egocentrisch en ‘niet het type waar je graag mee zou willen samenwerken’. Dit alles omdat Heidi niet voldeed aan het stereotype van de lieve, vrouwelijke vrouw.

Maar lieverds onderhandelen geen fantastische zakendeals. En vrouwen die iedereen een plezier doen lossen geen moordzaken op. En daar zit hem de kern van het probleem. Om te slagen moet een vrouw mannelijk genoeg zijn om te doen wat de kerels doen, maar niet zo mannelijk dat ze afstoot. Een nare spagaat, met een pijnlijk gevolg: vrouwen moeten nog steeds twee keer zo hard werken voor de helft van de waardering.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was verder een heel normaal EU-rapport over vrouwenemancipatie. Er stond iets in over het terugdringen van de loonkloof en dat het anno 2013 toch wel eens tijd is om vrouwen voor hetzelfde werk evenveel te betalen als mannen. Er werd wat gemopperd op sekstoerisme. Niks bijzonders. Maar dan artikel 17. Daarin riep initiatiefneemster Kartika Liotard de lidstaten op om eindelijk iets te gaan doen aan porno. Om precies te zijn: ‘Het uitbannen van alle vormen van porno in de media’.

´Te paard! Aksie!´, riepen de roze ridders van GeenStijl, die niet konden aanzien hoe ook-nog-een-vrouw probeerde te morrelen aan wat zij om volkomen duistere redenen hun ´pr0n´ noemen. ´Neem onze pensioenpotten maar, sloop de welvaartsstaat, privatiseer het spoor, vestig een dictatuur en eis nog meer bezuinigingen, maar blijf met je grijpgrage papier-poten van onze pr0n af!´

Ook enkele politici verontwaardigden zich. Marije Cornelissen van GroenLinks vond het een onzalig plan, VVD´er Hans van Baalen voorspelde dat het rapport wel op de berg oud papier zal belanden. Sophie in ‘t Veld (D66) wees erop dat het idee dat vrouwen lustobjecten zijn niet onder dwang zal verdwijnen.

De vraag is echter of dat verdwijnen nodig is. Is porno echt een kwalijk product dat de emancipatie van de vrouw tegenwerkt? Of hoort het tegenwoordig gewoon bij een gezonde zin in seks? Vanuit de wetenschap is voor beide stellingen wel iets te zeggen. Zo zijn jongens die porno kijken minder vrouwvriendelijk en zien ze meisjes vaker als onderdanig seksobject. Ze willen bovendien vaker anale seks: een vast nummertje in de doorsnee pornofilm, die er doorgaans om draait dat een vrouw zich gedwee in al haar gaten laat nemen door een man met een enorme erectie, waarop deze als slotakkoord in haar gezicht klaarkomt. Het is vast overbodig te zeggen dat het gemiddelde meisje deze genoegens liever aan zich voorbij laat gaan.

Aan de andere kant moet men de invloed van porno ook niet overschatten. Jongens worden misschien iets seksistischer, maar andere invloeden tellen zwaarder dus het is niet zo dat er dankzij de ruime beschikbaarheid van internetporno een groep vrouwenhatende macho’s opgroeit. En bovendien: niet alle porno is van het gedwee-in-alle-gaten type. Er is ook porno waarin zeer expliciet maar toch respectvol gesekst wordt met veel aandacht voor het genot van de vrouw. Uit onderzoek blijkt dat mannen én vrouwen zulks erg opwindend vinden. Wie is de EU om zich hiermee te bemoeien?

In dit licht is een verbod op alle vormen van porno een draconische maatregel. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen harde xxx-noten gekraakt hoeven te worden. Zo blijven de werkomstandigheden van porno-actrices een bron van zorg. In de Volkskrant Magazine vertelde porno-actrice Bobbi Eden hoe ze op de set geweld moest gebruiken om te voorkomen dat ze voor het oog van de camera verkracht werd. Veel vrouwen in de business zijn slachtoffer geweest van seksueel geweld. Hoe vrijwillig acteren zij? En in wat voor films? Wat zegt het over een samenleving als op Google de zoekopdracht ‘virgin rape porn’ 31,6 miljoen resultaten teruggeeft? Simpelweg oproepen tot een verbod doet geen recht aan deze vragen. In een reflex roepen dat de EU van onze porno af moet blijven evenmin.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Vrouwen en mannen zijn niet echt gelijk, tot ze ook gelijk zijn in de dood.’ Waar ik deze uitspraak  hoorde weet ik niet precies meer. Ik denk dat het zo’n Amerikaanse actieserie was, vol moedige soldaten die in verre woestijnen sterven voor democratie en vrij toegankelijke olievoorraden. De scène herinner ik me wel: twee grijzende mannen treurden om een gesneuvelde soldate die in vroeger tijden onder hen gediend had. Haar dood kwam harder aan dan dat van haar mannelijke collega’s. Iets wat deze heren van een zekere leeftijd opvatten als teken dat de vrouwenemancipatie binnen het leger in ieder geval wat hen betreft nog niet voltooid was.

Ik moest hieraan denken toen ik in de Elsevier las dat defensieminister Hennis alle gevechtsfuncties van het Neerlands leger wil openstellen voor vrouwen. Dus ook het Korps Mariniers, en de Onderzeedienst.

Ik vind dat stoer van de minister, te meer omdat er nogal wat vooroordelen zijn over vrouwen in het leger. In het Elsevierartikel waarin gewag werd gemaakt van Hennis’ voornemen stond gelijk een fraai voorbeeld. ‘De theorie is dat de aanwezigheid van vrouwen de samenwerking tussen mannen in gewelddadige omstandigheden kan vertroebelen. Ieder lid van de eenheid moet dan zijn taak uitvoeren, maar de aanwezigheid van vrouwen stelt het mannelijke oerinstinct in werking. Mannen beschermen dan eerst de vrouwen en vergeten hun taak. Dit bedreigt de overlevingskansen van de eenheid.’

Als dit waar zou zijn, dan zou het echt linke soep zijn om zomaar een stel wijven los te laten in de frontlinie. Gelukkig valt het met dat beschermende oerinstinct van de man wel mee. Vorig jaar bleek uit onderzoek dat bij scheepsrampen mannen de grootste overlevingskansen hebben. Zodra de zooi begint te zinken begeven zij zich als hazen naar de reddingsboten. Slechts wanneer de kapitein bereid is om het met geweld af te dwingen, geldt: vrouwen en kinderen eerst.

Maar er zijn natuurlijk meer zorgen over piemelloze soldaten. Nadat het Amerikaanse leger besloot vrouwen toegang te geven tot alle gevechtsfuncties, stond in het wetenschapstijdschrift New Scientist een overzicht van eigenschappen die ze ongeschikt zouden maken voor het betere knokwerk. Misschien zijn ze niet sterk genoeg, is een veelgehoord maar slap argument: iemand die het fysiek niet trekt, laat je niet toe in je eenheid, ongeacht sekse.

Vrouwen zouden bovendien te teerhartig zijn, en onhandigerwijs medelijden krijgen met de vijand. Dat blijkt niet het geval: in de ‘juiste’ omstandigheden is iedereen (m/v) in staat tot meedogenloos en gewelddadig handelen, concludeerden psychologen in 2004. Raken vrouwen dan wellicht sneller getraumatiseerd? Ook niet. Amerikaanse damessoldaten die in Irak of Afghanistan in gevecht raakten, hadden naderhand niet vaker psychische problemen dan hun mannelijke mede-militairen.

Eigenlijk staat maar één ding de legervrouw in de weg: de legerman. Uit een enquête onder 3800 defensiemedewerkers uit 2006 bleek dat vier procent van de vrouwen in de werkkring seksuele dwang had meegemaakt (tegen nul procent van de mannen). Ik hoop dat Hennis dit ook aanpakt, zodat vrouwen niet alleen in alle eenheden maar ook viezerik-vrij kunnen meevechten. Omdat ze dus gelijk zijn, in het leven en in de dood.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Lieve nieuwe paus,

Het zijn spannende tijden. U staat op het punt om herder te worden van meer dan een miljard christenen, die met grote belangstelling zullen kijken wat u gaat doen. Nu ben ik zelf geen lid van deze grote goddelijke fanclub, maar ik houd wel erg van de mensheid en dus wil ik u toch graag iets vragen. Over naastenliefde.

Bij uw voorganger liep dit een beetje in de soep. Zo was er dat akkefietje in 2008 waarbij het Vaticaan oppositie voerde tegen de VN-declaratie die een einde wilde maken aan het discrimineren en vervolgen van homoseksuele mannen en vrouwen. Afgelopen januari was er de Keulse bisschop die artsen onder druk zette om verkrachte vrouwen niet te helpen met sporenonderzoek en een morning-after pil. Hulp zou immers leiden tot een gesprek over zwangerschapsafbreking en dat mag niet. En dan was er nog de kersttoespraak, waarin Benedictus nét niet letterlijk zei dat homoseksualiteit in strijd is met de natuurlijke orde, en een bedreiging voor de toekomst van de mensheid bovendien.

Ik vraag me in alle ernst af wat Jezus daarvan zou denken. En wel hierom. Vorige week las ik een bijzonder boek: ‘The cross in the closet’, van Timothy Kurek. Tim is een zeer conservatief-christelijke jongeman uit Nashville, Tennessee. Hij gelooft dat het zijn pad is om de woorden uit de Bijbel zo letterlijk mogelijk na te leven. Dus wanneer hij een homo ziet, dan spreekt hij hem vol vuur aan: of deze flikker niet weet dat zijn keuze God een doorn in het oog is, en dat hij naar de hel gaat als hij niet terugkeert naar het rechte, heteroseksuele pad.

Dan komt een vriendin uit de kast. Huilend ligt ze in zijn armen, omdat haar zeer gelovige ouders haar nu nooit meer willen zien. Daar begint Tims twijfel. Is dit wat Jezus zou willen? Deze haat, dit verdriet? Hij besluit zijn geloof op de proef te stellen met een experiment. Een jaar lang leeft hij als homo. In dat jaar leert hij de homo’s die hij verafschuwde kennen als mensen zoals hij, op zoek naar hoop, liefde en geluk. Hij leert de pijn kennen die al die afwijzing uit naam van de Heer veroorzaakt. Hij leert van homo’s houden.

Zijn grootste openbaring komt wanneer hij in New York de Vaticaanse ambassade binnenloopt. Op de muur daar staat geschreven: ‘Het pad naar vrede’. Maar die vrede is een leugen, realiseert hij zich: ‘Kan ik zeggen dat ik Jezus volg en tegelijkertijd ruzie maken met Zijn kinderen? Verlossing is geen country club, je hebt niet het recht om iemand de toegang te weigeren.’ Hij redeneert verder. Als de mens in Gods evenbeeld geschapen is, wie zijn wij dan om te zeggen dat dit voor sommige mensen niet geldt? Zou de zoon van God, die at met prostituees en tollenaren, mensen die houden van iemand van hetzelfde geslacht haten en uitsluiten? Toen Jezus zei dat ‘heb uw naaste lief zoals uzelf’ één van de belangrijkste geboden is, zei hij niet: PS: dit geldt niet voor homo’s.

Als een jongen uit Nashville tot zoveel liefde en begrip kan komen, dan moet dat voor Uwe Heiligheid toch een pauselijke peuleschil zijn. Daarom mijn vraag: zou u die paus kunnen zijn die zijn hand uitsteekt naar homo’s, lesbo’s, queers en transgenders, en ze welkom heet in de schoot van God? Ik denk namelijk dat dat is wat Jezus gedaan zou hebben.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De farmaceutische industrie is verrot. Ze geeft meer geld uit aan marketing dan aan onderzoek, verstopt onwelgevallige resultaten in een grote bureaula en deinst er niet voor terug om gezonde mensen ervan te overtuigen dat ze een aandoening hebben, als ze daardoor meer pillen kan slijten.

Dit alles is zeer kwalijk, maar ook oud nieuws. De vraag is dan ook wat het nieuwe boek Bad Pharma, van de Britse arts en Guardian-columnist BenGoldacre, toevoegt aan het reeds lijvige corpus van journalistieke werken dat de tekortkomingen en wandaden van de geneesmiddelenindustrie beschrijft. Heeft het voor iemand die bijvoorbeeld het onvolprezen boek Slikken van Joop Bouma heeft gelezen nog nut om in Goldacres boek te duiken?

Toch wel. De reden is dat Goldacre een stuk breder kijkt dan alleen naar de farmaceutische industrie. Hoewel hij zich – soms tot vervelens toe – kwaad maakt over de geneesmiddelenfabrikanten, laat hij ook zien hoe bijvoorbeeld medische vakbladen en de Europese medicijntoezichthouder EMA mede schuld hebben aan de problemen in farmaland.

Zijn boodschap: de pillenindustrie gedraagt zich zo, omdat het kán. Er bestaat een chronisch gebrek aan duidelijke en consequent nageleefde regels over openheid en veiligheid, en de bedrijven benutten dit gebrek om hun primaire doel te verwezenlijken: een zo groot mogelijke winst. Dat ze daarbij vaak onzuiver opereren kun je hen kwalijk nemen (en dat doet Goldacre ook veelvuldig), maar hij geeft ook toe dat veel van de rottigheid een logisch gevolg is van de maatschappelijke keuze om enerzijds het ontwikkelen en testen van medicijnen in bedrijfshanden te leggen, en anderzijds te weinig harde eisen te stellen aan hoe dit dan gebeurt en wie dit controleert.

Van de EMA hoeven we wat dat betreft weinig te verwachten, maakt Goldacre duidelijk. Die hebben de belangen van de industrie merkbaar hoger zitten dan de belangen van de patiënt. Als voorbeeld geeft hij de gang van zaken rondom de toen veelvuldig voorgeschreven geneesmiddelen orlistat en rimonabant. Beide waren bedoeld om mensen met ernstig overgewicht te helpen kilo’s kwijt te raken. In 2007 wilde een groep onafhankelijke wetenschappers van het Nordic Cochrane Center een overzichtsartikel schrijven, waarin ze op systematische wijze alle onderzoeken naar de werkzaamheid en bijwerkingen van deze medicijnen de revue wilden laten passeren.

Zo’n overzichtsartikel is echter alleen nuttig wanneer niet enkel de gunstige studies worden meegenomen die reeds in de vakbladen staan, maar ook de onderzoeken die ongepubliceerd bleven omdat het resultaat de industrie niet beviel. Om zicht te krijgen op die laatste groep ‘bureaula-experimenten’ richtten de Cochrane-wetenschappers zich tot de EMA. Daar heeft men immers alle informatie: voordat wordt besloten of een middel toegelaten wordt op de markt, is de geneesmiddelenfabrikant verplicht om alle experimenten die met dat middel zijn gedaan aan de toezichthouder te geven – ook de ongepubliceerde. De EMA weigerde echter de boel op te sturen, omdat dit het commerciële belang van de fabrikanten van orlistat en rimonabant zou kunnen schaden. Pas na herhaaldelijk aandringen van de Europese ombudsman kwam de EMA over de brug. Dat was in 2010, een jaar nádat rimonabant uit de handel was gehaald omdat het middel het risico op ernstige psychiatrische stoornissen en zelfmoord verhoogde. Iets wat de Cochrane-onderzoekers al in 2007 hadden kunnen weten als de EMA niet zo had tegengewerkt.

In Goldacres ogen is er maar één medicijn voor dit soort farmaceutische missers: totale openheid. Waarom verstopt de EMA überhaupt ongepubliceerde experimenten? Maak alle documenten gewoon openbaar, niet alleen in de toekomst, maar ook met terugwerkende kracht, zodat we alles te weten komen over de middelen die nu al op de markt zijn. Alleen dan hebben onderzoekers en artsen alle informatie die ze nodig hebben om hun werk goed te doen.

Ook de medische vakbladen ontsnappen niet aan Goldacres kritische blik. Hoewel ze doorgaans een goede reputatie hebben, zijn zij net als de toezichthouders onderdeel van een bedorven systeem. Toptijdschriften als de Journal of the American Medical Association en de New England Journal of Medicine verdienen naar schatting elk jaar tien tot twintig miljoen dollar aan de industrie. Farmaceutische bedrijven adverteren volop in deze bladen en bovendien bestellen ze van welgevallige studies regelmatig peperdure herdrukken om aan zakenrelaties en artsen uit te delen.

Goldacre suggereert dat deze miljoenen er mede de oorzaak van zijn dat de tijdschriften soms publicatieafspraken schenden – in het voordeel van de industrie. Zo bestaat er een afspraak dat vakbladen alleen experimenten publiceren die vóórdat de resultaten bekend werden, waren aangemeld in een grote databank. Die vooraanmelding is een openheidsmaatregel: een studie die openlijk geregistreerd is maar later niet zo goed bleek uit te pakken, verdwijnt minder gemakkelijk in een bureaula. Om die reden zijn farmabedrijven niet happig op de databank: ze lopen het risico dat hun medicijn in alle openheid op zijn smoel gaat. Deelname moet dus afgedwongen worden, en de publicatieafspraak van de vakbladen is hierin de stok achter de deur. Zonder vooraanmelding krijg je als pillenbedrijf immers ook de glansrijke successtudies niet gepubliceerd, terwijl ze juist wel erg graag willen. Helaas, meldt Goldacre, blijkt dat de vakbladen hun stok achter de deur onvoldoende gebruiken. Studies die niet in de databank staan worden tegen de afspraak in toch gepubliceerd, waardoor het hele openheidsinitiatief in de praktijk in het water valt.

Niets van dit alles is in het belang van de patiënt, of zelfs van de arts. In tegendeel: de advertenties en herdrukken zorgen er juist voor dat artsen zich – onbewust – laten leiden door de marketingafdeling in plaats van door het bewijs achter een pil. Zo verstoren ze het wetenschappelijk proces. Die verstoring is ook nog eens peperduur: de in totaal half miljard dollar die de industrie jaarlijks besteedt aan advertenties en dergelijke wordt uiteindelijk gewoon via de prijs van de medicijnen en de zorgverzekerde burger opgehoest.

Het boek van Goldacre is een aaneenschakeling van dit soort casussen en voorbeelden. Daarbij benadrukt hij constant wat de gevolgen van het disfunctionerende systeem kunnen zijn voor de patiënt: onnodig lijden, onnodig sterven. Hierdoor doet zijn boek soms gekleurd aan. Toch is het uitstekend onderbouwd. Een klassieker in wording, en een aanrader voor iedereen die het naadje van de farmaceutische kous wil weten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.