dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wat begon als een leuk experiment werd een eye-opener. Schrijver Lucy Rycroft-Smith ging een maand lang mannenkleren dragen. Het was een verademing, meldde ze op The F-word. Zo comfortabel; geen hakken, knellende pantyboordjes of buikindrukkend ondergoed. Overal handige zakken. Je hoeft nooit je adem in te houden, en niet om de haverklap superzelfbewust in spiegels of winkelruiten te kijken of alles nog snor zit. Nu ze dit wist, voelde ze zich met terugwerkende kracht belazerd door vrouwelijke vrouwenkleding. ‘Elke keer als ik het huis uit ging om ook maar iets te doen dat enigszins belangrijk was, voelde ik me oncomfortabel, en hoe belangrijker de gelegenheid, hoe oncomfortabeler het was. .. Dit is patriarchaat in actie.’

Haar ervaring deed me denken aan een fraaie Engelse term, ‘performing femininity’. De schoonheid zit hem in de dubbele betekenis van het woord ‘performance’: het betekent zowel ‘prestatie’ als ‘optreden, voorstelling’. Oftewel: vrouwelijkheid uitstralen is zowel werk als een show. Blogger Sonya Krzywoszyja schreef erover: elke ochtend ga ik douchen, scheer m’n oksels, doe dagcrème op, parfum, foundation, concealer, lippenstift, mascara, ‘flatterend’ ondergoed, ‘flatterend’ jurkje. Ik dacht hier nooit bij na, zei ze, ik deed dit omdat ik dacht dat iedereen dat deed.

Het fascinerende hieraan is dat veel vrouwen dit zien als een eigen, vrije keus. Ik voel me sterker op hoge hakken, zeggen ze. Of: ik krijg zelfvertrouwen als ik weet dat ik er aantrekkelijk uitzie. Maar hoe eigen die overwegingen ook aanvoelen, helemaal vrij zijn ze niet. Zoals journalist Megan Murphy op Feminist Current stelt: ‘Het is omdat ik geboren ben als vrouw in een cultuur die vrouwen leert om boven alles waarde te hechten aan hun uiterlijk, dat ik heb geleerd dat eyeliner me mooier maakt. En dat niet alleen; ook dat ik ernaar moet te streven om mooier te zijn. Ik moet eraan werken.’

Hieraan meedoen is dat ook meer dan een kwestie van individuele keuzes en voorkeuren. Meegaan in de performance of femininity kan voor een vrouw veel voordelen hebben, maar het betekent ook dat ze zich niet actief verzet tegen het gedachtegoed dat net onder de oppervlakte ligt. Het persoonlijke is politiek; je vrouwelijk uitdossen is niet alleen een uiting van hoogstpersoonlijke identiteit, maar ook een manier om jezelf acceptabeler te maken. Het benadrukt het verschil tussen man en vrouw; je zet jezelf lichamelijk apart van mannen, wat je minder bedreigend maakt. En het laat zien dat je akkoord gaat met bepaalde schoonheidsidealen en met het werk dat het kost om daar aan te voldoen. Het bestendigt de status quo.

Het staat elke vrouw natuurlijk vrij om hier volkomen schijt aan te hebben. Maar er is wel iets te winnen – zowel politiek als persoonlijk. Want na een maand in mannenkleren wil Rycroft-Smith niet meer terug naar haar performance of femininity. Ze wil zich nooit meer onnodig oncomfortabel of zelfbewust voelen, schrijft ze. En wie kan zeggen dat dat niet heerlijk klinkt?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ook jonge vrouwen zonder kinderen werken meestal in deeltijd’, las ik begin deze maand in de Volkskrant. De krant had er een hele pagina voor uitgeruimd, en die pagina fascineerde me.

Onderaan stond een keurig nieuwsbericht. Het meldde hoe het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) had uitgezocht dat van de volwassen vrouwen tot 25 jaar ruwweg twee derde parttime werkte, tegen iets meer dan een kwart van de jongemannen. Een SCP-onderzoeker verklaarde een en ander: vrouwen kwamen noodgedwongen in een deeltijdbaan terecht, omdat ze vaak werken in sectoren waar parttimen de norm is. Meer uren krijgen ze zelden, stelde de onderzoeker, omdat het verwachtingspatroon nu eenmaal is dat vrouwen liever niet voltijds aan de slag zijn. Jonge vrouwen zijn dan ook carrièretechnisch minder vaak tevreden en positief.

Dan de rest van de krantenpagina. Daarop stonden interviews met deeltijdwerkende vrouwen – en zij vertelden een ander verhaal. Claire meldde hoe ze bewust had gekozen voor een baan van vier dagen; zo had ze meer tijd voor haar sociale leven, en ze had geld genoeg. Ilse was een parttimefunctie ingerold, maar het beviel haar, want in haar vrije tijd mocht ze graag kleding naaien en naar festivals te gaan. En ze kon van haar salaris goed rondkomen. ‘Als ik de mogelijkheid had fulltime te gaan werken, weet ik niet of ik daarvoor zou kiezen.’

Ik begrijp die vrouwen wel. Twaalf jaar lang ben ik kostwinner geweest, en werkte ik elke week met plezier zo’n vijftig uur. Toen ik een paar jaar geleden een chronische immuunaandoening kreeg, ging ik daar aanvankelijk als vanzelfsprekend mee door. Maar het nekte m’n lijf, en dus keerden we thuis de rollen om: nu wint mijn lief kost, en werk ik als de kinderen op school zijn. En, eerlijk: ik geniet ervan. Ik heb meer tijd om te lezen, heb niet meer continue haast, ben niet steeds bekaf. Ondanks die rotziekte ben ik al jaren niet zo ontspannen en opgewekt geweest.

In Zweden heeft men de afgelopen twee jaar in een bejaardentehuis geëxperimenteerd met een werkdag van zes in plaats van acht uur. En jawel: de verpleegkundigen voelden zich minder gestrest, het ziekteverzuim daalde, de senioren kregen betere zorg. ‘Ik was altijd uitgeput’, zei een vrouw die meedeed aan de proef tegen The Guardian. ‘Maar nu (..) heb ik meer energie voor mijn werk en voor mijn gezinsleven.’

Toch krijgt het experiment waarschijnlijk geen vervolg. Want waar je de zesurige werkdag invoert, tegen hetzelfde salaris, stijgen de kosten; je moet immers extra mensen aannemen. De winst is vooral immaterieel, in een wereld waarin vooral geld telt. Dus kopte het Financieel Dagblad vorige maand dat de proef was mislukt.

Die conclusie deel ik niet. Eerder is het tijd dat we ons afvragen: wat is écht belangrijk? Hebben die parttimende vrouwen niet gewoon gelijk? Is deeltijdwerk – voor vrouwen én mannen – eigenlijk niet de enige goede norm?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hoe kun je abortus onmogelijk maken zonder het te verbieden? Dat lijkt al een paar jaar de Grote Hamvraag te zijn voor conservatieve Amerikaanse politici. In 2016 kwamen er in de Verenigde Staten zestig abortusbeperkende maatregelen bij. In diverse staten moeten vrouwen bijvoorbeeld voorafgaand aan de ingreep eerst een echo ondergaan, en dan luisteren naar een gedetailleerde omschrijving van hun foetus.

In onder meer Texas zijn er momenteel zoveel treiterwetten en bezuinigingen doorgevoerd dat een groot deel van de vrouwen in die staat in de praktijk nauwelijks toegang hebben tot abortus: de dichtstbijzijnde kliniek is niet zelden honderden kilometers verderop, de eigen bijdrage loopt in de vele honderden dollars. En om het vrouwen nóg moeilijker te maken, is er daar sinds november een nieuwe regel die maakt dat geaborteerde foetussen voortaan begraven moeten worden. De rechter moet zich hier nog over uitspreken, maar zoals een Texaanse pro-choice-activist Blake Rocap tegen de Dallas Morning News zei: ‘Het is zo doorzichtig dat ze eigenlijk proberen de toegang tot abortus te ontzeggen.’

Gelukkig krijgen anti-keuze-dwaallichten in Nederland doorgaans weinig voet aan de grond, al gooide de SGP in maart vorig jaar nog wel even een balletje op: de partij opperde dat het een goed idee zou zijn als we zouden registreren waarom een vrouw abortus pleegt.

Eén van de argumenten voor al deze abortusbemoeilijking is dat je zo niet alleen de foetus redt, maar ook de vrouw. Anti-keuze-luitjes schetsen het beëindigen van een zwangerschap als een emotioneel drama – een innerlijke wond waar je onmogelijk van kunt genezen. In de Verenigde Staten zijn er daarom negen staten die vereisen dat vrouwen voorafgaand aan een abortus worden gewaarschuwd voor de emotionele consequenties en de gevolgen voor hun geestelijke gezondheid.

Vorige maand ontdekten onderzoekers echter dat dit innerlijke-wond-idee niet klopt. Zij hadden bijna duizend vrouwen die tussen 2008 en 2010 om een abortus verzochten langdurig gevolgd. Na vijf jaar hadden deze vrouwen geen verhoogde kans op depressie of angst. De enige groep die het wel moeilijk had gehad, waren juist de vrouwen die een abortus werd geweigerd (in dit geval: omdat ze al te lang zwanger waren). Zij waren kort na dit nieuws angstiger en minder tevreden met hun leven. Maar ook die gevoelens trokken mettertijd bij. Eén van de onderzoekers vertelde Newsweek dat ze verrast was hoe veerkrachtig vrouwen zijn.

De conclusies komen overeen met een eerdere studie, uit 2015, waaruit bleek dat maar liefst 95 procent van de vrouwen die tot een abortus besloten daar nooit spijt van hadden gehad. Als ze al last hadden van emotionele problemen, dan kwam dat niet door hun keuze, maar vooral door stigmatisering en een gebrek aan sociale steun. Wat maar weer bevestigt dat vrouwen zelf heel prima weten wat goed voor hen is, en dat niet een abortus maar bemoeizuchtig anti-keuze-conservatisme voor narigheid zorgt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het begon met twee kussentjes. Op het ene stond in roze geborduurde letters: ‘Life would be better if we wore more tutus’. Op het andere, in blauw: ‘Life is much better when I drive my daddy’s car’. De kussentjes lagen bij Zara Home, en waren op de foto gezet door een aardige twitteraar die weet dat ik dit soort huis-, tuin- en keukenseksisme verzamel, en me daarom wees op dit cliché-uit-het-boekje: meisjes houden van balletrokjes, jongens van auto’s.

Maar wacht even, reageerde een jongeman, dat die kussentjes roze en blauw zijn betekent niet dat Zara Home ze voor respectievelijk meisjes en jongens heeft bedoeld. Dat is jouw interpretatie.

Zou het? In onze cultuur zijn de kleuren roze en blauw al decennia lang alomtegenwoordig in gebruik als genderkleurcodering. Het roept echter wel een interessante vraag op: hoe komen we eigenlijk aan die codering?

Eén van de, ehm, ‘interessantere’ verklaringen kwam van Britse hersenwetenschappers, die een paar jaar geleden concludeerden dat dames en heren nu eenmaal een aangeboren oertijdvoorkeur voor roze of blauw hebben. In de tijd dat wij mensen nog als jager-verzamelaars over de aardbol hupsten, moesten de vrouwen namelijk de kleur van vers fruit goed herkennen, terwijl de mannen op pad gingen om groot wild aan hun speer te rijgen. En zoals iedereen weet is al het fruit rood en zijn buffels blauw.

Flauwekul natuurlijk – helemaal als je het historisch bekijkt. Geschiedkundige Jo Paoletti deed onderzoek naar kinderkleding door de eeuwen heen, en vertelt in een artikel op Smithsonian.com over een foto uit 1884, van president Franklin D. Roosevelt als klein jochie. Daarop heeft hij lang haar en een witte jurk aan. Dat was toen normaal voor kinderen, legt Paoletti uit; het hele genderonderscheid in kleding, haardracht en kleurcodering is vrij recent. Zo kregen jongetjes en meisjes pas vanaf de jaren veertig verschillende outfits aan. Het spande er zelfs nog even om hoe de kleurcodering zou uitpakken: sommige warenhuizen adviseerden ouders juist om jongens in het roze te hullen.

Kinderen pikken zulke culturele indelingen trouwens best snel op. In Zoete kinderen eten geen suiker, het nieuwe boek van Ionica Smeets, las ik over een aardig experiment. Kinderen tussen de zeven maanden en vijf jaar oud mochten van Amerikaanse onderzoekers steeds kiezen tussen twee balletjes; het ene roze, het andere blauw, groen of geel. ‘Jongens en meisjes tot twee jaar pakten even vaak het roze balletje als dat van een andere kleur’, schrijft Smeets. ‘Vanaf twee jaar kozen de meisjes steeds vaker roze, terwijl jongens de roze balletjes begonnen te vermijden.’ Niet toevallig is dat ook de leeftijd waarop peuters in de smiezen beginnen te krijgen wat hun sekse is, en dat daar een soort groepslidmaatschap aan vast zit, met allerlei verwachtingen en ongeschreven regels.

Geen kwestie van interpretatie dus, dat roze en blauw, maar van jong geleerd is oud gedaan.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een interessant stukje interviewgebeuren, in de New Scientist NL. Neurobioloog Dick Swaab vertelde over zijn nieuwe boek, Ons creatieve brein, dat draait om de interactie tussen onze culture omgeving en de ontwikkeling van onze hersenen. Daarmee stapt hij wat af van zijn gebruikelijke alles-is-aangeboren-en-daar-doe-je-verder-geen-schnurd-aan-Evangelie. Maar voordat u en ik samen een feministische happy dance doen omdat onze nationale knuffelhersenwetenschapper eindelijk het nature-nurture-licht gezien heeft: die invloed van de culturele omgeving, die geldt volgens Swaab voor van alles, maar niet op gendergebied.

In het vraaggesprek met New Scientist zegt hij bijvoorbeeld: ‘In het AMC, het academisch ziekenhuis in Amsterdam waar ik werk, zijn verplegers voornamelijk vrouwen. (..) Maar je ziet bijvoorbeeld weinig vrouwelijke dirigenten, om maar wat te noemen.’ En in zijn boek schrijft hij: ‘Asha ten Broek trekt dapper ten strijde tegen de reclame-industrie, die volgens haar de jongens-meisjesstereotypen zou versterken en zo een blijvende invloed zou hebben op de beroepskeuze van kinderen. Ik zie het bewijs niet (..).’

Vermoedelijk zou ik me gevleid moeten voelen door dat woord ‘dapper’, maar mijn behoefte aan koekjes van Swaab blijkt vrijwel nul te zijn. Veel interessanter vind ik dat zinnetje: ‘Ik zie het bewijs niet’. Wat zeggen andere wetenschappers eigenlijk over de vraag of beroepskeuze aangeboren is?

Het Handbook of gender research in psychology bevat een heel hoofdstuk over gender en beroepskeuze; dat treft. Ja, inderdaad doen de seksen vaak ander werk, zegt onderwijspsycholoog Helen Watt daarin, maar vergeet de culturele variatie niet: in India en voormalig Sovjet-staten doen bijvoorbeeld veel meer dames aan bèta-wetenschap dan in westerse landen.

Het onderzoeksoverzicht dat Watt geeft, laat zien dat beroepskeuze wel degelijk met stereotypen te maken heeft. Zo schrijft ze dat (westerse) ouders al vanaf jonge leeftijd andere carrièreverwachtingen overbrengen aan hun spruiten (m/v). Tegen jongens benadrukken ze het belang van een productief leven. Meisjes krijgen vaker te horen dat ze vooral werk moeten vinden waarmee ze gelukkig zijn. En in de media beheerst het stereotype van de vrouwelijke professional die worstelt met werk en zorg het beeld.

Slechts éénmaal verwijst Watt naar vakliteratuur waaruit zou blijken dat aangeboren hersenbiologie iets met beroepskeuze te maken heeft. Twee psychologen opperen dat de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder er wellicht mee te maken heeft. Maar zelfs zij schrijven: ‘We benadrukken dat biologie geen lotsbestemming is, dat sociale factoren ook invloed hebben op psychologische sekseverschillen (..) en dat het vinden van hormonale invloeden (..) geen rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen.’

Lijkt me helder, professor Swaab.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dus deze zomer gingen we vrouwen bevrijden. In Nice liepen eind augustus vier politiemannen het strand op. Daar lag een vrouw te zonnen in een zwarte legging, blauwe blouse en dito hoofddoek. Ze kreeg een bon, omdat haar lichaamsbedekking in strijd was met de ‘goede zeden en secularisme’. En ze moest verplicht kleren uitdoen.

De oom-agenten hadden op dat moment de wet aan hun zijde. Een Franse rechter had geoordeeld dat verhullende strand-outfits als de boerkini – die deze vrouw niet droeg, maar dat blijkbaar terzijde – terecht verboden zijn, onder meer omdat het kan worden beschouwd als ‘een ontkenning van het vrouwelijk lichaam’. Of vrouwen uit eigen vrije keuze zulke kuise kledij assorti dragen, doet volgens de rechter niet terzake. Bloot zult u zijn, huid zult u tonen, en wie dat niet verkiest, die dwingen we, want zo werkt vrijheid tegenwoordig in onze prachtige westerse democratie.

De Franse Raad van State verklaarde sindsdien dat het boerkiniverbod in strijd is met een heel clubje wetten, maar toch is de redenering van de rechter interessant, want deze gedachtegang hoor je tegenwoordig vaak. En dus vraag ik me af: zou het dragen van een badpak of bikini dan een vorm van ‘erkenning van het vrouwelijk lichaam’ zijn? En wat erkennen we dan precies?

Misschien erkennen we dat volgens velen de belangrijkste functie van het vrouwenlichaam nog steeds is om op een conventionele westerse manier mooi en aantrekkelijk te zijn. Immers: toen de Britse tv-kok Nigella Lawson een paar jaar geleden op het strand van Sydney ook een boerkini droeg, vond de communis opinio dat prima. Verschil met de vrouw in Nice: Lawson bedekte haar lichaam niet om levensbeschouwelijke redenen, maar ter behoud van een porseleinen velletje. Ze wilde liever niet kreeftkleurig op televisie (zei ze eerst), of haar ex-man had een nogal dwingende voorkeur voor een bleke body (zei ‘een vriend’ later tegen de Britse tabloids). Hoe het ook zij: jezelf omsluieren om er mooier van te worden, bleek nergens tot nationale verontwaardiging te leiden.

Dat de boerkini-discussie stiekem meer lijkt te gaan over schoonheid dan over vrijheid bleek ook uit iets anders: de vele boerkinigrappen over dikke vrouwen. HP/De Tijd twitterde een foto van een pootjebadende hoofdloze dikke vrouw, met daarbij: ‘Wat mij betreft dragen véél meer mensen zo’n boerkini’. Parool-columnist Mano Bouzamour schreef dat hij wel wat zag in een boerkiniplicht voor ‘stevige kastanjes’. ‘De boerkini verbieden is een slecht idee. Van sommige vrouwen zou je toch bijna willen eisen dat ze in zo’n allesverhullend badpak zwemmen?’

Ik vraag me af: is dat dan geen ‘ontkenning van het vrouwelijk lichaam’?

Het vrouwenlichaam is nog steeds een lievelingsplek om normen en waarden op te projecteren. Van religieus tot seculier, van de plicht om je mooi te tonen tot de eis om je dikke lelijkheid te bedekken. Eén ding hebben al deze zaken gemeen: met vrijheid voor vrouwen heeft het niets te maken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.